direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dijkgraaf de Leeuwweg 22, Alphen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0668.ALPDijkgraaf22-BOH1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 22 in Alphen is een fruitteeltbedrijf gevestigd. De eigenaren hebben de wens om het bedrijf uit te breiden. Tevens willen zij een woonzorgvoorziening op het perceel realiseren, deze is voorzien op het westelijk deel van het perceel. Daarvoor moet de huidige teelt, inclusief de aanwezige teeltondersteunende voorzieningen worden verplaatst. De aankoop van het terrein van de voormalige manege op het naastgelegen perceel biedt de mogelijkheid om deze wensen te realiseren. Het college heeft positief besloten op het principeverzoek.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 22, in het buitengebied van de gemeente West Maas en Waal. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDijkgraaf22-BOH1_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 22 in het buitengebied ten noorden van de kern Alphen. Het dorp Alphen ligt aan de dijk langs de Maas. Het dorp is gegroeid langs een aantal langgerekte linten die de verbinding vormen tussen de lagere komgronden en de hooggelegen dijk of evenwijdig liggen aan de dijk. De Dijkgraaf de Leeuwweg is één van deze linten, welke vanuit Alphen richting het noordoosten loopt. Aan het lint bevinden zich voornamelijk agrarische gronden en (voormalige) agrarische bedrijven. De omgeving van het plangebied is relatief dicht bebouwd, er liggen tevens enkele woningen en niet-agrarische bedrijven.

In het plangebied is een fruitteeltbedrijf gevestigd. Aan de Dijkgraaf de Leeuwweg staat de bedrijfswoning met ten zuiden daarvan een bedrijfsgebouw. Verder zijn er, zowel binnen als buiten het bouwvlak, permanente teeltondersteunende voorzieningen aanwezig. Deze zijn al ruim 20 jaar aanwezig en konden in die tijd zonder vergunning worden gerealiseerd. Op het perceel ten oosten van het fruitteeltbedrijf was voorheen een manage gevestigd waarvan de bedrijfsactiviteiten inmiddels zijn beëindigd en de gronden te koop zijn aangeboden. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDijkgraaf22-BOH1_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers zijn voornemens om het perceel van de voormalige manege te kopen. Het oorspronkelijke idee was om op deze locatie een woonzorgvoorziening in de vorm van een zorgboerderij te realiseren voor ca. 14 personen. Deze omvang voor een dergelijke voorziening is nodig om dag en nacht professionele zorg te kunnen bieden.

Het realiseren van een nieuw geurgevoelig object bleek echter niet mogelijk op de locatie vanwege de geurbelasting van een naastgelegen varkensbedrijf. Het plan is daarom om een deel van de teeltondersteunende voorzieningen van het fruitteeltbedrijf (ca. 6.500 m²) te verplaatsen naar het oostelijk gelegen perceel. Aan de westzijde van het plangebied komt dan ruimte vrij waar de woonzorgvoorziening gerealiseerd kan worden. Dit leidt tevens tot een verbetering van het ruimtelijk beeld, omdat de teeltondersteunende voorzieningen in de huidige situatie direct aan de Dijkgraaf de Leeuwweg liggen en in de nieuwe situatie verder van de weg komen te liggen tussen omliggende bedrijven. De nieuwe locatie van de voorzieningen is vanuit het openbaar gebied niet zichtbaar. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het schetsontwerp voor de toekomstige situatie. Het gehele schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDijkgraaf22-BOH1_0004.png"

Uitsnede schetsontwerp (ontwerp: Buro SRO)

Tevens bestaat het voornemen om het fruitteeltbedrijf uit te breiden en op het oostelijk perceel een extra bedrijfsloods te realiseren. De nieuwe loods zal worden gebruikt voor het inpakken en opslag van het geoogste fruit. Daarnaast zal een deel van het buitenterrein verhard worden voor de opslag van leeg fust/kratten, parkeergelegenheid voor de medewerkers en voldoende manoeuvreerruimte voor het bedrijfsverkeer. Voor het parkeren ten behoeve van de woonzorgvoorziening is ruimte aan de achterzijde van het gebouw. De woonzorgvoorziening zal ontsloten worden via de bestaande inrit van de bedrijfswoning. Het bedrijfsgedeelte in het oostelijk deel van het plangebied wordt ontsloten via de bestaande inrit van de voormalige manege. Om de voorgaande ontwikkelingen mogelijke te maken wordt het bouwvlak vergroot van 1,18 hectare naar 1,5 hectare.

Het ruimtelijk beeld van het geheel zal worden versterkt door een groene inrichting. Bestaande opgaande beplanting blijft behouden en er wordt nieuw groen aangeplant, onder andere in de vorm van bomen en hagen. Het meest westelijke perceel, waar de woonzorgvoorziening is beoogd, krijgt eveneens een groene inrichting met nieuwe beplanting in combinatie met bijvoorbeeld een paardenbak en een moestuin. In het noordoostelijk deel van het plangebied is ruimte voor de aanleg van een poel/vijver ten behoeve van waterberging.

Woonzorgboerderij

De woonzorgvoorziening in de vorm van een zorgboerderij is gekoppeld aan het agrarische bedrijf. De woonzorgvoorziening zal ruimte bieden aan circa 14 bewoners en een woonruimte voor een beheerdersechtpaar. De initiatiefnemer, de familie Strik, heeft zelf 3 gehandicapte kinderen die zij hiermee een woonplek willen geven. Daarnaast biedt het bedrijf gelegenheid voor dagbestedingsactiviteiten. Een omvang van 14 plekken is voldoende groot om dag en nacht continuïteit in de zorg te kunnen bieden en tevens exploitabel te kunnen zijn. De zorg wordt verleend door beroepskrachten. De familie Strik is zelf de 'achtervang' voor de zorg. De plannen moeten nog verder uitgewerkt worden. Daarom is in voorliggend plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee onder voorwaarden een zorgboerderij met bijbehorende bedrijfswoning kan worden toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van de verplaatsing van teeltondersteunende voorzieningen, het uitbreiden van het agrarisch bouwvlak ten behoeve van het realiseren van een agrarisch bedrijfsgebouw van 900 m² en het realiseren van een woonzorgvoorziening voor maximaal 14 personen. Met de woonzorgvoorziening worden geen nieuwe zelfstandige woningen mogelijk gemaakt, behalve één bedrijfs-/beheerderswoning binnen de voorziening. Hiervoor wordt het bouwrecht van de voormalige manege gebruikt, dat recht gaf voor de bouw van een bedrijfswoning en 1.350 m² aan bedrijfsgebouwen.

Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het realiseren van een extra bedrijfsgebouw betreft ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat dit ten behoeve van de bestaande agrarische bedrijfsbestemming is.

Het woonzorggebouw kan plaats bieden aan maximaal 14 bewoners. Deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt na planwijziging. De toekomstige oppervlakte van het gebouw is nog niet exact bekend. Uit jurisprudentie volgt dat ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 500 m² ladderplichtig zijn en dat onderbouwd moet worden dat er behoefte aan deze ontwikkeling is. In de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.8.4 is de voorwaarde opgenomen dat het plan moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en ²woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In de omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'Plussenbeleid' en 'Ammoniakbuffergebied'.

Beide onderdelen stellen regels voor de uitbreiding en/of nieuw- en hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak. Dit is in voorliggend plan niet van toepassing.

Met het plan wordt het agrarisch bouwvlak vergroot om de bouw van een tweede bedrijfsloods mogelijk te maken. Dit draagt bij aan de ambitie uit de omgevingsvisie voor een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat. Tevens wordt met het plan een woonzorgvoorziening mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bijgedragen aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Het initiatief is daarmee passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dorpen 2025

De Structuurvisie vormt het strategisch beleidsdocument dat de ruimtelijke ontwikkeling van West Maas en Waal tot 2023 op hoofdlijnen bevat. Centraal thema in de visie is de leefbaarheid in de dorpen. De komende jaren leiden sociale en economische ontwikkelingen tot veel veranderingen in de dorpen en in de relatie tussen de dorpen. Als uitwerking van de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 wordt in de Structuurvisie voor de komende tien jaar aangegeven waarin moet worden geïnvesteerd. Er wordt ruimte geboden voor initiatieven die de identiteit en kwaliteit van de dorpen versterken.

De bevolking vergrijst en ontgroent, de rol van de overheid wijzigt, en op verschillende plekken ontstaat leegstand. Een goed voorzieningenniveau, passende zorg, een gezond verenigingsleven en het benutten van de kansen voor toerisme en recreatie moeten van West Maas en Waal een aantrekkelijke gemeente maken.

In de Structuurvisie zijn ontwikkelingsplannen voor de verschillende dorpen opgenomen. Voor de kern Alphen wordt ingezet op: de entrees van Alphen hebben een opvallende groene uitstraling. In het dorp wordt rondom de RK-kerk het centrum gevormd. In dit centrum ligt ook de basisschool. Het behouden en het, daar waar nodig, versterken van de ruimtelijke opbouw en de groenbeleving in Alphen is wenselijk. Voor Alphen worden vijf ruimtelijke opgaven benoemd:

  • 1. Ontwikkeling bebouwingslinten
  • 2. Landschappelijke afronding dorpsrand
  • 3. Dorpscentrum
  • 4. Bedrijventerrein
  • 5. Ontwikkelingen in het dorp

Planspecifiek

Onderhavig plangebied ligt buiten het dorp Alphen. Voor de locatie worden in de Structuurvisie Dorpen 2025 geen specifieke randvoorwaarden genoemd. De Dijkgraaf de Leeuwweg betreft een bebouwingslint. Met onderhavig initiatief worden teeltondersteunende voorzieningen verplaatst van een locatie direct aan de Dijkgraaf de Leeuwweg naar een locatie die niet zichtbaar is vanuit openbaar gebied. Dit leidt tot een verbetering van het ruimtelijk beeld van het bebouwingslint.

3.3.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Gouden Ham/De Schans', vastgesteld op 24 augustus 2016. Het westelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' met een bouwvlak. Het oostelijk deel heeft de bestemming 'Sport' met bouwrecht voor een bedrijfswoning van 650 m3 en 1350 m² aan bedrijfsgebouwen. Over het gehele plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', waarbinnen het zuidelijk deel de functieaanduiding 'waarde archeologie 2' heeft en het noordelijk deel de functieaanduiding 'waarde - archeologie 4'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDijkgraaf22-BOH1_0005.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De uitbreiding van het bedrijf, het realiseren van een woonzorgvoorziening en het verplaatsen van de teeltondersteunende voorzieningen zijn strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening opgesteld.

De bestemming 'Sport' wordt verwijderd. Deze gronden worden ingenomen door het fruitteeltbedrijf. Dit maakt het mogelijk om het agrarisch bouwvlak aan deze kant uit te breiden.

Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn teeltondersteunende voorzieningen alleen mogelijk binnen het bouwvlak. De hier aanwezige teeltondersteunende voorzieningen bestaan echter al veel langer, namelijk meer dan 20 jaar, en zijn gerealiseerd in een tijd dat hier nog geen vergunning voor nodig was. Ze liggen nu deels buiten het bouwvlak maar mogen wel legaal worden verondersteld. Met de verplaatsing blijft de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen gelijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Vanwege het gebruik als kersenboomgaard is in de teeltlaag een lichte verontreiniging met enkele OCB aangetroffen. Daarnaast zij er in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen aangetoond. De gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. In de ondergrond is geen sprake van verontreiniging. De in het grondwater aanwezige licht verhoogde concentraties barium en zink worden beschouwd als van nature verhoogde achtergrondwaarden. De conclusie is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor de huidige en toekomstige bestemming.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15559627 (aan de Van Heemstraweg ten westen van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   17.4 µg/m3   19.3 µg/m3   11.8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (uitbreiding agrarisch bouwvlak, realiseren woonzorgvoorziening en verplaatsen teeltondersteunende voorzieningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt een geluidgevoelig object toegevoegd in de vorm van een woonzorggebouw. Daarom is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is hier niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van de woonzorgaccommodatie is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting door wegverkeer op de gezoneerde wegen, de Dijkgraaf de Leeuwweg en de Elsweg, respectievelijk 48 en 18 dB bedraagt na aftrek van 5 dB ex art 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er hoeft derhalve geen hogere waarde te worden aangevraagd voor de geluidbelasting door wegverkeer op de gezoneerde wegen in de omgeving. De geluidbelasting door alle wegverkeer bedraagt 53 dB zonder aftrek, alle gevels zijn niet geluidbelast. Omdat alle gevels geluidluw zijn zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor het woongebouw daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

Industrielawaai

Om te onderzoeken welke geluidbelasting ontstaat op de woonzorgaccommodatie als gevolg van de activiteiten op het eigen bedrijf, is een akoestisch onderzoek bedrijfslawaai uitgevoerd (zie bijlage 3). Daarbij is uitgegaan van de situatie op het bedrijf als de nieuwe bedrijfsloods is gerealiseerd. De activiteiten op het bedrijf omvatten laad/losactiviteiten, rijden van voertuigen en koeling van producten.

Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidniveaus LAmax als gevolg van de vrachtwagens en het laden en lossen (2x per dag) bij de woonzorgaccommodatie hooguit 60 dB(A) overdag en < 30 dB(A) in de avond bedraagt. Daarmee wordt ruimschoots aan de richtwaarden voldaan. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het bedrijf wordt niet beperkt in haar bedrijfsvoering.

Na realisatie van een nieuwe bedrijfsloods worden de bedrijfsmatige activiteiten in de oude loods gestopt. Deze loods zal dan worden gebruikt voor dagactiviteiten van de bewoners van de zorgaccommodatie.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente West Maas en Waal heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente West Maas en Waal' vastgesteld. In de verordening zijn gebieden aangewezen waar de maximale waarden voor de geurbelasting van een veehouderij zijn aangepast.

Planspecifiek

De te verplaatsen teeltondersteunende voorzieningen en de toe te voegen bedrijfsloods zijn geen geurgevoelige objecten. Hier zijn niet permanent mensen aanwezig en daarnaast betreffen de werkzaamheden seizoensgebonden werk (fruitteelt). De te realiseren woonzorgfunctie betreft wel een geurgevoelig object. Daarom is in het kader van deze ontwikkeling een geuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4.

De geurbelasting (voorgrond) mag, zoals opgenomen in de gemeentelijke geurverordening, maximaal 8,0 ouE/m³ bedragen ter plaatse van het plangebied (oeverwal). In het komgebied, aan de andere kant van de Dijkgraaf de Leeuwweg, bedraagt de norm 14,0 ouE/m³. Aan de maximale belasting van 8,0 ouE/m³ wordt voldaan en daardoor wordt het woon- en leefklimaat aanvaardbaar geacht voor de beoogde ontwikkeling.

Om te bepalen of omliggende veehouderijbedrijven worden belemmerd in hun ontwikkeling (omgekeerde werking), is de voorgrondbelasting in beeld gebracht. Ten oosten van het plangebied is een varkenshouderij gevestigd aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 26. Op de receptorpunten op de randen van het gebied waar de woonzorgfunctie wordt gerealiseerd is in de vergunde situatie geen sprake van een overschrijding van de geurnorm. Bij de worst-case situatie is wel sprake van een overschrijding van de geurnorm op de receptorpunten. Uit de resultaten kan echter geconcludeerd worden dat de varkenshouderij reeds belemmerd wordt in haar ontwikkelingsmogelijkheden door de woningen gelegen aan de Dijkgraaf van Leeuwweg 22 en Dijkgraaf van Leeuwweg 28. De woonzorgvoorziening leidt derhalve niet tot belemmeringen voor de varkenshouderij. De mate van geurbelasting wordt aanvaardbaar geacht omdat de voorgrondbelasting bepalend is voor de beoordeling van de milieukwaliteit.

Geconcludeerd wordt dat het woon- en leefklimaat bij de woonzorgvoorziening als aanvaardbaar en acceptabel beschouwd kan worden en dat er geen veehouderijen in de bedrijfsvoering worden belemmerd door de ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De woonzorgvoorziening uit voorliggend plan betreft een nieuw milieugevoelig object. In de omgeving van het plangebied zijn enkele (agrarische) bedrijven gevestigd. Ten oosten van de locatie ligt een varkenshouderij. Het aspect geur is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG een richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt met een feitelijke afstand van circa 125 meter ruimschoots voldaan. Overige bedrijven liggen op een nog grotere afstand van het plangebied.

Met de verplaatsing van teeltondersteunende voorzieningen en het realiseren van een bedrijfsgebouw wordt geen milieugevoelige functie toegevoegd, in het plangebied is reeds een bedrijfswoning aanwezig. Vanuit milieuzonering is het wel van belang om te kijken naar de uitwaartse zonering van het fruitteeltbedrijf zelf.

De VNG adviseert voor bedrijfsgebouwen van een fruitteeltbedrijf richtafstanden van 30 meter voor het aspect geluid en 10 meter voor de aspecten geur, stof en gevaar. De dichtstbijzijnde gevoelige functie in de omgeving van het plangebied betreft een woning aan de overkant van de Dijkgraaf de Leeuwweg. Met een feitelijke afstand van circa 70 meter wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. De afstand tussen de beoogde woonzorgvoorziening en de nieuwe bedrijfsloods bedraagt circa 75 meter, waarmee ook aan de richtafstanden wordt voldaan.

Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat bij het woonzorggebouw. Ook de uitbreiding van het bedrijf leidt niet tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.1.6 Spuitzones

Een deel van de boomgaard met bijbehorende teeltondersteunende voorzieningen wordt verplaatst naar de gronden aan de oostkant van het bouwperceel. De afstand tot omliggende woningen van derden is groter dan 50 meter. Het aspect spuitzonering vormt hier geen belemmering.

Bij de realisering van het woonzorggebouw zal moeten worden aangetoond dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen hier geen nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat. Dit in relatie tot de eigen boomgaard. Dit is als voorwaarde bij de wijzigingsbevoegheid opgenomen.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect spuitzonering.

4.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDijkgraaf22-BOH1_0006.png"

Uitsnede risicokaart

Risicovolle bedrijven

Het plan zelf voorziet niet in de oprichting van risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. Het oprichten van risicovolle activiteiten past hier ook niet omdat het plan een zorgboerderij mogelijk maakt. Hier zullen groepen personen verblijven die verminderd zelfredzaam zijn. Bij een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen kunnen zij zich doorgaans niet zelfstandig in veiligheid brengen. De vestiging van een Bevi inrichting binnen het plangebied is daarmee uitgesloten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen.

Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Uit de risicokaart is op te maken dat op bij het bedrijf ten oosten van het plangebied een gevaarlijke stof (propaan) ligt opgeslagen. De plaatsgebonden risicocontour van de propaantank ligt op 50 meter. De tank valt niet onder het Bevi. De afstand tot het bouwvlak in voorliggend plan bedraagt ruim 60 meter en tot de woonzorgvoorzieining circa 160 meter afstand. Er wordt voldaan aan de veiligheidsafstand.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 10 maart 2021 aangegeven dat in dit geval sprake is van een situatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Dit ondanks dat het ruimtelijke besluit ook betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw (bij voorliggend plan kan dat in het te realiseren woonzorggebouw) en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen. Daarnaast zijn er voor de aanwezigen voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobronnen af.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.

Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 5. Met het plan wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd (900 m²), waarbij een deel van het erf verhard wordt, een woonzorggebouw gerealiseerd en worden teeltondersteunende voorzieningen verplaatst. In of nabij het plangebied bevinden zich geen belangrijke (beschermingszones van) oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor waterberging. Ter compensatie van het nieuwe verharde oppervlak is in de noordoostelijke hoek van het plangebied voldoende ruimte voor de aanleg van een vijver ten behoeve van waterberging. Een andere optie is het verbreden van de watergang langs de Dijkgraaf de Leeuwweg (net buiten het plangebied gelegen). In overleg met het waterschap Rivierenland zal dit verder uitgewerkt worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op ruim 4 kilometer afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren bedrijfsgebouw en woonzorggebouw en verplaatsen teeltondersteunende voorzieningen) en de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (als gevolg van geluid, licht etc.) worden uitgesloten.

De emissie van stikstof kan tot op grotere afstand een effect hebben. Daarom is een Voortooets stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit de berekeningen blijkt dat de ontwikkeling in voorliggend plan zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leiden tot een significante toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde gebieden.

De afstand tot gebieden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) bedraagt ca. 370 meter. Ten aanzien van GNN en GO geldt dat externe werking geen toetsingskader is.

Soortenbescherming

Om te onderzoeken of voorliggend initiatief een negatief effect heeft op beschermde soorten flora en fauna is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 6. Op basis van een veldbezoek en raadpleging van externe bronnen wordt geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van de Algemene zorgplicht). In het ecologisch rapport worden te treffen maatregelen in het kader van deze Algemene zorgplicht genoemd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied is ontsloten via de Dijkgraaf de Leeuwweg. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen met de realisatie van de woonzorgvoorziening iets toenemen. De Dijkgraaf de Leeuwweg en omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen. De woonzorgvoorziening zal ontsloten worden via de bestaande inrit van de bedrijfswoning. Het nieuwe bedrijfsgedeelte in het oostelijk deel van het plangebied wordt ontsloten via de bestaande inrit van de voormalige manege. Hiermee kan het verkeer gescheiden worden. Dit is belangrijk voor de (verkeers)veiligheid op het erf.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren (niet stedelijk, rest bebouwde kom, waarde tussen gemiddelde en maximale bandbreedte). Met voorliggend plan wordt het bedrijf uitgebreid met een loods van 900 m², een woonzorggebouw gerealiseerd voor maximaal 10 personen en worden teeltondersteunende voorzieningen verplaatst. De onderstaande tabel toont de parkeernormen en -behoefte per functie.

Type functie
 
Parkeernorm   Parkeerbehoefte   Totaal pp  
Bedrijf (loods)
 
1,05 per 100 m²   9,45   10  
Woonzorggebouw (verzorgingstehuis)
 
0,6 per wooneenheid   6   6  

Uit de parkeerkencijfers blijkt dat er voor de uitbreiding van het bedrijf 10 extra parkeerplaatsen nodig zijn. Bij de nieuwe loods is voldoende ruimte om dit aantal parkeerplaatsen te realiseren. De parkeerbehoefte voor de woonzorgvoorziening bedraagt 6 parkeerplaatsen. Voor het realiseren van deze parkeerplaatsen is voldoende ruimte aan de achterzijde van het gebouw.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het deel van het plangebied waar de woonzorgvoorziening is beoogd, is nu in gebruik voor fruitteelt waarbij gebruik wordt gemaakt van permanent aanwezige teeltondersteunende voorzieningen. Het deel van de locatie waar de nieuwe bedrijfsloods komt betreft nu braakliggend terrein van een voormalige manege. In het plangebied en in de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan een effect op kan hebben.

Archeologie

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', waarbinnen het zuidelijk deel de functieaanduiding 'waarde archeologie 2' heeft en het noordelijk deel de functieaanduiding 'waarde - archeologie 4'. Voor 'waarde archeologie 2' geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm. Ter plaatse van deze aanduiding wordt in de toekomst het woonzorggebouw gerealiseerd. De precieze oppervlakte hiervan is nog niet bekend. Een archeologisch onderzoek kan, indien nodig, worden uitgevoerd in het kader van het wijzigingsplan of de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Bij 'waarde archeologie 4' geldt een onderzoeksplicht bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 150 cm. Binnen deze aanduiding wordt de bedrijfsloods van circa 900 m² gerealiseerd. Hiermee wordt de onderzoeksgrens met voorliggend plan niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is voor de bedrijfsloods daarom niet noodzakelijk. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden de dubbelbestemmingen in voorliggend plan gehandhaafd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan "Gouden Ham/De Schans" van de gemeente West Maas en Waal, vastgesteld op 24 augustus 2016.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch - Oeverwal', ten behoeve van de agrarische doeleinden. Binnen de bestemming ligt een bouwvlak en de aanduiding voor 'teeltondersteunende voorzieningen' ten behoeve van de voorzieningen die buiten het bouwvlak liggen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke onder voorwaarden een woonzorgfunctie met bijbehorende bedrijfswoning toestaat. Deze plannen worden nog verder uitgewerkt. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
  • a. Er dient een bedrijfsplan te worden overlegd waaruit de samenhang met het bedrijf en de financiële en bedrijfsmatige haalbaarheid blijkt;
  • b. Bij een ontwikkeling met een oppervlak groter dan 500 m² moet in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd dat er behoefte bestaat aan een woonzorgvoorziening;
  • c. De belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • d. Het aantal zorgebehoevende bewoners bedraagt maximaal 14 personen;
  • e. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 5 m en 10 m;
  • f. Er mag maximaal één bedrijfswoning bij de woonzorgvoorziening worden gebouwd;
  • g. Het plan moet landschappelijk goed worden ingepast;
  • h. Aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in relatie tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
  • i. De agrarische bedrijfsactiviteiten in het bestaande bedrijfsgebouw worden beëindigd. Het gebruik van het gebouw voor dagactiviteiten ten behoeve van de zorgboerderij is toegestaan;
  • j. Het bedrijfsverkeer maakt in de toekomst alleen nog gebruik van de oostelijk gelegen inrit.

 

  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', bestemd voor de te verwachten en reeds vastgestelde archeologische waarden.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het Waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Er zijn geen vooroverlegreacties binnengekomen.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De initiatiefnemers hebben omwonenden op de hoogte gesteld van het plan. Het voorontwerpbestemminsplan lag van 7 april tot en met 18 mei 2022 ter inzage. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 oktober tot en met 16 november 2022 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

 

Met de uitspraak van de Raad van State d.d. 02 november 2022 is de bouwvrijstelling voor ruimtelijke projecten vervallen. Dit was aanleiding om een Voortoets stikstofdepositie uit te voeren, deze is als bijlage 7 aan het plan toegevoegd.