direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kampsestraat 3, Boven-Leeuwen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen is om aan de Kampsestraat 3 een schuur te verbouwen, waarbij er een duidelijke hiërarchie blijft bestaan tussen de bestaande hoofdwoning en de nieuwe schuurwoning. De bestaande oude schuur op het erf wordt hiervoor verbouwd. Dit resulteert in een derde woning op het perceel en dat is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal', waar maximaal 2 wooneenheden zijn toegestaan. Het perceel heeft een oppervlakte van 1.165 m2 en dat wordt als groot ervaren voor 1 woning. De gemeente heeft, net als in andere gemeenten, grote behoefte aan extra woningen en zoekt daarvoor geschikte locaties. De beoogde functiewijziging kan juridisch planologisch mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het kadastrale perceel WML00-N-200 in Boven-Leeuwen aan de Kampsestraat 3 en bestaat uit een woning en een schuur. Aan de oost- en westzijde grenst het perceel aan agrarische percelen. Verder liggen ten noorden en zuiden woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0001.png"

Figuur 1.1 - Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is het 'Buitengebied West Maas en Waal' dat is onherroepelijk is geworden op 9 juli 2014, inclusief de 'correctie 2014' en 'correctie 2016'. Tevens geldt het parapluplan 'Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal' dat is onherroepelijk is geworden op 20 oktober 2016. De locatie ligt in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal' in de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn maximaal twee woningen toegestaan. Ook geldt vanuit het bestemmingsplan archeologie de dubbelbestemming 'waarde archeologie 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0002.png"

Figuur 1.2 - plangebied in het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'

1.4 Procedure

De beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende zaken.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het relevante wordt getoetst aan de relevante beleidskaders. Vervolgens is nader ingegaan op het relevante beleid en onderzoek naar ruimtelijke aspecten zoals verkeer, milieu, ecologie, etc. in hoofdstuk 4. Indien van toepassing wordt verwezen naar onderzoeksrapporten die zijn opgenomen in de bijlagen. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Er wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 een conclusie getrokken over de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is een schuur aanwezig op het achtererf van de woning aan de Kampsestraat 3. De schuur heeft een oppervlakte van 100 m2 en staat schuin naast de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0003.png" Figuur 2.1 - Luchtfoto huidige situatie (bron: Cyclomedia streetsmart)

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0004.png"

Figuur 2.2 - Bestaande situatie gezien vanaf de Kampsestraat, rechts de achterzijde van de schuur met overkapping (bron: Google streetview, E.C.O. Logisch)

2.2 Planbeschrijving

Het voornemen is om de schuur op het achtererf van de Kampsestraat 3 te verbouwen tot een vrijstaande schuurwoning. De schuur is reeds in 1986 gebouwd en is terughoudend vormgegeven. Bij de verbouwing zal een nieuwe achtergevel worden geplaatst en krijgt de woning een duurzaam dak. De overkapping wordt verwijderd. Daarnaast zullen interne verbouwingen plaatsvinden en wordt een geïsoleerde vloer aangebracht. De woning wordt gasloos uitgevoerd. De landschappelijke kwaliteit van het gebied wordt geborgd in het landschappelijk inrichtingsplan.

Landschappelijk inrichting

Voor de beoogde ontwikkeling is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld (Bijlage 5). Dit landschappelijk inpassingsplan laat zien op welke wijze de nieuwe ontwikkeling gerealiseerd kan worden, zodanig dat de landschappelijke kwaliteit van het gebied als geheel wordt gewaarborgd. De bestaande woning vormt samen met de nieuwe schuurwoning één erfensemble, waarbij de schuurwoning ondergeschikt is aan de hoofdwoning. De bebouwing staat aan een gedeeld halfverhard erf met parkeervoorzieningen. Voor de hoofdwoning is een bloemrijke voortuinzone aanwezig. In de voortuin wordt een nieuwe solitaire lindeboom gepland. Ook de achtertuin heeft een groen karakter en biedt ruimte voor waterberging in de vorm van een wadi. Erfafscheidingen bestaan uit bestaande hagen en nieuwe hagen. Er worden twee nieuwe bomen in de achtertuin geplant. Bestaande bomen en hagen blijven behouden. Met een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan wordt de landschappelijke inrichting geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0005.png"

Figuur 2.3 - landschappelijke inpassing

Daarnaast zijn er vanuit de gemeente een aantal voorwaarden gesteld aan de ontwikkeling. De voorwaarden die worden gesteld zijn:

  • 1. Er is sprake van een duidelijke hiërarchie tussen het hoofdgebouw (de bestaande woning) en de tweede woning op het erf. De tweede woning dient te worden beschouwd als een bijgebouw van de bestaande woning in de eerste lijn.
  • 2. Er dient sprake te zijn van één erf, met één ontsluitingsweg, de tweede woning wordt vanaf het bestaande erf ontsloten (erfdienstbaarheid).
  • 3. De buitenruimte van de tweede woning is onderdeel van het bestaande erf, er dienen geen erfafscheidingen op het erf te worden aangebracht tussen de bestaande woning en de tweede woning.
  • 4. Er dient rondom de gebouwen op het erf voldoende ruimte zijn om doorzichten naar het landschap, over en langs het erf, te behouden.
  • 5. Het erf dient voldoende groen te zijn en te blijven. De bestaande woning heeft reeds een voortuin aan de straatzijde. Er dient ruimte te zijn voor het toevoegen van een groene ruimte en beplanting op het achtererf en voor het maken of versterken van groene afscheidingen langs het erf als geheel.

Toetsing

Op basis van de bovenstaande eisen kan geconcludeerd worden dat de tweede woning op het erf als bijgebouw van de bestaande woning beschouwd dient te worden en dat er sprake is van één erf met één ontsluitingsweg. De voorgevel blijft bestaand, waardoor deze als ondergeschikt aan het hoofdgebouw kan worden beschouwd. Ook de overige eisen zijn in acht genomen, waardoor de woning als passend wordt in de omgeving waarin het zich bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0006.png"

Figuur 2.4 - Voorbeeld exterieur schuurwoning

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020) en Barro (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende jaren een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het BKL is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing en conclusie

De NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In deze ladder moet worden getoetst aan de volgende zaken:

  • Is het een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan ofwel een ruimtelijke onderbouwing een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te bevatten.

Toetsing en conclusie

Gezien de geringe aard van de ontwikkeling, de realisatie van een extra woning, is er geen sprake van een ladderplichtige ontwikkeling. Er hoeft geen onderbouwing voor de ladder opgesteld te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is de Omgevingsvisie in werking getreden. De visie geeft strategische ambities weer voor de lange termijn. Het doel is om de provincie Gelderland gezond, veilig, schoon en welvarend te houden en te maken:

  • 1. Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • 2. Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De provincie geeft hier richting aan door zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat.

Toetsing en conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling aan de Kampsestraat 3 is met name de ambitie met betrekking tot de woon- en leefomgeving van belang. De provincie geeft aan te streven naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat kan anticiperen op ontwikkelingen. Zo wordt de economische kracht en de kwaliteit van provincie Gelderland versterkt. De ambitie hierbij is om de bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten.

De ontwikkeling Kampsestraat 3 voorziet in de omzetting van één schuur naar één woning, met optimale benutting van de bestaande bebouwde omgeving. Dit komt tegemoet aan de ambitie van de provincie Gelderland. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de kaders van de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Provinciale verordening

In december 2022 is de omgevingsverordening van de provincie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Toetsing en conclusie

Volgens artikel 2.1 ligt de verantwoordelijkheid voor de woonagenda primair bij de gemeente, inhoudende:

  • 1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
  • 3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.

Artikel 2.2 lid 1 van de Omgevingsverordening zegt dat een ruimtelijk plan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van één woning passend is binnen het gemeentelijke 'Toetsingskader woningbouw' (dat op zijn beurt past binnen de regionale woonagenda, zie paragraaf 3.3.1), is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen artikel 2.2 lid 1 uit de Omgevingsverordening.

Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

De colleges van de acht regiogemeenten hebben eind 2020 ingestemd met de Regionale woonagenda Rivierenland 2020 - 2030. Deze woonagenda is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de provincie Gelderland. In deze samenwerkingsagenda zijn (woningbouw)afspraken tussen de gemeenten in de Regio Rivierenland onderling én tussen de regio en de provincie Gelderland vastgelegd. Hiermee vormt de regionale woonagenda een belangrijk kader voor de ontwikkeling van nieuwe woningen in de regio. Daarnaast bevat de agenda een thematische uitwerking van enkele (regionale) samenwerkingsprojecten. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland hebben de nieuwe regionale woonagenda eind november 2020 vastgesteld.

Toetsing en conclusie
Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda maximaal circa 12.550 woningen worden gebouwd. Voor West Maas en Waal komt dit neer op minimaal 850 woningen in de periode tot 2030. Er wordt echter een marge van +30% gehanteerd om in te spelen op onverwachte tegenslagen in het woningbouwproces. Hiermee staan er minimaal 1.130 woningen in de woningbouwplanning. Op dit moment bedraagt de totale harde plancapaciteit in de gemeente West Maas en Waal 180 woningen tot 2022. Uitgaande van de recentste woningbehoefteprognose van 850 woningen is er daarmee nog voldoende ruimte om woningen te realiseren. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan het invullen van de lokale woningbehoefte. De beoogde ontwikkeling past derhalve binnen de regionale woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie dorpen 2025

Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Dorpen 2025' vastgesteld. Hierin wordt voor de komende jaren aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Per kern wordt aangegeven welke waarden belangrijk zijn en waar ruimtelijke opgaven liggen voor de toekomst. De structuurvisie is er op gericht de ruimtelijke leefbaarheid in de dorpen te behouden en te verbeteren. Uitgangspunt is dat ontwikkelingen in-en-om de kernen worden geconcentreerd. Inbreiding heeft de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit.

Wonen
Het is een algemeen uitgangspunt voor wonen is dat er, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht, wordt gebouwd naar behoefte. Bij inbreidingslocaties mag het karakter van de landelijke kernen niet verloren gaan; er moet bij ontwikkelingen zorgvuldig worden omgegaan met cultuurhistorische elementen zoals lintbebouwing, dijkbebouwing en andere bijzondere karakteristieke of monumentale bebouwing en ruimtes. Identiteit bepalende ruimtes, bebouwing en bebouwingsstructuur zorgen voor een verhoogde kwaliteit van de leefomgeving en de openbare ruimte. De locatie bepaalt de bebouwingsvorm en architectonische uitstraling van de woningen. Daarnaast is de wens dat de in ontwikkeling zijnde en toekomstige woningbouw met name is gericht op ouderen en starters.

Dorpsontwikkelplan

Onderdeel van de structuurvisie zijn de dorpsontwikkelingsplannen waarin de visie op de dorpen en de uitgesproken karakters van de dorpen samenkomen. In het dorpontwikkelingsplan voor Boven-Leeuwen is aangegeven dat een grootschalige of clustergewijze uitbreiding ongewenst is. De verwachte woningbehoefte is zodanig dat deze kan worden opgevangen met kleinschalige ontwikkelingen. De bebouwingslinten geven mogelijkheden voor herontwikkeling en verdichting van erven. In het dorpontwikkelingsplan is de Kampsestraat aangeduid als 'bebouwingslint' met 'structuur ondersteunende bebouwing' en 'beeldbepalend opgaand groen'.

Toetsing en conclusie
De Structuurvisie Dorpen 2025 geeft geen directe titel voor het kunnen realiseren van woningen in het plangebied, maar biedt wel één waardevol handvat, te weten:

3. Bebouwingslinten

De bebouwingslinten die vanuit het dorp het landelijk gebied in lopen geven aanleiding tot kleinschalige herontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling beoogt invulling te geven aan dat wat in de structuurvisie is aangegeven, zoals door rekening te houden met cultuurhistorische elementen, zoals de lintbebouwingsstructuur. De ontwikkeling wordt zoveel mogelijk landschappelijk ingepast, met behoud van doorzichten naar het landschap, over en langs het erf.

De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de (gemeentelijke) Structuurvisie Dorpen 2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0008.png"

Figuur 3.1 Dorpsontwikkelingsplan Boven-Leeuwen (bron: structuurvisie dorpen West Maas en Waal)

De beoogde locatie ligt binnen het bebouwingslint. Hierin wordt onder andere gesteld dat een verdere grootschalige of clustergewijze uitbreiding van het dorp niet gewenst is. De verwachte woningbehoefte is zodanig dat deze kan worden opgevangen in kleinschalige ontwikkelingen. De bebouwingslinten bieden mogelijkheden voor herontwikkeling en verdichting van erven. De beoogde ontwikkeling is kleinschalig en geeft hier verder invulling aan door gebruik te maken van bestaande bebouwing. Verder zijn er binnen het bebouwingslint een aantal voorwaarden gesteld, waarop is getoetst in paragraaf 2.2.

3.4.2 Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal

De ‘Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal’ is op 9 december 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie legt de gemeente haar belangrijkste kaders en ambities voor het buitengebied vast. De omgevingsvisie komt (grotendeels) in de plaats van de structuurvisie buitengebied.

 

In de omgevingsvisie vormen drie uitgangspunten de leidraad:

  • 1. Voor de omgevingsvisie buitengebied gaan wij uit van continuïteit van bestaand beleid met aandacht voor integraliteit;

In de omgevingsvisie buitengebied komen alle beleidsterreinen die betrekking hebben op het buitengebied en een relatie hebben met de fysieke leefomgeving samen. Op veel beleidsterreinen is al bestaand actueel beleid beschikbaar, zowel lokaal als regionaal, waar de gemeente bij het opstellen van de omgevingsvisie graag op verder bouwt. De gemeente kiest voor continuïteit van bestaand actueel beleid als uitgangspunt voor het opstellen van de omgevingsvisie.

  • 2. De omgevingsvisie buitengebied is een combinatie van een gebiedsgerichte en een thematische aanpak;

De Omgevingsvisie wordt via zowel een gebiedsgerichte als een thematische aanpak vormgegeven. De gebiedsgerichte aanpak biedt de mogelijkheid om vanuit kwaliteiten en waarden van gebieden naar de toekomst te kijken en de belangrijkste kansen en opgaven voor de fysieke leefomgeving te benoemen. Zo kan per gebied meer maatwerk worden geleverd. Het buitengebied is opgedeeld in drie deelgebieden:

  • Komgronden;
  • Oeverwallen;
  • Uiterwaarden.

  • 3. De omgevingsvisie buitengebied maken wij samen.

Participatie is een belangrijk onderdeel van het proces om te komen tot een omgevingsvisie buitengebied. De visie heeft immers betrekking op alle inwoners, ondernemers en gebruikers van het buitengebied van West Maas en Waal.

Toetsing

Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Oeverwallen'. De oeverwallen zijn parallel aan de rivieren gelegen. Door hun hogere en droge ligging werd hier al vroeg landbouw bedreven en ontstonden verschillende bebouwingslinten en dorpskernen. Karakteristiek is het kleinschalig halfopen landschap, waar wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven. Het huidig beleid ten aanzien van het landschap is gericht op het handhaven van kleinschalige landschapselementen en het behouden van de groene ruimten tussen de kernen.

 

De gemeente heeft de voorkeur van inbreiding boven uitbreiding. Met de beoogde ontwikkeling wordt een schuur omgebouwd tot woning binnen het bestaande lint van de Kampsestraat. Daarmee is sprake van inbreiding. De woning wordt landschappelijk ingepast. In de omgevingsvisie word het thema klimaatadaptatie ook als belangrijk thema voor het deelgebied de 'Oeverwallen' gezien. In de achtertuin is een wadi aanwezig ten behoeve van regenwaterinfiltratie. Daarnaast zijn grindkoffers rondom de nieuwe schuurwoning een goede mogelijkheid om regenwater te laten infiltreren. De woning wordt gasloos uitgevoerd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het beleiding uit de Omgevingsvisie.

3.4.3 Dorpskwaliteitsplan en Dorpspaspoort

De gemeente West Maas en Waal heeft acht dorpskernen met ieder een eigen identiteit. In het dorpskwaliteitsplan geeft de gemeente aan wat die identiteit bepaalt en nog belangrijker: hoe die unieke kenmerken kunnen worden behouden en versterken. De gemeente nodigt uit tot initiatieven die daaraan bijdragen. Zo werkt iedereen samen aan de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen. De gemeenteraad heeft het dorpskwaliteitsplan en de bijbehorende dorpspaspoorten op 24 januari 2019 vastgesteld.

Dorpspaspoort Boven-Leeuwen
De Kampsestraat wordt in het dorpspaspoort omschreven als één van de drie bebouwingslinten. De drie bebouwingslinten worden getypeerd als een landelijk lint met verspreid daarlangs enkele (agrarische) erven. Dichter bij de kern liggen de erven dichter bij elkaar en zijn de landschappelijke openingen relatief klein. Verder buiten de kern, liggen de erven verder uit elkaar en zijn er meer zichtlijnen naar het landschap. In de Structuurvisie Dorpen 2025 is aangegeven dat de linten mogelijkheden bieden voor herontwikkeling en verdichting van erven.

In het dorpspaspoort zijn de volgende spelregels opgesteld voor woningbouwontwikkelingen langs de bebouwingslinten:

  • 1. Behoud de drie bebouwingslinten als groene entrees naar het dorp;
  • 2. Zorg ervoor dat nieuwe bebouwing in eerste instantie direct aan de weg staat, net zoals de bestaande bebouwing;
  • 3. Zorg direct aan de weg voor een dorpse korrelgrootte: vrijstaande woningen of twee-onder-een-kapwoningen zijn hier passend;
  • 4. Oriënteer deze woningen op de weg;
  • 5. Achter de eerstelijnsbebouwing zou een verdere uitbreiding in de vorm van woningbouw of bedrijvigheid aan huis kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van een erf of een klein buurtje dat zich uit het zicht van de weg bevindt;
  • 6. Zorg voor een groene uitstraling van het nieuwe erf en voor groene erfafscheidingen naar alle zijden;
  • 7. Sluit qua bouwhoogtes en kapvorm aan bij de omliggende bebouwing. Bouw maximaal twee lagen hoog met kap;
  • 8. Moderne erfwoningen zijn goed denkbaar, mits ze een landelijke uitstraling hebben;
  • 9. Bebouwing achter de hoofdwoning heeft de uitstraling van 'bijgebouwen', bijvoorbeeld schuurwoningen.

Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft de transformatie van een bestaande schuur naar een woning, waarbij de landelijke uitstraling behouden blijft. In het architectuurbeeld van de woning wordt gekozen voor de terughoudende uitstraling van een schuurwoning. De woning blijft qua aanzien ondergeschikt aan het hoofdgebouw, staat niet direct aan de weg en de bouwhoogte wordt niet aangepast, waardoor deze in lijn blijft met de overige bouwhoogtes. Ook wordt voldaan aan de overige gestelde voorwaarden. Op basis van deze toetsing kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de opgestelde spelregels in het dorpspaspoort.

Op basis van de gestelde eisen kan geconcludeerd worden dat de tweede woning op het erf als bijgebouw van de bestaande woning beschouwd dient te worden en dat er sprake is van één erf met één ontsluitingsweg. De voorgevel blijft bestaand, waardoor deze als ondergeschikt aan het hoofdgebouw kan worden beschouwd. Ook de overige eisen zijn in acht genomen, waardoor de woning als passend wordt in de omgeving waarin het zich bevindt.

3.4.4 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie 'Koers naar 2030, aanpak tot 2020' op 12 mei 2016 vastgesteld.

Binnen de regio Rivierenland hebben de gezamenlijke gemeenten en corporaties een regionaal woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. In de woonvisie zijn de belangrijkste conclusies uit dit regionale woningbehoefteonderzoek voor West Maas en Waal opgenomen. Vervolgens zijn de conclusies vertaald naar een kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte voor de komende jaren met het voorstel om de woningbouwprogrammering in de gemeente deels anders (flexibel) in te steken.

De stabiliserende groei van de bevolking en de veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is minder behoefte aan woningen voor gezinnen en meer behoefte aan woningen die geschikt zijn voor één- en tweepersoonshuishoudens.

Het uitgangspunt dat in iedere kern woningen gerealiseerd moeten kunnen worden, staat nog steeds als een huis. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen particuliere en projectmatige initiatieven. De toekomstige ontwikkeling van de woningvraag is echter lastig te voorspellen. Deze is afhankelijk van een aantal factoren zoals de financieringsmogelijkheden, het consumentenvertrouwen en de identiteit van de kern.

Bij nieuwe initiatieven wordt uitgegaan van de juiste woning op de juiste plaats op het juiste moment, zodat beter ingespeeld kan worden op veranderingen (flexibiliteit) op de woningmarkt. De komende 10 jaar wil en kan de gemeente op deze wijze 300 woningen bruto (dat wil zeggen ca. 1/3 van het totale woningbouwprogramma) aanvullend programmeren. Om te voorkomen dat dit aantal woningen in korte tijd volledig geprogrammeerd wordt, wil de gemeente gaan werken met tranches van 60 woningen per 2 jaren. 2/3e van het totale woningbouwprogramma blijft geprogrammeerd in de bestaande, vastgestelde woningbouwprojecten. Als verdeelmodel voor het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad werkt de gemeente met een toetsingskader.

Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan het 'toetsingskader woningbouw 2020', waarin de uitgangspunten uit de woonvisie zijn opgenomen. Op basis van deze toetsing is de ontwikkeling passend bevonden. In figuur 3.2 is de toetsing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0009.png"

Figuur 3.2 Toetsing ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Archeologie & Cultuurhistorie

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Toetsing en conclusie

Ter plaatse van het plangebied geldt de archeologische dubbelbestemming 'waarde archeologie 1'. Dit houdt in dat bij bouw- en/of graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² of/dan wel ophogen groter dan 100 m2 en hoger dan 70 cm archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dient te worden.

Er vinden geen (grondroerende) werkzaamheden plaats waardoor eventuele archeologische waarden verstoord kunnen worden. Archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel blijft de wettelijke meldingsplicht voor archeologische vondsten van toepassing. Het aspect archeologie vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Er is geen sprake van een formele cultuurhistorische waardenkwalificatie. In de nabijheid ligt wel het waardevolle stedenbouwkundige ensemble van de Bernhardstraat, maar de invloedssfeer reikt niet tot aan deze locatie. Aan weerszijden van de Kampsestraat is bovendien sprake van een te behouden groen open landschap. Deze genoemde waarden zijn door de beoogde ontwikkeling niet in het geding. De visuele eenheid en hiërarchie van het erfprincipe met een hoofd- en bijgebouw blijft herkenbaar. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

Op 9 februari 2022 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1). In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan zink, cadmium, lood en PAK aangetoond. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. In het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond. Indien getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de bovengrond indicatief aan de klasse wonen en de ondergrond aan klasse altijd toepasbaar. Indien bij het graven ten behoeve van de kelder grond vrijkomt (afvoer/hergebruik) wordt geadviseerd om aanvullend een partijkeuring inclusief PFAS uit te voeren.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek is geen aanvullend of nader onderzoek noodzakelijk. Met dit onderzoek zijn milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen aangetroffen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Water

Toetsingskader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Keur Rivierenland 2014

Het hoogheemraadschap van Rivierenland zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen onder andere de provincies Utrecht, Zuid-Holland en Gelderland en de delen van Noord-Brabant en Limburg aan de rivieren de Lek en de Waal. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Omgevingsverordening, Waterverordening Rivierenlanden, Waterbeheerprogramma en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rivierenlanden bepalen de kaders. Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

  • a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
  • b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
  • c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

De Keur en Uitvoeringsregels van Rivierenland zijn te vinden op de website: https://www.waterschaprivierenland.nl/keur-en-leggers

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Dit waterbeheerprogramma beschrijft de doelen voor de periode 2022-2027, samen met de betrokken partijen, de manieren waarop we dit willen bereiken en de reden waarom. Door de vaststelling van dit programma verbindt de gemeente zich om de opgaven en daarmee samenhangende maatregelen uit te voeren. Hierbij wordt rekening gehouden met veranderende omstandigheden en situaties die in de toekomst tot aanpassingen kunnen leiden. Dit vereist een flexibele houding. De volgende doelen worden beschreven in het waterbeheerprogramma van Rivierenland:

  • Beschermen tegen overstromingen
  • Water eerlijk verdelen
  • Voorbereiden op extreem weer
  • Werken aan schoon water
  • Bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur
  • Toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit
  • Toewerken naar circulariteit

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt niet in de buurt van een waterkering of watergang. Daarnaast heeft de beoogde ontwikkeling geen effect op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt af met 7m2 met halfverharding. Dit wordt gecompenseerd door de toevoeging van een groen dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0010.png"

Figuur 4.1 Toevoeging verharding

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0011.png"

Figuur 4.2 Waterkeringen (bron: wsrivierenland)

Het projectgebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de grond van het plangebied uit kalkrijke ooivaaggronden in rivierklei. Met betrekking tot grondwater is ten oosten van het projectgebied sprake van de watertrap Vlo. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) zich op 50 centimeter onder maaiveld bevindt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) bevindt zich op 130 centimeter onder maaiveld.

Binnen het projectgebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich geen natte ecologische verbindingszones zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het projectgebied.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

In de beoogde situatie wordt een extra woning gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen waardoor de omgeving van het plangebied getypeerd kan worden als een 'rustige woonwijk'.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal bedrijven die maximaal in milieucategorie 4 vallen volgens 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' met een richtafstand van 200 meter. De afstand van het plangebied tot deze bedrijven is minimaal 230 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarnaast bevinden zich reeds bestaande woningen zich dichterbij deze bedrijven. De bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de realisatie van de beoogde ontwikkeling. Er is sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Agrarische gronden

Ten oosten en ten westen van het plangebied zijn agrarische gronden. Op deze gronden kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico's met zich meebrengen. Bij ruimtelijke plannen in de omgeving van agrarische gronden dienen deze mogelijke gezondheidsrisico's te worden afgewogen. Er gelden geen wettelijke normen of afstandseisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische percelen waar gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. De afstand van deze gronden tot het plangebied is kleiner dan 50 meter. In het Activiteitenbesluit zijn voorwaarden opgenomen die zijn gericht op de bescherming van oppervlaktewater. Deze eisen zijn de afgelopen jaren aangescherpt, waardoor het onder andere verplicht om op het hele perceel spuittechnieken te gebruiken die de spuitnevel (drift) met minimaal 75% beperken. Voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen naast oppervlaktewater gelden extra eisen (een strook die niet mag worden bespoten, waarbij de breedte afhankelijk is van het specifieke gewas). Tussen het plangebied en de gronden ten westen ervan bevindt zich een watergang. Daarnaast heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' en is in de huidige situatie al rekening gehouden met het plangebied. Zo is in de planregels voor de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' opgenomen dat het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt (met uitzondering van bestaand gebruik) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 meter niet is toegestaan. Hierdoor kan de conclusie worden getrokken dat het er aanvaardbaar woon- en leefklimaat is ter plaatse.

4.5 Geluid

Toetsingskader

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de stedelijke- of buitenstedelijke ligging.

Voor de Houtsetraat en de Noord-Zuidweg die buiten de bebouwde kom zijn gelegen geldt een zonebreedte van 250 meter. De geluidzone van de stedelijk gelegen Houtsetraat en Kampsestraat is 200 meter breed. Het perceel Kampsestraat ligt binnen de geluidzones van deze wegen.

De Wet geluidhinder beschermt geluidsgevoelige objecten tegen wegverkeerslawaai. In het kader van deze procedure dient een toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op het plangebied/perceel als gevolg van de gezoneerde Houtsetraat en Noord-Zuidweg. Ook zijn de niet gezoneerde 30 km/uur wegen Kampsestraat en Houtsetraat (binnen de bebouwde kom) beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing

Met behulp van het akoestisch rekenmodel zijn geluidcontouren per weg berekend op een waarneemhoogte van ho = +1,5 meter. Het akoestisch onderzoek is te vinden in bijlage 2. Deze toetshoogte is gebaseerd op maximaal één bouwlaag (woonlaag) van de toekomstige schuurwoning.

De berekende geluidcontouren van de grenswaarden Wet geluidhinder, namelijk Lden = 48 dB en Lden = 63 dB, zijn per weg weergegeven in bijlage 2.

Uit de ligging van deze Lden = 48 dB geluidcontouren ten opzichte van de bestaande schuur/ toekomstige schuurwoning op het perceel blijkt dat de geluidbelasting op de toekomstige schuurwoning lager dan Lden = 48 dB zal zijn. De schuurwoning ligt buiten de 48 dB contour (groen gebied). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB uit de Wet geluidhinder. Het laten vaststellen van hogere waarden is niet aan de orde. Ook wordt vanwege de niet gezoneerde wegen voldaan aan de richtwaarde van Lden = 48 dB.

De schuurwoning wordt derhalve mogelijk gemaakt in een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

4.6 Geur

4.6.1 Geurhinder: Agrarisch

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij milieuvergunningen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. De wet maakt onderscheid tussen geurnormen voor intensieve en extensieve veehouderijen. De geurbelasting van intensieve veehouderijen wordt berekend en uitgedrukt in de vorm van een geurcontour. De geurbelasting van extensieve veehouderijen wordt uitgedrukt in vaste afstanden.

Naast geurnormen stelt de Wgv ook eisen aan de (vaste) afstanden van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. De afstanden gelden voor dieren waarvoor in de Rgv geen omrekeningsfactoren zijn vastgesteld, zoals melkrundvee, vrouwelijk jongvee en paarden. De minimaal aan te houden afstand bedraagt 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom. Deze afstanden gelden ongeacht het aantal dieren dat er gehouden wordt en worden gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van een stal waarin de betreffende dieren worden gehouden.

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid de standaardnormen aan te passen middels een

gemeentelijke verordening. De gemeente West Maas en Waal heeft op 1 december 2010

een geurverordening vastgesteld (zie onderstaande figuur). Het plangebied is gelegen in gebied B zoals bedoeld in de geurverordening. De geurnorm bedraagt 4,5 ouE/m3.

. afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0012.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Gemeentelijke normstelling behorende bij geurverordening en Geurbeleid 2021 met het plangebied wit omcirkeld

Beoordeling

In de directe omgeving ten oosten en ten westen van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen. Afstanden van bestaande agrarische bedrijvigheid tot het plangebied zijn dusdanig groot dat overschrijdingen van de geurnormen uit te sluiten zijn. De dichtstbij gelegen veehouderij ligt op ruim 200 meter van de planlocatie. De overige veehouderijen liggen allen op grotere afstand. Hierbij gaat het om enkele veehouderijen met melkrundvee of paarden waarvoor vaste afstanden van 100 meter (binnen de bebouwde kom) en 50 meter (buiten de bebouwde kom) gelden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. In enkele gevallen worden ook schapen gehouden waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Gelet op de grote afstand en de lage emissienorm voor schapen heeft dit geen effect op de planlocatie en heeft de planlocatie andersom ook geen negatief effect op de ontwikkelingsmogelijkheid van die veehouderijen.

Conclusie

Aan alle afstands- en geurnormen wordt voldaan. Het aspect ‘agrarische geurhinder’ vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling (geurgevoelige woonfunctie) op de projectlocatie.

4.6.2 Geurhinder: Industrieel

Het nationale industriële geurbeleid is vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2005 stelt het rijksbeleid in grote lijnen vast. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Techniek (BBT) de kern van het geurbeleid. Uitgangspunten van het rijksbeleid zijn:

  • als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;
  • als er wel hinder is, worden maatregelen getroffen op basis van het Beste Beschikbare Techniek-principe;
  • de gemeente stelt vast welke mate van hinder acceptabel is.

Gemeenten en provincies hebben de bevoegdheid om een eigen geurbeleid vast te stellen. De gemeente West Maas en Waal heeft geen eigen industrieel geurbeleid. Per situatie stelt de gemeente vast of sprake is van een acceptabel geurniveau. Er zijn verschillen in het niveau van bescherming mogelijk. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.

Beoordeling

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gesitueerd met een relevante industriële geurcontour.

Conclusie

Het aspect ‘industriële geurhinder’ vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling (geurgevoelige woonfunctie) op de project locatie.

4.7 Verkeer

Toetsingskader

Voor het bepalen van de verkeerstoename in de beoogde situatie dient de verkeersgeneratie verbonden aan het planologisch mogelijke gebruik van het plangebied vergeleken te worden met de verkeersgeneratie ten gevolge van het beoogde gebruik.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie in de beoogde situatie wordt doorgaans gebruik gemaakt van kencijfers afkomstig uit CROW-publicatie 381. Zoals echter bij het bepalen van de parkeerbehoefte benoemd is, sluiten de kencijfers van het CROW niet goed aan op het verwachte gebruik van de beoogde doelgroep. Daarom dient afgeweken te worden van de kencijfers van het CROW.

Toetsing

Bereikbaarheid 

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Kampsestraat en de Houtsestraat. De Kampsestraat en de Houtsestraat zijn rond het plangebied 30 km/uur wegen. De Houtsestraat loopt buiten de bebouwde kom over in een 60 km/uur weg en vervolgens in de Noord-Zuidweg welke in verbinding staat met de Maas en Waalweg (N322). Het centrum van Boven-Leeuwen kan bereikt worden via de Bernhardstraat. Geconcludeerd kan worden dat de locatie goed bereikbaar is.


Langzaam verkeer en openbaar vervoer

Conform het duurzaam veilig-principe maken fietsers op de Kampsestraat en Houtsestraat gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Vanaf de Noord-Zuidweg zijn er gescheiden voet- en fietspaden. Op circa 1,2 kilometer loopafstand van de planlocatie is een bushalte. Hier halteren de lijnbussen 165 (tussen Den Bosch en Druten) en 42 (tussen Druten en Tiel).

Verkeersgeneratie en afwikkeling

In de bestaande situatie staat op het perceel een bestaande woning en een schuur. Met de komst van een nieuwe woning neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar de planlocatie toe. Deze toename kan worden berekend met de gemiddelde kencijfers die CROW publicatie 381 voor woonfuncties geeft. Gebaseerd op de ligging van de woning in het woonmilieu landelijk wonen is het kengetal voor de verkeersgeneratie 7,4 per woning op een weekdag). Op een gemiddelde werkdag bedraagt de toename circa 8,2 mvt/etmaal (standaardfactor CROW: 1,11). Deze verkeerstoename is dusdanig beperkt dat deze zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van de straten en kruispunten waarover het verkeer wordt afgewikkeld. Met betrekking tot verkeersafwikkeling worden met 8,2 mvt/etmaal de voorgenomen ontwikkeling dan ook geen knelpunten verwacht.

Derhalve vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Parkeren

Toetsingskader

In de parkeernota van de gemeente West Maas en Waal worden parkeernormen gehanteerd die zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals het CROW die heeft opgenomen in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' (december 2018). Deze kencijfers worden vertaald naar gemeentelijke parkeernormen door de stedelijkheidsgraad (de 'omgevingsadressen-dichtheid' van een gemeente) vast te stellen.

Toetsing

In de toekomstige situatie is 1 koophuis beoogd. De woning bevindt zich in een buitengebied in 'rest bebouwde kom'. Op basis van de parkeernota van de gemeente West Maas en Waal geldt een parkeernorm van 2,3 per woning. Er is voldoende ruimte op het eigen terrein om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. De grondslag voor de toetsing is de Wet basisnet, het Bevt en de Regeling basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR geen onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor beide situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de oprichting van een risicovolle activiteit.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Uit de informatie op de risicokaart (www.atlastleefomgeving) blijkt ten noorden van het plangebied zich de A15 bevindt waarover gevaarlijke stoffen van o.a. de stofcategorie LT2 vervoerd worden. Het invloedsgebied is 880 meter. De afstand van het plangebied tot deze weg bedraagt circa 3,5 kilometer. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van deze weg. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden voor deze weg.

Parallel aan deze weg bevindt zich het spoortraject 'Betuweroute Meteren – Elst noordwestboog' waarover vervoer van gevaarlijke stoffen van o.a. de stofcategorie B3 met een invloedsgebied van 4 kilometer. De afstand van het plangebied tot dit spoortraject bedraagt circa 3,6 kilometer. Omdat dit groter is dan 200 meter, kan er volgens het Bevt worden voldaan met een beknopte verantwoording en hoeven er geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Op circa 1,3 kilometer afstand bevindt zich de binnenvaarroute (Corridor Rotterdam – Duitsland) waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden van o.a. de stofcategorie LT1 met een invloedsgebied van 600 meter. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van deze vaarroute. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.

Uit informatie van de risicokaart blijkt dat er ten zuidwesten van het plangebied opslag van vloeistoffen bevindt met een PR-contour van circa 17 meter (figuur 4.3). De opslag bevindt zich op circa 675 meter van het plangebied waardoor deze geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Andere mogelijke risicobronnen bevinden zich op zeer ruime afstand van het plangebied en vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0013.png"

Figuur 4.3 - Uitsnede openbare risicokaart met het plangebied (rood)

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt op dit moment ontsloten via de Kampsestraat in Boven-Leeuwen. Deze weg sluit aan op de Van Heemstraweg, die vervolgens aansluit op het verdere wegennetwerk van Boven-Leeuwen zoals de N332 of N323. Dit biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie wordt één woning toegevoegd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Deze maatregel wordt na de inwerkingtreding van de Omgevingswet overigens een verplichte maatregel voor woningen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Uit de beknopte verantwoording komt naar voren dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien.

Conclusie

Het projectgebied ligt buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, vaarroutes, wegen, spoorwegen en buisleidingen. De veiligheidssituatie ter plaatse van de Kampsestraat 3 wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.


Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

Het plan kan mogelijk leiden tot een beperkte toename van de verkeersbewegingen. De situatie blijft grotendeels gelijk aan de vergunde situatie. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zal de toename aan verkeer niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de kwaliteit van de lucht. Het zal maximaal 0,01 NO2 en 0 PM10 bijdragen. Zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat3-BOH1_0014.png" Figuur 4.4 Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van een extra woning. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen voor woningen gebleven, zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekenende mate'. De Wet luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de vestiging van de beoogde functie.

Het project kan mogelijk leiden tot een beperkte toename van de verkeersbewegingen. De situatie blijft grotendeels gelijk aan de vergunde situatie. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zal de toename aan verkeer niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de kwaliteit van de lucht.

Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de CIMLK-monitoringskaart 2022. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N322. Uit de CIMLK-monitoringskaart blijkt dat de concentratie PM2,5 in 2021 ter plaatse < 20 µg/m³, de concentratie PM10 < 35 µg/m³ en de concentratie NO2 < 35 µg/m³. Volgens de monitoringskaart is de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoende en wordt voldaan aan de grenswaarden. Daarnaast zal naar verwachting de luchtkwaliteit in de toekomst nog verder verbeteren door voortschrijdende technologie.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling vanuit dit aspect.

4.11 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Toetsing

Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3. Het projectgebied bestaat uit een schuur met omliggende tuin. De schuur biedt geen functies voor beschermde soorten. De tuin biedt potentieel foerageergebied voor enkele vleermuizen en potentiële nestlocaties voor algemene broedvogels. Er vinden mogelijk snoei- of kapwerkzaamheden plaats aan de bomen of struiken in de tuin. Indien deze tijdens het broedseizoen van vogels (globaal maart - augustus) plaatsvinden, kunnen broedgevallen van vogels worden verstoord en vernield. Daarnaast kunnen foeragerende en passerende vleermuizen worden verstoord wanneer tijdens de geplande werkzaamheden gebruik gemaakt wordt van additionele nachtelijke verlichting. In het projectgebied kunnen mogelijk algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren voorkomen. Andere beschermde soorten worden door het ontbreken van potentieel habitat niet verwacht voor te komen.

Het is aan te bevelen de werkzaamheden, inclusief het eventueel kappen of snoeien van bomen of struweel, buiten het broedseizoen van vogels (globaal maart - augustus) plaats te laten vinden. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen plaats moeten vinden, dient een aanvullende inspectie op aanwezigheid van broedvogels door een ecoloog te worden uitgevoerd om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

Het is aan te bevelen overdag te werken en zodoende de nachtelijke verlichting zo veel mogelijk te beperken om verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen te voorkomen. Indien er additionele nachtelijke verlichting wordt toegepast dient gebruik gemaakt te worden van een richtarmatuur, zodat strooilicht naar de omgeving wordt voorkomen.

Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën en zoogdieren te voorkomen. Hierbij is het aan te bevelen om, richting te handhaven groen, in één richting te werken om de aanwezige fauna de gelegenheid te geven voor de werkzaamheden uit te vluchten.

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en delen van het NNN bevinden zich op voldoende afstand van het projectgebied om directe effecten uit te sluiten. Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. Doordat de geplande ontwikkeling kan leiden tot een tijdelijke toename in stikstofemissie tijdens de verbouwing en een potentieel permanente toename in de gebruiksfase, is er een berekening van de stikstofdepositie met behulp van de "AERIUS Calculator" uitgevoerd om uitsluitsel te geven of de werkzaamheden een effect hebben op Natura 2000-gebieden. Zie hiervoor de toetsing onder het kopje gebiedsbescherming in deze paragraaf.

De bomen in het projectgebied vallen binnen de door de gemeente West Maas en Waal vastgestelde bebouwde kom van Boven-Leeuwen. De bepalingen ten aanzien van houtopstanden uit de Wet natuurbescherming zijn derhalve niet van toepassing voor het kappen van de bomen.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied bevindt zich op circa 300 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied, de Rijntakken. Dit deel van de Rijntakken betreft geen stikstofgevoelig Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde verzuringsgevoelige habitat ligt op circa 7 km (een ander deel van de Rijntakken). Desondanks is er een berekening van stikstofdepositie nodig om uitsluitsel te geven of er effecten zijn op Natura 2000-gebieden door de geplande ontwikkeling. Om deze reden is een stikstofberekening uitgevoerd om negatieve effecten op het gebied uit te sluiten. Voor het voorliggend bestemmingsplan is een berekening van de realisatie- en gebruiksfase opgesteld. Zo wordt inzichtelijk dat er geen depositie ontstaat in de gebruiksfase en in de realisatiefase, bij de verbouw. Uit de berekeningen met AERIUS Calculator (versie 2023.0.1) voor de gebruiks- en realisatiefase blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de realisatiefase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. De memo en berekening is bijgevoegd in Bijlage 4.

Conclusie

Gebiedsbescherming

Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De stikstofdepositie betreft 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de gebruiks- en realisatiefase uitgesloten. De beoogde ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

De schuur biedt geen functies voor beschermde soorten. De tuin biedt potentieel foerageergebied voor enkele vleermuizen en potentiële nestlocaties voor algemene broedvogels. Wanneer de juiste maatregelen worden genomen, zullen er geen negatieve effecten zijn op planten en diersoorten.

Derhalve vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Toetsing

Er bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen in het gebied waar de ontwikkeling een effect op zou kunnen hebben. Dit aspect vormt daarom geen belemmering.

4.13 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en conclusie

Er is geen sprake van een activiteit genoemd in het Besluit m.e.r. Omdat het plan niet als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. wordt gezien is een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling en m.e.r.-beoordelingsbesluit niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsplanregels

Artikel 3 Wonen

Op deze gronden zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Voor de hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen en er geldt een maximale goothoogte. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing waarin is bepaald dat de schuur pas als woning mag worden gebruikt als binnen 18 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor het verbouwen van de schuur wordt gerealiseerd en vervolgens onverminderd in stand wordt gehouden.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Deze gronden zijn bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat de kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst. Voor de ontwikkeling sluit de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn vastgelegd. Deze overeenkomst is aangemerkt als anterieure overeenkomst artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is er tevens een planschaderisico-overeenkomst getekend.

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling gewaarborgd is.

6.2 Maatschappelijke haalbaarheid

Participatie

Er is contact geweest met de buren en zij zijn geïnformeerd over de bouw van de woning.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen, van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024, waarbij belanghebbenden de gelegenheid krijgen om hun zienswijzen in te dienen. Gedurende deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 6. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In het plan zijn geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

Vaststelling

De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor de vaststelling van het plan. Na vaststelling ligt het plan nog eenmaal gedurende zes weken ter inzage; de beroepstermijn.