Plan: | Wijzigingsplan Kern Kwadendamme, Siguitsedijk 22, 2024 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.WPKDS222024-0001 |
Op de voormalige bedrijfslocatie Siguitsedijk 22 te Kwadendamme is geen bedrijf meer aanwezig. De bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd, de voormalige bedrijfswoning heeft nog een woonfunctie. Het doel is om de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming en een schuurbestemming. In het geldende bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de geldende bestemming 'Bedrijf' gewijzigd kan worden naar 'Wonen' en 'Overig-Schuur'. Om toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid, is het noodzakelijk dat een wijzigingsplan wordt opgesteld. Dit document betreft het wijzigingsplan.
In onderliggend wijzigingsplan wordt onder andere aandacht besteed aan de wijzigingsvoorwaarden die opgenomen zijn in het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010'.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Kwadendamme in de gemeente Borsele aan de Siguitsedijk 22. Het plangebied ligt aan een dijk met een bedrijfsbestemming omringd door percelen met een woonbestemming en enkele agrarische bedrijven aan de overzijde.
De activiteiten van Installatiebedrijf Hundersmarck op Siguitsedijk 22 zijn beëindigd. De bedrijfswoning is nog in gebruik als woning.
Figuur 1.1 Locatie plangebied (Bron: Rho Basisviewer)
In hoofdstuk 2 wordt de geldende regeling omschreven en wordt de ontwikkeling getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt de wijziging nader getoetst aan van toepassing zijnde beleid en de sectorale omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling en in hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke haalbaarheid onderbouwd.
Op het perceel Siguitsedijk 22 te Kwadendamme wordt de huidige bestemming 'Bedrijf' met bijbehorend bouwvlak gewijzigd naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Overig-Schuur'. Er zijn geen ontwikkelingen beoogd voor het plangebied. Het betreft alleen een bestemmingswijziging.
In figuur 3.1 is een uitsnede van de verbeelding behorend bij het geldende bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' vastgesteld d.d. 2 december 2010 weergegeven. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Bedrijf'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een deel van het plangebied heeft de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.
Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Ter plaatse van het plangebied is een bouwvlak aanwezig. Voor het plangebied geldt de maximum goot- en bouwhoogte respectievelijk 4 en 7 meter. Daarnaast heeft het gebied de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 5'.
Figuur 3.1 Fragment bestemmingsplan "Kern Kwadendamme 2010", de locatie Siguitsedijk 22 is met een rood kader aangegeven (Bron: Ruimtelijke Plannen)
In artikel 3.6.6 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om een wijziging door te voeren bij bedrijfsbeëindiging. De inhoud van deze bevoegdheid luidt:
"Burgemeester en wethouder zijn bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied -5', de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Overig - Schuur' met dien verstande dat:'
Om de bevoegdheid voor de bestemmingswijziging te kunnen toepassen, zal ten minste aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan moeten worden voldaan (zie paragraaf 3.2). Daarnaast kunnen ook andere eisen of voorwaarden van belang zijn, bijvoorbeeld als er een nieuw planologisch beleid of nieuwe wet- of regelgeving is vastgesteld. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
In tabel 3.1 zijn de voorwaarden uit artikel 3.6.6 vermeld en is de beoogde woningbouwontwikkeling aan de betreffende bepalingen getoetst.
Tabel 3.1 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan
Wijzigingsvoorwaarde | Toetsing | |
1. | de regels ten aanzien van de bestemming 'Wonen' en 'Overig - Schuur' van overeenkomstige toepassing worden verklaard; | De bestaande bedrijfswoning krijgt de bestemming 'Wonen' en de bestaande schuur de bestemming 'Overig-Schuur'. De regels uit de bestemming 'Wonen', voor zover relevant voor dit wijzigingsplan, van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010', zijn opgenomen in Artikel 2. De regels uit de bestemming 'Overig-Schuur' zijn opgenomen in Artikel 3. |
2. | de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 4 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter; | De bestaande woning overschrijdt de maximale goot- en bouwhoogte niet. |
3. | de bestemmingswijziging is passend in het straat- en bebouwingsbeeld: | Aan de Siguitsedijk en in de directe omgeving staan veelal woningen. Voor Siguitsedijk 22 is de bestemmingswijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' een logische en passende ontwikkeling voor de directe omgeving. De bestaande woning blijft in stand. |
4. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig wordt aangetast; | Uit Hoofdstuk 5 blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet worden aangetast. |
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing en conclusie
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid van het moederplan 'Kern Kwadendamme 2010' inzake het mogelijk maken van bestemmingswijziging van 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Overig-Schuur' is dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit wijzigingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Samenvatting beleidskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
Er worden geen woningen toegevoegd, er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.
Toetsing en conclusie
De wijziging naar een woonbestemming en een schuurbestemming is passend in het provinciaal beleid. De Siguitsedijk 22 is gelegen in een goede leefomgeving; schoon, gezond en veilig. Een goede locatie voor het creëren van een passende woning.
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies. Daarvan is geen sprake.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan. Het plan is niet in strijd met de omgevingsverordening.
Conclusie
De bestemmingswijziging is in overeenstemming met de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening Provincie Zeeland 2018.
Woonvisie 2019-2023
Regio De Bevelanden heeft een historie opgebouwd met beleidsmatige samenwerking op het gebied van wonen. In 2013 zijn de eerste woningmarktafspraken opgesteld voor De Bevelanden en in 2016 zijn deze geactualiseerd met een nieuw regionaal woningbouwprogramma. In deze Agenda Wonen De Bevelanden 2025 zijn afspraken vastgelegd over woningbouw en inhoudelijke zaken ten aanzien van het wonen, zoals herstructurering, wonen en zorg, huisvesting van arbeidsmigranten en prestatieafspraken met de corporaties. De afspraken worden jaarlijks binnen de regio gemonitord. De woondoelen die zijn opgenomen in de Agenda Wonen zijn:
De regio gaat nu een stap verder in de vorm van een volwaardige Regionale Woonvisie. De Regionale Woonvisie betreft een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid. Wat deze visie concreet beoogt is inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen. Aan de hand daarvan én de regionale afspraken uit de Agenda Wonen biedt de visie een helder kader voor politiek, dorpsraden, corporaties, zorgpartijen, marktpartijen en inwoners.
De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma. Tot 2035 wordt groei van het aantal huishoudens verwacht. Het realiseren van het bouwprogramma, met behoud van bestaande kwaliteiten en de regionale identiteit, is een belangrijke regionale opgave voor de komende periode.
Conclusie
De wijziging naar een woonbestemming en een schuurbestemming op de Siguitsedijk 22 te Kwadendamme is passend in de woonvisie.
De omgevingsvisie is één van de kerninstrumenten van de Omgevingswet. De omgevingsvisie Borsele (vastgesteld op 5 oktober 2023) beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie brengt de ontwikkelingen en opgaven in kaart wat belangrijk is voor de fysieke leefomgeving.
De volgende kernpunten komen naar voren:
Kwadendamme is één van de kernen in de gemeente Borsele. De omgevingsvisie geeft aan dat het accent voor Kwadendamme ligt op behoud van het kleinschalige karakter. Er is beperkt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Het doel is behoud van de bestaande karakteristiek en voorzieningenniveau.
Toetsing en conclusie
Dit wijzigingsplan past in de omgevingsvisie. Voor Kwadendamme is behoud van het kleinschalige karakter belangrijk. Het accent voor nieuwe woningen ligt op inbreiding. De verandering naar een woonbestemming en schuurbestemming op de Siguitsedijk 22 sluit hierbij aan.
Toetsingskader
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r, maar beneden de drempelwaarden vallen, moet een besluit worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden.
Toetsing en conclusie
Er is geen sprake van een project als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Het wijzigingsplan is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig.
In de wijzigingsvoorwaarden staat beschreven dat, voor het aspect water, geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de waterkwaliteit en dat er sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. De beoogde bestemmingswijziging voorziet niet in een nieuw bouwplan/toename van het verhard oppervlak. De waterhuishouding en afvoer van hemel- en afvalwater wijzigt niet. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).
Toetsing en conclusie
De locatie valt binnen de niet gesprongen-explosieven-zone en is aangewezen als aandachtsgebied. Er is echter geen sprake van een nieuwe ontwikkeling. Onderzoek naar conventionele explosieven is daarom niet aan de orde.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Tenslotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.
Toetsing en conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, alleen de bestemming wordt gewijzigd. Er vinden geen werkzaamheden aan de gebouwen plaats. Er is geen sprake van effecten op beschermde natuurgebieden of soorten.
Toetsingskader
In het Bro (artikel 3.6.1 lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Toetsing en conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, alleen de bestemming wordt gewijzigd. Het plan heeft dan ook geen effect op aanwezige cultuurhistorische waarden.
Toetsingskader
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Toetsing en conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, alleen de bestemming wordt gewijzigd. Er vinden geen werkzaamheden in de grond plaats. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing en conclusie
Vanwege bedrijfsactiviteiten die in het verleden op het perceel hebben plaatsgevonden is sprake geweest van een bodemverontreiniging. Een deel van de gronden is gesaneerd en een deel is met een betonvloer geïsoleerd. In Bijlage 1 is het besluit opgenomen waarin wordt ingestemd met het evaluatieverslag naar aanleiding van de uitgevoerde sanering.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.
Toetsing en conclusie
Vanwege de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' met bedrijfswoning naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Overig-Schuur, zal er sprake zijn van een afname van het verkeer en een afname van benodigde parkeervoorzieningen.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
Er is alleen sprake van een bestemmingswijziging naar 'Wonen' en 'Overig-Schuur'. Rondom de Siguitsedijk zijn vooral woningen en kleine agrarische bedrijven gevestigd. De bestemmingswijziging heeft geen negatieve invloed op omliggende bedrijven. Ook de omgeving staat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op deze locatie niet in de weg.
Het aspect geluid kan betrekking hebben op:
De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarnaast is geen sprake van een geluidhinder producerend bedrijf in de omgeving. De aspecten industrielawaai en inrichtingslawaai zijn daarom niet relevant. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Wegen zijn gezoneerd indien hier een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of hoger. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen-of buitenstedelijke ligging.
Indien gelegen binnen de geluidzone van een weg dient in principe voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen-of buitenstedelijk). Onderhavig plan kent een ligging binnen de bebouwde kom. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.
Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.
Toetsing en conclusie
Op het perceel Siguitsedijk 22 wordt geen nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning is een geluidgevoelige functie, deze blijft gehandhaafd en in gebruik als woning. Voor een bestemmingswijziging van een bedrijfs- naar een burgerwoning is in het kader van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek nodig.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
Het project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een woonbestemming en een schuurbestemming zijn op deze locatie aanvaardbaar, omdat de luchtkwaliteit voldoet volgens de Monitoring Luchtkwaliteit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Op de aspecten stikstof en fijnstof scoort de locatie goed.
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 -waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheid afstanden (PR 10-6 -contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgevonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Transport over het spoor
Het invloedsgebied van het spoor vanuit Borsele met transport van mogelijk gevaarlijke stoffen ligt ver van het plangebied. Omdat de afstand groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Basisnet geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Transport over de weg
Kwadendamme ligt ver weg van de A58 en de provinciale wegen waar mogelijk transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De maatgevende stofcategorie betreft GF3 met een invloedsgebied van 355 meter. De locatie bevindt zich op minimaal 5 kilometer van de weg. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden.
Transport door buisleidingen
Ten noorden bevindt zich de buisleiding A-535 met een grootte van 18 inch en een werkdruk van 66 bar. Het invloedsgebied betreft 240 meter. De locatie bevindt zich met een afstand van circa 1,1 kilometer niet in het invloedsgebied.
Risicovolle inrichtingen
De locatie is niet gelegen in een zone van industrie met risicovolle inrichtingen.
Kerncentrale Borsele
Binnen de gemeentegrenzen ligt de kerncentrale Borssele. De overheid heeft noodplannen voor de aanpak van een kernongeval. Het gebied om de plaats van het ongeval wordt in drie zones ingedeeld; elke zone heeft een eigen maatregel. Dit betekent evacuatie tot op 5 kilometer van de ramp; slikken van jodiumtabletten tot op 15 kilometer (worden uitgedeeld) en schuilen tot op 30 kilometer. Betrokkenen krijgen informatie en advies over de radioactieve stoffen waar het om gaat, hoe ze zich verspreiden, hoe erg de straling is en wat eraan te doen is. Voor de kerncentrale Borssele is de evacuatieafstand bij een kernongeval 5.000 meter. De kern Kwadendamme ligt op een afstand van meer dan 5.000 meter van de kerncentrale.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Toetsing en conclusie
Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Voldoening aan de BENG is nu niet aan de orde en ook het gasloos bouwen is hierop niet van toepassing.
Wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan is een wijziging van het geldende bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' zoals dat op 2 december 2010 door de gemeenteraad van Borsele is vastgesteld. De wijziging vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 3.6.6 van dat moederplan. Op basis van die bepaling is de bestemming 'Bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'vrijstaand' en de bestemming 'Overig-Schuur'.
Regels
De relevante regels worden overgenomen in het wijzigingsplan, zodat dit plan zelfstandig (los van het moederplan) in ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar is.
Anti-dubbeltelregeling en overgangsrecht
Verder dienen volgens paragraaf 3.2. van het Besluit ruimtelijke ordening standaardregels in bestemmingsplannen te worden opgenomen. In artikel 1.1.1 sub 3 van dat besluit is bepaald dat onder een bestemmingsplan ook een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6. eerste lid onder a of b van de Wet ruimtelijke ordening wordt verstaan. Om deze reden zijn ook een Anti - dubbeltelregel en Overgangsrecht opgenomen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg plaats te vinden met vooroverlegpartners. De provincie heeft op 8 november 2023 aangegeven dat het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro overgeslagen mag worden. Omdat er gaan toename in verharding plaats vindt is vooroverleg met het Waterschap niet nodig.
Het ontwerp wijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord. Daarbij wordt ook aangegeven of een zienswijze al dan niet leidt tot aanpassing van het wijzigingsplan.