direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kwadendamme, gedeelte Johan Frisostraat 26, 2024
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel gesitueerd aan de Johan Frisostraat 26 te Kwadendamme bestaat de momenteel feitelijk aanwezige bebouwing uit twee delen; aan de zijde van de Johan Frisostraat staat een authentiek en karakteristiek gebouw in de vorm van een voormalige school met aan de achterzijde, haaks daarop gesitueerd, een aanbouw. Beide bouwdelen zijn bouwkundig en functioneel met elkaar verbonden. Het perceel wordt aan twee zijden, zowel via de Johan Frisostraat als de Kerkeboomgaardstraat op het omliggende wegennet ontsloten.

Het gehele object staat al enige jaren leeg. Dit heeft voor initiatiefnemer de aanleiding gevormd om de huidige bestemming in een woonfunctie ten behoeve van zes wooneenheden c.q. appartementen te wijzigen. Bestemmingsplanmatig is de realisatie van zes wooneenheden in de bestaande bebouwing bij recht niet toegestaan. Daarnaast is van belang, dat een deel van de bestaande bebouwing; de voormalige school, planologische bescherming geniet, daar deze is aangemerkt als 'karakteristiek'. Gelet op deze status, is het onder voorwaarde, dat de waardevolle bestaande (school)bebouwing blijft behouden, mogelijk om binnen de bestaande karakteristieke bebouwing via het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid zes wooneenheden c.q. appartementen te realiseren,

Voor de ligging van de planlocatie wordt verwezen naar de figuren 1 en 2.

Onderhavige toelichting dient ter onderbouwing voor de realisatie van zes wooneenheden in de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging planlocatie, indicatief aangeduid met rode cirkel betreft planlocatie. Bron: Google Earth

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001_0002.jpg"

Figuur 2: Luchtfoto planlocatie, rode contour betreft de planlocatie. Bron: Google Maps.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' en bestemd voor 'Bedrijfsmatige doeleinden'. Daarnaast draagt het bouwvlak ter plaatse van de voormalige school de functieaanduidingen 'cultuur en ontspanning' en 'kantoor'. Tevens is de voormalige school aangeduid als 'karakteristiek'.

In figuur 3 is een uitsnede van bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001_0003.jpg"

Figuur 3: Uitsnede planlocatie bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010, planlocatie wordt aangeduid met lichtblauwe contour. Bron: ruimtelijkeplannnen.nl.

In artikel 3.6.3 van het bestemmingsplan is het mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid de bedrijfsmatige bestemming – onder voorwaarden – te wijzigen in wonen. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid (ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)) kan de vigerende bestemming ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling in een woonbestemming worden gewijzigd.

De gemeente Borsele is voornemens medewerking aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid te verlenen met gebruikmaking van artikel 3.6 Wro. In dit wetsartikel is bepaald, dat burgemeester en wethouders het vigerende bestemmingsplan binnen de bij het plan te bepalen grenzen kunnen wijzigen.

Het voorliggend document betreft het wijzigingsplan, dat ingevolge de wet wordt vereist en waarmee het plan juridisch planologisch mogelijk gemaakt kan worden.

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting en een verbeelding. Daarnaast zijn de regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme' onverkort van toepassing op het voorliggende wijzigingsplan. De verbeelding vormt het juridisch bindend gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de onderhavige toelichting worden de uitgangspunten voor het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan 'Kwadendamme, gedeelte Johan Frisostraat 26, 2024' weergegeven. Het plangebied is in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader nader uiteengezet, met dien verstande dat de beleidsmatige afweging reeds eerder heeft plaatsgevonden in het vigerende bestemmingsplan. Deze beleidskaders zijn geactualiseerd en gewogen in dit hoofdstuk. Hoofdstuk 4 gaat met name in op de toetsing van de milieuaspecten. De juridische opzet wordt in hoofdstuk 5 en de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6 beschreven opgenomen. Tot slot betreft hoofdstuk 7 de toelichting op de planologische procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied omvat het kadastrale perceel aangeduid als gemeente Borsele, sectie AK, nummer 1709, waarvan de oppervlakte in totaal circa 2.040 m² bedraagt. Op dit perceel is thans een voormalig authentiek, karakteristiek voormalig schoolgebouw met aanbouw aanwezig. De bebouwing werd voorheen door initiatiefnemer voor zijn bedrijf (schildersbedrijf) aangewend. De ruimten werden respectievelijk gebruikt voor kantoor, werkplaats en opslag. Na verhuizing van het bedrijf naar Goes, staat het pand nu ruim 2 jaar leeg. Gelet op de situering – omringd door woningbouw – is een volwaardige bedrijfsmatige aanwending van het object niet meer rendabel. Behoud van de bestaande waardevolle bebouwing is daarmee alleen mogelijk, indien de functie van het object, in dit geval naar wonen, wordt gewijzigd.

Zoals aangegeven wordt het object aangemerkt als 'karakteristiek' en dient met behoud van de bestaande waardevolle bebouwing de invulling van het object aan te sluiten bij de bestaande omgeving en structuur. Het toestaan van de hiervoor omschreven afwijking; het realiseren van zes wooneenheden in de bestaande bebouwing, voldoet hieraan. Hierbij wordt de nieuwe functie (grotendeels) door interne verbouwingen mogelijk gemaakt. De transformatie leidt daarmee tot behoud en versterking van de gebruikswaarde van zowel het object zelf, als voor de kern van Kwadendamme. Meer concreet: de nieuwe functie maakt de restauratie, (interne) verbouwingen en daarmee een duurzame herbestemming van het karakteristieke object mogelijk.

Hieronder is een afbeelding van de bestaande situatie en het aanzicht vanaf de Johan Frisostraat op de karakteristieke bebouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001_0004.jpg"

Figuur 4: Foto vanaf de Johan Frisostraat op het object en karakteristieke bebouwing. Bron: Google Earth

2.2 Beoogde situatie

Het initiatief bestaat uit het realiseren van zes zelfstandige woonheden in de bestaande, karakteristieke bebouwing. Door de bestaande karakteristieke bebouwing te herstellen en grotendeels intern te verbouwen, waarbij behoud van de cultuurhistorische waarde als uitgangspunt geldt, vindt er een kwaliteitsverbetering plaats. Verder kan het object – aangevuld met een nieuwe functie – blijvend worden onderhouden en daarmee als cultuurhistorisch erfgoed blijven bestaan. Hiermee wordt niet alleen de ruimtelijke kwaliteit van het object zelf, maar ook het gebied verbeterd. Naast behoud van de bestaande karakteristieke bebouwing, zal een groot deel van de bestaande aanbouw, welke loodrecht op het voormalige schoolgebouw is gesitueerd en geen waarde vertegenwoordigt, worden gesloopt. Het resterende deel heeft een oppervlakte van circa 125 m² en een goot- en bouwhoogte van circa 4 en 7 meter. Dit gedeelte zal als vrijstaand bijgebouw dienst doen als berging voor de appartementen.

In figuur 5 is een weergave van de nieuwe situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001_0005.jpg"

Figuur 5: Weergave beoogde situatie. Bron: Stan Aarts Architecten.

2.3 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling en belangrijk voor de omgeving.

2.3.1 Verkeer

De ontsluiting van het plangebied blijft ongewijzigd. In de nieuwe situatie zal het vervallen van de bedrijfsbestemming niet leiden tot een toename, eerder afname van het aantal verkeersbewegingen. Nu voorts de huidige infrastructuur reeds voldoende capaciteit heeft om de het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied ten behoeve van een bedrijfsbestemming te verwerken; zal ook in de nieuwe situatie – waar sprake is van zes extra wooneenheden – het wegennet hierop zijn uitgerust. De verkeersgeneratie als gevolg van het toevoegen van zes woningen heeft daarmee geen (negatieve) invloed op de huidige verkeersstructuur en vormt geen belemmering voor de uitvoering van de ontwikkeling.

2.3.2 Parkeren

De parkeernormen van de gemeente Borsele zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381). Hierbij worden voor onderhavige locatie de kenmerken niet stedelijk gebied' en 'schil centrum' gehanteerd. Voor appartementen in het midden-, goedkoopsegment (inclusief sociale huur) bedraagt de gemiddelde norm op basis van de CROW-norm 1,7 per woning. Op basis van deze normering zijn daarmee afgerond 11 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Het perceel biedt voldoende ruimte, zowel aan de voor- als achterzijde om in het parkeren op eigen terrein te voorzien. Op onderstaande situatietekening zijn 12 parkeerplaatsen op eigen perceel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.WPKDJF262024-0001_0006.jpg"

Figuur 6: Weergave indeling perceel c.q. situatietekening. Plangebied is rood omlijnd. Bron: Stan Aarts Architecten.

2.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden, dat het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien en dat de ontwikkeling geen significante invloed op de huidige verkeersstructuur heeft.

Hoofdstuk 3 Juridische aspecten

3.1 Toetsing beleidskaders

3.1.1 Algemeen

De beoogde ontwikkeling dient te passen binnen het vigerende en toekomstige ruimtelijk beleid. Om die reden wordt in dit hoofdstuk ingegaan op relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsnotities.

In het vigerende bestemmingsplan voor 'Kern Kwadendamme 2010' waarin de mogelijkheid van het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar wonen door middel van een wijzigingsbevoegdheid wordt mogelijk gemaakt, de aanvaardbaarheid daarvan reeds getoetst aan Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In de onderstaande alinea's wordt ingegaan op het geactualiseerde beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en

ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig projectgebied overstijgt

Betekenis voor onderhavig plangebied

Het planologisch mogelijk maken van zes wooneenheden c.q. appartementen in de bestaande bebouwing is van dusdanig beperkte omvang, dat de nationale belangen deze ontwikkeling niet raken.

3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw daarentegen wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. Voor het overige zijn geen regels in het Bro opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn.

Betekenis voor onderhavig plangebied

In dit geval worden zes wooneenheden mogelijk gemaakt. De beoogde ontwikkeling valt daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling en kan formeel een toetsing aan de ladder achterwege blijven. Dit laat echter onverlet, dat het bevoegde orgaan in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of de beoogde wijziging nog steeds een passende bestemming is, mede omdat de provincie Zeeland, hecht aan duurzaam ruimte gebruik. Voor een nadere onderbouwing daarvan wordt verwezen naar de volgende paragrafen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Zeeuwse omgevingsvisie

Op 12 november 2021 hebben Provinciale Staten de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld.

Hierin zijn de ambities voor 2050 en de doelen voor 2030 vastgelegd. De visie kent verschillende doelen; soms is deze bedoeld als richtdocument voor overleggen. Soms is het de basis voor de Zeeuwse Omgevingsverordening en de uitvoeringsprogramma's, of is het de leidraad bij het uitvoeren van het beleid.

De provincie heeft 4 ambities gesteld:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
  • 3. Een duurzame en innovatie economie.
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Daarnaast zijn er 27 bouwstenen, verdeeld over bovengenoemde vier ambities, uitgewerkt. In de bouwstenen worden de beleidsdoelstellingen voor 2030 beschreven, evenals de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Hieronder worden de bouwstenen die relevant zijn voor onderhavige onderbouwing beschreven.

Over de woningvoorraad beschrijft de provincie, dat de nieuwbouw moet passen bij de huidige en toekomstige woningbehoefte. De focus ligt op kwaliteit in woningtypen en locaties en minstens 50% van de nieuwbouw is circulair. Nieuwbouwplannen moeten inspelen op de behoefte aan specifieke woningmarktsegmenten. De huishoudensgroei in Zeeland zit primair in de 65- en 80-plushuishoudens. De behoefte aan nultredenwoningen en beschutte woonzorgvoorzieningen waar zorg ontvangen mogelijk is, neemt fors toe. Hiertoe werken de Zeeuwse gemeenten en de Provincie aan een Zeeuwse Woonagenda, waarbinnen gezamenlijk wordt opgetrokken om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Er wordt ingezet op het saneren of vervangen van woningen waar geen behoefte aan is, het stimuleren van verduurzaming van de woningvoorraad, het realiseren van een flexibele schil en de ondersteuning van gemeenten bij de realisatie van woningbouw die voorziet in een behoefte op de juiste plaats. Provincie en gemeenten stellen de kaders vast waarbinnen de afspraken worden uitgevoerd.

Verder staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie. Gezien de ruimtelijke doelen, de klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensover-schrijdende impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. Deze keuzes worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken door de vijf Zeeuwse woningmarktregio's (De Bevelanden, Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen).

Tot slot worden de provinciale belangen uit het de Zeeuwse Omgevingsvisie geborgd in de Omgevingsverordening Zeeland 2018.

3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018, welke thans is vervangen door de Zeeuwse Omgevingsvisie, is ook de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld (21 september 2018). Tot op heden zijn er 12 wijzigingen op de verordening vastgesteld. Slechts een select aantal onderdelen uit het voormalige Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Ten aanzien van het onderwerp 'Wonen' is uitsluitend een regeling opgenomen voor kleinschalige locaties in het buitengebied. Daarvan is hier geen sprake. Voor zover die regels relevant zijn voor de omgevingsvergunning voor de realisatie van zes wooneenheden zijn deze opgenomen in hoofdstuk 4 en is de beoogde ontwikkeling daaraan getoetst. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd, dat de ontwikkeling voldoet aan de regels van de verordening.

Betekenis voor onderhavig plangebied

De wijziging voorziet in een beperkte uitbreiding van het aantal wooneenheden passend binnen de regels in het provinciaal beleid. Hiermee wordt voldaan aan het Provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Agenda Wonen De Bevelanden 2025

De provincie stelt dat regionale woningmarktafspraken nodig zijn om in te spelen op de demografische veranderingen en te zorgen voor een goed functionerende en dynamische woningmarkt. De regio De Bevelanden heeft dergelijke woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Agenda Wonen in De Bevelanden 2025' (februari 2016). In het document is een gezamenlijk woningbouwprogramma voor de komende jaren opgenomen. Daarnaast zijn er diverse woondoelen geformuleerd die zijn vertaald in negen kernthema's. Het gaat er hierbij onder andere om dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom. Binnen het programma blijft ruimte voor aantrekkelijke initiatieven, zoals voor wonen en zorg, wonen boven winkels of collectief particulier opdrachtgeverschap. Verder wordt gesignaleerd, dat het zwaartepunt van de inzet steeds meer moet verschuiven van ontwikkeling en uitbreiding naar beheer, verbetering en herstructurering. De aanpak van de bestaande particuliere woningvoorraad heeft hierbij de hoogste prioriteit. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om herstructurering, maar juist om kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.

Betekenis voor onderhavig plangebied

De beoogde ontwikkeling past volledig binnen de doelen uit de Agenda. Er worden door het transformeren van bestaande bebouwing woningen aan de bestaande woningvoorraad toegevoegd, die zowel kwalitatief als kwantitatief aansluiten op de vraag. Verder blijft door de ontwikkeling de structuur van de directe omgeving behouden en vindt deze plaats binnen de bebouwde kom.

3.4.2 Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019-2023

Met de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019-2023 van oktober 2019 beogen de vijf Bevelandse gemeenten inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen. De Regionale Woonvisie brengt een aantal algemene recente ontwikkelingen die van invloed zijn op het beleidsveld wonen in beeld. Daarnaast worden een aantal belangrijke kenmerken, trends, kansen en knelpunten die effect hebben op de Bevelandse woningmarkt geschetst. De visie is een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid.

De Regionale Woonvisie bevat de volgende missie: 'Wij willen een aantrekkelijke regio zijn waar men graag woont, met een regionaal passend, duurzaam en toekomstbestendig woningaanbod'. Vanuit deze missie zijn de volgende vijf ambities geformuleerd:

1. De Bevelanden zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.

De Bevelanden heeft forse ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan nog veel energie bespaard worden. Door het uitvoeren van energetische maatregelen in bestaande woningen, door het nemen van extra energiebesparende maatregelen in nieuwbouw en door bewustwording en gedragsverandering. Hiervoor zijn zowel particuliere investeringen als investeringen van woningcorporaties en inzet van het bedrijfsleven nodig.

2. De Bevelanden voor iedereen.

De regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk. Dit is niet alleen vanuit sociaal oogpunt belangrijk, maar ook vanuit het perspectief van economische diversiteit. Een evenwichtige en diverse bevolkingsopbouw en beroepsbevolking is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven.

3. De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt.

De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma. Tot 2035 wordt groei van het aantal huishoudens verwacht. Het realiseren van het bouwprogramma, met behoud van bestaande kwaliteiten en de regionale identiteit, is een belangrijke regionale opgave voor de komende periode.

4. De Bevelanden benut het bestaande.

De Bevelanden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Dit betekent continu investeren in onderhoud, aanpasbaarheid en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Naast de focus op vastgoed zal er ook aandacht moeten zijn voor de aanpak van sociale problematiek en de kwaliteit van de openbare ruimte. Steeds vaker wordt vernieuwing geïnitieerd door burgers. De regio wil deze nieuwe vorm van burgerparticipatie bij vernieuwing van wijken en buurten stimuleren, onder andere door het gezamenlijk opbouwen van kennis en het delen van goede voorbeelden.

5. De Bevelanden zorgt.

Regio De Bevelanden wil een zorgzame regio zijn, waar vraag en aanbod naar wonen met zorg in balans zijn, ook voor de meest kwetsbare groepen. Hiervoor is samenwerking tussen alle betrokken partijen en een goede koppeling tussen sociaal en fysiek domein een voorwaarde. Ook wil de regio meer dynamiek op de woningmarkt creëren door senioren met een (latente) verhuiswens te coachen en senioren meer bewust te maken van de toekomstmogelijkheden in hun huidige woonsituatie. Tot slot ziet de regio kansen voor innovatieve vormen van wonen met zorg die de diversiteit aan woonmilieus voor de regionale woningmarkt als geheel zullen vergroten.

Betekenis voor het plangebied

In het regionale woonbeleid wordt onder andere ingezet op het benutten en geschikt maken van de bestaande woningvoorraad en het zorgen voor een passend woningaanbod voor iedereen. De beoogde ontwikkeling komt hieraan tegemoet en biedt de mogelijkheid om daarop in te spelen door het aanbieden van woning in de vorm van appartementen, passend bij en in aansluiting op de vraag.

3.4.3 Actuele woningmarktafspraken tot 2030

In dit document zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

Algemeen

  • Niet méér bouwen dan de behoefte;
  • Uitsluitend producten die echt iets toevoegen; goede producten op goede plekken;
  • Lokaal maatwerk, aansluiten bij DNA van de plek;
  • Flexibiliteit in de plannen;
  • Onderling bespreken en afstemmen aan de voorkant.

Ruimtelijk

  • Hoge dichtheid in de kernen, lage in het landschap;
  • In principe binnen de kernen, bij voorzieningen;
  • Inbreiden voor uitbreiden;
  • Vooral focus op kleine huishoudens in stad en dragende kernen;
  • Inzetten op “mooie woondorpen”.

Programmatisch

  • Duurzaam, extra energiebesparende maatregelen;
  • Levensloop- en toekomstbestendig;
  • Aandacht voor groen en water;
  • Omvang voorraad sociale huurwoningen gelijk;
  • Extra middenhuurwoningen;
  • Meer hoogwaardige grondgebonden nultreden en semipermanente woningen.

Vanuit het afsprakenkader wordt ingezet op:

  • 1. een realistische woningbouwproductie met ambitie. Binnen het programma wordt ruimte gecreëerd om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt.
  • 2. de juiste kwaliteit, Product Markt Combinaties en woonmilieus. Er wordt gestreefd naar een optimale match tussen vraag en aanbod.

De vijf gemeenten samen gaan uit van een regionaal plafond voor netto toevoeging van woningen voor de periode 2020-2030, van 3300 woningen. In de afspraken is tot 2030 voor de gemeente Borsele is een zachte plancapaciteit van 464 woningen en een toevoeging van 482 woningen in totaal woningvoorraad voorzien. De ontwikkelingen worden jaarlijks gemonitord en wordt tweejaarlijks het plafond herijkt op basis van actuele prognoses.

De toevoeging van zes wooneenheden c.q. appartementen, die hier qua typologie bij de behoefte en opzet van de omgeving aansluiten, wordt dan ook als passend gezien.

3.4.4 Zeeuwse Woondeal

Om het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht, wordt met het programma Woningbouw nationaal ingezet in op de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030. Om dit te realiseren wordt gestreefd naar de groei tot 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar vanaf 2024. Daarbij is het streven dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Daarom is nationaal de bouw van 250.000 sociale corporatiewoningen en 350.000 woningen in het middensegment (midden huur- en koopwoningen onder de 355.000 euro) nodig. Met gemeenten, provincies en Rijk zijn afspraken gemaakt over ieders aandeel in het behalen van deze doelstellingen. De woondeal is een regionale doorvertaling naar de Zeeuwse gemeenten van de afspraken tussen het Rijk en de provincie.

De woondeal regio Zeeland, welke begin 2023 is gesloten, bevat afspraken over onderwerpen en thema's die van belang zijn voor de gehele regio, zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de woningvoorraad, een bijdrage leveren aan klimaat- en de leefbaarheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt die specifiek op de huisvestingsvraagstukken van een bepaalde doelgroep of op een ander specifiek onderwerp zijn gericht.

Geconcludeerd wordt dat de regio De Bevelanden groeit. Het aantal inwoners is de afgelopen vijf jaar relatief harder gestegen dan de landelijke bevolking. Dit is onder meer het gevolg van de hoge bouwproductie in de regio. De laatste jaren voegden de vijf Bevelandse gemeenten gezamenlijk jaarlijks meer dan 500 nieuwe woningen toe aan de woningvoorraad, dat is meer dan 1 nieuwbouwwoning per 100 bestaande woningen. Landelijk ligt dat aantal onder de 1. Op basis van de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose van de Provincie Zeeland (2022) is de verwachting dat de regio de komende jaren blijft groeien met gemiddeld 500 huishoudens per jaar. De regio beschikt over een nieuwbouwprogramma met voldoende plancapaciteit om een netto woningbouwproductie van 500 woningen per jaar te realiseren

Voor de gemeente Borsele betekent dit concreet, dat zij zich zal inzetten om tot 2030 510 woningen binnen haar gemeente te realiseren, waarvan 280 in het sociale huursegment.

Betekenis voor onderhavig plangebied

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regionale woningmarktafspraken.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Borsele 2015-2020

De structuurvisie 2015-2020 actualiseert de bestaande structuurvisie van de gemeente Borsele uit 2009. De beleidslijnen die in de structuurvisie uit 2009 zijn uitgezet, zijn tegen het licht gehouden en op hun merites beoordeeld. Het bestaande beleid is herijkt, geactualiseerd en nieuw beleid is meegenomen.

Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:

  • 1. Behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele: uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat ruimtelijke contrasten en de sociaal-maatschappelijke structuur in de gemeente worden behouden en versterkt, dan wel (beter) worden benut;
  • 2. Inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of sociaal-maatschappelijke component; uitgangspunt hierbij is dat deze toekomstige plannen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de gemeente;
  • 3. Streven naar een duurzame aanpak: bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt het aspect duurzaamheid meegewogen; het streven is om energieafhankelijkheid te verkleinen. Overlast zoals geluid en geur, wordt zoveel mogelijk beperkt ten opzichte van milieugevoelige functies. Daarnaast wordt de beschikbare ruimte zo zorgvuldig mogelijk gebruikt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn tevens gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het gebied, zowel economisch als sociaal-maatschappelijk als fysiek.

Voor de kern Kwadendamme staat herstructureren centraal.

3.5.2 Omgevingsvisie Borsele

Op 5 oktober 2023 is de Omgevingsvisie Borsele gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie wordt ingezet om 3 kernkwaliteiten:

  • 1. het landelijke karakter;
  • 2. het economische karakter;
  • 3. het sociale karakter.

Verder zijn er 4 opgaven geformuleerd en is er per kern een ontwikkelperspectief aangegeven.

Voor Kwadendamme ligt het accent bij ontwikkelingen op behoud van het kleinschalige karakter. Het dorp heeft in het recente verleden een aanzienlijke groei doorgemaakt. Daardoor is er slechts beperkt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Verdere inzet is gericht op behoud van de bestaande karakteristiek en voorzieningenniveau.

Betekenis voor onderhavig plangebied

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.

3.6 Toetsing regeling wijzigingsbevoegdheid

De beoogde locatie valt, zoals reeds is aangegeven in de inleiding, binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010'.

De gemeenteraad heeft aan de betreffende gronden een bedrijfsbestemming toegekend. Er is in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6.3) opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om de bedrijfsmatige bestemming met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro) te wijzigen in wonen.

Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'karakteristiek' dient de bestaande bebouwing in stand wordt gehouden;
  • 2. Hieraan wordt voldaan. Het pand wordt voornamelijk door middel van interne verbouwingen naar wonen getransformeerd, waarbij de waardevolle bestaande bebouwing blijft behouden.
  • 3. de regels van de bestemming 'Wonen' worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
  • 4. Dit wordt in de planregels van het wijzigingsplan geborgd.
  • 5. de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter bedragen.
  • 6. De bestaande bouwmassa, waaronder de goot- en bouwhoogten, worden gerespecteerd en tevens op de verbeelding vastgelegd.
  • 7. de ontwikkeling passend is in het straat- en bebouwingsbeeld.
  • 8. De directe omgeving wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door woonbebouwing. Hierbij sluit de ontwikkeling met behoud van de bestaande bebouwing op aan.
  • 9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast.

Door het transformeren van een bedrijfsmatige naar een woonbestemming komt een potentieel hinderlijke functie te vervallen. Verder vormt de woonfunctie geen belemmering van bedrijfsvoering van andere bedrijven en/of functies (begraafplaats met kerk, school) in de directe omgeving daarvan.

Betekenis voor onderhavig plangebied

Aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan. In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de relevante milieuaspecten. Uit dit hoofdstuk blijkt, dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet zal leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.

Het onderhavige plan betreft een wijzigingsplan. Middels het wijzigingsplan krijgt de beoogde ontwikkeling een juridische vertaling.

3.7 Conclusie

Het geldende beleid biedt geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging. Ook aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen, wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten en toetsingscriteria

4.1 Geluidhinder

4.1.1 Wettelijk kader

Bij een nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg.

4.1.2 Onderzoek

Met dit wijzigingsplan wordt een gevoelige functie mogelijk gemaakt. Het plangebied is echter gelegen binnen een 30 km/uur zone. Woningen binnen een 30 km/uur zone hebben geen beoordeling van de geluidsbelasting nodig op basis van de Wet geluidhinder. Dit laat onverlet, dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel aangetoond dient te worden, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De locatie ligt aan twee straten: de Johan Frisostraat en de Kerkeboomgaardstraat. Over het algemeen zal bestemmingsverkeer van de weg gebruik maken inherent aan de aanwezige woningen en voorzieningen. De woningen worden, uitgaande van de bestaande bouw, gerealiseerd conform de actuele eisen van het Bouwbesluit. Daarmee mag worden geconcludeerd, dat aan de eisen van een goed woon- en leefklimaat kan worden voldaan.

4.1.3 Conclusie

Het aspect geluidhinder vormt voor de beoogde ontwikkeling geen belemmering.

4.2 Milieuhinder

4.2.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.2.2 Onderzoek

In de directe omgeving, direct grenzend aan het projectgebied, zijn woonfuncties aanwezig. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn deze niet opgenomen als hinderlijke functie. Het woongebruik is daarmee passend binnen de directe omgeving van het plangebied. Verder zijn ten zuiden, aan de overzijde van de weg een bedraagplaats en kerk en op iets grotere afstand een school toegestaan en aanwezig. Nu op reeds kortere afstand van deze functies woningen zijn toegestaan, aan de richtafstanden, uitgaande van een rustige woonwijk kan worden voldaan én deze functies algemeen aanvaardbaar in een woonomgeving zijn, zijn er in de omgeving geen functies aanwezig die een mogelijke belemmering vormen voor de uitvoering van het planvoornemen. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.2.3 Conclusie

Vanuit het plangebied is er geen hinder in de zin van bedrijven en milieuzonering te verwachten voor de nabije woonomgeving. Ook worden de in de omgeving aanwezige functies niet in hun bedrijfsvoering beperkt. De voorgenomen wijziging is uit oogpunt van milieuzonering acceptabel.

4.3 Bodemverontreiniging

4.3.1 Wettelijk kader

In de Woningwet (artikel 8, lid 2, sub c) is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

4.3.2 Onderzoek

Reeds in 2003 en 2004 zijn een verkennend en aanvullende bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn destijds door de gemeente akkoord bevonden en geven aan dat er geen belemmeringen zijn voor vanuit milieutechnisch oogpunt. Naast deze onderzoeken is tevens een bewijs aanwezig van het verwijderen van de tank (1998). Echter, gelet op het relatief grote tijdsverloop tussen de datum van de uitgevoerde onderzoeken en heden, wordt het bodemonderzoek geactualiseerd en toegevoegd aan onderhavige toelichting, nadat het ontwerp wijzigingsplan ter visie heeft gelegen. Doelstelling is om de conclusie te bevestigen, dat er geen reden voor een nader onderzoek bestaat en met betrekking tot de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging optreden.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem is voldoende onderzocht en vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Archeologie

4.4.1 Wettelijk kader

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet vormt straks samen met de nieuwe nog vast te stellen Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden te zijner tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2016-2022

Op 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2016-2022' vastgesteld. Het beleid dat daarin is geformuleerd heeft tot doel de regeling in het bestemmingsplan eenvoudiger te maken en vooral meer op de praktijk toe te snijden. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen) en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden.

De gemeente Borsele beschikt over een eigen beleidskader voor archeologie. Het archeologiebeleid bestaat uit twee delen; deel A 'beleidsnota archeologie' en deel B 'archeologische beleidskaart'. Er wordt een onderscheid gemaakt in 8 categorieën waaraan archeologische waarden zijn gekoppeld:

  • Categorie 1: Wettelijk beschermd monument waarbij altijd een monumentenvergunning.
  • Categorie 2: Terrein met archeologische waarde waarbij met een oppervlak minder dan 50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 3: Stads- en dorpskernen van specifieke archeologische verwachting waarbij met een oppervlak minder dan 50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 4: Hoge verwachting voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 250 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 5: Gematigde verwachtingwaarde voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 500 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 6: Lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 2.500 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
  • Categorie 7: Verwachte maritieme waarde waarbij overleg met Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed verplicht is.
  • Categorie 8: Geen verwachtingswaarde voor archeologische vondsten.

Voor alle categorieën, met uitzondering van categorie 1, geldt een vrijstelling van 40 cm diepte.

Bij de vaststelling van het archeologiebeleid is afgesproken dat het beleid na een periode van vijf jaar zou worden geëvalueerd. Eind 2016 is een evaluatierapport gereedgekomen. De gemeenteraad heeft op 6 april 2017 ingestemd met het doorvoeren van de adviezen en aanbevelingen uit deze rapportage in bestemmingsplannen of omgevingsplan. Het betreft de volgende adviezen en aanbevelingen:

  • Tijdens de evaluatie vervaardigde kaart(laag) met uitgevoerde onderzoeken en geclassificeerde adviezen dient vervolledigd te worden. Op deze manier kan voorkomen worden dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd waar dat al eerder heeft plaatsgevonden en daarmee onnodig vertraging in de vergunningverlening veroorzaakt.
  • Deze kaart dient met regelmaat (jaarlijks) bijgewerkt te worden.
  • Uit de evaluatie is gebleken dat er zeer weinig onderzoek wordt uitgevoerd in categorie 6 (lage verwachting/vrijstelling tot 2.500 m2), vanwege het grote oppervlakte en dat het uitgevoerde onderzoek nooit heeft geleid tot vervolgonderzoek. Gebieden die vallen binnen categorie 6 worden daarom van archeologisch onderzoek vrijgesteld, door hier geen beschermende maatregelen meer voor op te nemen in bestemmingsplannen of omgevingsplan.
  • De onderzoeksthema's en aanvullende criteria dienen samen met de nationale en provinciale onderzoeksagenda's te worden gehanteerd als leidraad bij het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Op deze wijze wordt informatie rondom enkele aspecten van de bewoning en het gebruik van het onderzoeksgebied meer structureel verzameld, wat zal leiden tot vergroting en verdieping van de huidige kennis over bewoning en gebruik van het grondgebied van de gemeente.
  • Gemeenten zijn verantwoordelijk voor al hun archeologisch erfgoed. Sinds 1 juli 2016 heeft de RCE haar taken hierin afgestoten. Daarom worden in bestemmingsplannen of omgevingsplan regels opgenomen ter bescherming van de gebieden beneden de laagwaterlijn, die tot nu nog geen maatregelencategorie kennen, door het van toepassing verklaren van categorie 7. Voorheen moest voor deze categorie altijd overlegd worden met de RCE.
  • Bij toekomstig onderzoek dient gebruik te worden gemaakt van (de kennis van) het Bevrijdingsmuseum Zeeland over het aantreffen van militaria en ander vondstmateriaal dat te relateren is aan de periode van de Tweede Wereldoorlog.

4.4.2 Onderzoek

Het plangebied kent een gematigde verwachting (categorie 5) waarvoor nader onderzoek bij het verstoren van de bodem over een oppervlakte minder dan 500 m² niet is vereist. Nu door de beoogde ontwikkeling geen sprake van een (mogelijke) aantasting van archeologisch waardevolle objecten in de ondergrond, daar de bestaande bouwmassa grotendeels blijft gehandhaafd en (behoudens interne) geen bouwwerkzaamheden zijn voorzien, is nader onderzoek niet vereist. Daarnaast zal indien er bodemroerende werkzaamheden worden verricht, deze de 500 m² geenszins overschrijden.

4.4.3 Conclusie

Het aspect archeologie is voldoende gewaarborgd en vormt geen belemmering voor het beoogde wijzigingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Wettelijk kader

Per 1 januari 2012 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd en gelijktijdig, als gevolg daarvan, ook het Bro. Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie dienen ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

4.5.2 Onderzoek

Een deel van het object; de voormalige school, is aangemerkt als karakteristiek en dient op basis van deze functieaanduiding te worden behouden. Door de beoogde transformatie worden deze waarden niet aangetast. Integendeel, door het wijzigen van de bestemming in wonen, wordt het pand gerestaureerd en zal het voor de toekomst blijvend worden behouden en onderhouden.

4.5.3 Conclusie

De status van het plangebied vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Water

4.6.1 Wettelijk kader

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening

4.6.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterprogramma 2022 -2027;
  • Stroomgebiedbeheersplannen 2022 – 2027;
  • Nationaal Delltaprogramma NDLG Water;.
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Zeeuwse Omgevingsvisie;
  • Omgevingsverordening Zeeland 2023.

4.6.3 Waterchapsbeheersplan 2022-2027

Het leidend principe voor Scheldestromen is samen te vatten dat doelen alleen gerealiseerd kunnen worden door goed samen te werken met andere partijen. Met specifieke aandacht voor thema's als duurzaamheid, innovatie, klimaatadaptatie en de Zeeuwse leefomgeving. Dit leidend principe is langs zes lijnen uitgewerkt tot haalbare en betaalbare uitvoering van de waterschapstaken.

Voor de afvalwaterketen is het volgende doel van belang:

  • In de afvalwaterketen van de toekomst wordt afvalwater op een duurzame en efficiënte manier ingezameld en gezuiverd, zodat het geen bedreiging vormt voor volksgezondheid en omgevingskwaliteit.

4.6.4 Gemeentelijk rioleringsplan Borsele 2019-2024

Het vijfde Gemeentelijk rioleringsplan (GRP5) heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig worden gemaakt waarbij er gestreefd wordt naar het te allen tijde voorkomen van waterschade. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:

  • 1. een doelmatige inzameling en transport van afvalwater;
  • 2. tegengaan van waterhinder, overlast of schade en vasthouden water;
  • 3. het voorkomen van grondwateroverlast;
  • 4. schoon oppervlaktewater, grondwater en een schone waterbodem.

4.6.5 Watertoets

In het kader van de planwijziging is een watertoets ingevuld en inhoudelijk getoetst aan de volgende verschillende 'waterthema's':

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  

Het plan is niet gelegen nabij een waterkering.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  

Er wordt geen verharding toegevoegd, zodat het treffen van watercompenserende maatregelen niet aan de orde is.
 
Thema en water(beheer)doelstelling    
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  

De bestaande voorzieningen zijn aangesloten op de riolering, hetgeen door de beoogde uitbreiding niet zal wijzigen. Regenwater wordt afgekoppeld, zodat het ter plaatse kan infiltreren of kan worden afgevoerd naar regenwaterriool in de Kerkeboomgaardstraat.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  

Het plangebied is niet gelegen in een infiltratiegebied.
Er zal geen grondwater worden onttrokken.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  

Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  

Er zullen niet uitlogende materialen worden gebruikt.  
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plan grenst niet of ligt niet in de directe nabijheid van (oppervlakte)water waardoor er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  

De peilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  

Er bevindt zich geen natte natuur in of nabij het plangebied. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  

N.v.t.  

Andere belangen waterbeheer
 
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  

Er zijn geen objecten voor het waterbeheer in de omgeving van het plangebied aanwezig.  
Wegen in beheer bij het waterschap
Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer?
Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken.
Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd?
Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd?
Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd).  

Nee, het aantal verkeersbewegingen zal ten opzichte van de huidige bedrijfsmatige bestemming niet toenemen. De bereikbaarheid van het plangebied alsmede ontsluitingen (in- en uitritten) wijzigen niet.

Parkeren geschiedt op eigen terrein aan de zijde van de Johan Frisostraat. Het object beschikt over voldoende ruimte om in het parkeren te voorzien.

Nee.  

4.6.6 Conclusie

Uit de watertoets blijkt, dat uit de ontwikkeling geen specifieke aandachtspunten voorvloeien voor wat betreft het waterbeheer en vormt geen belemmering voor het watersysteem of waterbelangen.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wet natuurbescherming kent twee soorten bescherming, namelijk: gebiedsbescherming en soortenbescherming:

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

  • In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Bij de uitvoering nieuwbouwprojecten moet rekening worden gehouden met krachtens de Wet natuurbescherming beschermde soorten planten en dieren. Als de voorgenomen ingreep naar verwachting leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat ontheffing van de Wet natuurbescherming kan worden verkregen.

4.7.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Het is in theorie mogelijk dat op de locatie dier- en plantensoorten van de Habitatrichtlijnen voorkomen of dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. De voorgenomen ontwikkeling heeft echter geen negatieve gevolgen voor de flora en fauna. Het perceel waar de functiewijziging is voorzien, is nagenoeg volledig verhard en blijft grotendeels ongewijzigd. Daarnaast is het gebruik van de gronden en de bebouwing de afgelopen jaren onveranderd geweest. Met het oog op het voorgaande en dat hoofdzakelijk alleen interne verbouwingen zijn voorzien, is het onwaarschijnlijk dat beschermde plant- en diersoorten schade zullen ondervinden van de beoogde ontwikkeling en dat verbodsbepalingen overtreden worden. Een nader onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Dit laat onverlet, dat bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht moet worden genomen.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het NNZ. Verder ligt het meest nabij gelegen Natura-2000 gebied; 'Westerschelde & Saeftinghe' op circa 3,2 kilometer ten oosten van het plangebied. Omdat in onderhavig plan hoofdzakelijk slechts sprake is van interne verbouwingen ten einde zes wooneenheden c.q. appartementen te realiseren, stikstofgevoelige habitattypen op meer dan 3 kilometer afstand zijn gelegen, zal de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase ter plaatse van het Natura2000-gebied 0,00 mol/ha/jaar bedragen. Temeer, daar door de ontwikkeling een bedrijfsmatige bestemming komt te vervallen; de daaraan verbonden stikstof emissie, is aannemelijk forser, dan de verkeersgeneratie inherent aan zes wooneenheden. Daarmee kunnen op voorhand significant negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet nodig.

4.7.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna levert geen belemmering voor onderhavig wijzigingsplan.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving voor het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Twee begrippen staan in dit beleidsveld van de externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes

Per 1 april 2015 zijn de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In de wet is het Basisnet juridisch verankerd. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogt om duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de daarbij behorende maximale omvang van de risico's die dat transport mag veroorzaken.

Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen 

Op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat algemene voorschriften waaraan een exploitant van een buisleiding dient te voldoen. Het tweede deel bevat de instructieregels die bij het opstellen van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt op grond van het Bevb als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet op grond van het Bevb worden bepaald voor ruimtelijke ontwikkelingen die zijn gelegen in het invloedsgebied van de betreffende buisleiding.

4.8.2 Onderzoek

Uit de risicokaart is gebleken, dat het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van de kerncentrale Borssele. Voor de kerncentrale van Borssele zijn veiligheidsmaatregelen getroffen mocht zich onverhoopt een ongeval voordoen. Het gebied om de plaats van het ongeval is in drie zones ingedeeld; elke zone heeft een eigen maatregel. Dit betekent bijvoorbeeld voor de kerncentrale in Borssele: evacuatie tot op 5 kilometer van de kerncentrale; slikken van jodiumtabletten tot op 10 kilometer en schuilen tot op 20 kilometer. Het plangebied is gelegen binnen de zone waarin wordt geadviseerd jodiumtabletten te slikken, mocht zich onverhoopt een ongeval voordoen (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/straling/jodiumtabletten). De kerncentrale vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan. Verder ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water, noch binnen de contour van (gas)leidingen. Verder zal door de beoogde ontwikkeling het groepsrisico niet toe-, eerder afnemen. Een nadere afweging en beoordeling van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Daarbij worden er binnen het plangebied ook geen nieuwe risicobronnen gerealiseerd.

4.8.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de realisatie van het bouwplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.9.2 Onderzoek

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren. In de Regeling NIBM is onder meer aangegeven, dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op basis van deze getallen kan gesteld worden, dat het project, gelet op de beperkte omvang daarvan, niet in betekenende mate bijdraagt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Onderhavige ontwikkeling voorziet voornamelijk in een functiewijziging, waarbij de verkeersaantrekkende werking (zeker) niet omvangrijker is dan de thans toegestane bedrijfsmatige activiteiten. Gesteld kan dan ook worden, dat dit plan niet in betekende mate aan de luchtkwaliteit zal bijdragen. Immers, door het beëindigen van de bedrijfsfunctie en daarmee samenhangende afname van verkeersbewegingen leidt de ontwikkeling niet tot een verslechtering, doch eerder een verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Overige kabels en leidingen

4.10.1 Wettelijk kader

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2

 

  • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
  • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.

4.10.2 Onderzoek en conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.11 Besluit M.E.R.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmerplichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Op 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

In onderdeel 10, onder d op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente kampeer- en caravanterreinen opgenomen. De ontwikkeling blijft ruimschoots onder de opgenomen drempelwaarden. Voor activiteiten op de D-lijst onder de drempelwaarde geldt dat een zogenaamde “vormvrije m.e.r.-beoordeling” moet worden doorlopen. Op grond van artikel 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet worden onderzocht of de activiteit (naar verwachting) leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten, die tot het doorlopen van een (formele) m.e.r.-beoordeling dan wel m.e.r.-procedure noodzaken. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

4.11.1 Onderzoek

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd, dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het voorgaande hoofdstukken dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen (geluid, stikstof en luchtkwaliteit) tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.11.2 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Met dit wijzigingsplan wordt de transformatie van een bedrijfsmatige bestemming naar zes wooneenheden c.q. appartementen mogelijk gemaakt op basis van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.3 van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010'.

In het voorliggende plan is aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010'. Daarnaast voldoet het voorliggende plan en de verbeelding aan SVBP2012, de geldende wettelijke standaard.

5.2 Planregels

Het wijzigingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan. In dit wijzigingsplan wordt de bedrijfsbestemming met bouwvlak van het perceel Johan Frisostraat 26 te Kwadendamme op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' omgezet in de bestemming 'Wonen'. De regels van het bestemmingsplan “Kern Kwadendamme 2010” zijn en blijven van toepassing. In de planregels van dit wijzigingsplan worden de relevante bestemmingsregels van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' dan ook met enkele aanvullende artikelen overeenkomstig van toepassing verklaard.

De regels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ondanks het feit dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch plangedeelte, fungeert de toelichting wel als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Kern Kwadendamme 2010' zijn, zoals aangegeven, onverkort van toepassing op het wijzigingsplan 'Kwadendamme, gedeelte Johan Frisostraat 26, 2024'. Daarnaast wordt aanvullend in de regels het maximaal aantal gestapelde woningen en de positionering alsmede bestaande maatvoering van het vrijstaande bijgebouw in de regels vastgelegd. Voor het overige blijven de regels uit het moederplan grotendeels ongewijzigd van toepassing.

5.3 Verbeelding

De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding omvat de gronden die voor de ontwikkeling van het plan van belang zijn. De keuze van de bestemmingen en de situering van de bestemmingsvlakken is gebaseerd op de huidige ruimtelijke situatie, de gewenste functie en de wijzigingsbevoegdheid uit het vigerend moederplan 'Kern Kwadendamme 2010.

Op de verbeelding worden naast de bestemming, bouwvlak en maatvoering, de bouwaanduidingen 'gestapeld', 'specifieke bouwaanduiding – bijbehorend bouwwerk' en 'karakteristiek' opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij de locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

De beoogde ontwikkeling betreft geen bouwplan, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro moet de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, waaronder de economische uitvoerbaarheid, worden aangetoond. De kosten voor de beoogde invulling worden gedragen door de initiatiefnemers. Het object is eigendom van initiatiefnemer. Voor het verhalen van eventuele kosten voor tegemoetkoming in planschade is een overeenkomst ter verhaal van eventuele kosten aangegaan. Hiermee is het verhaal van de gemeentelijke kosten voldoende verzekerd.

Hoofdstuk 7 Procedurele aspecten

7.1 Maatschappelijke toetsing

In artikel 3.9a, lid 1 Wro is bepaald dat op de voorbereiding van een wijziging afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs elektronische weg geschied en dat het ontwerp besluit met de daarbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld.

Het ontwerp besluit en bijbehorende stukken (wijzigingsplan en onderliggende onderzoeken) worden voor een periode van 6 weken op het gemeentehuis ter inzage gelegen en worden gedurende deze periode op de gemeentelijke website geplaatst. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld gedurende de termijn van terinzagelegging zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen bij de gemeente inbrengen.

7.2 Vooroverleg

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro dient bij de voorbereiding van een wijzigingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, alsmede met Rijks- en Provinciale diensten etc.

Nu uit de beoordeling van beoogde ontwikkeling naar voren komt, dat noch de belangen van de provincie, noch de Veiligheidsregio, noch het Waterschap in het geding zijn, is vooroverleg met deze instanties niet vereist.