Plan: | Herstructurering Nachtegaallaan Goes |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0664.BPGO21-ON99 |
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de herstructurering aan de Nachtegaallaan in Goes. Hierbij worden vijf bestaande appartement-gebouwen, in totaal 60 appartementen, gesloopt en komen er vier appartement-gebouwen met in totaal 82 appartementen voor in de plaats.
De huidige voorraad voldoet niet meer aan de hedendaagse standaarden en wensen vanuit de woningcorporatie Beveland wonen. Bovendien behoeft de sociale woningvoorraad binnen Goes een uitbreiding waar Beveland Wonen op wil anticiperen.
Onderhavig bestemmingsplan is voorzien van de zogenaamde IMRO-codering, wat inhoud dat de bestemmingsplannen volledig digitaal uitgewisseld kunnen worden en door middel van internet raadpleegbaar zijn via de website www.ruimtelijkeplannen.nl.
De locatie is gelegen ten noordoosten van het centrum van Goes. Het plangebied wordt begrensd door de Nachtegaallaan in het zuidwesten en noordwesten, de Meeuwenweg in het noordoosten en de Reigerstraat in het zuiden.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied in de kern Goes
Afbeelding 1.2 Ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Vigerend bestemmingsplan
Het vigerend bestemmingsplan betreft 'bestemmingsplan Goes Oost', welke sinds 6 september 2013 onherroepelijk is.
Het plangebied kent drie enkelbestemmingen: Wonen, Groen en Verkeer. Verder zijn appartement-gebouwen voorzien van een bouwaanduiding 'gestapeld, een bouwvlak en een 'erf' aanduiding. De gebouwen kennen een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Het gehele plangebied kent daarnaast een dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2'.
Afbeelding 1.3 Vigerend bestemmingsplan
Omdat de bestaande appartement-gebouwen exact zijn vastgelegd in het bestemmingsplan is het niet mogelijk om de sloop en nieuwbouw van vier appartement-gebouwen plaats te laten vinden op grond van het vigerend bestemmingsplan.
In het voorliggende bestemmingsplan vindt een herstructurering plaats binnen het plangebied van zowel de gebouwen (woon-bestemming), het verkeer als de openbare ruimte. Daarnaast wordt de maximale bouwhoogte in de nieuwe situatie grotendeels 12,5 meter.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). De regels en de verbeelding vormen tezamen het juridische bindende gedeelte van het plan. De toelichting van voorliggend bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan uiteengezet. Hoofdstuk 2 gaat in op het ruimtelijk beleid dat op de voorgestane ontwikkeling van toepassing is. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande situatie en hoofdstuk 4 bevat de visie op het plangebied. De sectorale aspecten worden behandeld in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de handhavingsmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 8 aangeduid en tot slot wordt in hoofdstuk 9 de maatschappelijke toetsing en overleg van de beoogde ontwikkeling behandeld.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, is de langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland flink veranderen.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050? Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)
In deze AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan onderwerpen zoals rijksinfrastructuur, Mainport Rotterdam, de Waddenzee, defensie en het kustfundament. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen, al dan niet via een provinciale verordening. Deze belangen maken deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Nationale Omgevingsvisie. De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is op 31 december 2011 in werking getreden. Door ed jaren heen hebben zich wijzigingen voorgedaan aan zowel de Barro als de bij het besluit horende Regeling (Rarro). Sinds 1 december 2020 geldt een nieuwe geconsolideerde versie voor zowel de Barro als de Rarro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladderonderbouwing is op basis van jurisprudentie pas nodig vanaf 12 woningen. De sloop en vervangende nieuwbouw betreft een herstructureringsproject gelegen in bestaand bebouwd gebied. Hiermee is de ontwikkeling aan te merken als een inbreidingsproject. Netto worden er 22 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd.
Toetsing
In de regionale woningmarktafspraken (mei 2020) en de Zeeuwse Woondeal (maart 2023) is de kwantitatieve woningbehoefte vastgesteld. Uitgaande van de recente Zeeuwse Woondeal gaat het om een behoefte van 2.735 woningen voor de periode 2022 tot en met 2030. Daarin is ook aangegeven dat de harde plancapaciteit in deze periode 915 woningen bedraagt. Tot en met september is er voor zo'n 30 woningen aan harde plancapaciteit toegevoegd en zijn bijna 15 woningen in procedure. Daarmee bedraagt de ladderruimte op basis van de recente Woondeal 1.777 woningen; deze ladderruimte is ruim voldoende voor het plan Nachtegaallaan met 22 woningen (netto).
Conclusie
Er zijn in het plangebied geen ontwikkelingen die van belang zijn op rijksniveau. Het Rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Zeeuwse Omgevingsvisie
Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie.
De Zeeuwse ambities zijn:
Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht -zoals aangegeven in de NOVI- zijn in de Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:
De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven.
Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet.
Afbeelding 2.1 Ambities en bouwstenen (bron: Zeeuwse omgevingsvisie deel A)
Conclusie
Kijkend naar het onderhavige plan sluit deze het meest aan bij de bouwstenen zoals genoemd onder de ambitie 'Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland'.
Bij inrichting en ordening van de ruimte wordt gestuurd op bundeling van functies voor het uitlokken van gezond gedrag, duurzaamheid en veiligheid. Hierbij wordt het volgende aangegeven: Herbestemming en herstructureringsopgaven bieden kansen om de omgeving zo in te richten dat de fysieke veiligheid wordt vergroot en gezond gedrag wordt bevorderd.
De inrichting en ordening van onze ruimte kan zorgen voor voldoende afstand tussen (kwetsbare) bewoners en risicobronnen, goede vluchtroutes, bereikbaarheid voor hulpverleners, maar ook bijdragen aan zelfredzaamheid en gezond gedrag (bewegen, ontmoeten, ontspannen, eten). Dit vraagt om nabijheid van functies en het veilig en aantrekkelijk en uitnodigend maken van onze buitenruimte, ook voor ouderen en mensen met een beperking. Door invulling van onderhavig plan wordt aangesloten bij de Zeeuwse ambities.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plan raken.
Conclusie
Er zijn geen specifieke punten uit het provinciaal beleid te noemen die expliciet aandacht vragen of een belemmerende werking hebben voor voorliggende ontwikkeling.
Regionale Woningmarktafspraken
De vijf Bevelandse gemeenten hebben regionale woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020 - 2030' (mei 2020). In dit document zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Algemeen
Ruimtelijk
Programmatisch
Vanuit het afsprakenkader wordt ingezet op:
Daarnaast hebben het Rijk, de provincie en de Zeeuwse gemeenten de Zeeuwse Woondeal gesloten (maart 2023). In deze afspraken zijn de ambities en doelen vastgelegd voor de opgaven voor de bouw en de versnelling van woningbouw, sleutelprojecten en herstructurering, betaalbaarheid (sociale- en middenhuurwoningen + 'goedkope' koopwoningen), de bouw van voor senioren geschikte woningen en de huisvesting van aandachtsgroepen.
Toetsing en conclusie
Met dit project wordt ingespeeld op de behoefte aan meer sociale huurwoningen die tevens levensloop- en toekomstbestedig zijn. Hierbij wordt ingezet op een herstructurering van de bestaande ruimte. De vijf bestaande gebouwen (in totaal 60 woningen) worden gesloopt. Er komen vier gebouwen voor terug met in totaal 82 appartementen. Per saldo komen er 22 woningen bij in een meer groene omgeving.
Regionale woonvisie
Met de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023 beogen de vijf Bevelandse gemeenten inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen (oktober 2019). De visie is een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid.
De Regionale Woonvisie bevat de volgende missie: 'Wij willen een aantrekkelijke regio zijn waar men graag woont, met een regionaal passend, duurzaam en toekomstbestendig woningaanbod'. Vanuit deze missie zijn de volgende vijf ambities geformuleerd:
De Bevelanden zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.
De Bevelanden heeft forse ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan nog veel energie bespaard worden.
De Bevelanden voor iedereen.
De regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk.
De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt.
De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma.
De Bevelanden benut het bestaande.
De Bevelanden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Dit betekent continu investeren in onderhoud, aanpasbaarheid en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Naast de focus op vastgoed zal er ook aandacht moeten zijn voor de aanpak van sociale problematiek en de kwaliteit van de openbare ruimte.
De Bevelanden zorgt.
Regio De Bevelanden wil een zorgzame regio zijn, waar vraag en aanbod naar wonen met zorg in balans zijn, ook voor de meest kwetsbare groepen. Hierbij ziet de regio kansen voor innovatieve vormen van wonen met zorg die de diversiteit aan woonmilieus voor regionale woningmarkt als geheel zullen vergroten.
Toetsing en conclusie
Met het herstructureringsproject wordt ingezet op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad en een gewenste uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen.
Structuurvisie Goes 2040
In juni 2012 heeft de gemeente Goes de structuurvisie Goes 2040 vastgesteld. In de structuurvisie zijn het beleid en de verwachte ontwikkelingen met een ruimtelijke relevantie weergegeven. Denk bijvoorbeeld aan wonen, werken en verkeer. Daarnaast is een aantal uitgangspunten opgenomen over zorg, welzijn, onderwijs en cultuur. In de structuurvisie zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen die betrekking hebben op dit plan.
Afbeelding 2.2 Uitsnede structuurvisie Goes2040
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'herstructurering wonen'.
Toekomstige herstructurering wonen
Bij de herstructurering van potentieel kwetsbare buurten, wijken en dorpen wordt ingespeeld op veranderende woonwensen en wordt ingezet op verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en de leefomgeving. Bij dergelijke grootschalige vernieuwingen ligt de nadruk vooral op de sociale woningvoorraad en op uit ruimtelijk oogpunt verdunning (woningen samenvoegen of slopen en minder terugbouwen).
Conclusie
De sloop van een vijftal appartement-gebouwen en nieuwbouw van vier nieuwe gebouwen sluit aan bij de structuurvisie van Goes. Door het terugbouwen van minder gebouwen is sprake van verdunning. Per saldo worden er wel 22 extra woningen toegevoegd (verdichting woningvoorraad).
Goes: Groenstructuurplan 2014- 2024
In het Groenstructuurplan wordt de gemeentelijke visie op het openbaar groen beschreven. Er wordt gestreefd naar robuust en duurzaam groen, waarmee de hoofdgroenstructuren behouden blijven en versterkt worden. De juiste boom op de juiste plek is van belang, zodat deze kunnen uitgroeien tot volwassen exemplaren. Hiermee wordt gestreefd naar het waarborgen en verhogen van de kwaliteit van de groene leefomgeving.
Afbeelding 2.3 Groenstructuur gemeente Goes (plangebied is rood omlijnd)
Bomenboek gemeente Goes
Naast deze kaart zijn er een aantal bomen die in het bomenboek van de gemeente Goes vermeld zijn. Deze zijn in afbeelding 2.4 aangegeven met lichtgroene stipjes.
De groengebieden op de kaart en de bomen in het bomenboek hebben een bijzondere status. Bij een gebied of een boom met bijzondere status is een kapvergunning noodzakelijk. De insteek is om zoveel als mogelijk de bomen te sparen en minimaal hetzelfde kroonvolume terug te planten. Er zal in het kader van de omgevingsvergunning een plan opgesteld worden ten aanzien van de nieuwe terreininrichting waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met het groen en de bomen.
Afbeelding 2.4 Bomenboek gemeente Goes (plangebied is rood omlijnd)
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is geen groen aanwezig dat onderdeel uitmaakt van de groene hoofdstructuur van de gemeente Goes. Wel zijn er bomen aanwezig die kapvergunningsplichtig zijn. Bij de planvorming is gekeken wat de consequenties voor de bomen zijn. Er is een inschatting gemaakt van het behoud van de boom in relatie tot de haalbaarheid. Voor een aantal monumentale essen betekent dit dat er een kapvergunning wordt aangevraagd. Deze essen hebben een matig herstelvermogen en de inschatting is dat deze essen de werkzaamheden niet gaan overleven. Bij kapaanvraag omgevingsvergunning wordt voor de krooncompensatie een plan ingediend.
Welstandsnota (mei 2016)
Het welstandsbeleid van de gemeente Goes is verwoord in de "Welstandsnota Goes". Het belangrijkste doel van het welstandsbeleid is het vormen van een toetsingskader voor welstand, waarmee de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten behouden en versterkt kunnen worden. Hiervoor zijn een aantal beoordelingskaders opgesteld, waaronder enkele van gebiedsgerichte aard. Deze dienen altijd in samenhang met de gehele gebiedsomschrijving van het desbetreffende deelgebied waarop de omgevingsaanvraag van toepassing is te worden gehanteerd.
Afbeelding 2.5 Uitsnede welstandsnota
Het plangebied (rood omlijnd in afbeelding 2.3) is gelegen in een gebied dat is gekenmerkt door 'naoorlogse woningbouw'. Hier is het welstandstoezicht gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Bij deze gebieden wordt uitgegaan van de zogenaamde voor- en achterkant benadering. Het welstandstoezicht blijft beperkt tot die bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn. Bouwwerken gesitueerd in een achtererfgebied en niet grenzend aan het openbaar gebied en/of op een niet naar de weg gekeerd dakvlak worden bij dit beleid niet onderworpen aan een preventieve welstandstoets.
Criteria waaraan de bouwaanvraag zal worden getoetst:
Plaatsing
Massa en vorm
Gevelkarakteristiek
Kleur en materiaal
Conclusie
In voorliggende situatie is sprake van vervangende nieuwbouw. De ligging van de vier nieuwe woongebouwen is in lijn met de bestaande situering van de vijf woongebouwen. De gebouwen staan zo goed als haaks op de Nachtegaallaan en kennen een langwerpige vorm. Door dat er nu maar vier woongebouwen zijn in plaats van vijf is er meer ruimte voor groen en openheid. Er is een beeldkwaliteitsplan voor deze ontwikkeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 aan het bestemmingsplan toegevoegd. De details en uitstraling van de gebouwen zullen getoetst worden bij de omgevingsvergunning bouwen.
Gemeentelijke klimaatbeleid
Het klimaat verandert. Het wordt warmer, we krijgen te maken met langdurige perioden van hitte en droogte, er is een grotere kans op extreme neerslag en de zeespiegel stijgt. Klimaatverandering wordt veroorzaakt door de hoge concentratie broeikasgassen, zoals CO2, in de atmosfeer. Door het verminderen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen kunnen de gevolgen van klimaatverandering beperkt worden. In het Klimaatakkoord van Parijs staat omschreven dat de temperatuur op aarde niet verder mag stijgen dan 2°C, met de ambitie om dit te beperken tot 1,5°C. Op de Verenigde Staten na, heeft wereldwijd ieder land dit akkoord ondertekend.
Landelijk zijn er doelen gesteld om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen:
Ondanks dat we de uitstoot van broeikasgassen verminderen of zelfs stoppen, zullen we te maken krijgen met de gevolgen van klimaatverandering, zoals toenemende extreme weersomstandigheden. Het is daarom van belang de openbare ruimte klimaatbestendig in te richten. Landelijk is het doel gesteld dat de openbare ruimte in 2050 klimaatrobuust is ingericht.
De gemeente Goes levert een bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en het behalen van de landelijke richtlijnen. Om deze landelijke richtlijnen te halen heeft de gemeente Goes de volgende doelstellingen vastgesteld:
Conclusie
Het uitgangspunt in de ontwikkeling is gasloze woningbouw waarbij minimaal BENG aangehouden wordt. Voor de waterberging wordt gebruik gemaakt van de vijver en een wadi in het plangebied waar de ontwikkeling op zal aansluiten.
Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP) (augustus 2003)
In het GVVP wordt ingegaan op het verbeteren van bestaande verkeersknelpunten en wordt ingespeeld op de verkeerseffecten van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Er is tevens een beoordelingskader opgenomen om beleidsmatig de vinger aan de pols te houden. Beleid en toekomstige verkeerskwesties in Goes worden aan dit kader getoetst. In het GVVP is gekozen voor een integrale benadering van alle mobiliteitsdeelnemers op basis van een geografische indeling, waardoor de visie overzichtelijk aanschouwelijk is gemaakt.
Het GVVP is vastgesteld op 25 augustus 2005. Daarna is dit plan geactualiseerd d.m.v. de GVVP Tussenevaluatie 2008 en de GVVP Actualisatie 2013 (vastgesteld februari 2014). Een aantal zaken is verder verdiept in de volgende beleidsnota's:
Conclusie
Het onderdeel parkeren komt in Hoofdstuk 4 aan bod. verder zijn er vanuit het GVVP geen belemmeringen of specifieke aandachtspunten in relatie tot voorliggende ontwikkeling.
De stad Goes is ontstaan als agrarische kern voordat op Zuid-Beveland in de twaalfde eeuw de dijken zijn aangelegd. De bedijking volgt op de stormvloed van 1134, waarbij de Oosterschelde onderdeel wordt van de Scheldemonding en ook ten noorden van Goes gebieden inunderen. Een van de inbraakkreken wordt later omgevormd tot de Goese haven. De stad heeft zich ontwikkeld rond het bij de agrarische kern gelegen voormalig slot Oostende waarvan een stimulerende werking uitgaat en rond de haven. De economische basis voor de groei van de nederzetting is voornamelijk gelegen in de marktfunctie voor agrarische producten uit de regio. Ook de zoutnering en de meerkrapnijverheid hebben daartoe bijgedragen.
Kort na 1400 verkrijgt Goes stadsrechten en wordt een omwalling aangelegd. De vijftiende eeuw is voor de stad een periode van bloei. Het begin van de zestiende eeuw is voor Goes een periode van neergang. Stormvloeden veranderen het beeld van Zeeland grondig.
Het laatste kwart van de zestiende eeuw komt de stad opnieuw tot bloei. De omwalling wordt gemoderniseerd, waarbij ook de buitendijkse havenbebouwing binnen de omwalling getrokken wordt.
Met het vervallen van de functie van de vestingwerken, de komst van de spoorweg en de industriële ontwikkeling van de negentiende eeuw worden ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ingezet, waarvan de vergraving en afgraving van de wallen, de uitbreiding van de stad daarbuiten en de intensivering van het gebruik van tot dan open randgebieden binnen de omwalling de belangrijkste zijn.
In figuur 3.1 is de situatie van de kern Goes weergegeven van enerzijds 1925 en anderzijds 1962. Dat is het jaar dat de woongebouwen voor het eerste op het kaartmateriaal zijn verschenen. De woongebouwen vallen in de categorie naoorlogse woongebieden.
Zoals is te zien in figuur 3.2 is de stad Goes na 1975 behoorlijk richting het noorden uitgebreid.
Figuur 3.1 Topografische weergave met links 1925 en rechts 1962.
Figuur 3.2 Topografische weergave met links 1975 en rechts 2022.
Het plangebied ligt in een overwegend woongebied. Rondom het plangebied zijn ook diverse andere (maatschappelijke) functies aanwezig.
Kenmerkend voor deze gebieden zijn de vrij eenvoudige, symmetrische straatprofielen, doorgaans in een blokvormig patroon. De bebouwing bestaat uit rijen woningen die worden afgewisseld met portiekwoningen. De rijwoningen bestaan voornamelijk uit twee bouwlagen met een rechthoekige plattegrond en een zadelkap evenwijdig aan de straat. De gevels vertonen een sterke samenhang doordat ze in grote lijnen identiek zijn ingedeeld. De aanwezige portiekflats zijn meestal opgebouwd uit drie bouwlagen en voorzien van een plat dak of flauw zadeldak.
Er is sprake van een grote samenhang. Vrijwel alle bebouwing is opgebouwd in een roodbruine kleur baksteen en dakpannen in een oranje of donkere kleur.
Het plangebied bevat vijf gebouwen welke allemaal haaks op de Meeuwenweg staan gepositioneerd. De voorzijden van de gebouwen zijn richting het noordwesten georiënteerd.
De gebouwen hebben een hoogte van drie bouwlagen en de nokhoogte bedraagt circa 9 meter. De ruimte tussen de gebouwen is groen ingericht met verharde voetpaden.
Figuur 3.3 Streetview (bron: Google Maps) van uit Nachtegaallaan in zuidelijke richting.
Figuur 3.4 Streetview (bron: Google Maps) van uit Nachtegaallaan in noordelijke richting.
Bouwplan
Het bouwplan bestaat uit vier gebouwen en worden allemaal 12,5 meter hoog. Drie gebouwen bestaan deels uit 4 bouwlagen (12,5 meter) en deels 3 bouwlagen (9,5 meter) en bevatten elk 20 appartementen. Het gedeelte dat bestaat uit 3 bouwlagen bevindt zich aan de zuidwestzijde van de gebouwen. Hiermee wordt een overgang gecreeerd tussen de bestaande grondgebonden woningen aan de Nachtegaallaan-zijde en de bestaande hoogbouw van 5 bouwlagen aan de Valckeslotlaan.
Het gebouw aan de Reigestraatzijde bestaat uit 22 appartementen en is volledig opgebouwd uit 4 bouwlagen (12,5 meter). Dit blok vormt daarmee de 'kop' van het totale ensemble.
De positie is in het verlengde van de waaiervormig geplaatste blokken aan de Nachtegaallaan. De oriëntatie is zuid / zuid-oost.
Algemeen uitgangspunt voor de gevelkarakteristiek is om een eigentijdse vertaling te geven van de oorspronkelijke jaren ‘50 architectuur om de continuïteit van de wijk als geheel zoveel mogelijk in tact te laten en de samenhang te versterken.
Openbare ruimte
In de nieuwe situatie staat het behoud van zoveel mogelijk waardevolle bomen en een parkachtige karakteristiek. Daarnaast komen in de nieuwe situatie de privé-buitenruimtes van woningen op de begane grond weer terug op het maaiveld.
Aan de randen van het plangebied worden de parkeerplaatsen aangelegd. Deels in drie parkeerkoffers tussen de gebouwen en deels als haaksparkeren op de omliggende wegen.
Aan de Meeuwenweg-zijde worden binnen het plangebied verschillende parkeerkoffers gerealiseerd. Deze koffers worden omzoomd met een groene haag. De parkeerplaatsen aan de Reigerstraat en in de Nachtegaallaan (westzijde plangebied) blijven gehandhaafd. In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op de toetsing ten aanzien van het parkeerbeleid.
Figuur 4.1 Concept stedenbouwkundig plan (bron: Concept beeldkwaliteitsplan, Grosveld
Bekkers van der Velde Architecten, d.d. 23 juni 2023)
Archeologische sporen en resten in de bodem van de gemeente Goes vormen een spiegel van duizenden jaren bewoningsgeschiedenis. Dit zogenaamde ‘bodemarchief’ is van maatschappelijk belang, omdat het voor het grootste deel van het verleden de enige bron van informatie is. Tegelijkertijd is dit bodemarchief kwetsbaar voor allerhande ingrepen en vormen van gebruik die nu eenmaal verband houden met wonen, werken en recreëren. Om te voorkomen dat de archeologische informatie ongezien verloren gaat, is het noodzakelijk dat gemeenten in het ruimtelijk beleid waarborgen inbouwen voor de omgang met dit bodemarchief. Dit is een uitvloeisel van het Verdrag van Malta dat in 1992 door Nederland werd ondertekend. In eerste instantie berusten deze waarborgen op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), het Besluit op de archeologische Monumentenzorg (Bamz) de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarmee werd behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Sinds 1 juli 2016 is archeologie geregeld in de Erfgoedwet.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Goes een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 15 december 2011 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Goes” (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
Beoordeling
Op basis van de Archeologiebeleid van de gemeente Goes is de locatie gekenmerkt als gebied met een hoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen vanaf 250 m2 is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Er geldt daarbij een dieptevrijstelling tot 40 cm-mv.
In voorliggende situatie zullen de bodemingrepen over een grotere oppervlakte dan 250 m2 plaatsvinden. Ook zal de bodem, wellicht deels, dieper verstoord worden dan 40 cm-mv. Een archeologisch onderzoek is dan ook uitgevoerd.
Hieronder volgt enkel de samenvatting en conclusie uit het archeologisch onderzoek. De volledige rapportage is als Bijlage 2 aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Samenvatting
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodemopbouw in het plangebied uit een bouwvoor, op kwelderafzettingen, op veen, op getijafzettingen bestaat. Deze bodemopbouw komt zeer goed overeen met de bodemopbouw die is aangetroffen onder de bestrating in en rondom het plangebied (Delporte, 2016). De getijafzettingen (Wormer Laagpakket) bestaan uit zwak zandige klei en hebben een slappe consistentie.
Aangezien in de getijafzettingen geen oeverafzettingen zijn aangetroffen, is de lage verwachting op resten uit het Neolithicum in het plangebied bevestigd. Het bovenliggende veen (Hollandveen Laagpakket) bevat geen veraarde niveaus en blijkt daarnaast grotendeels geërodeerd te zijn. De top van het veen is daardoor niet meer aanwezig. Archeologische resten uit de periodes Bronstijd-Romeinse Tijd zullen daarom niet aanwezig zijn. De middelhoge verwachting op deze periodes is daarom naar laag bij te stellen.
Voor wat betreft de periode Vroege Middeleeuwen is de lage verwachting bevestigd. In het plangebied zijn kwelderafzettingen (Laagpakket van Walcheren) aangetroffen die duiden op een afzettingsmilieu dat onder invloed van de zee stond, vanwaar bewoning onwaarschijnlijk geacht wordt. In de top van de kwelderafzettingen is geen cultuurlaag aangetroffen en blijkt tevens dat de bovenste 55-110 cm -Mv dermate verstoord is door het voormalige gebruik als boomgaard, dat hierin geen intacte archeologische resten meer verwacht worden.
Conclusie
Op basis van het booronderzoek is daarom te concluderen dat de (middel)hoge archeologische verwachting, zoals deze vastgesteld was door het bureau- en booronderzoek van Delporte (2016), dient te worden bijgesteld naar laag, en de lage verwachting bevestigd is. In het plangebied worden geen intacte archeologische resten of sporen verwacht. Voor wat betreft de toekomstige ontwikkelingen zijn geen aanvullende maatregelen met betrekking tot de sloop en bouw van de appartementencomplexen noodzakelijk.
Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Goes).
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Door Wematech Bodem Adviseurs B.V. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 3. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat bij ongewijzigd gebruik binnen de huidige functieklasse gebruiksbeperkingen dienen te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. Graafwerkzaamheden ter plaatse van gat G01 en G05 zonder de benodigde veiligheidsmaatregelen worden ten strengste afgeraden. De verkregen resultaten ter plaatse van deze twee gaten geven aanleiding tot het uitvoeren van een nader (sleuven)onderzoek naar asbest in grond.
Tevens geldt dat op basis van het aangetroffen gehalte lood in de bovengrond van mengmonster MM01 (> 100 mg/kg d.s.), enkele gebruiksbeperkingen gelden voor de onderzoekslocatie. De humane blootstelling aan het in de bodem aanwezige lood dient te worden voorkomen. Het aangetroffen gehalte is niet van dien mate (slechts licht verontreinigd) dat aanvullend onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie
Er zijn op 2 twee locaties sterke verontreinigingen met asbest aangetoond. De omvang van de asbestverontreinigingen is nog niet bepaald. Hiervoor wordt momenteel (oktober 2023) een nader asbestonderzoek uitgevoerd.
Vervolgens zullen voorafgaand aan de nieuwbouw de asbestverontreinigingen in de bodem gesaneerd moeten worden. In de economische haalbaarheid van het plan zal rekening gehouden moeten worden met kosten voor een bodemsanering.
Daarnaast zijn op een deel van het terrein loodgehalten in de bovengrond aangetoond, die weliswaar de werkelijke normen voor sanering niet overschrijden, maar wel de risicowaarden voor lood van de GGD. Vooral bij hele jonge kinderen kan dit bij inname tot een verlies van enkele IQ-punten leiden. Geadviseerd wordt om bij voorkeur deze grond af te voeren of maatregelen tegen blootstelling te treffen.
Verder is de bodem onder de bestaande bebouwing niet onderzocht. Na sloop van de bebouwing en voorafgaand aan de nieuwbouw zal daar nog aanvullend bodemonderzoek moeten plaatsvinden. Afhankelijk van de resultaten kan daar nader bodemonderzoek en/of sanering noodzakelijk zijn.
Nadat de bodem is gesaneerd en geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering meer voor het beoogde plan.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.
Ten behoeve van de watertoets is door Econsultancy een waterparagraaf opgesteld waarin de effecten van voorliggend planvoornemen aan bod komen. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder zijn enkel de conclusie uit het onderzoek opgenomen.
Waterbergingsopgave
Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen met 890 m2. Hierdoor is geen sprake van een verplichte retentievereiste vanuit het waterschap.
Bij nieuw- en/of verbouw (inbreiding of uitbreiding) geldt vanuit de gemeente Goes het uitgangspunt dat het vuilwater en het hemelwater gescheiden moeten worden aangeboden (conform het bouwbesluit 2012). In de toekomstige situatie wordt het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) gescheiden van het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) ingezameld en verwerkt.
In nieuwbouwsituaties dienen perceel eigenaren binnen financieel en praktisch haalbare grenzen het hemelwater op eigen terrein te verwerken, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk blijkt. Op basis van de haalbaarheidstoets vanuit de gemeente zal blijken of hemelwater op eigen terrein verwerkt dient te worden.
Oplossingsmogelijkheden
Indien hemelwater op eigen terrein verwerkt dient te worden voorziet het plan wellicht in de mogelijkheid tot de aanleg van een meerdere "groene" bovengrondse hemelwatervoorzieningen. Dergelijke voorzieningen zijn controleerbaar en beheersbaar en kunnen tevens een zuiverende werking hebben.
Door in het ontwerp te werken met hoogteverschillen kan tijdens zware regenbuien tijdelijk water worden vastgehouden in de onverharde lager gelegen delen. In deze delen kan het (regen)water geleidelijk infiltreren en/of vertraagd worden afgevoerd.
Op basis van de aanwezige bodemopbouw en textuur zijn de infiltratiemogelijkheden zeer beperkt. Om een eventueel toekomstig hemelwatersysteem tijdig te kunnen ledigen zal het systeem moeten worden voorzien van een vertraagde afvoer. De vertraagde afvoer geschiedt via een afgeknepen uitstroomopening (in een overloop met debietbeperking). Het systeem kan daarbij wellicht worden aangesloten op de aanwezige wadi en tertiaire watergang.
Vuilwater
Conform het bouwbesluit 2012 wordt hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld, verwerkt en aangeleverd. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden.
Conclusie
De uiteindelijke verwerking van het hemelwater en uitwerking van het systeem zal in overleg met de gemeente bij de aanvraag van de omgevingsvergunning nader worden vastgesteld. Bij het toekomstig ontwerp dient dan rekening te worden gehouden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen particuliere percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende particuliere percelen dient te worden voorkomen. Hemelwater zal verbuisd aansluiten op de waterpartijen.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.
Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.
Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 aan het bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Conclusie
Uit de quickscan is gebleken dat:
Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of deze potentiële natuurwaarden aanwezig zijn binnen het plangebied, en om te bepalen of de werkzaamheden negatieve effecten zullen hebben. Is dit het geval, dan dient mogelijk een ontheffing Wet Natuurbescherming te worden aangevraagd, en dienen er mitigerende maatregelen te worden getroffen. Het aanvullende onderzoek is in uitvoering en zal eind 2023 gereed zijn.
Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.
Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.
Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (Aerius Calculator 2023.0.1) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.
Indien een bijdrage van 0,00 mol/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.
Beoordeling
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied waar stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn betreft het gebied 'Oosterschelde', gelegen op circa 2,8 km afstand.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen heeft Ordigi een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd van zowel de aanlegfase als de toekomstige gebruiksfase. De volledige rapportage met bijbehorende berekeningen is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 7. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.
Conclusie
Uit de resultaten van de AERIUS-berekeningen volgt dat er als gevolg van het initiatief een bijdrage in stikstofdepositie van minder dan 0,00 mol/ha/jaar ter plaatse van Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er géén sprake is van een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Er geldt daarom voor het initiatief géén vergunningplicht voor de Wet natuurbescherming.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Ringbaan Oost. In de nabijheid van het plangebied zijn daarnaast diverse 30 km/h wegen gesitueerd, waaronder onder andere de Oude Singel, Valckeslotlaan, Nachtegaallaan en de Meeuwenweg. Deze wegen kennen geen zonering maar zijn in het kader van goede ruimtelijke ordening wel meegenomen in het akoestisch onderzoek.
Om te kunnen beoordelen of ter plaatse van het te realiseren woongebouwen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, is door Wematech de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. De volledige rapportage is als Bijlage 4 bijgevoegd aan dit bestemmingsplan, hieronder volgen enkel de conclusies.
Beoordeling
Wet geluidhinder
Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer vanwege de Ringbaan Oost ten hoogste 39 dB wordt berekend ter plaatse van de nieuwe appartementen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden. Het aanvragen van hogere grenswaarden is derhalve niet aan de orde.
Bouwbesluit 2012
Op grond van artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 dient een gevel van nieuwe appartementen een geluidwering van ten minste 20 dB te hebben. Aangezien het vaststellen van hogere grenswaarden niet aan de orde is, worden op grond van het Bouwbesluit, behoudens de minimale isolatie van 20 dB, geen aanvullende eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie.
Ruimtelijke ordening
Als gevolg van alle omliggende wegen bedraagt de cumulatieve geluidbelasting op de appartementen 45 - 52 dB (excl. aftrek). Op grond van tabel 3.1 is dit te kwalificeren als een redelijk tot zeer goed woon- en leefklimaat. Hiermee is een acceptabel woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Het aanvragen van een hogere waarde is derhalve niet aan de orde. Ook worden er geen aanvullende eisen aan de geluidwering gevels gesteld. In het kader van goede ruimtelijke ordening is tevens een acceptabel woon- en leefklimaat aanwezig.
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden luchtkwaliteitseisen (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.
Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.
Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.
Schone Lucht Akkoord (SLA)
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt het NSL te vervallen, derhalve is in 2020 het Schone Lucht Akkoord gesloten tussen het Rijk, provincies en tientallen gemeenten, waaronder ook de gemeente Breda. Deze partijen willen de negatieve gezondheidseffecten van binnenlandse bronnen halveren in 2030 ten opzichte van 2016. In het SLA is opgenomen niet enkel aan de normen te voldoen, maar te streven naar de strengere WHO-normen op het gebied van luchtkwaliteit vanwege de gezondheidswinst.
Beoordeling
Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang (toevoeging 22 woningen) tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2021 en 2030 afgelezen. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven. Hieruit blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2021 en 2030 niet worden overschreden.
Afbeelding 5.1 Concentraties luchtkwaliteit
Conclusie
Uit bovenstaande beoordeling en toelichting blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen is echter sprake van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een ontsluitingsweg ligt of een gebied in het buitengebied met meerdere functies.
De afstanden tot de milieucategorieën zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Milieu categorie | Richtafstand tot 'rustige woonwijk' | Richtafstand tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
5.1 | 500 | 300 |
5.2 | 700 | 500 |
5.3 | 1000 | 700 |
6 | 15000 | 1000 |
Tabel 4.2 Richtafstanden VNG-publicatie
Beoordeling
De dichtstbijzijnde bedrijfsfuncties of instellingen betreffen enkel maatschappelijke functies. In de nabije omgeving zijn verder geen als bedrijf bestemde locaties aanwezig.
De maatschappelijke functies welke in de omgeving aanwezig zijn betreffen onder andere een politiebureau, activiteitencentrum en twee basisscholen. Voor dergelijke functies wordt (in een rustige woonwijk) een richtafstand van 30 tot maximaal 50 meter aangehouden. In alle gevallen bedraagt de afstand tot aan het plangebied meer dan 55 meter. Er wordt derhalve voldaan aan de aan te houden richtafstanden.
Daarnaast waren op deze locatie reeds woningen aanwezig en zijn er reeds andere woningen gelegen tussen deze functies en de nieuwe woningen, waardoor er ook geen sprake is van belemmerende effecten voor de bedrijfsvoering van de omliggende (bedrijfs)functies.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:
Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Figuur 5.4 Uitsnede risicokaart (plangebied is met blauw vlak aangegeven)
Beoordeling
Op de risicokaart is te zien dat op circa 150 meter ten noorden van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is waar opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit betreft Sportpunt Zeeland (Omnium). Dit betreft een zwembad waar chloor wordt opgeslagen. Hoewel dit in het kader van Bevi geen risicovolle inrichting is, zijn aan de opslag en handling van chloorbleekloog wel gevaaraspecten verbonden. Volgens de Leidraad Risico-Inventarisatie gevaarlijke stoffen is sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Het invloedsgebied 1% letaal ligt volgens de Leidraad op 60 meter vanaf de opslag voor chloorbleekloog. Het invloedsgebied reikt niet tot aan het plangebied.
Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied, aan de v.d. Spiegelstraat het Shell tankstation. Dit tankstation verkoopt LPG, en betreft daarom een BEVI-inrichting. De inrichting beschikt over een invloedsgebied van 150 meter (explosiegebied in figuur 5.4). De ontwikkeling is gelegen op meer dan 800 meter afstand en vormt daarom geen belemmering.
Ten zuiden van de ontwikkeling is het spoortraject Roosendaal – Sloehaven gelegen, over dit traject vind het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 870 meter. Op meer dan 200 meter afstand heeft de ontwikkeling geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Een berekening ten aanzien van de hoogte van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde. Als gevolg van transport van zeer toxische vloeistoffen bedraagt het invloedsgebied meer dan 4 km. Er kan worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Aandachtsgebieden conform Omgevingswet
Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Onderdeel van de Omgevingswet is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het plaatsgebonden risico blijft gehandhaafd. Het groepsrisico wordt gekoppeld aan zogenaamde aandachtsgebieden en wordt een kwalitatieve beoordeling; de verplichte berekening verdwijnt. Er zijn drie soorten aandachtsgebieden:
Aan de aandachtsgebieden kunnen voorschriftengebieden zijn verbonden waarvoor extra bouweisen gelden t.a.v. nieuwbouw. In de Atlas Leefomgeving is een kaart in ontwikkeling waarop de aandachtsgebieden zijn weergegeven. De locatie is niet gelegen binnen een brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied. De gifwolkaandachtsgebieden zijn nog niet in de Atlas Leefomgeving opgenomen. In het Besluit kwaliteits leefomgeving is aangegeven dat ten aanzien van een de afstand van een gifwolkaandachtsgebied uitgegaan moet worden van 1,5 km. Over de spoorlijn gaan toxische stoffen welke een gifwolk kunnen veroorzaken in geval van een calamiteit. De afstand van de spoorlijn tot het plangebied bedraagt 870 meter en is derhalve binnen het gifwolkaandachtsgebied gelegen. Gifwolkaandachtsgebieden kunnen niet als voorschriftengebied worden aangewezen. Om toch te komen tot voldoende bescherming tegen gifwolken gelden (voor nieuwbouw) generieke bouweisen zoals het meest geschikte ventilatiesysteem, zoals we deze nu kennen vanuit het Bouwbesluit 2012. Dit is tevens aangegeven bij de beperkte verantwoording groepsrisico hierna.
Beperkte verantwoording groepsrisico
a. zelfredzaamheid
Gezien de afstand van de spoorlijn tot het plangebied dient rekening te worden gehouden met het risico van een toxische wolk. In geval van het zich voordoen van een scenario met een toxische wolk, dienen bewoners de ramen en deuren te sluiten en eventuele luchtbehandelingsystemen af te sluiten. Geadviseerd wordt bij de nieuwbouw maatregelen te treffen ten aanzien van luchtdichtheid (en toepassing van een centrale afzetmogelijkheid van ventilatie- en aircosystemen. Bij de nadere uitwerking van bouwplannen dient hiermee rekening gehouden te worden.
Aangenomen word dat de bewoners zich zelfstandig kunnen voortbewegen en in veiligheid kunnen brengen bij eventuele calamiteiten. Er is geen sprake van een zorg gerelateerde zorgfunctie ter plaatse.
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Dit kan worden gebruikt om de bevolking in geval van een calamiteit te waarschuwen.
b. bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het projectgebied is langs alle kanten bereikbaar. De parkeerplaatsen en hoofdingangen van de gebouwen zijn bereikbaar via de Meeuwenweg. Deze weg is aangesloten op wegen, die van de bron af leiden. Vluchten van de bron af is dan ook goed mogelijk. Daarnaast is via deze wegen het projectgebied voor hulpdiensten goed te bereiken.
Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. Voor ruimtelijke ontwikkelingen wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van de omgevingsvergunning bouwen getoetst. In de omgeving van het plangebied moet een bluswatervoorziening aanwezig zijn die binnen drie minuten na aankomst van een tankautospuit deze van bluswater kan voorzien. Het plangebied is via het wegennet goed bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied gelden geen belemmeringen wat betreft externe veiligheid. Een nader onderzoek is niet benodigd. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Verkeer
Als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied is per saldo sprake van een toename van 22 woningen. Dit betekent een theoretische verkeerstoename van 102 mvt (4,6 motorvoertuigbewegingen per appartement x 4,6 (bron: CROW publicatie 381))
De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld op een maatgevende dag, een werkdag. De weekdag wordt conform het CROW met de factor 1,11 opgehoogd om de verkeersgeneratie van een werkdag te bepalen. Op een gemiddelde werkdag is zodoende sprake van een verkeerstoename van 113 mvt/etmaal.
Het verkeer zal zich via de Meeuwenweg ontsluiten. Deze straat kan in theorie tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal verwerken. Uit het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de intensiteit op deze weg 500 mvt/etmaal bedraagt. Derhalve zitten deze weg bij lange na niet aan hun capaciteit en kan de verkeerstoename als gevolg van het plangebied zonder problemen worden verwerkt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling zorgt voor een minimale toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Deze verkeerstoename zal naar verwachting niet leiden tot knelpunten met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer op de ontsluitende wegen en kruispunten. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Parkeren
In 2009 is het 'Parkeerbeleidsplan 2009 -2020' vastgesteld. In dit parkeerbeleidsplan zijn de normen opgenomen overeenkomstig de CROW-publicatie 182 "Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering".
Er is echter een recentere CROW-publicatie beschikbaar (publicatie 381). Op basis hiervan bedraagt de parkeernorm voor goedkope appartementen minimaal 1,0 en maximaal 1,8 parkeerplaats.
Met de realisatie van 82 appartementen is de totale parkeervraag: mimimaal 82 en maximaal 115 parkeerplaatsen op basis van de meest actuele CROW-publicatie.
Binnen het plangebied worden 75 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. De bestaande 31 parkeerplaatsen aan de rand van het plangebied mogen worden toegerekend aan de ontwikkeling. Hiermee zijn in 106 parkeerplaatsen beschikbaar voor de ontwikkeling.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande beoordeling is aangetoond dat er in onderhavig planvoornemen wordt voldaan aan de parkeereisen en -normen van het parkeerbeleidsplan van de gemeente Goes.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan "Herstructurering Nachtegaallaan Goes" kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd 'ontwikkelplan'. In een dergelijk plan ligt het accent van de juridische regeling vooral op het bieden van rechtsbescherming ten aanzien van het toekomstig gebruik van gronden en opstallen. Er is sprake van een gedetailleerd plan. Een en ander heeft geresulteerd in een planopzet met een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwbepalingen.
De regels zijn opgebouwd uit de Inleidende regels (Hoofdstuk 1) de Bestemmingsregels (Hoofdstuk 2), de Algemene regels (Hoofdstuk 3) en de Overgangs- en slotbepalingen (Hoofdstuk 4).
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Bestemmingsregels
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen niet voor bewoning bestemde gebouwen opgericht worden met een maximale oppervlakte van 15 vierkante meter en een maximale hoogte van 3,50 meter. Daarnaast mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder lichtmasten, vlaggenmasten, speeltoestellen, openbare nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, opgericht worden. Ten behoeve van de afsluiting van het terrein worden overige bouwwerken, zoals hekwerken tot een hoogte van 2 meter mogelijk gemaakt.
Binnen de bestemming Verkeer is het aanleggen van wegen, paden, en parkeervoorzieningen toegestaan. Tevens is het oprichten van nutsvoorzieningen toegestaan met een maximale oppervlakte van 15 vierkante meter. Verder zijn antennes van maximaal 5.00 meter mogelijk alsook (licht-) masten van maximaal 8,00 meter en bouwwerken geen gebouwen zijnde van maximaal 2.00 meter.
Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mogen, vanwege de aanduiding 'gestapeld' appartementengebouwen worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte bedraagt deels 9,5 meter en deel 12,5 meter.
Algemene regels
Het doel van deze bepaling is om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van het bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waarvan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen omtrent algemene bouwregels. Het betreft hier bepalingen ten aanzien van bestaande maten en het overschrijden van bouwgrenzen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn (verbods)bepalingen opgenomen over het gebruik van in dit plan begrepen gronden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn een aantal algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bebouwingsgrenzen, geringe afwijkingen van het bestemmingsplan en het afwijken voor het oprichten van antennes en masten.
Overgangs- en slotregels
Dit artikel betreft de overgangsbepalingen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot.
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan “Herstructurering Nachtegaallaan Goes”.
De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied. Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan de daaruit voortvloeiende regels ook daadwerkelijk worden nageleefd. In gevallen waarin regels niet uit eigen beweging worden nageleefd dient in beginsel handhavend te worden opgetreden. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, heeft een negatieve weerslag op de ruimtelijke kwaliteit, kan leiden tot rechtsongelijkheid, kan ongewenste precedentwerking tot gevolg hebben en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.
Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke voorschriften te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders met behulp van sanctiemiddelen. Daaraan voorafgaand is het gewenst dat er heldere en hanteerbare regels zijn, moeten die regels kenbaar zijn en wordt er toezicht gehouden op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is derhalve een bestemmingsplan met handhaafbare regels. Dat wil zeggen: regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor effectieve handhaving. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In dergelijke gevallen kan het college van burgemeester en wethouders wettelijke dwangmiddelen inzetten om overtredingen gedwongen te (laten) beëindigen, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
De doelstelling van handhaving is het bevorderen van de naleving van wettelijke regels en het herstellen van overtredingen. Handhavend optreden in geval een overtreding is geconstateerd, is een beginselplicht, dat door middel van het voeren van een transparant beleid ingezet moet worden om de doelstelling te bereiken. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een leefbare en veilige woonomgeving voor de inwoners van de gemeente. De door het college van b&w aangewezen toezichthouders, zijn belast met het toezicht op de naleving van onder meer de ruimtelijke regelgeving. Deze taak wordt zo veel mogelijk consistent en stelselmatig uitgevoerd, zodat aan de beginselen van behoorlijk bestuur zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid kan worden voldaan. Ook daarvoor is het nodig handhavingsbeleid vast te stellen. Het handhavingsbeleid is, zoals vele andere beleidsvelden, altijd in beweging. Met behulp van monitoring wordt periodiek geëvalueerd en wordt zo nodig het beleid bijgesteld. De gemeente kan niet overal en altijd toezien op naleving van regels, waardoor het noodzakelijk is prioriteiten te stellen. De handhavingsprioriteiten worden steeds vastgesteld op basis van een risico-analyse. Jaarlijks wordt op basis van het beleid een handhavinguitvoeringsprogramma vastgesteld zodat inzichtelijk wordt op welke wijze de beschikbare handhavingscapaciteit in een bepaald jaar wordt ingezet. Het handhavingsbeleid is erop gericht om zo veel mogelijk integraal te handhaven.
Het houden van toezicht op illegale bouw en strijdigheid met bestemmingsplannen scoort dusdanig dat de prioriteit gemiddeld tot hoog genoemd kan worden. Wanneer een aspect een lage prioriteit heeft, betekent dit overigens niet dat de regel overtreden mag worden. De beginselplicht tot handhaving, zoals die door de Raad van State is geformuleerd, is onverkort van kracht. Er zal dus altijd serieus met constateringen en klachten worden omgegaan, ook al is de prioriteit van desbetreffende overtreden norm laag. Echter, de focus van de toezichthoudende ambtenaren zal met name zijn gericht op de gestelde prioriteiten zoals opgenomen in het beleid.
Wanneer een overtreding niet vrijwillig wordt beëindigd, wordt doorgaans gekozen voor het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreder te dwingen een illegale situatie te beëindigen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen hebben een reparatoir karakter en zijn met vele juridische waarborgen omkleed. Omdat een overtreding van het bestemmingsplan in de Wet op de economische delicten is aangemerkt als een economisch delict, is ook strafrechtelijke handhaving een optie. Privaatrechtelijke handhaving is minder geschikt. Tot het gedogen van overtredingen wordt slechts in uitzonderlijke gevallen overgegaan, bijvoorbeeld wanneer in redelijkheid niet meer voldaan kan worden aan de geldende regels en aanpassing van de regelgeving aan gewijzigde beleidsinzichten nog niet heeft plaatsgevonden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van de woongebouwen. De initiatiefnemer heeft de financiële haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling voldoende aangetoond aan de gemeente.
Kostenverhaal
Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. De beoogde ontwikkeling, is een bouwplan, zoals bedoeld in de Bro.
Het kostenverhaal wordt anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Ook het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels in een exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.13 Wro, is niet benodigd voor deze ontwikkeling. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet aan de orde.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg waar nodig het plan te worden toegezonden aan besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten en dergelijke. In bepaalde gevallen kan worden afgeweken van het vereiste vooroverleg.
Voor dit plan is overleg gepleegd met:
PM
Het ontwerpbestemmingsplan zal met in achtneming van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken op het gemeentesecretariaat ter inzage liggen en beschikbaar worden gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl en www.goes.nl/bestemmingsplannen. Gedurende deze termijn kunnen door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen naar voren worden gebracht.