Plan: | Uitbreiding natuurgebied 'De Schenge' |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0664.WPLG15-VG99 |
Natuurmonumenten is voornemens voor de realisatie van natuur ten noordwesten van Goes. Natuurmonumenten heeft het voornemen voor de functieverandering en inrichting van perceel GOE00 AC 769 en inrichting van het recent verworven perceel GOE00 AC 478 in het natuurgebied Schenge. Het doel van de functieverandering is om het perceel om te vormen van agrarisch naar natuur: omzetting van landbouwgrond in natuurterrein. Primaire doelstelling is de realisatie van de gewenste (ambitie) natuurbeheertypen in het plangebied: N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
Het plangebied bestaat uit twee delen en ligt in de Provincie Zeeland/gemeente Goes ten noordwesten van de stad Goes, net boven de woonwijk Goese Polder en ligt ten oosten van de Deltaweg (N256). Het maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Nationaal Park. Het gebied is gelegen in het Natuurnetwerk Zeeland. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld voor beide delen (GOE00 AC 478 en GOE00 AC 769) en is gelegen binnen het wijzigingsgebied zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied (NL.IMRO.0664.BPBG01-VG99 9) van de gemeente Goes. Voor dit gebied geldt dat er een wijzigingsplanprocedure wordt doorlopen.
De betreffende percelen zijn voormalige landbouw gronden. De laatste jaren is het kadastrale perceel GOE00 AC 478 in gebruik als akker (aardappelen en uien), het andere perceel is in gebruik als grasland.
Om de inrichting van het natuurgebied Oosterschenge planologisch mogelijk te maken en te borgen is voorliggend wijzigingsplan opgesteld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de geldende wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Buitengebied (NL.IMRO.0664.BPBG01-VG99 9) van de gemeente Goes. Middels voorliggend wijzigingsplan worden de percelen die vallen binnen het wijzigingsgebied gewijzigd in de bestemming Natuur, zoals die ook in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is gelegen in de gemeente Goes. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is binnen de gemeente gelegen ten noordwesten van de stad Goes aan de noordelijke rand van de woonwijk Goese Polder. Aan de oostelijke grens van het gebied loopt de Deltaweg (N256).
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied en omgeving
In het plangebied van het voorliggende wijzigingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:
Bestemmingsplan | Status | Bestemming plangebied |
Buitengebied | Vastgesteld 21 juni 2023 | - Enkelbestemming agrarisch - Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3; - Gebiedsaanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 1; - Gebiedsaanduiding wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 |
Parapluherziening kamerverhuur | Vastgesteld 1 oktober 2020 | - Gebiedsaanduiding overige zone - onzelfstandige bewoning |
Op de kaart hieronder is de situatie te zien van het plangebied binnen het bestemmingsplan buitengebied in de gemeente Goes. In de legenda zijn de verschillende bestemmingen die van toepassing zijn voor het plangebied weergeven.
Figuur 1.2 Uitsnede uit vigerend bestemmingsplan Buitengebied. (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl).
Bestemmingen AC 478:
Bestemmingen AC 769
In het bestemmingsplan valt het plangebied in de enkelbestemming 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan gezien het plan valt onder de bestemming 'Natuur' wat niet overeenkomt met de huidige bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden'.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:
met inachtneming van de volgende regels;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden, opgenomen in de "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2", te wijzigen in de bestemming “Natuur”, met dien verstande dat het plan zal worden gewijzigd nadat ten behoeve van reservaatvorming en/of natuurontwikkeling de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij zijn verworven.
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 4.7.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 35 van toepassing.
In paragraaf 1.3.1 zijn de wijzigingsregels genoemd zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Deze wijzigingsregels bevatten de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Hieronder wordt de toekomstige situatie aan de wijzigingsregels getoetst.
AC478: Gebiedsaanduiding wijzigingsgebied 1
Voor Wijzigingsgebied 1 gelden artikel 1.3.1.1.1 en 1.3.1.1.2 van het moederplan. Het plangebied voldoet aan lid d van artikel 1.3.1.1.1:
het omzetten van de bestemming van de gronden, opgenomen in de "wetgevingszone - wijzigingsgebied 1", in de bestemming “Natuur”, met dien verstande dat het plan zal worden gewijzigd nadat ten behoeve van reservaatvorming en/of natuurontwikkeling de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij zijn verworven;
Het plan bestaat uit het realiseren van natuur en gezien het gebied al in bezit is van Natuurmonumenten, voldoet het plan aan lid d van artikel 1.3.1.1.1, waardoor het plan gebruik kan maken van de wijzigingsbevoegdheid. Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van natuur, uit artikel 1.3.1.1.2 blijken hier geen voorwaarden van toepassing te zijn die de realisatie van natuur in de weg staan. Hierdoor voldoet voorgenomen ontwikkeling aan de wijzigingsbevoegdheid.
AC769: Gebiedsaanduiding wijzigingsgebied 2 – artikel 1.3.1.2.1 en 1.3.1.2.2:
bij Wijzigingsgebied 2 gelden artikel 1.3.1.2.1en 1.3.1.2.2 . Hierbij voldoet het plangebied aan artikel 1.3.1.2.1 :
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden, opgenomen in de "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2", te wijzigen in de bestemming “Natuur”, met dien verstande dat het plan zal worden gewijzigd nadat ten behoeve van reservaatvorming en/of natuurontwikkeling de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij zijn verworven.
Voor wijziginsgebied 2 wordt er natuur gerealiseerd in het plangebied en is het plangebied al in bezit van Natuurmonumenten. Daarom voldoet dit gebied ook aan artikel 1.3.1.2.1 en kan er gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling van het natuurgebied in beide percelen (AC769 en AC478). Binnen het geldend bestemmingsplan worden de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' omgezet naar de bestemming 'Natuur' middels de aanwezige wijzigingsbevoegdheid. De dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie - 2', 'Waarde Archeologie - 3' en 'Leiding - Riool' blijven van kracht.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. Hoofdstuk 1 is de inleiding van de toelichting, het tweede hoofdstuk beschrijft het plan. Ook beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. Hierbij wordt de ontwikkeling ook getoetst aan de wijzigingsregels, zoals die in de vorige paragraaf wordt opgenomen. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van Rijk, provincie, regio en het eigen gemeentelijk beleid zijn beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures beschreven.
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de huidige situatie en de nieuwe ontwikkelingen.
Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan is gelegen ten noordwesten van de stad Goes, in de gemeente Goes, zoals te zien in Figuur 2.2. Het gebied is gelegen in het Natuurnetwerk Zeeland. Het gebied wordt doorkruist door de Deltaweg (N256). De percelen waarop voorliggend plan van toepassing is, liggen ten oosten van de Deltaweg en grenzen aan het bestaande natuurgebied dat al langer in eigendom en beheer is van Natuurmonumenten.
De betreffende percelen zijn voormalige landbouw gronden. De laatste jaren is het kadastrale perceel AC 478 (zie Figuur 2.1) in gebruik als akker (aardappelen en uien), het andere perceel is in gebruik als grasland.
De Schenge is een voormalige zeearm, die het eiland Wolphaartsdijk van Zuid-Beveland scheidde. Door verzanding werd het vaarwater in de achttiende eeuw te ondiep en besloot men tot inpoldering van het oostelijk deel van de Schenge. Het Oosterschenge is in 1809 afgesloten van de Oosterschelde door de aanleg van de Wilhelminapolder. Door de afdamming slibde de rest van de Schenge snel aan. Er volgden verschillende inpolderingen.
Het Oosterschenge is sinds 1996 in beheer bij Natuurmonumenten. Aangrenzende delen, onder andere het Boerengat, zijn in beheer bij Koninklijke Maatschap de Wilhelminapolder. ln het gebied zijn de restanten van de vroegere getijdengebied goed zichtbaar, vooral vanaf de oude Zeedijk waar je het gebied goed kunt overzien.
Dit investeringsplan richt zich zowel op functieverandering als inrichting. Het doel van de functieverandering is om het perceel om te vormen van agrarisch naar natuur: omzetting van landbouwgrond in natuurterrein.
Primaire doelstelling is de realisatie van de gewenste (ambitie) natuurbeheertypen in het plangebied. Dit volgt de doelstellingen van Natuurmonumenten voor het creëren van diversiteit aan natuur. Het betreffen de volgende natuurdoeltypes:
Exacte begrenzing van beide beheertypen zal later worden aangepast in het natuurbeheerplan, realisatie van N10.02 over het gehele oppervlak van de kadastrale percelen GOE00 AC 478 en GOE00 AC 769 is niet haalbaar. Na de herinrichting is realisatie van N'10.02 Vochtig hooiland op de geplaagde delen mogelijk.
ln het kadastrale perceel GOE00 AC 478 wordt een oppervlak van circa 5 ha ontgraven met als doel realisatie van het beheertype N10.02 Vochtig hooiland (figuur 2.1, oranje gebied). Hierbij wordt de voedselrijke teeltlaag verwijderd en ontgraven. Bestaande contouren en gradiënten in het landschap bepalen de exacte begrenzing en ontgravingsdiepte. Het te ontgraven gedeelte sluit aan op bestaand vochtig hooiland op de oever van het Schenge. Vrijkomende grond wordt afgevoerd. Het overige deel van de bestaande akker wordt ingezaaid met een (inheems) kruidenrijk grasmengsel met als doel realisatie van het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
Langs een deel van het plangebied worden rasters aangebracht. De rasters zijn zodanig geplaatst dat deze aansluiten op de overige, reeds aanwezige rasters en een functionele begrazingseenheid ontstaat. De rasters worden gemaakt van schapengaas en weidepalen, met op de hoekpunten en op regelmatige afstand enkele bielzen voor de stevigheid van het raster. Bij de toegang naar de percelen wordt een hekwerk geplaatst. Verder wordt bestaande drainage verwijderd/verstoord. Er wordt een waterleiding naar het plangebied gerealiseerd ten behoeve van drinkvoorzieningen voor het vee.
Het gebied kan na de herinrichting vanaf de aangrenzende zeedijk worden beleefd. Hier worden ook informatieborden geplaatst met uitleg over het gebied. Op termijn kunnen eventueel excursies in het gebied worden gegeven.
Figuur 2.1 Begrenzing en maatregelenkaart natuurgebied Oosterschenge.
Figuur 2.2 Globale ligging plangebied en omgeving
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend wijzigingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.
Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Met de komst van het nieuwe stelsel van wetgeving doet een nieuw instrument zijn intrede dat een antwoord biedt op deze ambitie: de omgevingsvisie. Rijk, provincies en gemeenten moeten allemaal een omgevingsvisie opstellen voor hun grondgebied. Het Rijk heeft in dit kader de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. De NOVI beschrijft de hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het Nederlandse grondgebied. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Er zijn in totaal 21 nationale belangen waar de NOVI zich op richt:
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
De realisatie van het natuur gebied draagt bij aan nationaal belang nummer 20 'Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit'. Middels voorliggend wijzigingsplan is het de bedoeling om een natuurgebied tot stand te laten komen in de gemeente Goes. Dit gebied draagt bij aan een natuurlijke verbinding met andere natuurgebieden. Omdat de ontwikkeling in lijn is met een nationaal belang vormt de NOVI geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden. In het Barro wordt onder NNN het volgende verstaan: stelsel van
natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt tot de veiligstelling van
ecosystemen met de daarbij behorende soorten. In de provinciale verordening dienen de gebieden worden aangewezen en de ligging hiervan geometrisch worden vastgelegd. In deze verordening worden ook de regels gesteld voor het beschermingsregime. Voor de aanleg van nieuw NNN is hier geen regeling in opgenomen. Enkel het aangelegde NNN gebied kan planologisch geborgd worden middels de provinciale verordening.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
Het voorliggend wijzigingsplan betreft de uitbreiding van NNN gebied. Hierdoor levert het plan geen problemen op in relatie met het Barro, gezien in het Barro geen regeling is opgenomen voor de aanleg van nieuw NNN gebied.
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 opgenomen, dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.’
De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet, dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ als een ‘open norm’ is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde ‘overzichtsuitspraak’ gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ concreet worden toegepast.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als voornaamste doel om zuinig en zorgvuldig om te gaan met de realisatie van nieuwe stedelijke functies en om ongewenste leegstand te voorkomen. Bovendien wordt met de ladder bijgedragen aan de tendens dat stedelijke functies zo veel mogelijk moeten worden geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied en dat extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in het buitenstedelijk gebied in beginsel wordt voorkomen. Toetsend aan deze ladder dient allereerst te worden bepaald of onderhavig plan in het licht van bestendige rechtspraak voorziet in een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan.
Het voorliggend wijzigingsplan levert geen problemen op in relatie met het Bro, gezien het plan een NNN-gebied betreft. Hierbij gaat het dus niet om een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie nationaal beleid
Het nationaal beleid vormt geen belemmeringen op voor het voorliggend wijzigingsplan, omdat er met het plan wordt voldaan aan de Nationale Omgevinsvisie, het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening.
Zeeuwse Omgevingsvisie
Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie en heeft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet een wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening (art. 2.2), Wet Milieubeheer (art.4.9), Waterwet (art. 4.4) en Planwet verkeer en vervoer (art. 5).
Ondanks dat het goed gaat met de Zeeuwse woonomgeving zijn er wel een aantal uitdagingen. De klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan een brede welvaart, worden vier Zeeuwse Ambities beschreven voor 2050:
De ambitie 'Een duurzame en innovatie economie' is onder andere bedoeld voor toerisme. Hierin wordt specifiek ingegaan op bedrijfsvormen die afhankelijk zijn van natuurlijke omstandigheden. Een camping is afhankelijk van natuurlijke omstandigheden. Er wordt ingegaan dat de bedrijfsvormen duurzaam opereren en rekening houden met de natuurwaarden.
Ook de ambitie 'Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland' gaat in op een duurzaam Zeeland. Zeeland stoot vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit. Industrie, mobiliteit, verwarming en elektriciteitsproductie zijn nagenoeg fossiel vrij en/of CO2-vrij.
Na de behandeling van de ambities heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie de ambities uitgewerkt in bouwstenen. Specifiek gaat er een bouwsteen in op 'Recreatie en toerisme'. Hierin wordt vermeld dat Zeeland als toeristische bestemming in balans is met haar omgeving. De vrijetijdssector dient toekomstbestendig te zijn.
Ook gaat er een bouwsteen in op duurzame energie. Hierin wordt vermeld dat in Zeeland tenminste 1800 MW aan duurzame energie dient te worden opgewekt per 2030.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
Het voorliggend wijzigingsplan zorgt voor meer balans in het landelijk gebied, doordat het extra natuur toevoegt waar stad en landelijk gebied elkaar ontmoet. Door het aanleggen van natuur in het plangebied wordt de woonkwaliteit van Goes verbeterd. Natuur draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het buitengebied aan de rand van de stad Goes, waardoor je vanuit de woonwijken zo de natuur in loopt. Het aanleggen van natuur heeft ook een positieve invloed op de klimaatbestendigheid van de provincie, gezien groen onder andere meer hitte absorbeert, helpt bij overmatige regenval en water kan voorzien tijdens droogtes. Door deze aspecten vormt voorliggende ontwikkeling geen belemmering ten opzichte van de omgevingsvisie.
Zeeuwse omgevingsverordening
In 2018 is de Provinciale Omgevings verordening van Zeeland vastgesteld. In totaal zijn hier 11 wijzigingen op toegepast. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid en belangen. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.
Binnen de omgevingsverordening valt het plan onder een natuurontwikkelingsgebied. Hiervoor geldt artikel 2.25 en Artikel 2.26:
Artikel 2.25 Natuurontwikkelingsgebieden
Artikel 2.26 Wijziging begrenzing Natuurnetwerk Zeeland
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
Voor het plangebied geldt dat het binnen de omgevingsverordening valt onder 'nieuwe natuur'. Het plangebied levert geen problemen op met betrekking tot de omgevingsverordening, gezien er enkel natuur gerealiseerd gaat worden en er geen gebouwen geplaatst zullen worden. Hierbij gaat het Natuurnetwerk Zeeland dus ook groeien. Hiermee voldoet het aan artikel 2.25 en artikel 2.26 van de omgevingsverordening Zeeland. De Zeeuwse omgevingsverordening vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggend wijzigingsplan heeft toegevoegde waarde voor de provincie Zeeland en voldoet ook aan de eisen van het provinciaal beleid. Het nieuwe natuurgebied is in lijn met de Zeeuwse Omgevingsvisie en de Zeeuwse omgevingsverordening.
Structuurvisie #Goes (2012)
In de structuurvisie wordt gesteld dat Goes in 2040 een florerende centrumgemeente is met een breed aanbod aan voorzieningen en werkgelegenheid voor de inwoners van de Bevelanden. Op een aantal terreinen wordt beoogd de verzorgende functie een veel groter gebied te bereiken dan de Bevelanden. Het gaat hierbij om de zakelijke dienstverlening, specifieke vormen van onderwijs, de gezondheidszorg in vele gedaanten en aan vrije tijdsvoorzieningen. Er is opgenomen dat Goes een aantrekkelijke gemeente dient te zijn voor toeristen door de voorzieningen aan het water en haar veelzijdige historische centrum.
Om een vitale centrumgemeente te blijven wordt aangegeven dat Goes inspeelt op nieuwe ontwikkelingen en er voor zorgt nieuwe ontwikkelingen te kunnen huisvesten. Daarbij zal het steeds minder gaan om grotere stadsuitbreidingen en steeds vaker om transformatie en herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Dit zijn vaak lastige opgaven maar vernieuwing van bestaand stedelijk gebied is noodzakelijk om de stad op lange termijn gezond te houden. Grote opgaven die genoemd zijn binnen het bestaand stedelijk gebied zijn de Goese Schans en de stationsomgeving. De identiteit van Goes wordt in grote mate bepaald door de aanwezige monumenten en historische uitstraling. Het streven is de waardevolle elementen te beschermen en dit karakter te versterken.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
Met de beoogde ontwikkeling wordt de omgevingskwaliteit van het buitengebied van Goes verbeterd, doordat er natuur wordt aangelegd op voormalige landbouwgrond. Deze verbetering heeft een positief effect op de landschapskwaliteit en aantrekkelijkheid van het buitengebied. Het planvoornemen is in overeenstemming met de structuurvisie Goes.
Nota van uitgangspunten Omgevingsvisie Goes 2040
In maart 2023 heeft de gemeente Goes de Nota van Uitgangspunten voor de Omgevingsvisie 2040 vastgesteld. Met deze nota van uitgangspunten wil het gemeentebestuur het begin van een gesprek over de toekomst faciliteren. Hierbij worden via vier invalshoeken naar de gemeente Goes en haar omgeving gekeken. De invalshoeken die relevant zijn voor voorliggend wijzigingsplan worden verder toegelicht.
Goes als hart van Zeeland: hoe geven we vorm en inhoud aan de groeiende sociaal maatschappelijke en economische betekenis van de gemeente Goes in Zeeland?
Goes als centrum van de Bevelanden: hoe beïnvloeden veranderingen de manier waarop we onze (stedelijke) ruimte inrichten en onderhouden?
Goes als stedelijk centrum in een groen-blauwe oase
Goes als een veerkrachtige samenleving
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de balans tussen gebruiksgroen en natuur, doordat er natuur wordt aangelegd op voormalige landbouwgrond. Deze toevoeging van natuur heeft een positief effect op het uitgangspunt 'Goes als stedelijk centrum in een groen-blauwe oase.
Groenstructuurplan 2014-2024
Groen is van wezenlijk belang voor de woon-, werk- en leefomgeving van de stad Goes en de dorpskernen. Mensen voelen zich prettiger in een groene omgeving. Zeker als dit groen ook fysiek beleefd kan worden. In het groenstructuurplan wordt op hoofdlijnen aangegeven welke groene locaties van belang zijn voor Goes, waar ze het groen wil behouden en ook waar ze de groenstructuren wil verstevigen. Goes wil graag dat de bewoners Goes ervaren als een mooie, groene stad en gemeente waar het goed toeven is. Groen trekt mensen aan. Groen loont. Daarom wil Goes zich inzetten voor groen met een positieve uitstraling waarbinnen het plezierig wonen, werken en recreëren is.
Het Groenstructuurplan geeft aan vanuit welke visie er gewerkt wordt naar een fraaie en vooral duurzame groene inrichting van de woon- en werkomgeving. Het openbaar groen is er primair voor de bewoners, het groen moet gebruikt kunnen worden en men moet ervan kunnen genieten. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en herinrichtingen, zal aandacht voor behoud, verbetering of compensatie van bestaande groenvoorzieningen een belangrijk onderdeel vormen van het project.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het creëren van meer groen in de woon-, werk- en leefomgeving van de stad Goes. De groen draagt bij aan de leefbaarheid van de omgeving hierdoor kunnen de bewoners de stad als Groen ervaren. Hiermee is voorliggend initiatief in lijn met het Groenstructuurplan van de gemeente Goes.
Conclusie gemeentelijk beleid
Het plan voldoet aan de eisen van de Structuurvisie #Goes, de nota van uitgangspunten Omgevingsvisie Goes en het Groenstructuurplan 2014-2024. Er is een positief effect op de landschapskwaliteit en aantrekkelijkheid van het buitengebied. Ook wordt de stad als groener ervaren. Daarnaast draagt het groen bij aan de leefbaarheid van de omgeving waardoor de stad Goes als groen wordt ervaren. Hiermee kan worden geconcludeerd dat het voorliggend plan in lijn is met het gemeentelijke beleid.
Het plan is getoetst aan het beleid van de verschillende overheidslagen: het nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het voorliggend wijzigingsplan voldoet aan het beleid van deze lagen. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor het nationaal, provinicaal en gemeentelijk beleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van het natuurgebied en uitvoering van de voorgenomen ingrepen. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de voor dit wijzigingsplan relevante milieu- en omgevingsaspecten. De niet behandelde aspecten kunnen als niet-relevant beschouwd worden voor voorliggend wijzigingsplan.
Kader
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op soorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. De Wet natuurbescherming (Wnb) bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het plan op de beschermde natuurwaarden.
Situatie
Natura 2000
De werkzaamheden kunnen een effect hebben op de doelstellingen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De resultaten van het stikstofonderzoek zijn verwerkt in 4.3 Stikstof.
Soortenbescherming
Er zijn soorten aanwezig of te verwachten binnen het plangebied en/of de invloedssfeer van het plangebied die beschermd zijn conform de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed worden met de werkzaamheden. Dit betreft de volgende raakvlakken tussen beiden:
• Vleermuizen
De groenstructuren en waterpartijen hebben mogelijk een functie als foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen. De werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden, mits mitigerende maatregelen gehanteerd worden in de actieve periode van vleermuizen (15 april - 15 oktober). Indien niet aan deze maatregelen kan worden voldaan, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
• Maatregelen aanlegfase.
Tijdens de werkzaamheden dient één uur voor zonsondergang en één uur na zonsopkomst in de periode 15 maart tot en met 15 oktober eventuele werkverlichting uit te staan.
• Broedseizoen
Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van algemeen voorkomende broedvogels. Alle broedgevallen zijn gedurende de broedtijd beschermd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot half juli. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig verstoord worden dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt. Werkzaamheden buiten het broedseizoen kunnen uitgevoerd worden, bij werkzaamheden binnen het broedseizoen dient een ecologischdeskundige het gebied vrij te geven door het uitvoeren van een broedvogelcontrole.
• Zorgplicht
Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten, geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder medeverantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen aantasten.
Provinciaal natuurbeleid
Het plangebied is aangewezen als nieuw te realiseren natuur binnen het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). De werkzaamheden worden uitgevoerd ten behoeve van het NNZ.
Het plangebied is geen onderdeel van en ligt niet in de nabijheid van ander provinciaal beschermde gebieden. Effecten van de werkzaamheden op deze gebieden zijn uitgesloten.
Er hoeven geen aanvullende stappen genomen te worden in het kader van provinciale natuurbeleid.
Relatie
Voorliggende ontwikkeling is in lijn met het aspect ecologie (Bijlage 1). Indien er rekening wordt gehouden met de maatregelen in de aanlegfase vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
Voor het beoordelen van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden dient gebruik te worden gemaakt van de AERIUS-calculator.
Indien en voor zover het project c.q. plan leidt tot stikstofemissie moet de stikstofdepositie van het project c.q. plan worden berekend met de meest recente versie van AERIUS Calculator.
Uit de berekening van de gehele beoogde situatie kunnen de volgende situaties blijken:
Bij de nadere uitwerking i.c. beoordeling van activiteiten welke redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied dienen de provinciale beleidsregels in acht genomen te worden.
Situatie
In de gebruiksfase van de huidige situatie is er sprake van stikstofdeposities van 0,02 mol/ha/jr. op een stikstofgevoelig en overbelast habitat in een nabijgelegen Natura 2000-gebied.
Uit berekeningen voor de gebruiksfase van de beoogde situatie blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities hoger dan 0,00 mol/ha/jr. op een stikstofgevoelig en overbelast habitat in een het Natura 2000-gebied.
Relatie tot wijzigingsplan
De beoogde situatie komt per saldo uit op niet meer dan 0,00 mol/ha/jr. Hierdoor is er met voorliggend wijzigingsplan geen conflict betreft stikstof. De stikstof notitie is te zien in Bijlage 2, de AERIUS-berekeningen zijn te zien in Bijlage 3 en Bijlage 4.
Kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Situatie
Er zullen geen aansluitingen plaatsvinden op waterlopen en watersystemen in de omgeving. De beoogde natuurontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit. Mogelijk alleen een positief effect door de zuiverende werking van natuur. De afgravingen hebben geen invloed op het maaiveldpeil. Hier gaat natuurmonumenten niks aan veranderen. Er zijn geen werkzaamheden en of mogelijke negatieve effecten op drainage en hierdoor de grondwaterstanden. Enkel positieve effecten omdat de natuur te werk kan gaan. Aan de Oude Zeedijk worden geen werkzaamheden verricht en deze blijft toegankelijk in de toekomstige situatie. Ten slotte blijft het beheer en onderhoud van aangrenzende waterlopen toegankelijk zoals in de huidige situatie.
Relatie tot wijzigingsplan
Het voorliggend plan wordt niet belemmerd door het aspect water. Het waterschap is akkoord met de wijziging en het onderhoud aan de verschillende waterlopen in het gebied blijft zondermeer mogelijk.
Kader
Naar aanleiding van de verschillende oorlogshandelingen kunnen ontplofbare oorlogsresten (OO) zijn achtergebleven in het plangebied. Bij de werkzaamheden in het kader van de realisatie van het nieuwe natuurgebied bestaat mogelijk het risico dat explosieven worden aangetroffen die gevaar opleveren voor de publieke veiligheid, maar ook voor de arboveiligheid. Het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (hierna: WSCS-OCE) dient ter beoordeling of er indicaties zijn dat binnen het plangebied conventionele explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen. Voor de arboveiligheid dienen detecties gedaan te worden voor er geboord wordt ten behoeve van bodem- en archeologische onderzoeken indien het gebied verdacht is.
Situatie
Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal in het vooronderzoek OO conflictperiode (Bijlage 5) wordt het onderzoeksgebied als verdacht aangemerkt op het aantreffen van OO. Het gaat hierbij om de navolgende verdachte gebieden:
Figuur 4.1 Verdachte gebieden op VG-1 en VG-2.
Voor het onderzoeksgebied geldt dat de ondergrond sinds 1945 steeds in gebruik is geweest als landbouwgrond. Gezien er over de gehele verdacht verklaarde gebieden veel na-oorlogse roering heeft plaatsgevonden, kan hier eveneens normale doorgang plaatsvinden. Verder onderzoek op het gebied van OO is in dit geval van geen meerwaarde: de mogelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog achtergebleven OO zullen niet meer aanwezig zijn. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat er in het verleden bij ploegwerkzaamheden OO zijn aangetroffen, kan ervan worden uitgegaan dat de teeltlaag vrijgegeven kan worden.
Uit het archeologisch onderzoek bleek dat het gebied was gekenmerkt als verdacht op OO. Hierdoor is er besloten om een bureauonderzoek OO uit te voeren. De resultaten van het onderzoek toonde aan dat het gebied verdacht was op OO (geschutmunitie en klein kaliber munitie, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, munitietoebehoren) en enkel kon worden vrijgegeven tot en met de teeltlaag omdat deze bodem al meerdere malen geroerd was door agrarische activiteiten. Uit het door de gemeente uitgevoerde gemeentebreed vooronderzoek naar ontplofbare oorlogsresten (2021-2022) en het hierbij beschikbare kaartmateriaal blijkt dat het gebied geen verwachtingsgebied is voor OO is, zie figuur 4.2. De kaart wijkt dus af van het door Sweco uitgevoerde OO onderzoek en advies. Om er tijdens het veldonderzoek - boringen voor archeologie en bodem - er zeker van te zijn dat er geen ontplofbare oorlogsresten geraakt zouden worden is er zekerheidshalve gekozen om OO detectie uit te voeren aangezien de boringen dieper zijn dan de teeltlaag. Er kon gegraven worden nadat er niks is gedetecteerd op de locatie van de boringen. Er zijn tijdens de veldwerkzaamheden geen verstoringen en verdachte voorwerpen gevonden.
Figuur 4.2 Verdachte gebieden Ontplofbare Oorlogsresten
Relatie tot dit wijzigingsplan
De onderzoeken bodem en archeologie zijn uitgevoerd na begeleiding van oppervlaktedetectie omdat deze boringen dieper dan 30 centimeter zijn geweest. Het afgraven van de teeltlaag is vrijgegeven, omdat hierin al voor langere tijd geroerd is door agrarische activiteiten. Gezien er enkel gegraven wordt in de teeltlaag vormt het aspect ongesprongen oorlogsresten geen belemmering voor voorliggend wijzigingsplan.
Archeologische sporen en resten in de bodem van de gemeente Goes vormen een spiegel van duizenden jaren bewoningsgeschiedenis. Dit zogenaamde 'bodemarchief' is van maatschappelijk belang, omdat het voor het grootste deel van het verleden de enige bron van informatie is. Tegelijkertijd is dit bodemarchief kwetsbaar voor allerhande ingrepen en vormen van gebruik die nu eenmaal verband houden met wonen, werken en recreëren. Om te voorkomen dat de archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend. In eerste instantie berusten deze waarborgen op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), het Besluit op de archeologische Monumentenzorg (Bamz) de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarmee werd behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Sinds 1 juli 2016 is de verantwoordelijkheid voor Erfgoed naast de Wro en de Wabo verankerd in de Erfgoedwet.
Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Goes een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 15 december 2011 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Goes” (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:
Voor het zuidelijke deel van het huidige plangebied geldt op basis van het archeologiebeleid van de gemeente Goes een matige verwachting (maatregelencategorieën 5) op het aantreffen van archeologische resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Hierdoor geldt voor dit deel dat bij verstoringen groter dan 500m2 en dieper dan 40cm beneden het maaiveld, aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is teneinde te bepalen of binnen het plangebied inderdaad archeologische waarden aanwezig zijn. Indien dit het geval is zijn vervolgens aanvullende archeologische maatregelen noodzakelijk.
Aangezien tijdens de voorgenomen inrichtingswerkzaamheden de vrijstellingsgrenzen uit het archeologiebeleid (zoals die ook zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied) worden overschreden is reeds een archeologisch onderzoek in de vorm van een archeologisch Bureauonderzoek gecombineerd met een Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd (Bijlage 6) bij het opstellen van het Wijzigingsplan.
Het bureauonderzoek met boringen is uitgevoerd in twee fasen. In eerste instantie is een archeologisch bureauonderzoek opgesteld teneinde te bepalen hoe de bodem eruit ziet en of er historische danwel archeologische aanwijzingen zijn dat zich binnen de grenzen van het plangebied archeologische waarden bevinden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het onderzoeksgebied en mogelijk zelfs het plangebied verdacht waren op de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten (OO). Het betrof enkele schuttersposities die gelegen waren achter de daadwerkelijke verdedigingslinie. Vanwege deze verwachting is het (op basis van De regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in Zeeland uit 2019) verplichte verkennend booronderzoek, onder OO-begeleiding uitgevoerd. Dit houdt in dat iedere boorlocatie vooraf is onderzocht met een magnetometer op de aanwezigheid van OO. Daar deze magnetometer de bodem onderzoekt tot 2,5 meter beneden het maaiveld, is het verkennend booronderzoek uitgevoerd tot slechts 2 meter beneden het maaiveld. Hiermee voldoet het niet aan de in De Regeling aangegeven criteria maar over de bovenste 2 meter kunnen wel uitspraken worden gedaan. Deze afwijking is achteraf besproken met de adviseur archeologie van de bevoegde overheid en akkoord bevonden.
De conclusies uit het verkennend booronderzoek zijn dat het landschap binnen het plangebied een grote dynamiek heeft gekend. Binnen de eerste twee meter van de bodem zijn alleen afzettingen van het Laagpakket van Walcheren aangetroffen. Deze afzettingen houden verband met geulen, geulafzettingen en soms wad of kwelderafzettingen. Buiten enkel sporen humeuzere vlekjes in een paar boringen zijn er geen aanwijzingen gevonden die wijzen op het bestaan van een omgeving waarbinnen de mens langere tijd zou kunnen verblijven. Daarnaast zijn geen OO aangetroffen. De archeologische verwachting voor de bovenste 2 meter van de bodem kan dan ook naar laag worden bijgesteld. Hierbinnen is aanvullend archeologisch onderzoek dan ook niet nodig.
Uit het archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen wordt duidelijk dat de archeologische verwachting voor de periode van de late middeleeuwen en nieuwe tijd (oftewel de bovenste 2 meter van de bodem) binnen het volledige plangebied naar laag kan worden bijgesteld. Het onderzoek heeft namelijk geen archeologische of historische indicatoren opgeleverd welke de matige archeologische verwachting uit het archeologiebeleid staven. Omdat de bodem tijdens de voorgenomen werkzaamheden niet dieper dan 2 meter beneden het maaiveld zal worden verstoord vormen archeologische resten hiervoor geen bezwaar.
Omdat de bodem dieper dan 2 meter beneden het maaiveld niet is onderzocht blijft vanaf die diepte aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Voor de bodemlagen die dieper gelegen zijn dan 2 meter beneden het maaiveld kan op basis van dit onderzoek geen uitspraak worden gedaan over de archeologische verwachting. Hiervoor blijft de verwachting uit het archeologiebeleid onverkort van kracht. Indien in de toekomst ontwikkelingen plaatsvinden dieper dan 2 meter beneden het maaiveld is voorafgaand hieraan aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Daarnaast is tijdens het verkennend booronderzoek alleen op de plaatsen waar geboord diende te worden OO-onderzoek uitgevoerd. Het feit dat daarbij geen oorlogsresten zijn aangetroffen zorgt niet dat het in het volledige plangebied niet aanwezig is. In een in het rapport aangegeven zone in het noordoosten van het westelijke deel van het plangebied bestaat nog steeds een uitgesproken verwachting op de aanwezigheid van OO. Hier zal in de huidige plannen echter niet worden gegraven waardoor geen verkennend booronderzoek en OO-onderzoek is uitgevoerd. Voorzichtigheid blijft echter geboden tijdens de graafwerkzaamheden binnen het plangebied.
Tenslotte geldt dat ondanks dat bij de werkzaamheden geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, de kans bestaat dat bij graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen. Voor dergelijke vondsten geldt op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht. Deze melding kan voor Zeeland gebeuren bij het speciaal daarvoor ingerichte meldpunt van Erfgoed Zeeland.
Kader
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging, dient in enkele gevallen een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Situatie
Er is een historisch vooronderzoek bodem uitgevoerd volgens de NEN 5725. Op basis van het historisch onderzoek is het overgrote deel van de onderzoekslocatie niet eerder onderzocht. Op basis van de bodemkwaliteitskaart is dit deel onverdacht. Het gebied waar de (mogelijke) stortcontour ten noorden van de Oude Zeedijk loopt wordt als verdacht beschouwd. Het bureaonderzoekbodem is te vinden in Bijlage 7.
De gehele locatie waar de (mogelijke) stortcontour ten noorden van de Oude Zeedijk loopt is verkennend onderzocht voor eventuele graafwerkzaamheden in verband met mogelijk grondverzet/grondafvoer van de locatie. De voormalige stortplaats is ook onderzocht op asbest naast het milieuhygiënisch onderzoek. Ook is de onderzoekslocatie onderzocht op PFAS. Het onderzoek is ook uitgevoerd voor het noordelijke onverdachte te ontgraven gebied op verzoek van de gemeente. Het verkennend bodemonderzoek is te vinden in Bijlage 8. Het verkennend bodemonderzoek is zoals beschreven in paragraaf 4.5 uitgevoerd onder OOO-begeleiding.
Uit het onderzoek blijkt dat er voor zowel het verdachte als het onverdachte deel geldt dat er geen significante verontreinigingen zijn aangetroffen:
Bevindingen grond:
Bevindingen grondwater:
Bevindingen grond met betrekking tot asbest:
Hergebruik van grond:
Veiligheidsklasse:
Relatie tot wijzigingsplan
Er is geen vervolgonderzoek bodem noodzakelijk in het kader van de Wet bodembescherming. De te ontgraven grond is geschikt voor hergebruik op de beoogde locatie. Hiermee vormt het aspect bodem geen belemmering voor voorliggend wijzigingsplan.
De mileu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor voorliggend wijzigingsplan omdat er onderzoek is gedaan naar de aspecten archeologie en cultuurhistorie, ongesprongen oorlogsreseten, ecologie, stikstof, water en bodemkwaliteit. Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken zijn er geen belemmeringen naar boven gekomen voor het voorliggend wijzigingsplan.
Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het wijzigingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
De regels moeten in samenhang met de verbeelding worden gelezen, waarbij een bestemming op de verbeelding verwijst naar het corresponderende artikel in de regels. In het wijzigingsplan komt de volgende bestemming voor:
Het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden in het plangebied worden voor een deel gewaarborgd door de bestemming “Natuur” (Artikel 3). De bestemming natuur is in de eerste plaats toegekend aan de locaties die al in de vigerende plannen als natuurgebied zijn aangewezen. Daarnaast is ook het zuidelijke deel van het natuurnetwerk NNN (ten zuiden van de Oude Rijn en ten westen van de Enkele Wiericke) van een rechtstreekse natuurbestemming voorzien.
Binnen de bestemming “Natuur” is geen bebouwing toegestaan. Daarnaast zijn ter handhaving van de hier aanwezige ecologische en landschappelijke waarden ook specifieke regels van toepassing in de vorm van een vergunningenstelsel voor de uitvoering van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit vergunningenstelsel stelt, dat een aantal ingrepen in principe verboden zijn, tenzij aan criteria wordt voldaan, die een vergunning voor de werkzaamheden mogelijk maken. Voorbeelden hiervoor zijn het kappen en herplanten van houtopstanden of het aanpassen van waterelementen of de aanleg van voorzieningen voor de natuurobservatie (zoals ene kijkscherm of “uitkijkpost”).
Vergunning voor de werkzaamheden die onder het vergunningstelsel vallen, wordt pas verleend als op basis van een advies van een deskundige vast is komen te staan, dat de aangevraagde werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de waarden van het betreffende gebied.
Voor de rioolpersleidingen die vanwege hun uitvoering dan wel regionale functie een planologische betekenis hebben, is de dubbelbestemming “Leiding - Riool” (Artikel 4) opgenomen. Binnen de bestemming is, ter bescherming van de persleidingen, een bouwverbod voor de andere bestemmingen opgenomen, alsmede een omgevingsvergunningenstelsel.
De gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2" (Artikel 5) en "Waarde - Archeologie - 3" (Artikel 6) zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen mogen onder voorwaarden worden vernieuwd of veranderd. Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager voor het bouwen van een bouwwerk een archeologisch rapport te overleggen indien de oppervlakte groter is dan respectievelijk 50 m², 250 m² en 500 m² en dieper wordt gegaan dan 40 cm. Indien het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van 68 behoudenswaardige archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren. Tot slot zijn in deze bestemming wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de archeologisch waardevolle gebieden te kunnen wijzigen.
Naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) zijn de gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" (Artikel 7) primair bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht. Bestaande gebouwen mogen worden vervangen, vernieuwd of veranderd, mits de oppervlakte niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Afwijking van de bouwregels is mogelijk. Voorafgaand aan een afwijking wordt er advies gevraagd aan de waterbeheerder.
De gemeente Goes is van mening dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt gewaarborgd. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer en nemen de ontwikkelkosten voor hun rekening. De initiatiefnemers dragen tevens de kosten (leges) van de planologische procedure van voorliggend bestemmingsplan.
Om te komen tot vaststelling van dit wijzigingsplan wordt de volgende procedure doorlopen:
Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de volgende instanties gezonden:
Lijst van vooroverlegpartners waaraan het plan is verzonden.
Van 23 december 2023 tot en met 3 februari 2024 heeft het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.