direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Beneden-Leeuwen, Westerpas-Middenpas
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft de wens om op een onbebouwd perceel aan de Westerpas in de kern Beneden-Leeuwen een woning te bouwen. Dit kan niet worden gerealiseerd binnen het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel gewenst is en passend op de locatie, wordt medewerking verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan middels een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Westerpas, nabij de kruising met de Middenpas in het westelijke deel van Beneden-Leeuwen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0001.jpg"

Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmaps)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

De planlocatie ligt aan de Westerpas in het westelijke deel van de kern Beneden-Leeuwen. De bebouwing in deze buurt dateert deels van voor de oorlog, later is de buurt geleidelijk verder ingevuld met woningbouw. De bebouwing is heel divers. Er staan veel vrijstaande woningen, maar ook twee-onder-een-kapwoningen en een beperkt aantal rijenwoningen.

Het perceel op de hoek van de Westerpas en de Middenpas is tot nu toe altijd onbebouwd gebleven. Onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0002.png"

Luchtfoto van de projectlocatie (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 500 m2. Aan de noordzijde, aan de kant van de Middenpas, ligt een groenstrook. Dit is gemeentelijk eigendom en blijft ongewijzigd. In de toekomstige situatie wordt één vrijstaande woning gerealiseerd aan de zuidkant van de kavel. De bestaande bomen langs de Middenpas kunnen gehandhaafd blijven, deze staan op grondgebied van de gemeente.

De nieuwe woning wordt ontsloten op de Westerpas. De nieuwe inrit komt aan de zuidkant van het perceel te liggen, op voldoende afstand van de aanwezige boom (zie de tekening hieronder). Op eigen terrein is voldoende ruimte voor om in de parkeerbehoefte van de bewoners te voorzien. Onderstaande afbeelding toont de toekomstige inrichting van het perceel evenals de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0003.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0004.png"

Impressie van de te bouwen woning (ontwerp: Groothuisbouw)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De projectlocatie ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief betreft het mogelijk maken van één extra woning. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen spraken is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is per 01 februari 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de mogelijkheid om een woning te bouwen binnen het bestaande stedelijk gebied van Beneden-Leeuwen. Dit draagt op bescheiden schaal bij aan de woningbehoefte. Het plan is dermate kleinschalig dat het geen raakvlak heeft met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2022-2026

Het woningbouwprogramma van de gemeente West Maas en Waal is met omliggende gemeenten afgestemd in de 'Regionale woningbouwagenda Rivierenland 2020-2030'. Hierin zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve en de kwalitatieve nieuwbouwopgave. Regionale afstemming moet zorgen voor voldoende woningen, voor de juiste doelgroepen en op de goede plek.

In de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal staan vier thema's centraal:

  • aandacht voor kwaliteit
  • onbezorgd wonen
  • goed wonen voor alle doelgroepen
  • toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad

Voor de gemeente West Maas en Waal is de woningbehoefte tussen 2021 en 2030 geraamd op minimaal 870 extra woningen.

Wat betreft de kwalitatieve behoefte wordt in de Woonvisie van de gemeente West Maas en Waal beschreven dat veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen. Er is meer behoefte aan woningen die (ook) geschikt zijn voor ouderen en aan woningen die geschikt zijn voor een- en tweepersoonshuishoudens. Uit de Woonvisie blijkt tevens dat men graag in een grondgebonden woning woont. West Maas en Waal is een echte 'gezinsgemeente', en wil ook voorzien in de behoefte van mensen van buitenaf die de dorpen een impuls geven en zorgen voor extra draagvlak voor voorzieningen en verenigingen. Er is vooral behoefte aan woningen voor de doelgroepen middeninkomens, statushouders en kleine huishoudens en in de prijsklasse betaalbare huur of koop en middeldure huur.

Planspecifiek

In voorliggend plan wordt één woning gerealiseerd. Het plan draagt daarmee op bescheiden schaal bij aan de kwantitatieve woningbehoefte. Met de realisatie van de woning een bijdrage geleverd aan het op gang brengen van een doorstroom op de woningmarkt.

3.3.2 Structuurvisie Dorpen 2025

In april 2015 heeft de gemeenteraad een structuurvisie voor de dorpen in de gemeente West Maas en Waal vastgesteld. De structuurvisie is erop gericht de ruimtelijke leefbaarheid in de kernen te behouden en te verbeteren. Naast het ruimtelijk beleid voor de hele gemeente schetst de structuurvisie een visie op de ruimtelijke ontwikkeling per dorp.

In de structuurvisie wordt op het gebied van wonen aangegeven dat inbreiding de voorkeur heeft boven uitbreiding, maar dat daarbij geldt dat de inbreiding niet ten koste mag gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Zo moet bij ontwikkelingen zorgvuldig omgegaan worden met de cultuurhistorische waarden en bepaalt de locatie de bebouwingsvormen en architectonische uitstraling. Nieuwe woningbouw moet aansluiten op de sociale binding in de dorpen. Dorps bouwen vormt het uitgangspunt.

Planspecifiek

De Structuurvisie Dorpen kent geen specifieke ruimtelijke opgave voor deze locatie. In het Dorpskwaliteitsplan voor Beneden-Leeuwen staat voor woningbouw in zijn algemeenheid dat de komende jaren gezocht moet worden naar geschikte locaties voor woningbouw en dat het daarbij belangrijk is om deze locaties met name binnen de bestaande kern te zoeken. Dit plan voldoet hieraan.

3.3.3 Dorpspaspoort Beneden-Leeuwen

De gemeente West Maas en Waal heeft acht dorpskernen met ieder een eigen identiteit. In het dorpskwaliteitsplan geeft de gemeente aan wat die identiteit bepaalt en nog belangrijker: hoe die unieke kenmerken kunnen worden behouden en versterken. De gemeente nodigt uit tot initiatieven die daaraan bijdragen. Zo werkt iedereen samen aan de ruimtelijke kwaliteit van de dorpen.

In deel A van het dorpskwaliteitsplan, de gereedschapskist, staan richtlijnen en spelregels die helpen bij het opstellen van nieuwe plannen. Maar bovenal biedt het inspiratie voor het ontwikkelen van nieuwe plannen. Het dorpskwaliteitsplan vervangt daarmee de welstandsnota.

In deel B van het dorpskwaliteitsplan staan acht 'dorpspaspoorten'. In de paspoorten wordt verder ingezoomd op de acht kernen en wordt aan de hand van verschillende thema's aangegeven wat iedere kern onderscheidt van de zeven andere. Ook zijn enkele ruimtelijke opgaven uitgelicht waarmee de gemeente de komende jaren te maken krijgt. De gemeente wil er immers voor zorgen dat de eigen identiteit van iedere kern herkenbaar blijft en dat niet alles op elkaar gaat lijken.

De gemeenteraad heeft het dorpskwaliteitsplan en de bijbehorende dorpspaspoorten op 24 januari 2019 vastgesteld.

Planspecifiek

Volgens het Dorpspaspoort Beneden-Leeuwen ligt het plangebied in een 'gemengd lint/buurtje'. Het ligt niet binnen een van de structuurdragers of een gebied met een ruimtelijke opgave. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de dorpskwaliteitskaart van de omgeving van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0005.jpg"

Uitsnede dorpskwaliteitskaart ter plaatse van de project locatie(rode vlak).

In de nabijheid van de planlocatie liggen meerdere karakteristieke panden. Het Zand, die evenwijdig loop met de Westerpas is aangemerkt als een oude dorpsweg met kleinschalige woonbebouwing. Met het planvoornemen worden deze objecten niet geschaad. De Westerpas (evenals een deel van de Middenpas en Passewaaij ten noorden van de planlocatie) is aangeduid als waardevolle historische weg. Met voorliggend plan wordt één individuele woning gebouwd, wat goed past in de bebouwingsstructuur en diversiteit van de omgeving. De bouwhoogte van de woning wordt afgestemd op die van omliggende woningen.

Het initiatief is past binnen de spelregels van het Dorpspaspoort.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de plangebied geldt het bestemmingsplan 'Dorpen, actualisatie 2021', vastgesteld op 27 januari 2022. Het plangebied heeft reeds de bestemming 'Wonen'. Er is echter geen bouwvlak opgenomen, waardoor de bouw van een woning niet mogelijk is.

Voor het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Over het perceel ligt bovendien een dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'. Dit betreft een duikerleiding, die echter niet (meer) op deze plek ligt, maar binnen het straatprofiel. Dit is bevestigd door het waterschap. De beschermingszone zoals weergegeven op de verbeelding komt derhalve niet overeen met de feitelijke situatie. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.2.

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0006.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de project locatie (bron: ruimtelijkeplannen)

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

De planlocatie heeft de bestemming 'Wonen'. Omdat er geen bouwvlak is opgenomen, kan voorliggend initiatief niet worden gerealiseerd binnen het vigerende bestemmingsplan. Om het planvoornemen te kunnen realiseren wordt een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure gevoerd ex artikel 2.12 lid 1a, sub 3 Wabo.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De Wet Bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen. Op grond van de verplichting voortvloeiende uit artikel 3.1.6 Bro moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in de project locatie in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van de project locatie. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1. De conclusie uit het onderzoek is dat het terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt is voor het toekomstige gebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15559909 (aan de Prins Willem-Alexanderweg ter hoogte van de project locatie) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   17,4 µg/m3   16,3 µg/m3   9,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie één woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De planlocatie ligt aan de Westerpas aan de westzijde van de kern Beneden-Leeuwen. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde. De wegen in de omgeving liggen allen in een 30 km-gebied. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoekplichting. De verkeersintensiteiten geven ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de geluidbelasting. Aangenomen kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

De planlocatie ligt binnen het dorpsgebied van Beneden-Leeuwen. Er zijn geen agrarische bedrijven in de omgeving. Er is geen sprake van mogelijke geurhinder.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De planlocatie is gelegen in het dorpsgebied van Beneden-Leeuwen. Het is een echter woonbuurt, in de omgeving liggen geen bedrijven of andere functies die hinder zouden kunnen opleveren. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of de project locatie is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van de planlocatie (blauwe cirkel) (bron: risicokaart.nl)

Voorliggend plan voorziet niet in het oprichten van een Bevi-inrichting of andere stationaire risicobron. Het initiatief vormt geen risico voor nabijgelegen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten.

Inrichtingen c.q. bedrijven

In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen relevante risicovolle inrichtingen of bedrijven aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones). Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 26 november 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de Betuweroute en de Waal

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt tenslotte dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie

Het bovenstaande betekent dat er in het kader van het aspect externe veiligheid geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op de Betuweroute en de Waal.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 22 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken. Verbinden. Vergroenen' bepalend voor het waterbeleid. In dit Waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap wat het in de planperiode tot 2027 wil bereiken. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Met onderhavige plan wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Het waterschap hanteert voor stedelijk gebied een vrijstelling van de compensatieplicht als de toename van verharding minder dan 500 m2 bedraagt. Voorliggend plan blijft daaronder. Daarom is compensatie van waterberging niet nodig. Het hemelwater dat in het plangebied valt wordt gescheiden opgevangen en afgevoerd. In de straat ligt geen gescheiden stelsel. Beleid is dat het regenwater zichtbaar (semi)bovengronds wordt verwerkt.

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen, zie bijlage 2. Daaruit blijkt dat de normale procedure moet worden doorlopen.

Volgens het vigerende bestemmingsplan en de legger van het waterschap Rivierenland ligt er een duikerleiding door het perceel. Dit klopt echter niet (meer); de duiker ligt in werkelijkheid binnen het straatprofiel. In de volgende leggercorrectie zal dit worden aangepast. Het waterschap Rivierenland heeft dit bevestigd. De duiker vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect water is hiermee aangetoond.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied 'Rijntakken' op circa 300 meter afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren één woning) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van een aantal significante negatieve effecten (als gevolg van licht, geluid, trillingen etc.) worden uitgesloten. Om te bepalen of het bouwen en het gebruik van de woning leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied, is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie bijlage 3). Hieruit blijkt dat zowel de aanlegfase als het toekomstig gebruik geen bijdrage hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Het natuurnetwerk betreft in Gelderland een louter planologische bescherming van de aangewezen gebieden zelf. Voor voorliggend plan is dit niet aan de orde. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

Soortenbescherming

In de huidige situatie bestaat de planlocatie uit een open terrein, dat periodiek wordt gemaaid. Bebouwing (en daarmee schuilmogelijkheden voor soorten) ontbreekt. Er zijn geen poelen of andere vormen van oppervlaktewater aanwezig. De bestaande bomen langs de Westerpas en de groenvoorzieningen langs de Middenpas blijven behouden.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 4. In de omgeving van het projectgebied zijn twee waarnemingen bekend van een steenuil, die verbleef in de naastgelegen vervallen schuur. Deze waarnemingen zijn van september 2020 en oktober 2022 en zijn beide niet nestindicerend. Mogelijk is er sprake van een rustplaats en/of langstrekkend (jong) individu op zoek naar een eigen territorium. De schuur is vervallen en heeft voor een groot deel geen dak meer. Hierdoor biedt de schuur weinig beschutting tegen regen en tocht voor een eventuele nestlocatie. Ook ligt de schuur in een woonwijk, waardoor het eventuele leefgebied van een steenuil zeer beperkt is. Het is derhalve zeer onwaarschijnlijk dat er een nestlocatie aanwezig is in de schuur naast de planlocatie. Om dit met zekerheid te weten is aanvullend onderzoek uitgevoerd door middel van een drietal veldbezoeken in de periode februari - maart 2023. Er zijn geen steenuilen waargenomen.

Overig heeft de locatie geen betekenis voor beschermde soorten. Er dienen algemene maatregelen te worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De project locatie wordt ontsloten via de Westerpas. Door het toevoegen van één woning zal het aantal verkeersbewegingen (zeer) beperkt toenemen. De Westerpas en omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om dit verkeer te verwerken.

Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Voor woningen buiten het centrumgebied geldt een parkeernorm van 2,3 pp/wo. Hiervan is 0,3 pp bezoekersparkeren. Op eigen terrein is voldoende ruimte om deze te realiseren, zoals uit onderstaande tekening blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.BENWesterMiddenpas-AFW1_0008.png" Inpassing drie parkeerplaatsen op eigen terrein (tekening: Groothuisbouw)

In dit geval wordt er, in overleg met de gemeente, voor gekozen om twee parkeerplaatsen op eigen terrein in te richten. Deze kunnen worden gebruikt door de bewoners. Voor het bezoekersparkeren - wat een incidenteel karakter heeft - kan gebruik worden gemaakt van het openbaar gebied. Als volledige parkeernorm (dus afgerond 3 pp) op eigen terrein moet worden gerealiseerd, betekent dat relatief veel erfverharding en dat gaat ten koste van de tuin. Uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid (hittestress, voorkomen wateroverlast) is het ongewenst om een groot deel van het eigen terrein te verharden).

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De planlocatie betreft momenteel een open grasveld aan de Westerpas, met langs de weg een aantal volwassen bomen. Tegenover de locatie staan twee karakteristieke historische boerderijen (Westerpas 7 en 9). De Westerpas is in het Dorpspaspoort Beneden-Leeuwen aangemerkt als een waardevolle historische weg. Belangrijk is hier om de opbouw en oriëntatie te respecteren. Omdat het voorliggende perceel niet erg diep is, maar wel breed, wordt de nieuwe woning in de breedte gesitueerd met de nokrichting evenwijdig aan de Westerpas. Hierdoor blijft er aan de voor- en achterzijde voldoende ruimte over. Op deze manier voegt de woning zich in de historische gegroeide bebouwingsstructuur van de omgeving. De bomen langs de Westerpas blijven gehandhaafd en dragen bij aan de landelijke uitstraling die van oudsher aanwezig was in dit gebied.

Archeologie

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m² en hoger dan 70 cm. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5.

Uit het veldonderzoek blijkt dat in de ondergrond van het plangebied overslagafzettingen op

beddingafzettingen gelegen zijn. In de top van de overslagafzettingen is een bouwvoor van circa 40 - 60 cm -mv aanwezig, waarschijnlijk gevormd in de tijd dat het plangebied in gebruik was als teelland. De bevindingen leiden ertoe dat in het plangebied geen archeologisch relevante niveaus aanwezig zijn. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor archeologie. In het kader van de voorgenomen nieuwbouw zijn geen aanvullende maatregelen nodig.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak opgenomen.

Overleg

Onderhavig initiatief is in het kader van het wettelijk overleg (noodzakelijk bij uitgebreide procedure) besproken met het waterschap Rivierenland. Verder is advies gevraagd aan de omgevingsdienst Rivierenland en de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. De adviezen zijn verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken heeft als ontwerp van 16 maart tot en met 26 april 2023 ter inzage liggen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.