Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Boven-Leeuwen, Kampsestraat 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0668.BOVKampsestraat2-BOH1

Toelichting

hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van een perceel gelegen aan het bebouwingslint van de Kampsestraat in Boven-Leeuwen. Momenteel is het plangebied onbebouwd en wordt het gebruikt als weide voor paarden. Met de beoogde ontwikkeling worden er op de locatie vier woningen gerealiseerd welke zullen aansluiten op het karakter van de omgeving van het plangebied. Met de herbestemming komen er op het plangebied in totaal vier vrijstaande woningen.
 
De gronden zijn gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied West Maas en Waal correctie 2016’, vastgesteld door de raad van de gemeente West Maas en Waal op 6 september 2016. Het plangebied heeft in de huidige situatie een agrarische bestemming. Wonen op de gronden van het plangebied is volgens het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. In de huidige situatie worden de gronden niet bedrijfsmatig agrarisch gebruikt. Een doelmatig bedrijfsmatig agrarisch gebruik is gezien de omliggende woonbebouwing en de ligging nabij de stedelijke omgeving ook niet opportuun.
 
In het kader van het beleidsstuk 'Toetsingskader 2020' is door de gemeente West Maas en Waal een uitnodiging gedaan aan bewoners om eventuele inbreidingsplannen aan te dragen. Op basis van deze uitnodiging is door de initiatiefnemer een aanvraag gedaan. Deze aanvraag is door de gemeente West Maas en Waal positief beantwoord. Deze beantwoording is het vertrekpunt geweest van overleggen met de buurt en het verder uitwerken van het initiatief tot een bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
De planlocatie is gelegen ten oosten van de kern Boven-Leeuwen aan de Kampsestraat tussen nummers 2 en 6. Het plangebied valt onder de kadastrale gemeente Wamel, sectie N, perceelnummer 226 (deels). Niet ver ten noorden van het plangebied stroomt de Waal. Niet ver ten oosten van het plangebied ligt de kern Druten.
 
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
   
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Ruimtelijke Plannen) 
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Ruimtelijke Plannen)
 
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden, tot de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, de ruimtelijke plannen zoals weergegeven in de volgende tabel.
 
PlanVaststellingsdatum
Buitengebied West Maas en Waal9 juli 2014
Buitengebied West Maas en Waal correctie 20142 april 2015
Buitengebied West Maas en Waal correctie 201620 oktober 2016
Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal3 december 2015
Thematische herziening Grootschalig grondverzet
12 maart 2020
Thematische herziening Agrarische bedrijven 2020
20 augustus 2020
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2016'.
     
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2016', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
   
De gronden hebben in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2016’ de bestemming ‘agrarisch– oeverwal’ en zijn daarmee bestemd voor agrarische doeleinden. De gronden hebben ook een archeologische waardering. Hiervoor geldt het ‘Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal', vastgesteld op 3 december 2015. In dit bestemmingsplan worden de archeologische beleidsaspecten in een juridisch regeling samengevoegd in één bestemmingsplan voor de gehele gemeente. De regels in dit bestemmingsplan vervangen de regelgeving betreft archeologie van het bestemmingsplan 'Buitengebied, West Maas en Waal correctie 2016'. De gronden van het plangebied zijn bestemd met de gebiedsaanduidingen ‘overige zone - waarde archeologie 1', 'overige zone - waarde archeologie 3' en 'overige zone - waarde archeologie 4'.
 
Ook ligt het plangebied binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Thematische herziening Grootschalige grondverzet', vastgesteld op 12 maart 2020. Met het bestemmingsplan kan de gemeente ongewenste ontwikkelingen ten aanzien van grootschalig grondverzet te reguleren, sturen en te wegen.
 
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de ontwikkeling van vier woningen op gronden die nu een agrarische bestemming hebben. Wonen op de gronden is momenteel niet toegestaan en het vigerende bestemmingsplan heeft ook geen wijzigingsbevoegdheid waar gebruik van gemaakt kan worden. Om de woningen te realiseren er een bestemmingswijziging nodig.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, regionale- en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg zijn opgenomen.
 
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
2.1 Huidige situatie
Planlocatie
Het perceel van de beoogde ontwikkeling is gelegen aan de Kampsestraat ten oosten van de kern van Boven-Leeuwen. Het gebied heeft een oppervlakte van ca. 4.000 m². Het plangebied wordt momenteel als weide voor paarden gebruikt en is volledig onbebouwd. De directe omgeving van het plangebied heeft een rustige, groen en open karakter.
 
De navolgende afbeelding toont het parkeerterrein in de huidige situatie.
 
Huidige situatie parkeerterrein (bron: Google streetview, september 2016)
 
De bebouwing in de omgeving bestaat voornamelijk uit woningen en historisch tabaksschuren. Zo is het pand aan de Kampsestraat 2 gedateerd uit 1890. De panden aan overzijde van de Houtsestraat, grenzend aan de Waalbandijk zijn van vroegere oorsprong. Huis te Leeuwen staat er nog als het poorthuis van het verdwenen kasteel te Leeuwen.
 
De Kampsestraat wordt gekenmerkt door lintbebouwing en verspreid over de weg staat een mix van oude boerderijen en open stukken land. De Kampsestraat zelf is een doorlopende 30km weg met vluchtheuvels, die in het zuiden uitkomt op de N322: De Van Heemstraweg. De N322 is een lange doorlopende provinciale weg, welke in het verleden tot aan de ontsluiting van het land van Maas en Waal liep. In het noorden komt de Kampsestraat uit op de Houtsestraat. De Houtsestraat gaat enerzijds over in de Bernhardstraat, dat ook gekenmerkt wordt door lintbebouwing, richting dorpskern.
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel vier vrijstaande woningen te bouwen. De doelgroep voor deze woningen zullen senioren zijn. De woningen zullen hierin voorzien door de woningen relatief klein te houden. Onderstaande afbeelding toont een tekening van de beoogde situatie van het plangebied. Deze tekening is de uitkomst van het overleg met de buurt.
 
Situatietekening toekomstige situatie plangebied (bron: Buro SRO, d.d 14 april 2023)
 
Programma
In totaal worden er met de beoogde ontwikkeling vier vrijstaande woningen gerealiseerd. De vrijstaande woningen komen ruim verspreid over het plangebied te staan. Alle woningen krijgen één bouwlaag met kap. De vrijstaande woningen zullen geschikt zijn als levensloopbestendige (senioren)woningen. De voorzieningen van de woningen komt op de begane grond.
 
Landschappelijk inrichting
Voor de beoogde ontwikkeling is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld (Buro SRO, d.d. 14 april 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Met de beoogde ontwikkeling worden de nieuwe woningen ruim opgezet waardoor het open en groene karakter van het gebied in stand kan worden gehouden. De groenvoorzieningen van het plangebied zullen passend zijn in het Gelders landschap en het landschapstype 'Oeverwallen'. Hierbij kan gedacht worden aan fruitbomen, hagen, knotwilgen, esdoorn, lindes, alsook sier- en moestuintjes. Voor afscheiding wordt vooral gedacht aan hagen zoals de bestaande meidoorn en beuk. Aan de zijde van de Kampsestraat wordt de bestaande sloot verbreed en de haag verplaatst. Met een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan wordt er voor gezorgd dat de haag behouden blijft. Tevens wordt er een nieuwe watergang in het midden van het plangebied gegraven en worden de twee watergangen in het oosten en westen van het plangebied met elkaar verbonden. De bomenrand aan de westzijde van het plangebied en de bestaande solitaire bomen worden behouden. 
 
In het plangebied is ook aandacht geschonken aan de bestaande zichtlijnen. De woning aan de Kampsestraat 7 heeft nu zicht op het achtergelegen land. De nieuw te bouwen woningen worden zo gesitueerd dat deze zichtlijnen in stand worden gehouden. Tegenover de woning aan de Kampsestraat 7 wordt een stuk groen gerealiseerd waardoor het doorzicht naar het achtergelegen land behouden blijft.    
   
Duurzaamheid en klimaatadaptatie
De woningen zullen op basis van het concept van BENG gerealiseerd gaan worden. Waar mogelijk wordt gekeken of een aanvullende ambitie gerealiseerd kan worden.
 
Verkeer en parkeren   
De parkeergelegenheid van het plangebied zal worden gerealiseerd op het eigen perceel. Per woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. De ontsluiting van de woningen zal gebeuren via de Kampsestraat. De vrijstaande woningen aan de noord- en zuidzijde krijgen een eigen oprit. De twee vrijstaande woningen in het midden van het plangebied krijgen een gedeelde oprit. Op eigen terrein is voldoende ruimte om aan de parkeernorm te voldoen. Alle woningen zijn ontsloten via de Kampsestraat.
 
hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
   
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.  
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Met de beoogde ontwikkeling worden in totaal vier woningen mogelijk gemaakt, waardoor het project niet aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. 
   
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
   
3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De provincie Gelderland legt bij de uitoefening van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt daaraan richting gegeven.
 
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. De schetsen zijn een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen. De ambities die hieruit volgen zijn: 
  1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur.
  5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.   
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling is met name de ambitie voor de woon- en leefomgeving van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij zijn de volgende ambities opgesteld: 
  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
Met het voorliggende plan worden vier woningen gerealiseerd in het lint van de Kampsestraat. De focus is gericht op energiebesparing, het opwekken van schone energie, CO2-reductie, circulair en klimaatbestendig bouwen, ecologie en natuurinclusief bouwen. De woningen worden aardgasloos uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling is daarmee passend binnen de ambities van de provincie wat betreft woningbouw. 
 
Voor het plangebied zijn de themakaarten 'Ruimtelijk beleid' en 'Waterbeleid' van toepassing. Deze hebben verder geen invloed op het beoogde plan. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen beleidskaders van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
 
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan in lijn is met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie Gelderland heeft op 24 september 2014 de Omgevingsverordening vastgesteld, die vervolgens op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Deze Omgevingsverordening is partieel gewijzigd. Voor de beoordeling van het onderhavige bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland maart 2021. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
 
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
 
Planspecifiek 
Aan de hand van de bij de Omgevingsverordening behorende kaart zijn de voor de planontwikkeling relevante bepalingen geïdentificeerd. Het plangebied is verbonden met de navolgende bepalingen:
  • Artikel 2.24 (eenmalige uitbreiding glastuinbouw)
  • Artikel 2.25 (tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw)
  • Artikel 2.26 (tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw)
  • Artikel 2.27 (tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw)
Een groot deel van deze provinciale regels is niet van toepassing op de voorgenomen planontwikkeling. Daarnaast zijn in de Verordening regels opgenomen over het planologisch toevoegen van woning (afdeling 2.1). In dit thema wordt bepaald dat nieuwe woningen alleen mogelijk wordt gemaakt als die ontwikkeling past binnen een door de Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. De ontwikkeling is passend binnen de Regionale Woonagenda Rivierenland. Dit wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 3.3.1.
 
De omgevingsverordening Gelderland heeft voor de rest geen betrekking op het plangebied.
    
Geconcludeerd kan worden dat de verordening geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale woonagenda Rivierenland 2030
De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'Regionale Woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
  • Regionaal woningbouwprogramma;
  • Bestaande woningvoorraad;
  • Wonen en zorg;
  • Doorstroming;
  • Arbeidsmigranten;
  • Verblijfsgerechtigden;
  • Woonlasten en betaalbaarheid;
  • Flexibele tijdelijke woonvormen.
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een wijziging plaats waardoor de bouw van vier woningen mogelijk wordt gemaakt. In de regionale woonagenda wordt aangegeven dat er in de provincie de afgelopen periode niet genoeg nieuwe woningen zijn afgeleverd en dat er sprake is van een woningtekort. In het Actieplan Wonen 2020–2025 van de provincie Gelderland wordt gepleit voor een inhaalslag in de vorm van een versnelling van de nieuwbouwproductie. Ook wordt in de Regionale Woonagenda gesproken over een gebrek aan doorstroming in de kleinere kernen. Daarbij komt dat in veel van de kleinere kernen in de regio de effecten van vergrijzing en ontgroening steeds zichtbaarder worden. Het vasthouden en aantrekken van jonge gezinnen en senioren kan hier tegenwicht aan bieden.
   
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Regionale Woonagenda Rivierenland.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
   
3.4.1 Structuurvisie Dorpen 2025
Op 30 april 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente West Maas en Waal de ‘Structuurvisie dorpen 2025’ vastgesteld. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt hierin voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. De leefbaarheid in de dorpen van West Maas en Waal staat centraal in de visie op de toekomst.
 
Planspecifiek
Onderhavig initiatief is gelegen in het bebouwingslint van de Kampsestraat, net buiten Boven-Leeuwen. In de structuurvisie wordt aangegeven dat grootschalig uitbreiding van het dorp zelf niet gewenst is. De gemeente geeft aan dat de verwachte woningbehoefte kan worden opgevangen met kleinschalige ontwikkelingen. De voorkeur van de gemeente is om de kleinschalige projecten te laten plaatsvinden in de bebouwingslinten. De bebouwingslinten geven mogelijkheden voor herontwikkeling en verdichting van erven. Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden onderhavig plan in lijn is met de structuurvisie dorpen 2025.
 
3.4.2 Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal
De ‘Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal’ is op 9 december 2021 vastgesteld door de raad van de gemeente West Maas en Waal. De omgevingsvisie loopt voor op de de Omgevingswet die in de toekomst in werking zal treden. In deze visie legt de gemeente haar belangrijkste kaders en ambities voor het buitengebied vast. De omgevingsvisie komt (grotendeels) in de plaats van de structuurvisie buitengebied.
 
In de omgevingsvisie vormen drie uitgangspunten de leidraad:
  1. Voor de omgevingsvisie buitengebied gaan wij uit van continuïteit van bestaand beleid met aandacht voor integraliteit:
In de omgevingsvisie buitengebied komen alle beleidsterreinen die betrekking hebben op het buitengebied en een relatie hebben met de fysieke leefomgeving samen. Op veel beleidsterreinen is al bestaand actueel beleid beschikbaar, zowel lokaal als regionaal, waar de gemeente bij het opstellen van de omgevingsvisie graag op verder bouwt. De gemeente kiest voor continuïteit van bestaand actueel beleid als uitgangspunt voor het opstellen van de omgevingsvisie.
  1. De omgevingsvisie buitengebied is een combinatie van een gebiedsgerichte en een thematische aanpak;
De Omgevingsvisie wordt via zowel een gebiedsgerichte als een thematische aanpak vormgegeven. De gebiedsgerichte aanpak biedt de mogelijkheid om vanuit kwaliteiten en waarden van gebieden naar de toekomst te kijken en de belangrijkste kansen en opgaven voor de fysieke leefomgeving te benoemen. Zo kan per gebied meer maatwerk worden geleverd. Het buitengebied is opgedeeld in drie deelgebieden: 
  • Komgronden;
  • Oeverwallen;
  • Uiterwaarden. 
  1. De omgevingsvisie buitengebied maken wij samen.    
Participatie is een belangrijk onderdeel van het proces om te komen tot een omgevingsvisie buitengebied. De visie heeft immers betrekking op alle inwoners, ondernemers en gebruikers van het buitengebied van West Maas en Waal.
 
Planspecifiek
In de omgevingsvisie is het plangebied gelegen in het deelgebied 'Oeverwallen'. De oeverwallen zijn parallel aan de rivieren gelegen. Door hun hogere en droge ligging werd hier al vroeg landbouw bedreven en ontstonden verschillende bebouwingslinten en dorpskernen. Karakteristiek is het kleinschalig halfopen landschap, waar wonen, werken en agrarische activiteiten sterk met elkaar zijn verweven. Het huidig beleid ten aanzien van het landschap is gericht op het handhaven van kleinschalige landschapselementen en het behouden van de groene ruimten tussen de kernen.
 
De gemeente heeft de voorkeur van inbreiding boven uitbreiding. De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van vier woningen. Deze komen te staan in het bebouwingslint van de Kampsestraat. De woningen zullen daarnaast passend zijn bij het karakter van de omgeving. De woningen zullen als kapschuurwoningen gerealiseerd worden. Daarmee wordt aansluiting gezocht met de bestaande cultuurhistorie van het plangebied. Tevens wordt er aandacht besteed aan de zichtlijnen en worden de bestaande haag en sloot aan de zijde van de Kampsestraat behouden.
 
In de omgevingsvisie worden duurzaamheid en klimaatadaptatie ook als belangrijkste thema's voor het deelgebied de 'Oeverwallen' gezien. De woningen zullen duurzaam gerealiseerd worden. De woningen gasloos en volgens BENG gebouwd.
    
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie buitengebied West Maas en Waal.
 
3.4.3 Dorpskwaliteitsplan & dorpspaspoort
Op 24 januari 2019 heeft de gemeente West Maas en Waal het dorpskwaliteitsplan en de daarbij behorende dorpspaspoorten vastgesteld.
 
De gemeente West Maas en Waal heeft acht dorpskernen met ieder een eigen identiteit. In het dorpskwaliteitsplan geeft de gemeente aan wat die identiteit bepaalt en nog belangrijker: hoe die unieke kenmerken kunnen worden behouden en versterken. De gemeente nodigt uit tot initiatieven die daaraan bijdragen. Zo werkt iedereen samen aan de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen. De gemeente West Maas en Waal nodigt iedereen uit initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan het behouden en versterken van de unieke en eigen identiteit van de kernen van West Maas en Waal.
 
Het Dorpskwaliteitsplan wordt gevolgd door acht dorpspaspoorten. De gemeente zoomt daarin verder in op de acht kernen en laten aan de hand van verschillende thema's zien wat iedere kern onderscheid van de zeven andere. Ook worden enkele ruimtelijke opgaven uitgelicht waarmee de gemeente in de komende jaren te maken zal krijgen.
 
Dorpspaspoort Boven-Leeuwen
Boven-Leeuwen heeft drie bebouwingslinten met een landelijk karakter. Dit zijn de Molenstraat, de Florastraat en de Kampsestraat. In de Structuurvisie Dorpen 2025 is aangegeven dat deze linten mogelijkheden bieden voor herontwikkeling en verdichting van erven. De drie bebouwingslinten worden getypeerd als een landelijk lint met verspreid daarlangs enkele (agrarische) erven. Dichter bij de kern liggen de erven dichter bij elkaar en zijn de landschappelijke openingen relatief klein. Verder buiten de kern, liggen de erven verder uit elkaar en zijn er meer zichtlijnen naar het landschap.
 
 In het dorpspaspoort zijn de volgende spelregels opgesteld voor woningbouwontwikkelingen langs de bebouwingslinten:
  • Behoud de drie bebouwingslinten als groene entrees naar het dorp;
  • Zorg ervoor dat nieuwe bebouwing in eerste instantie direct aan de weg staat, net zoals de bestaande bebouwing;
  • Zorg direct aan de weg voor een dorpse korrelgrootte: vrijstaande woningen of twee-onder-een-kapwoningen zijn hier passend;
  • Oriënteer deze woningen op de weg;
  • Achter de eerstelijnsbebouwing zou een verdere uitbreiding in de vorm van woningbouw of bedrijvigheid aan huis kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld in de vorm van een erf of een klein buurtje dat zich uit het zicht van de weg bevindt;
  • Zorg voor een groene uitstraling van het nieuwe erf en voor groene erfafscheidingen naar alle zijden;
  • Sluit qua bouwhoogtes en kapvorm aan bij de omliggende bebouwing. Bouw maximaal twee lagen hoog met kap;
  • Moderne erfwoningen zijn goed denkbaar, mits ze een landelijke uitstraling hebben;
  • Bebouwing achter de hoofdwoning heeft de uitstraling van 'bijgebouwen', bijvoorbeeld schuurwoningen. 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd. Met het ontwerp van de woningen en de inrichting van de kavels is rekening gehouden met de spelregels die zijn opgenomen in dorpspaspoort. De beoogde woningen komen aan de Kampsestraat te liggen in de eerste bebouwingslijn. Ook wordt er rekening gehouden met de sfeer en de architectuur van de omliggende woningen. De woningen zullen georiënteerd worden naar de weg. Door de ruime opzet van de kavels krijgt het plangebied een groen karakter.
 
Het realiseren van woningen achter de eerstelijnsbebouwing is niet van toepassing voor de beoogde ontwikkeling. Alle woningen worden met de beoogde ontwikkeling in de eerste bebouwingslijn gerealiseerd. Het uitbreiden in de vorm van een erf of een klein buurtje dat zich uit het zicht van de weg bevindt is niet van toepassing.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het Dorpskwaliteitsplan en het Dorpspaspoort van Boven-Leeuwen.
 
3.4.4 Woonvisie
Op 12 mei 2016 is de woonvisie van West Maas en Waal in werking getreden. In 2030 wil de gemeenten dat zij bekend staan als een aantrekkelijke plaats om te wonen. Daarbij wil de gemeente met name de focus leggen op de bestaande woningvoorraad en de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Volgens het Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 moet er in de komende jaren een inhaalslag worden gemaakt. Het woningtekort in de provincie is de afgelopen jaren opgelopen. In West Maas en Waal wordt nadrukkelijk ingegaan op de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit en identiteit van de dorpen uit oogpunt van leefbaarheid en recreatie.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden kwalitatieve woningen gebouwd in een bebouwingslint. De doelgroep van de woningen zijn senioren. De vraag naar seniorenwoningen in de gemeente is groot. Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen in de gemeente fors toe. Deze groep krijgt daarom extra aandacht in het woonbeleid. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de woonvisie.
 
hoofdstuk 4 milieu- en omgevingsaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende worden vier woningen gerealiseerd op het momenteel onbebouwde perceel. In de huidige situatie wordt het terrein gebruikt voor paarden om te grazen. In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied een agrarische bestemming. Met het toevoegen van vier woningen worden de drempelwaarden niet overschreden. Omdat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling betreft zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage, maar de drempelwaarde niet wordt overtroffen kan worden voldaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.  
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Derhalve is er voor de planlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, d.d. 10 januari 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). De aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging en aanvraag Omgevingsvergunning, met het oog op geplande woningbouw. Het doel is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige en toekomstige gebruik.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient gesteld te worden dat er geen verontreinigingen met OCB in de teeltlaag zijn gemeten. Hoewel er sprake is van lichte verontreinigingen van nikkel en cadmium inmengmonster MM5 in de bovengrond, zijn de betreffende gehalten zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect bodem.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
  
Planspecifiek
Met de voorgenomen herontwikkeling worden vier woningen gerealiseerd. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving (Rijksoverheid) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) ter plaatse van het plangebied bedragen respectievelijk 15,9 µg/m³ PM10, 9,0 μg/m³ PM2,5 en 12,5 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
 
Geconcludeerd kan worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone het spoor en/of een geluidgezoneerd industriegebied. Akoestisch onderzoek naar spoorweg- en industrielawaai is niet noodzakelijk. Wel is er voor de locatie een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Van der Boom Advies, d.d. 11 januari 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
 
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Boven-Leeuwen, binnen de geluidzone van het 60 km deel van de Houtsestraat op 80 meter en binnen de geluidzone van de Noord Zuidweg op 230 meter. De woningen liggen ook binnen de zone van de Kampsestraat. De Kampsestraat is een weg met een zeer lage verkeersintensiteit, deze is akoestisch niet relevant. De overige wegen in de omgeving zijn 30 km wegen zonder geluidzone.
 
De geluidbelasting door het gezoneerde deel van de Houtsestraat en de Noord Zuidweg bedraagt 31 dB resp. 35 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Hogere waarden voor de geluidbelasting door wegverkeer op deze twee wegen zijn niet nodig. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt ten hoogste 42 dB zonder aftrek.
 
Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. Aan dit toetsingskader kan zonder maatregelen worden voldaan. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De geluidbelasting op de hoogst geluidbelaste gevel bedraagt 42 dB zonder aftrek door alle wegen samen. Voor gevels van woningen met een geluidbelasting Lden van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimumwaarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden betreft het aspect geluid.
 
4.5 Geur
Geurhinder ontstaat bij agrarische bedrijven en wordt beoordeeld met de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Op 1 juli 2010 is de gemeentelijke geurverordening ingevolge de Wgv vastgesteld. In deze geurverordening zijn voor verschillende gebieden in de gemeente andere normen vastgesteld vergeleken met de wettelijke normen. Dit geldt alleen voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. De mogelijke geurbelasting van woningen en andere geurgevoelige objecten mag in het komgebied groter zijn dan elders in de gemeente.
 
Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen bestaande stankcirkels niet toelaatbaar is. Als binnen de geurcontour al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen. 
       
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van (niet-)agrarische bedrijven met een geurcontour die over het plangebied gelegen is. Ten zuidwesten van het plangebied is voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Momenteel worden er op het perceel enkel caravans gestald. Ten zuiden van het plangebied zijn twee agrarische percelen aanwezig (op circa 70 en 90 meter afstand van het plangebied). Op kortere afstand van de agrarische bedrijven bevinden zich andere gevoelige bestemmingen (woningen). Deze bestemmingen zijn maatgevend voor de bedrijfsvoering van de betreffende (niet-)agrarische bedrijven.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Ter sprake van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
 
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels. 
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura2000-ge bieden. Per Natura2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in het kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
 
Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.  
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen: 
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst. 
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.
  
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden vier woningen gerealiseerd. Op dit moment is terrein onbebouwd en staan er meerdere bomen en struiken. Voor het verwijderen van het groen dient inzichtelijk gemaakt te worden wat de effecten zijn op eventueel aanwezige beschermde flora en fauna. Derhalve is er voor de locatie een ecologische quickscan uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 15 december 2021, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
  
Soortenbescherming
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën en insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura2000-gebieden per definitie te groot is om te resulteren in negatieve effecten. De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied betreffende het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone, Weidevogelgebied, Ganzenrustgebied of Beschermingszone natte landnatuur. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS Calculator.
 
Stikstofdepositie
Een ontwikkeling mag niet leiden tot een toename in stikstofdepositie op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Omdat het plangebied op ca. 390 meter van het nabijgelegen Natura-2000 gebied 'Rijntakken' ligt is het nodig om voor de beoogde ontwikkeling een stikstofberekening uit te voeren. Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering. Met de uitspraak van 2 november is de bouwvrijstelling echter komen te vervallen. Derhalve dient nu ook de aanleg-/bouwfase berekend te worden. Om te bepalen of er significante effecten op de omliggende Natura2000-gebieden zijn vanwege de beoogde ontwikkeling AERIUS-berekeningen uitgevoerd (BuroSRO, d.d. 16 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Uit de berekening voor de gebruiks- en bouwfase blijkt dat er geen stikstofdepositie van boven de 0,00 mol/ha/j zijn op de omliggende Natura2000-gebieden.
 
Houtopstanden
In de beoogde ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien.
   
Conclusie 
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren, amfibieën en algemene broedvogels (in het kader van Algemene Zorgplicht).Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect ecologie.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'.
 
Planspecifiek
In het kader van milieuzonering moet er bepaald worden of de nieuwe invulling realiseerbaar is op de locatie en dat dit geen belemmering oplevert voor de omliggende bedrijven en instellingen. Hierbij worden de richtafstanden uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ gebruikt. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'rustig buitengebied/rustig woonwijk'.
   
Kampsestraat 9
In de omgeving van het plangebied is één bedrijf aanwezig. Ten zuidoosten van het plangebied, aan de Kampsestraat 9, hebben de gronden een agrarische bestemming met een bouwvlak. Momenteel is hier geen agrarische bedrijf meer aanwezig en worden er op het perceel enkel caravans gestald. Er zal echter rekening moeten worden gehouden met huidige de planologische situatie. Derhalve wordt rekening gehouden met de richtafstand van een agrarisch bedrijf. Voor een agrarisch bedrijf geldt een milieucategorie van 3.1 en een richtafstand van 100 meter. De afstand van het bouwvlak van de agrarische bestemming tot aan de eerste woning in het plangebied bedraagt ca. 25 meter. Er wordt dus niet aan de richtafstand van 100 meter voldaan. Het is echter mogelijk om van de richtafstand af te wijken. De woningen gelegen aan de Kampsestraat 6 en 11 zijn dichter bij het agrarisch perceel gelegen dan de beoogde woningen. In het kader van milieuzonering betekent het dat deze woningen maatgevend zijn. Ditzelfde geldt voor een goed woon- en leefklimaat. In zoverre vormen de nog te realiseren woningen dan ook geen beperking voor de bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarische perceel. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er ter plaatse van beoogde woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw 
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet 
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'versterken, verbinden, vergroenen'. In dit programma beschrijft het waterschap wat het in de planperiode (2022-2027) wil bereiken, met wie, hoe men dat wil doen en waarom. In het WBP zijn voor het waterbeheer in het beheergebied de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. Ook is aangegeven hoe het waterschap deze opgaven samen met anderen wil oppakken en in wil spelen op initiatieven van derden.
 
Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren. Bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
 
Voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes en enkele woningen geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
 
Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Er geldt een vrijstelling van de compensatieplicht voor lozen vanaf nieuw verhard oppervlak van 500 m² binnen stedelijk gebied (bebouwde kom) en 1.500 m² in landelijk gebied. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Derhalve geldt er vanaf 500 m² een compensatieplicht. Met de beoogde ontwikkeling worden in totaal vier woningen gerealiseerd. Onderstaande tabel toont de verhardingsbalans. 
 
toekomstige situatieoppervlakte (in m²)
  
woningen
600
tuin verharding (70%)1.938
totaal verhard2.538
  
benodigde watercompensatie 
watercompensatie (T=10+10% neerslag)368,9
     
Bij een toename van verharding die groter is dan 500 m² (oppervlakte eis vanuit het Waterschap Rivierenland), dient er watercompensatie plaats te vinden. In de huidige situatie is het plangebied volledig onverhard. Bij het berekenen van de verharding is uitgegaan van de verharding van de woningen, openbare ruimte en de tuinen. Onder de openbare ruimte is de beoogde ontsluiting van de erven en de parkeerplaatsen meegerekend. Bij het berekenen van de verharding van de tuinen is uitgegaan 70% van het totale erf. In totaal is er sprake van een toename in verharding van 2.538 m².
  
De compensatieberekening ziet er als volgt uit: 796*0,0436 m³ = 110,7 m³ waterberging nodig. Dat komt overeen met een wateroppervlak van circa 368,9 m² op zomerwaterpeil (110,7 m³/ 0,3m peilstijging). Onderstaand wordt nader toegelicht hoe de watercompensatie binnen het plangebied wordt gerealiseerd.
  
Waterberging
In de huidige situatie wordt het plangebied aan de oost en westzijde ontsloten door twee watergangen. Om aan de bovenstaande watercompensatie te kunnen voldoen wordt de watergang aan de oostzijde verbreed en wordt er een wadi aangelegd die de bestaande watergangen aan de oost- en westzijde bij een hoge waterstand met elkaar verbind. Met de verbreding van de oost gelegen watergang en met het aanleggen van de wadi is sprake van een voldoende watercompensatie. Met de aanleg van de wadi voorziet het plan ook in een verbeterde biodiversiteit. Een plas-/drasgebied is waardevol voor met name insecten en kleine amfibieën.
 
Het Waterschap Rivierenland geeft aan dat bij compensatie in een C-watergang deze opgewaardeerd dient te worden naar een B-watergang en dat deze aangesloten dient te zijn op een A- of B-watergang. De watergang wordt verbonden met de watergang aan de zuidwestzijde van het plangebied. Hierdoor wordt de beoogde watergang verbonden met een A-watergang. De beoogde watergang heeft een onderhoudsstrook van 1 meter. Hier geldt een jaarlijkse onderhoudsplicht voor de aangrenzende eigenaren.
  
Waterkeringen
Uit de legger van het Waterschap Rivierenland blijkt dat het plangebied niet in of nabij de beschermingszone van een waterkering is gelegen.
 
Grondwater
De ontwikkeling wordt grondwaterneutraal uitgevoerd.
 
Afvalwatersysteem en hemelwater
De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem. Hemelwater wordt afgekoppeld van het rioolwater om bodemverdroging tegen te gaan. Verder wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
   
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat waterbeleid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
4.9 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
 
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
 
Planspecifiek
Woningen worden in het Bevi gezien als kwetsbare objecten. Dit betekent dat bij de ontwikkeling rekening moet worden gehouden met risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede uit de risicokaart ter plaatse van het plangebied. 
   
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl)
 
Risicovolle inrichtingen
Ten oosten van het plangebied is een risicovolle inrichting aanwezig. Het plangebied ligt echter niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.
 
Buisleidingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
 
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes; en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.    
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 13 juni 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
 
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
 
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
     
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
 
4.10 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin overgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
 
Planspecifiek
In het Bestemmingsplan 'Archeologie West Maas en Waal' beschikt het overgrote deel van het plangebied over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Bij werkzaamheden met bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 100 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m² en hoger dan 70 cm dient archeologische onderzoek uitgevoerd dient te worden. In het meest noordoostelijke deel van het plangebied beschikken de gronden over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Bij werkzaamheden met bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 150 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m² en hoger dan 70 cm dient archeologische onderzoek plaats te vinden. Met de beoogde ontwikkeling worden de bovenstaande waarden niet overschreden. Er vinden enkel bodemingrepen plaats ter plaatse van de woningen en bij het aanleggen van de nieuwe watergang. Het oppervlakte van de bodemingrepen is kleiner dan 1.000 m².
 
In een klein deel in het zuidoosten van het plangebied en een deel in het noordwesten van het plangebied beschikt het plangebied over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1. Bij werkzaamheden met bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m² en hoger dan 70 cm dient archeologische onderzoek uitgevoerd dient te worden. Ter plaatsen van deze gronden vinden geen grondwerkzaamheden plaats die de archeologische waarde zouden kunnen aantasten. De beoogde uitbreiding en aanleg van de watergang zal buiten deze zone plaats vinden. Ter plaatse van de archeologische waarden worden ook geen bomen geplant.
 
In de verbeelding van dit bestemmingsplan worden de Archeologische waarden zoals opgenomen in het 'Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal' overgenomen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumentale gebouwen aanwezig. Wel is het plangebied gelegen aan een waardevolle historische weg met oude boerderijen, schuren en een groen open landschap aan weerszijden, alsmede de nabijheid van het waardevolle stedenbouwkundige ensemble van de Bernhardstraat (westen) en het Huis te Leeuwen (noorden). In het dorpspaspoort Boven-Leeuwen zijn spelregels opgenomen voor ontwikkelingen gelegen in bebouwingslinten. Met de beoogde ontwikkeling is rekening gehouden met deze spelregels. Er worden met de ontwikkeling vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd, welke in vorm en uitstraling zullen aansluiten op de nabijgelegen woningen. De groene entrees naar het dorp blijven behouden en de nieuwe bebouwing komt op de lijn van de naastgelegen woning te liggen. Het plangebied zal daarnaast groen ingericht worden. De beoogde ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden en borduurt voort op de karakteristiek van dit landelijke bebouwingslint.
    
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
4.12.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden op de planlocatie vier woningen gerealiseerd. Omdat het plangebied in de huidige situatie onbebouwd is en geen verkeer aantrekkende werking heeft, is de verwachting dat de verkeersgeneratie van het plangebied zal toenemen. Met behulp van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' is de toekomstige verkeersgeneratie berekend. In de Nota parkeren 2019 gemeente West Maas en Waal wordt er uitgegaan van een 'niet stedelijk' woonmilieu in de 'rest bebouwde kom'. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie worden deze overgenomen.
   
Huidige situatie
In de huidige situatie betreft het plangebied onbebouwde grond en heeft het geen verkeer aantrekkende werking.
 
Toekomstige situatie
Voor verschillende type woningen geldt een verschillende verkeersgeneratie. Met de beoogde ontwikkeling worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd. Voor de vrijstaande woningen geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 4x8,2=32,8 per etmaal.
 
Ontsluiting
Het verkeer zal via de Kampsestraat aansluiting vinden op de Houtstestraat of op de provinciale weg N322. De Kampsestraat is een rustige weg met voornamelijk bestemmingsverkeer. Gezien de beperkte toename in verkeersgeneratie kan bij voorhand van uit worden gegaan dat de verkeersgeneratie van de woningen opgevangen kan worden binnen de bestaande verkeersstructuur.
 
Conclusie
De geringe toename van het aantal verkeersbewegingen brengt geen belemmeringen met zich mee voor het beoogde plan.
 
4.12.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Nota parkeren gemeente 2019 West Maas en Waal
In de Nota Parkeren 2019 zijn de parkeernormen opgenomen die van toepassing zijn in de gemeente West Maas en Waal. In de Nota Parkeren 2019 wordt de gemeente geclassificeerd als een niet stedelijke gemeente. In de kernen van de gemeente wordt de ligging 'centrum' toegekend'. Voor alle overige delen geldt de 'rest bebouwde kom'.    
 
Planspecifiek
Bij een ruimtelijke (her)ontwikkeling dienen voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd te worden. Hierbij dient te worden voldaan aan de ‘Nota Parkeren 2019' van de gemeente West Maas en Waal. Conform de Nota Parkeren dient voor een seniorenwoning in de rest van de bebouwde kom voorzien te worden in 1,5 parkeerplaats per woning. Voor vier woningen dient voorzien te worden in totaal 6 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 8 parkeerplaatsen op eigen terrein. De parkeervakken kunnen in maatvoering voldoen aan de vereisten vanuit het CROW. 
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect parkeren geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen, afgezien van de dubbelbestemmingen, op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
5.4 Wijze van bestemmen
Voor de planregels is zo veel mogelijk aangesloten op de standaard die binnen de gemeente West Maas en Waal gangbaar is, in het bijzonder het bestemmingsplan 'Buitengebied West Maas en Waal'. Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
 
5.4.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012.
 
5.4.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Artikel 3 Groen
Delen van het plangebied worden voorzien van de bestemming 'Groen'. Het deel ten zuiden van het plangebied wat grens aan het perceel aan de Kampsestraat 6 zal de bestemming 'Groen' krijgen. Een deel tegenover de woning aan de Kampsestraat 7 wordt tevens voorzien van de bestemming 'Groen'. Door deze gronden te bestemmen met 'Groen' kan enerzijds een gepaste afstand met het perceel aan de Kampsestraat 6 worden gehouden en anderzijds kunnen de zichtlijnen vanaf de Kampsestraat 7 op het achtergelegen landschap gewaarborgd worden.
 
Artikel 4 Wonen
Het grootste gedeelte van het plangebied wordt voorzien van de bestemming 'Wonen'. Voor de hoofdgebouwen zijn bouwvlakken aangegeven. Per bouwvlak mag één woning gebouwd worden. De vrijstaande woningen krijgen de functieaanduiding 'vrijstaand'. In de regels van het bestemmingsplan zijn tevens de maximale bouwhoogtes opgenomen.
 
Artikel 5 Water
Aan de oostzijde van het plangebied is een strook water opgenomen. Daarmee is het water ook geborgd richting de toekomst. Ter plaatse van de bestemming is tevens de aanduiding 'waterberging' opgenomen. Met een voorwaardelijke verplichting is de waterberging daarmee vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
 
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Met de aanduidingen 'overige zone archeologie - waarde 1', overige zone archeologie - waarde 3' en overige zone archeologie - waarde 4' zijn de specifieke archeologische waarden opgenomen ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.4.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel is een bepaling opgenomen met betrekking tot het bouwen van ondergeschikte bouwdelen.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een bepaling over verboden gebruik opgenomen. Tevens zijn in dit artikel meerdere voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor bescherming en instandhouding van de haag gelegen aan de Kampsestraat. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het plangebied. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en toegevoegd als bijlage bij de regels. Er is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de benodigde waterberging binnen het plangebied en voor het regelen van voldoende parkeerplaatsen waarbij wordt doorverwezen naar het meest recente parkeerbeleid van de gemeente West Maas en Waal.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken van algemeen nut, het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan en het oprichten van masten ten behoeve van mobiele telefonie. 
   
Artikel 11 Algemene wjjzigingsregels
In dit artikel zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan, het oprichten van gebouwen van openbaar nut en het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken
 
Artikel 12 Overige regels
In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot het parkeren.
 
5.4.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 14 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
 
hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met relevante instanties.
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
 
Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen.
 
Participatie:
Er is verscheidene keren met de buren gesproken over de beoogde ontwikkeling. De eerste avond is op locatie geweest. Op deze avond waren alle omwonenden aanwezig. Op deze avond is het eerste schetsplan gepresenteerd en de buurt geïnformeerd over de reactie vanuit de gemeente. Vervolgens is om een reactie gevraagd  op de plannen. Door de buren zijn verschillende suggesties gedaan. Op basis van deze suggesties is het plan aangepast en is er een tweede participatie ronde doorlopen.
 
Van de tweede participatieronde is een verslag gemaakt welke als bijlage met dit bestemmingsplan is toegevoegd (bijlagen bij toelichting). Na aanleiding van de eerste participatieronde zijn aanpassingen gemaakt aan de inrichting van het plangebied. Hier konden de buren zich beter in vinden. Op 6 december is er een buurtberaad geweest met alle omwonenden betreft de ontwikkeling. Zij willen geen doorgang naar het achtergelegen perceel van de Houtsestraat 2, een boomgaard van 10 meter behorend tot Kampsestraat 6 en het behoud van openheid met de zichtlijnen. In het laatste ontwerp van het plangebied zijn deze wensen zoveel als mogelijk gehonoreerd.
 
In eerdere gesprekken met de omwonenden kwam naar voren dat zij het aantal woningen toch wat hoog vonden voor de locatie. Derhalve is in het ontwerp het aantal woningen aangepast. In plaats van 6 woningen worden er nu 4 vrijstaande woningen gerealiseerd, wat meer past bij het open en rustige kakarkter van de omgeving.
 
7.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het plan op toegestuurd naar de volgende vooroverlegpartners:
  • Veiligheidsregio Gelderland-Zuid;
  • Gasunie;
  • Waterschap Rivierenland.
De Gasunie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op de beoogde ontwikkeling. Hieronder zijn de opmerkingen van Veiligheidsregio en het Waterschap Rivierenland samengevat en waar nodig van een reactie (in cursief) voorzien.
 
1. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
a. De Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 13 juni 2022 aangegeven dat er bij de beoogde ontwikkeling sprake is van een standaardsituatie. Hiervoor is een standaard tekst toegevoegd.
 
Reactie: De standaard verantwoordingstekst is in toelichting paragraaf 4.9 van dit bestemmingsplan opgenomen.
   
2. Waterschap Rivierenland
a. Watercompensatie
Bij het berekenen van de watercompensatie gaat het plan uit van 15% compensatie van het verharde oppervlak. Het waterschap hanteert echter een aantal vuistregels voor de berekening van de watercompensatie. Bij bergen in oppervlaktewater, zoals in uw geval, is de ontwerpbui van T=10+10% van toepassing. U dient hiermee de berekening voor de watercompensatie te herzien.
 
Reactie: De berekening van de watercompensatie hebben we opnieuw uitgevoerd op basis van de bovenstaande opmerking.
 
b. Locatie van de compensatie en haag
Het plan spreekt van het realiseren van watercompensatie in de oostelijke watergang en daarbij van het aanleggen van een watergang aan de zuidzijde van het plan. Bij compensatie in een C-watergang dient deze opgewaardeerd te worden naar een B-watergang en aangesloten te zijn op een A- of B-watergang. Een B-watergang heeft aan beide zijden een onderhoudsstrook van 1 meter. Daarbij heeft een B-watergang een jaarlijkse onderhoudsplicht voor de aangrenzende eigenaren.
 
Er dient daarnaast rekening te worden gehouden dat de nieuwe watergang aan de oostzijde niet in verbinding mag komen te staan met de A-watergang aan de noordzijde vanwege een peilscheiding. Dit zou betekenen dat zowel de oostelijke C-watergang en de beoogde watergang aan de zuidzijde een B-status moeten krijgen, met bijbehorende onderhoudsstrook. 
  
Reactie: Er is gekozen voor het verbreden van de watergang aan de oostzijde van het plangebied en met het aanleggen van een nieuwe waterpartij in het midden van het plangebied. De nieuwe watergang zal verbonden worden aan watergang gelegen ten westen van het plangebied. Deze is verbonden met de watergang in de zuidzijde van het plangebied. Er wordt een onderhoudsstrook van 1 meter aangehouden. De haag zal met de beoogde ontwikkeling verplaatst worden zodat deze buiten de onderhoudsstrook komt te liggen.
 
c. Afwatering
De wijze van afwatering van de beoogde bebouwing is relevant voor de inrichting van de watercompensatie. De afwatering van de bebouwing dient namelijk ook daadwerkelijk te gebeuren in de watergang die ingericht is voor de watercompensatie. Bij afwatering in de naastgelegen C-watergang zou het hemelwater van het dakoppervlak richting de C-watergang afgevoerd moeten worden.
 
Reactie: Gezien dat de oostelijke watergang wordt verbreed is het mogelijk om de woningen te laten afwateren aan deze watergang. Bij afwatering zal het hemelwater van het dakoppervlak richting de watergang afgevoerd worden.
 
7.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen in deze paragraaf of in een aparte reactienota worden beantwoord.