direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - 1
Plan: Elf locaties, vier bestemmingsplannen, één beheersverordening
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0644.BV1324OU001-VG01

Artikel 3 Agrarisch - 1

3.1 Gebruiksvormen

Ter plaatse van het besluitvlak Agrarisch - 1 is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. agrarische bedrijven als bedoeld in lid 1.3 onder b;
  • b. in de vorm van nevenfuncties zijn daarnaast toegestaan:
    • 1. een boerderijwinkel;
    • 2. een paardenpension;
  • c. bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, water, groen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van het besluitvlak Agrarisch - 1 gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken of gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van silo's, hooibergen en andere gebouwen ten behoeve van voederopslag en -transport bedraagt ten hoogste 12 m;
  • d. de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m;
  • e. de afstand van bouwwerken tot de boveninsteek van een waterloop bedraagt minimaal 3 m;
  • f. per bedrijf zijn ten hoogste twee bedrijfswoningen toegestaan, zoals bedoeld in artikel 1.9.
3.3 Afwijking van de bouwregels
3.3.1 Bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b om bedrijfsgebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, toe te staan met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m.

 

3.3.2 Silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder c om bedrijfsgebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, toe te staan met een bouwhoogte van ten hoogste 20 m.

3.4 Afwijking van de gebruiksvormen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gebruik van de gronden zoals bedoeld in 3.1 ten behoeve van mobiele verblijfsrecreatie zoals bedoeld in artikel 1.19, onder de voorwaarden dat:

  • a. alleen gronden in de directe omgeving van een agrarisch bedrijfswoning, welke niet gelegen zijn aan de naar de weg gekeerde zijde van deze woning, hiervoor in aanmerking komen;
  • b. de afwijking slechts is toegestaan voor de plaatsing van niet meer dan 1 kampeermiddel;
  • c. de afwijking slechts is toegestaan voor de periode van 15 maart tot 15 oktober;
  • d. de afwijking slechts is toegestaan indien voldoende landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- of telecommmunicatieleidingen en daarmee verband houdende installaties, constructies of apparatuur;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van deze gronden;
  • d. het aanleggen of inrichten van havens, alsmede het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiing van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van de op deze gronden aanwezige houtgewassen of andere begroeiingen, anders dan bij wijze van verzorging;
  • f. het bebossen van gronden, die ten tijde van het van kracht worden van deze beheersverordening niet als bosgronden konden worden aangemerkt, voor zover de Boswet of de daarop steunende voorschriften niet van toepassing zijn;
  • g. het aanleggen of inrichten van sport-, wedstrijd- of speelterreinen, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, lig- of speelweiden, lig- of speelstranden, zwemgelegenheden en baad- of speelvijvers.

3.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod zoals bedoeld in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. aan te merken zijn als normaal onderhoud en beheer ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;'
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De in lid 3.5.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend:

  • a. voor de activiteiten zoals bedoeld in lid 3.5.1 a t/m g mits, deze geen ingrijpende belemmering vormen voor een doelmatig agrarisch gebruik van de gronden;
  • b. voor de activiteiten zoals bedoeld in lid 3.5.1 a t/m g mits, deze geen neveneffecten teweeg brengen die de doelmatigheid van andere gronden in de (directe) omgeving belemmeren;
  • c. voor de activiteiten zoals bedoeld in lid 3.5.1 a t/m g, mits deze geen ingrijpende aantasting van het landschappelijke aanzien van de (directe) omgeving teweeg brengen.