Plan: | Kern 's-Gravenpolder 2013, gedeelte Schoorkenszandweg 8A, 2018 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.BPGPSZW8A2018-0001 |
1.1 Aanleiding en doel
In 2008 is door middel van een vrijstellingsprocedure de vestiging van een uitvaartcentrum met bijbehorende bedrijfswoning aan de Schoorkenszandweg 8A/8B te 's-Gravenpolder planologisch mogelijk gemaakt en deze is daarna ook gerealiseerd. Bij de actualisering van het bestemmingsplan “Kern 's-Gravenpolder 2013” is deze vrijstelling in het bestemmingsplan opgenomen en heeft de locatie de bestemming “Maatschappelijk” gekregen. Vanwege een faillissement is de onderhavige locatie te koop gezet. Daarbij is het rouwcentrum –Schoorkenszandweg 8B- los van de woning verkocht. De woning staat momenteel nog te koop en hiervoor is belangstelling. Echter om hier als derde te kunnen gaan wonen is het noodzakelijk om de bestemming van de woning aan te passen van “Maatschappelijk” naar “Wonen”. Daarvoor is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 1. Luchtfoto (bron: Geoweb gemeente Borsele)
Figuur 2: Aanduiding plangebied (blauwe vlak in rood kader)
1.2 Vigerend bestemmingsplan
Op de betreffende gronden aan de Schoorkenszandweg 8A geldt het bestemmingsplan “Kern 's-Gravenpolder 2013”, dat is vastgesteld op 6 juni 2013. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming “Maatschappelijk”.
Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Om het initiatief toch mogelijk te maken is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld. In deze herziening wordt op het deel van het kadastrale perceel, kadastraal bekend als gemeente Borsele, sectie W nr. 1369, waar de bestemming “Maatschappelijk” op ligt, de bestemming “Wonen” gelegd.
1.3 Opbouw toelichting
De toelichting van voorliggend bestemmingsplan kent de volgende opbouw.
Hoofdstuk 1 betreft de inleiding. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk rijks-,
provinciaal en gemeentelijk beleid dat op de voorgestane ontwikkeling van toepassing
is. In hoofdstuk 3 wordt het stedenbouwkundig plan beschreven om vervolgens in
hoofdstuk 4 in te gaan op de kwaliteit van de (leef)omgeving. De juridische vorm van
het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 5, de economische
uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 het overleg aangaande
de beoogde ontwikkeling behandeld.
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een herziening van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische aspecten. De voorgestane ontwikkeling moet passen binnen het bestaande beleid. Onderstaand wordt kort ingegaan op het in casu relevante beleidskader op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
2.1 Rijksbeleid
De op 13 maart 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Met de Structuurvisie kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De voorgestane ontwikkeling valt niet onder de genoemde nationale belangen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de voorgestane invulling van het perceel Schoorkenszandweg 8A te 's-Gravenpolder.
2.2. Provinciaal beleid
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening ruimte provincie Zeeland vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. De bijbehorende regels zijn opgenomen in de hierboven genoemde Verordening. Halverwege de looptijd van het Omgevingsplan Zeeland was het nodig het plan te actualiseren en aan te vullen. Op 11 maart 2016 hebben Provinciale Staten daarom een herziening van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en een eerste wijziging van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Er zijn onder andere wijzigingen aangebracht in het beleid voor zonneparken, kustbebouwing, landbouw en bedrijventerreinen.
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied Schoorkenszandweg 8A. De afweging of de voorgestane ontwikkeling passend is ligt, gezien het abstractieniveau van het provinciaal beleid in relatie tot het schaalniveau van voorliggend bestemmingsplan, bij de gemeente.
2.3 Gemeentelijk beleid
Ook het gemeentelijk beleid (Structuurvisie Borsele 2015-2020 en de Woningbouwmonitor) vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
2.4 Conclusie
De beoogde invulling is niet strijdig met het beschreven rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is dat ruimte wordt geboden aan een concrete ruimtelijke ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt het plan omschreven waarvoor het bestemmingsplan “Kern 's-Gravenpolder, gedeelte Schoorkenszandweg 8A, 2018” het juridisch kader vormt.
3.1. Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een gedeelte van het kadastrale perceel, kadastraal bekend als gemeente Borsele, sectie W nr. 1369. Het gaat daarbij om het deel dat het dichtst is gelegen tegen de Schoorkenszandweg aan. Het achterste deel van het perceel, richting de Bernhardweg-Oost, ligt in het Omgevingsplan Buitengebied Borsele en valt onder algemeen toelaatbare functies zoals agrarisch grondgebruik en natuur en landschap.
De woning die is gelegen op het perceel Schoorkenszandweg 8A is een bedrijfswoning, welke in het verleden behoorde bij het uitvaartcentrum, dat is gevestigd op de locatie Schoorkenszandweg 8B. In het verleden werd de bedrijfswoning ook daadwerkelijk gebruikt als bedrijfswoning. Vanwege het faillissement van het rouwcentrum zijn zowel het uitvaartcentrum als de woning te koop aangeboden. Inmiddels is het uitvaartcentrum verkocht, de woning is verkocht onder voorbehoud van het herzien van de bestemming.
3.2. Beoogde situatie
Om als derde de woning te kunnen bewonen moet de bestemming van Maatschappelijk naar Wonen worden omgezet. Daarmee wordt het toegestane gebruik aangepast en worden alle regels die gelden voor de bestemming "Wonen-vrijstaand" van toepassing.
Verkeerslawaai
Overeenkomstig artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de voorbereiding of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar de geluidbelasting die door woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de zones van wegen wordt ondervonden. Onderzoek dient plaats te vinden bij nieuwe situaties. Er is sprake van een nieuwe situatie bij de vaststelling van een bestemmingsplan wanneer een nieuwe weg of geluidgevoelige bestemming kan worden gerealiseerd. In casu wordt geen nieuwe geluidgevoelige bestemming toegevoegd, waardoor geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden.
Industrielawaai
Industrielawaai is niet aan de orde. De ontwikkelingslocatie ligt buiten de geluidzone van industrieterrein 'Vlissingen-Oost'.
Conclusie
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie.
Gelet op het feit dat in casu reeds sprake is van een woning en deze functie niet verandert, staat het aspect 'bodem' de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet strekt tot vervanging van het wettelijk stelsel zoals neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet door één integraal en vereenvoudigd kader.
In principe dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen of ingrepen een quickscan te worden uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde dieren- en plantensoorten. De quickscan dient om te beoordelen of in het bovengenoemde werkgebied beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn. Wanneer beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn, zal worden beoordeeld of er, als gevolg van de werkzaamheden, handelingen worden verricht die strijdig zijn met de Wet natuurbescherming.
Gelet op het karakter van de ontwikkeling waardoor alleen het gebruik van een woning als bedrijfswoning verandert naar een woning, in gebruik door derden, en waarbij geen sprake is van het uitvoeren van (bouw)werkzaamheden, vormt het aspect 'Flora en fauna' geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
In Europees verband is het zogenaamde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te beschermen en te behouden. Waar dit niet mogelijk is, moet het bodemarchief met zorg ontsloten worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
De gemeenteraad van Borsele heeft in 2011 eigen archeologiebeleid vastgesteld, welke op 6 april 2017 enkele aanpassingen heeft ondergaan. Dit beleid vormt het primaire toetsingskader voor archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen. De ondergrond van het gemeentelijk grondgebied bestaat uit verschillende geologische lagen met elk een specifieke archeologische verwachting voor een bepaalde periode uit de geschiedenis. Voor de gemeente Borsele is daarbij vooral de 'Laag van Walcheren' van belang, omdat hiervoor de hoogste archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen geldt. Binnen deze laag worden zones onderscheiden die elk een eigen archeologische verwachting kennen, gebaseerd op bekende archeologische gegevens en de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de gemeente.
De projectlocatie kent een hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten (categorie 4). Alleen wanneer de bodemverstoring groter is dan 250 m2 én dieper is dan 40 cm, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Gelet op het feit dat aan de onderhavige ontwikkeling geen bouwplan ten grondslag ligt, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en staat het aspect 'archeologie' de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient in principe een watertoets met het waterschap te worden overlegd. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.
Gelet op de aard van de onderhavige ontwikkeling is een watertoets niet nodig en vormt het aspect 'water' geen belemmering voor de uitvoering van deze herziening van het bestemmingsplan.
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk worden gehouden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.
In onderhavige situatie is sprake van het omzetten van een bedrijfswoning naar een woning voor derden. Voorheen hoorde de woning bij de naast gelegen uitvaartonderneming. De uitvaartonderneming is, los van de woning, verkocht.
De richtafstand voor uitvaartcentra is 10 meter, waarbij het bepalende milieuaspect geluid (m.n. verkeersbewegingen) is. Voor de overige milieu-aspecten geur, stof en gevaar is de richtafstand voor een uitvaartcentrum 0 meter. Gemeten vanaf de perceelsgrens wordt niet aan de richtafstand van 10 meter op basis van geluid voldaan.
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Indien ter plaatse sprake is van een gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd van 10 meter naar 0 meter.
De Schoorkenszandweg te 's-Gravenpolder is een doorgaande weg binnen de bebouwde kom. Aan de weg zijn diverse functies gevestigd, variërend van wonen tot bedrijvigheid en van maatschappelijk tot agrarisch. Daarmee is sprake van gemengd gebied en kan de richtafstand worden verlaagd naar 0 meter en wordt voldaan aan de vereiste richtafstand.
Het aspect 'milieuhinder' vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen moet aandacht worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico.
Risicovolle activiteiten zijn:
Bij de actualisering van het bestemmingsplan voor de kern 's-Gravenpolder (bestemmingsplan “Kern 's-Gravenpolder 2013”) in 2013 is externe veiligheid beschouwd. Er deden zich toen geen knelpunten voor op het gebied van externe veiligheid. Bij de opstelling van dat bestemmingsplan is geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het onderhavig plan voorziet slechts in het wijzigen van de bestemming “Maatschappelijk” naar “Wonen”, waardoor de bedrijfswoning mag worden bewoond door derden. In de nabijheid van het betreffende perceel zijn na 2013 ook geen risicovolle activiteiten (in de vorm van inrichtingen en transportroutes) gevestigd/aangelegd. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden; een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) aan de concentraties van diverse stoffen, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. De beoogde ontwikkeling betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar een woning voor derden. Hiervoor kan de Regeling NIBM naar analogie worden toegepast. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen.
Bijlagen 3a en 3b van de Regeling NIBM geven aan in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:
3% criterium (vanaf inwerkingtreding Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit):
Duidelijk is dat de beoogde ontwikkeling naar verhouding veel kleiner is dan de realisatie van 1500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen. De beoogde ontwikkeling valt derhalve, naar analogie, onder het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Dit betekent dat het aspect 'luchtkwaliteit' de uitvoering van het initiatief niet in de weg staat.
5.1 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zogenaamd ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het plan maakt het planologisch-juridisch mogelijk een voormalige bedrijfswoning, behorend bij de bestemming Maatschappelijk, als derde te bewonen en verklaart alle regels geldend voor de bestemming "Wonen-vrijstaand" van toepassing. Vanwege de geringe omvang van het plangebied en de aard van de ontwikkeling kent voorliggend bestemmingsplan slechts een beperkt aantal bestemmingen en een eenvoudig kaartbeeld.
Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna verbeelding) met regels. Bij het plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht.
5.2 Toelichting op bestemmingen
1. Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen moeten worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Wonen (artikel 3)
Het plangebied is bestemd tot 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: één hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
Ten aanzien van het hoofdgebouw zijn onder meer regels opgenomen betreffende de situering, de minimale breedte, goot- en totale hoogte en dakhelling.
Voor overige bouwwerken zijn bouwregels opgenomen betreffende de toegestane bouwhoogte, waarbij een specifieke regeling is opgenomen voor tuin- en erfafscheidingen. Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Waarde – Archeologie (artikel 4)
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 2' zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming mogen onder voorwaarden worden vernieuwd of veranderd. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde – Archeologie – 2' moet de aanvrager voor het bouwen van een bouwwerk waarbij de bodemverstoring groter is dan 250 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch rapport overleggen. Indien het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren. Tot slot is in deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de archeologische waarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Dit kan als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel als op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het
bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van de toegekende archeologische waarde voorziet.
3. Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Om misbruik van bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al
eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet
nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In dit artikel is gesteld dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen
kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de
plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels (artikel 7)
In artikel 7 is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen
betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van
bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bebouwingsgrenzen en het
oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht (artikel 8)
Artikel 8 betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde
gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit
rechtskracht verkrijgt. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van
het bouwen.
Slotregel (artikel 9)
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het
bestemmingsplan "Kern 's-Gravenpolder 2013, gedeelte Schoorkenszandweg 8A, 2018".
6.1 Kostenverhaal
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom
grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van
particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk
kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij de locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor
gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit
ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De
bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen. Gelet op het feit dat het in casu niet gaat om een bouwplan, kan een exploitatieplan achterwege blijven.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Bro moet de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, waaronder de economische uitvoerbaarheid, worden aangetoond. De kosten voor de beoogde invulling worden gedragen door de initiatiefnemer.
7.1 Maatschappelijke toetsing
Het ontwerp bestemmingsplan met bijbehorende stukken wordt conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 Awb ter inzage gelegd. In die periode kan een ieder zijn of haar zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
7.2 Overleg
In artikel 3.1.1 lid 1 Bro is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar
nodig, overleg gepleegd wordt met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale
diensten, etc.
In artikel 3.1.1 lid 2 Bro is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten, onderscheidenlijk Onze
Minister kunnen bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen
overleg is vereist met de diensten van Provincie onderscheidenlijk Rijk die betrokken zijn bij
de zorg voor de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft aangegeven dat vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met hen enkel nodig is als er nationale belangen in het geding zijn. Per brief van 26 mei 2009 heeft de toenmalige Minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen een gemeente altijd overleg moet voeren met het Rijk. Het wijzigen van het gebruik van een bedrijfswoning naar een woning voor derden valt hier niet onder. Met de beoogde ontwikkeling zijn ook geen andere belangen van het Rijk in het geding.
In een notitie van 24 maart 2016 heeft de provincie Zeeland, ter actualisatie van de GS brief 'Vooroverleg met de provincie over bestemmingsplannen en projectbesluiten' van 4 juli 2008 en de notitie uit 2011, aangegeven dat op basis van artikel 3.1.1 Bro onder meer voor het opstellen van alle bestemmingsplannen vooroverleg moet worden gevoerd. Praktisch gezien kan het vooroverleg in veel gevallen aan de hand van het regulier overleg worden afgedaan. In dat regulier overleg wordt dan door de provincie beoordeeld of de ontwikkeling provinciale belangen raakt en of officieel vooroverleg nodig is. Bij e-mail van 19 februari 2018 heeft de Provincie aangegeven dat het overleg ex artikel 3.1.1. Bro achterwege kan blijven omdat er geen provinciale belangen in het geding zijn.
Om bovenstaande reden kan het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro achterwege
blijven.