direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.bp02noord-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening stelt dat bestemmingsplannen elke 10 jaar geactualiseerd moeten worden. Met het oog op deze verplichting worden de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied 'Noord' herzien. De vigerende bestemmingsplannen binnen een groot deel van het plangebied zijn inmiddels verouderd. Het huidige bestemmingsplan 'Noord 2009' dateert uit januari 2010 en is enkel nog analoog beschikbaar.

De actualisatie van het bestemmingsplan wordt ook aangegrepen om vergunde situaties positief te bestemmen en de bestemmingsplanregeling in lijn te brengen met het gemeentelijke Handboek Ruimtelijke plannen. In lijn hiermee biedt de actualisatie van dit bestemmingsplan (en andere bestemmingsplannen binnen de gemeente) de kans om een meer integrale bestemmingsplanregeling en daarmee rechtsgelijkheid tot stand te brengen. Ten slotte kan het bestemmingsplan worden aangepast aan de nieuwe wettelijke relingen, waaronder het Besluit ruimtelijke ordening, en aan nieuw beleid.

In het voorliggende bestemmingsplan 'Noord' worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (anders dan reeds op basis van de huidige bestemmingsplannen mogelijk waren) meegenomen die rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt. Wanneer de gemeente of een particuliere initiatiefnemer binnen het plangebied een ontwikkeling tot stand wil brengen die niet past in het plan, zal dit via een afzonderlijke afwijkings- of wijzigingsprocedure moeten plaatsvinden. Hierbij wordt op dat moment 'maatwerkgericht' beoordeeld of het ruimtelijke initiatief wel of niet ter plaatse kan worden ingepast.

1.2 Ligging plangebied

De wijk Noord vormt samen met de wijken Walburg en Oud Centrum het oostelijke woongebied van Zwijndrecht. De Rijksweg A16 en de spoorlijn Rotterdam/Den Haag – Dordrecht verdelen Zwijndrecht in een oostelijk en westelijk woongebied. De wijk Noord ligt globaal tussen het centrumgebied van Zwijndrecht in het zuidoosten, de wijk Walburg in het noordoosten, de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht in het zuidwesten en de Bootjessteeg in het noordwesten.

De wijk wordt via de Burgemeester Jansenlaan, Koninginneweg, Officiersvliet, Bootjessteeg en Warmoeziersstraat goed ontsloten in alle richtingen. Noord is een wijk met ca. 6.000 inwoners. De hoofdfunctie is wonen. De wijk bestaat uit verschillende buurten met woningbouw uit de jaren ’50 en ’60. De wijk is samen met de wijk Kort-Ambacht de eerste grootschalige stadsuitbreiding van Zwijndrecht in aansluiting op oudere delen in het centrumgebied. De woningen zijn vooral van het type naoorlogse gestapelde huur.

Het bestemmingsplangebied Noord wordt als volgt begrensd:

  • de gemeentegrens met Hendrik-Ido-Ambacht en het hart van de Rotterdamseweg in het noordoosten;
  • het hart van de Koninginneweg in het zuidoosten;
  • de zuidzijde van de Jeroen Boschlaan in het zuidwesten;
  • de A16 en de Bootjessteeg in het noordwesten.

Daarnaast worden met onderhavige planherziening enkele omgevingsvergunningen, recentere bestemmingsplannen en delen van omliggende geldende plannen meegenomen. Het gaat om de volgende ruimtelijke plannen c.q. gebieden:

  • Omgevingsvergunning Koningshof. Deze omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van 66 appartementen aan de Koninginneweg/Burgemeester Jansenlaan te Zwijndrecht is op 12 april 2016 verleend.
  • Bestemmingsplan en omgevingsvergunning Burgemeester Jansenlaan. In 2009 is een separaat bestemmingsplan opgesteld voor de herontwikkeling van de locatie op de hoek Burgemeester Jansenlaan/Burgemeester Brouwerstraat. De ontwikkeling voorzag in 52 nieuwbouwwoningen (appartementen) en 28 zorgwoningen met een ondergrondse parkeergarage. Op 31 juli 2014 is een omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van 24 appartementen verleend, waarmee op enkele onderdelen van het bestemmingsplan werd afgeweken, onder meer door de parkeergarage op maaiveldniveau te realiseren.
  • Een deelgebied van bestemmingsplan 'Corridor', vastgesteld op 18 juni 2013. Dit gebied bestaat uit diverse woningbouwlocaties en gemengde locaties aan de Antoni van Leeuwenhoekstraat, de P. Zeemanstraat en de Koninginneweg en ligt aan de zuidkant van onderhavig plangebied.
  • Een deelgebied van bestemmingsplan 'Molenvliet - Ter Steeghe', vastgesteld op 15 mei 2012. Dit deel bestaat uit het gebied rond het ziekenhuis en de sportvoorzieningen aan het Ter Steeghepad en maatschappelijke voorzieningen tussen het spoor en de Pietermantunnel. Dit deelgebied ligt aan de noordwestkant van onderhavig plangebied.
  • Een deelgebied van bestemmingsplan 'Bakestein', vastgesteld op 21 mei 2013. Dit deel bestaat uit woningbouw tussen de rijksweg A16 en de Heer Oudelandslaan. Dit deelgebied ligt aan de zuidwestkant van onderhavig plangebied.

Op navolgende kaart is de ligging en begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied 'Noord' is af te leiden van de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0001.png"  
Figuur 1.1: Begrenzing plangebied  

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied van het bestemmingsplan 'Noord' vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • 'Noord 2009', vastgesteld op 5 januari 2010 (grootste deel van het plangebied);
  • 'Burgemeester Jansenlaan e.o.', vastgesteld op 13 november 2009;
  • 'Molenvliet - Ter Steeghe', vastgesteld op 15 mei 2012;
  • 'Bakestein', vastgesteld op 21 mei 2013;
  • 'Corridor', vastgesteld op 18 juni 2013.

Daarnaast worden met de onderhavige planherziening twee omgevingsvergunningen meegenomen, het gaat om omgevingsvergunning Koningshof, verleend op 12 april 2016 en omgevingsvergunning Burgemeester Jansenlaan, verleend op 31 juli 2014.

1.4 Leeswijzer toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan 'Noord' bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk vormt een inleiding op het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van het plan en het plangebied in zijn omgeving. Er wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie.

In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid van het Rijk, de provincie, regio en gemeente aan de orde. Er wordt getoetst of het plan past binnen de beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op sectorale aspecten, dit betreffen milieu- en waarde aspecten. Daarna wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Dit gaat dan om de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische planopzet. In dit hoofdstuk worden onder andere de bestemmingen toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan 'Noord' heeft een overwegend beheergericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en waarom dat zo gedaan wordt. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 kort beschreven welke functies zich binnen het plangebied bevinden. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de ruimtelijke structuur op basis van overeenkomsten in stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken. Er zijn vijf deelgebieden te onderscheiden.

Daarna wordt in paragraaf 2.3 ingegaan op de achtergronden bij het beheer. Hierbij is met name de planologische gedachte achter de bestemmingssystematiek van belang. Het is de beleidsmatige motivering voor de manier waarop de beheerfunctie van dit bestemmingsplan wordt ingevuld.

2.2 Beschrijving plangebied en omgeving

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan 'Noord' grotendeels een actualisatie is van het bestemmingsplan 'Noord 2009', wordt aangesloten bij de beschrijving van het plangebied en omgeving van dat bestemmingsplan. Waar nodig is de beschrijving aangepast aan de huidige situatie.

2.2.1 Functionele structuur

Wonen
Wonen vormt de belangrijkste en meest omvangrijke functie binnen het plangebied. Het plangebied bestaat voornamelijk uit woningbouw uit de jaren ’60, ’70 en ’90, waarbij in de wijk 'Noord' relatief veel gestapelde en aaneengebouwde woningbouw voorkomt. Er heeft daarnaast een aantal recente woningbouwontwikkelingen in het plangebied plaatsgevonden. In de paragraaf 'ruimtelijke structuur' wordt hier nader op ingegaan.

Horeca en detailhandel
Er bevinden zich twee winkelcentra in het plangebied, beide gelegen aan de Burgemeester Jansenlaan: Passage en Boulevard Noord. Dit zijn lokaal verzorgende winkelcentra. In beide winkelcentra is een supermarkt aanwezig. In winkelcentrum Passage ligt de nadruk met name op de non-food artikelen. Daarnaast is hier Bistro Michel gevestigd.

In Boulevard Noord is een mix aanwezig van zowel dagelijkse als niet dagelijkse goederen. De winkels zijn veelal gesitueerd op de begane grondlaag van een gestapeld bouwblok. Op de verdiepingen bevinden zich overwegend woningen. Deze bouwblokken hebben de bestemming ‘Gemengd’ gekregen. In dit winkelcentrum is verder een cafetaria gevestigd. Aan de Van Meelstraat en Grote Beerstraat bevinden zich concentraties van voorzieningen. Het gaat hierbij om zowel detailhandel, dienstverlening als horeca.

Verder komen verspreid over het plangebied nog enkele voorzieningen voor aan de Prinses Margrietstraat en de Van Goghstraat. Aan de P. Zeemanstraat is een restaurant aanwezig.

Kantoren en (medische) dienstverlening
In het plangebied bevinden zich diverse kantoren en bedrijven aan huis. Het aan huis verbonden beroep/bedrijf wordt geregeld in de woonbestemming. Solitaire bedrijvigheid is slechts in beperkte mate in het plangebied aanwezig. Deze betreft een autobedrijf aan Onrust 26 (milieucategorie 3.1) en een tankstation aan de Langeweg 246 (milieucategorie 3.1).

Dienstverlenende bedrijvigheid bevindt zich met name in de winkelcentra en de gemengde bouwblokken aan de Van Meelstraat en Grote Beerstraat.

Medische dienstverlening komt verspreid over het plangebied voor. In gebouw De Schakel aan de Prinses Beatrixstraat is een huisartsenpraktijk gevestigd. Daarnaast is een huisarts gevestigd aan Bosch. Aan de Laurensvliet, Langeweg en in de gebouwen aan de Saturnusstraat zijn tandartsenpraktijken gevestigd.

Maatschappelijke voorzieningen
Verspreid over het plangebied komen diverse maatschappelijke voorzieningen voor. Aan de Laurensvliet bevindt zich openbare basisschool De Dolfijn. Ter plaatse van de voormalige dependance van het Develsteincollege aan de Burgemeester Jansenlaan is een lokaal onderwijscentrum (Loket Zwijndrechtse Waard) gerealiseerd dat plaats biedt aan ca. 900 leerlingen. Het nieuwe opleidingscentrum, een samenwerkingsverband tussen Develsteincollege, Walburgcollege en Da Vinci College, verzorgt zowel voortgezet middelbaar onderwijs als middelbaar beroepsonderwijs.

Aan de Dr. Plesmanstraat is Stichting Kinderopvang Zwijndrecht gevestigd. Aan de Saturnusstraat is een werk- en activiteitencentrum voor verstandelijk gehandicapten gevestigd.

Aan de Grote Beerstraat is het wijkcentrum “Xiejezo” gevestigd. Dit wijkcentrum bestaat uit verschillende zalen, onder meer een kinderdagverblijf en een gymzaal. Er worden diverse cursussen en activiteiten georganiseerd voor zowel kinderen, jongeren als senioren.

Aan de Burgemeester Jansenlaan is een gereformeerde kerk gevestigd. Verder zijn gereformeerde kerken gesitueerd aan de Prinses Beatrixstraat en de Doctor Plesmanstraat. Een Turks-Islamitische moskee is gevestigd aan de Melkwegsingel. Een grote Algemene Begraafplaats bevindt zich in de zuidwesthoek van het plangebied.

Aan de westzijde van het plangebied ligt het cluster van het Albert Schweitzer ziekenhuis met bijbehorende parkeervoorzieningen. Centraal in dit cluster ligt de bebouwing van het ziekenhuis. Ten oosten van de bebouwing zit maatschappelijke dienstverleningsbureau 'Vivenz' gevestigd. Ten zuiden van de bebouwing van het ziekenhuis zit de Ambulancedienst Zuid-Holland Zuid.

Sportvoorzieningen
Nabij het Albert Schweitzer ziekenhuis zijn de tennisvelden van tennisclub Ter Steeghe gelegen. Uitsluitend op deze plek binnen het plangebied komen sportvoorzieningen voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0002.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0003.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0005.png"  
Figuur 2.1: Enkele beelden van functies in het plangebied: linksboven winkelcentrum Boulevard Noord, rechtsboven winkelcentrum Passage, linksonder de gereformeerde kerk en rechtsonder wijkcentrum Xiejezo  

Nutsvoorzieningen
Verspreid over het plangebied komen enkele trafogebouwtjes voor. Grote gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn niet aanwezig.

Groen
Zwijndrecht is groen van karakter, door de veelheid aan groene plekken en groenstroken. De Algemene Begraafplaats vormt een groen kerngebied binnen het plangebied. De Algemene Begraafplaats levert als groot groenobject een bijdrage aan de beleving van het groen in de stad. Het thema ‘bezinningspark’ is toegekend aan de Algemene Begraafplaats. Naast de functie voor begraven zijn er ook mogelijkheden om hier tot bezinning en rust te komen. De Algemene Begraafplaats ligt als een eiland in het plangebied. Rondom ligt een groenzone die gebruikt wordt als wandelgebied. Ander hoofdgroen in het plangebied wordt gevormd door de groenstroken ten zuiden van Burgemeester Jansenlaan, langs Officiersvliet, ten oosten van Warmoeziersstraat en langs Laurensvliet. Verder is verspreid over het plangebied wijk- en buurtgroen aanwezig.

Water
Zwijndrecht is een waterrijke gemeente. Naast de Rijkswaterloop Oude Maas en het boezemwater van de Devel vormen de overige watergangen binnen het stedelijk gebied een onderdeel van de waterstructuur. Deze watergangen hebben een functie voor de aan- en afvoer en de waterkwaliteit van het oppervlaktewater van het betreffende gebied. Daarnaast vervullen deze watergangen ook een belangrijke functie voor visueel-ruimtelijke beleving.

De belangrijkste watergangen in de wijk Noord zijn Laurensvliet, de watergangen rondom de Algemene Begraafplaats, de watergangen ten zuiden van de Burgemeester Jansenlaan en de watergang tussen de hoofdrijbaan van Officiersvliet en de parallelweg Officiersvliet. Deze waterlopen hebben een functie voor waterberging. Alle wateren binnen Zwijndrecht hebben daarnaast de functie van viswater. Verder heeft het water van de Officiersvliet een natuurfunctie. Het plangebied heeft onvoldoende ruimte beschikbaar voor het vasthouden van water en kent daarmee een bergingstekort.

In samenhang met het watersysteem speelt het rioleringssysteem een cruciale rol in de afvoer van afvalwater en hemelwater. Het rioolsysteem in Zwijndrecht is vrijwel geheel van het gemengde type (rioolwater en hemelwater gezamenlijk). Het afvalwater wordt via gemalen en persleidingen getransporteerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) Zwijndrecht. De riolering zorgt ook voor knelpunten in de waterkwaliteit.

Autoverkeer
De gebiedsontsluitingswegen van Noord worden gevormd door de Pieter Zeemanstraat (hoofdrijbaan), Burgemeester Doumaweg, Burgemeester Jansenlaan, Koninginneweg, Warmoeziersstraat, Bootjessteeg (tussen Burgemeester Jansenlaan en Langeweg) en Officiersvliet. Deze ontsluitingswegen kennen een 50 km/uur-regime en zijn voorzien van vrij liggende fietspaden of parallelwegen waar de fietsers gebruik van kunnen maken. De overige wegen in de wijk zijn opgenomen in verblijfsgebieden. Deze zijn of worden in de nabije toekomst aangewezen als 30 km/uur-zone.

Langzaam verkeer
De hoofdroutes voor het langzaam verkeer vallen samen met de hoofdontsluitingswegen. Binnen het gebied loopt de doorgaande snelfietsroute tussen Dordrecht en Rotterdam. Deze loopt vanaf de Dr. Boutensstraat (buiten het plangebied) via de Hans Lipperheystraat, Snelliusweg, een onderdoorgang onder het spoor en de Jeroen Boschlaan naar de Heer Oudelandslaan (buiten het plangebied). Voor deze en andere belangrijke fietsroutes (met name de fietsroutes Snelliusweg - Lorentzstraat, Langeweg en Rotterdamseweg) wordt daar waar deze straten niet voorzien zijn van separate fietsvoorzieningen, de mogelijkheid van een fietsstraat overwogen bij herinrichting.

Aanvullend hierop vormen de Laurensvliet, Jeroen Boschlaan en Rotterdamseweg belangrijke langzaam verkeerverbindingen. Laurensvliet wordt veel gebruikt door de leerlingen van het Develsteincollege en het Walburgcollege. Aan de Jeroen Boschlaan bevindt zich de onderdoorgang onder het spoor richting Develpoort.

Parkeren
Het parkeren binnen het plangebied vindt voor een groot deel plaats langs wegen en woonstraten en op parkeerterreinen. Een deel van de woningen beschikt over parkeerplaatsen op eigen terrein of garageboxen.

Binnen het gebied van het bestemmingsplan bestaan problemen met betrekking tot parkeren in de buurt van het station Zwijndrecht en de Vliegeniersbuurt. Voor het stationsgebied wordt overwogen om de parkeerdruk te verminderen met de invoer van een blauwe zone. Daarnaast heeft het ASZ aangegeven dat zij een toename van de parkeerdruk verwachten door verplaatsing van enkele poliklinieken vanuit Dordrecht. Deze ontwikkeling kan mogelijk een extra druk leggen op de Vliegeniersbuurt.

Openbaar vervoer
Momenteel loopt de aanbesteding voor een nieuwe concessie bij de uitvoerende partij. Deze krijgt veel vrijheid inzake lijnvoering. Bij de aanbesteding is vanuit de gemeente nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de bereikbaarheid van het ziekenhuis. Daarnaast zal de Koninginneweg de belangrijke as blijven voor de doorgaande buslijnen van HOV-D en R-net.

2.2.2 Ruimtelijke structuur

In de ruimtelijke structuur van het plangebied is een aantal deelgebieden te onderscheiden, te weten: dorpslint Rotterdamseweg (1), woningbouw uit de jaren '50 en '60 (2), woningbouw uit de jaren '70, '80 en '90 (3) uit de twintigste eeuw en woningbouw uit de jaren '10 van de eenentwintigste eeuw (4). Ten slotte is het gebied van het Albert Schweizerziekenhuis een te onderscheiden deelgebied (5). In de volgende figuur zijn deze deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0006.png"  
Figuur 2.2: Ruimtelijke structuur plangebied bestemmingsplan 'Noord'  

Dorpslint Rotterdamseweg (1)
De Rotterdamseweg is een belangrijke lijn in de stedenbouwkundige structuur van Zwijndrecht. De Rotterdamseweg maakte vroeger onderdeel uit van de directe verbinding tussen Rotterdam en Dordrecht. De woningen aan de Rotterdamseweg hebben een bijzonder karakter. Het dorpslint Rotterdamseweg valt voor een klein gedeelte binnen het plangebied: de woningen ten zuiden van de Rotterdamseweg tussen de Koninginneweg en de Prinses Margrietstraat.

De bebouwing bestaat uit rijen geschakelde arbeiderswoningen, hier en daar afgewisseld met individuele panden. Tussen de panden komen kleine rooilijnverschillen voor. De opbouw van de panden bestaat uit een onderbouw van één of ten hoogste twee lagen met een kap. Er komen verschillende kapvormen voor zoals zadeldaken met en zonder wolfseinden, schilddaken en een enkele keer platte daken. De noklijnen staan haaks op of lopen evenwijdig aan de weg. De gevels zijn representatief en hebben een traditionele opbouw met een hoge begane grond laag, een verticale geleding en soms een topgevel. Gevelopeningen zijn staand en aan de onder- en bovenzijde aan elkaar gelijnd. De detaillering van de gebouwen varieert van rijk tot eenvoudig, maar heeft altijd een zorgvuldig karakter. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0008.png"  
Figuur 2.3: Links een impressie van de Rotterdamseweg, rechts van de Bootjessteeg  

Woningbouw jaren '50 en '60 (2)
Nagenoeg alle woningen in het plangebied zijn gebouwd in de jaren ’50 en ’60. Deze naoorlogse uitbreidingswijken kenmerken zich door een ruime opzet met veel openbaar groen en herhaling van de woning als basiseenheid. De woningbouw bestaat uit architectonische en stedenbouwkundige herhaling van rijen of blokken. Er is een mix van gestapelde woningbouw (portiekflats en duplexwoningen) en grondgebonden woningbouw (eengezinswoningen). Deze zorgen voor samenhangende composities die als zelfstandige eenheden in de ruimtelijke structuur van de kern liggen. Samen met groenstructuren in de wijk geven ruime voor- en achtertuinen van de woningen de wijk een groen karakter. De voorgevels zijn georiënteerd op de straat. De rechte rooi- en noklijnen lopen evenwijdig met de straat en zorgen per rij voor een samenhangend beeld.

De woningen hebben een eenvoudige opbouw van twee lagen met een zadeldak of een enkele keer een plat dak. De noklijnen lopen overwegend evenwijdig aan de weg. Binnen de rijen zijn weinig accenten aangebracht. Herhaling in de gevelindeling, met balkons en schoorstenen geeft ritme aan het straatbeeld. De materialisering en detaillering is meestal eenvoudig en seriematig. Het kleurgebruik is terughoudend en meestal samenhangend per rij of blok.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0010.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0012.png"  
Figuur 2.4: Linksboven een impressie van de Graaf Albrechtweg, rechtsboven en linksonder de Officiersvliet, rechtsonder de Stoop van Zwijndrechtstraat  

Woningbouw jaren '70, '80 en '90 (3)
Een klein gedeelte van het plangebied, tussen Laurensvliet en het Prinsessenpark, is een planmatig opgezet woongebied waarin de woningen zijn geschakeld of vrijstaan en waarbinnen hetzelfde woningtype telkens herhaald wordt. Door het creëren van doodlopende straten is een rustig woonmilieu gerealiseerd zonder doorgaand verkeer. De opbouw van de woningen bestaat uit twee lagen met een zadeldak. De detaillering van de woningen is eenvoudig met weinig accenten en seriematig van aard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0013.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0014.png"  
Figuur 2.5: Links een impressie van Laurensvliet en rechts Prinsessenpark  

Woningbouw jaren 2010 (4)
Aan de Burgemeester Brouwerstraat zijn moderne appartementencomplexen ontwikkeld. Met een omgevingsvergunning zijn op de hoek Burgemeester Jansenlaan – Burgemeester Brouwerstraat appartementen mogelijk gemaakt. Het project is in 2015 gerealiseerd. De appartementen versterken de stedenbouwkundige setting. Achter deze appartementen bevindt zich naast het introverte woonhof een parkhof met water.

Met de omgevingsvergunning 'Koningshof' wordt een modern appartementencomplex ontwikkeld. De gevelbeëindiging heeft de vorm van een lessenaarsdak. Het is een dakvorm die goed aansluit bij het dorpse karakter van de woonbebouwing in deze omgeving.

Albert Schweitzer ziekenhuis (5)
Aan de westzijde van het plangebied ligt het cluster van het Albert Schweitzer ziekenhuis. Centraal in dit cluster ligt de bebouwing van het ziekenhuis. Dit gebied heeft een relatief laag bebouwingspercentage en heeft een maximale bouwhoogte van 20 meter. De gronden om het gebouw zijn verhard, de randen van het cluster zijn groen aangeplant.

Aan de westzijde van het ziekenhuis liggen volkstuinen en een tennispark. Dit cluster heeft een laag bebouwingspercentage en een groen en open karakter.

Het Albert Schweitzer ziekenhuis heeft vanzelfsprekend in de eerste plaats een maatschappelijke functie. Daarnaast liggen binnen dit cluster ook functies die bij deze functie horen, waarvan parkeren het belangrijkste is.

Het gebied ten westen van het ziekenhuis heeft met name een recreatieve functie door de aanwezigheid van de volkstuinen en de tennisvelden. Dit cluster loopt functioneel min of meer over in de groengebieden in het plangebied, die een recreatief karakter hebben.

2.3 Beheer

Voorliggend bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Dit houdt in dat de bestaande (legale) situatie, zoals die bij het opstellen van het bestemmingsplan bekend is, is vastgelegd. In het bestemmingsplan 'Noord 2009' is bepaald dat onnodige starheid van het plan moet worden voorkomen. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en veranderingen binnen de bestaande functie is in meerdere of mindere mate wel mogelijk. Een woning blijft een woning en een maatschappelijke functie blijft een maatschappelijke functie. Afhankelijk van de functie zijn in het bestemmingsplan uit 2009 wel royale of minder royale mogelijkheden binnen de functie gegeven. Deze mogelijkheden zijn in beginsel overeenkomstig het plan uit 2009 overgenomen. Dit betekent dus dat ook de bestaande juridisch-planologische mogelijkheden in beginsel zijn overgenomen.

De verschillende functies zoals die in het plangebied voorkomen zijn veelal bestaande functies. De vraag bij deze functies is in het kader van dit bestemmingsplan niet primair of de functie daar goed is of mooi. Wel is de vraag of deze (nog) passend in de omgeving zijn (beginsel van een goede ruimtelijke ordening). Als ergens een functie voorkomt die daar werkelijk storend is (niet alleen geen goede ruimtelijke ordening of een matige, maar feitelijk een slechte ruimtelijke ordening) dan is dat een aspect waarbij actief gemeentelijk optreden noodzakelijk is. In het plangebied komen echter geen functies voor die zéér storend zijn.

Hieronder wordt ingegaan op de planologische afwegingen die zijn gemaakt bij het opstellen van dit bestemmingsplan voor enkele belangrijke functies.

Wonen
Wonen is de meest voorkomende functie in het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt deze functie beheerd met daarbij royale bouwmogelijkheden. Bestaande bouwrechten worden in beginsel gerespecteerd. Hierbij is een bouwregeling opgezet welke rekening houdt met de diverse bebouwingscategorieën. De grenzen aan de bebouwing zijn in dit plan bepaald op basis van datgene dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt maximaal aanvaardbaar wordt gevonden bij de diverse categorieën. Door dit maximum wordt bereikt dat het karakter van de diverse straten en wijken in stand blijft (bijvoorbeeld een dicht bebouwd gebied zal dus dichtbebouwd blijven). Het maximum is dus niet altijd vastgelegd op de bestaande bebouwing, maar kan enige ruimte bieden voor extra bebouwing. Deze ruimte wordt in beginsel uitsluitend op het achtererf geboden, waar een bepaalde mate van flexibiliteit voor de bewoners gewenst en aanvaardbaar is. Op de voor- en zijerven gelden striktere regels (zie het subkopje hierna). Wanneer het maximum van de bouwmassa bereikt is en om bepaalde redenen alsnog meer bebouwing gewenst wordt, dan dient hiervoor een afweging te worden gemaakt. Hierbij kan specifiek worden gekeken naar het bouwplan, de omgeving en de reden waarom het bouwplan wordt gewenst. Dit kan met een binnenplanse afwijking binnen het plan ex artikel 2.12 onder 1a ten 1e van de Wabo (dit geldt ook voor andere functies dan de woonfunctie). Voor een buitenplanse afwijking dient gebruik te worden gemaakt van een artikel 2.12 onder 1a ten 3e van de Wabo, tenzij een en ander mogelijk is met de kruimelgevallenlijst (artikel 2.12 onder 1a ten 2e). Daarna dient gebruik te worden gemaakt van hetzij een wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, hetzij een herziening van het bestemmingsplan ex. artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor- en zijerven
Met het oog op de wens om binnen de gemeente zoveel mogelijk rechtsgelijkheid te creëren, maar anderzijds bestaande bouwrechten en legale bebouwing te respecteren, is een specifieke regeling voor bebouwing op voor- en zijerven opgesteld. Deze is opgesteld overeenkomstig het gemeentelijk beleid voor bijgebouwen. Minder dan in andere wijken in Zwijndrecht (bijvoorbeeld Nederhoven) komt in het plangebied bebouwing in de voorerven voor. Op een aantal percelen is dit wel het geval. In beginsel wordt het niet gewenst geacht om méér bebouwing in de voortuin toe te staan dan momenteel aanwezig is. De bouwregels zijn dan ook zo opgezet dat aanbouwen en andere gebouwtjes op het voorerf niet worden toegestaan, met uitzondering van kleine uitbreidingen van het hoofdgebouw zoals een erker. Bestaande legale bebouwing op het voorerf wordt ten behoeve van de rechtszekerheid specifiek op de verbeelding van het plan opgenomen en mag in de bestaande omvang worden gehandhaafd.

Ook op zijerven, voor zover grenzend aan het openbaar gebied, is nieuwe bebouwing in beginsel niet gewenst. Ook deze zijerven worden dan ook buiten de woonbestemming gelaten. Bestaande legale bebouwing mag echter worden gehandhaafd en krijgt wel een woonbestemming. Voor nieuwe bebouwing in het zijerf is maatwerk gewenst en kan gebruik worden gemaakt van de beleidsnota Afwijkingenbeleid 2015 (zie ook paragraaf 3.3).

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven
Bij de woonfunctie is er bewust voor gekozen om zogenaamde aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven onder voorwaarden toe te staan. Dit komt tegemoet aan de wens van vele mensen om op kleine schaal voor zichzelf te beginnen. Van oudsher zijn aan-huis-verbonden beroepen (tandarts, architect etc.) toegestaan, mits deze ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Een woning is in de eerste plaats woning en geen ruimte voor het beroep. Het is daarom van belang dat het kleinschalig is en blijft. Dit houdt onder meer in dat de bewoner van de woning ook de beroepsbeoefenaar is.

Steeds meer is er echter de vraag om ook aan-huis-verbonden bedrijvigheid toe te staan. Gedacht zou bijvoorbeeld kunnen worden aan een elektricien die zelfstandig opereert. In de garage bij de eigen woning is een kleine voorraad aan spullen gelegen welke nodig zijn voor het werk. Een dergelijk kleinschalig bedrijf met een beperkte ruimtelijke uitstraling kan onder specifieke voorwaarden uitstekend passen in een woonwijk. Vanuit de optiek van het stimuleren van (startende) ondernemers in woonwijken en het vergroten van de levendigheid in de wijk en het straatbeeld is dit een positieve en gewenste ontwikkeling.

Excessen, zoals overlast of parkeer- of verkeersproblemen moeten echter voorkomen worden. Daarom is ervoor gekozen om enerzijds flexibiliteit te bieden door zowel de aan-huis-verbonden beroepen als bedrijfsmatige activiteiten van milieucategorie 1 rechtstreeks toe te staan. Hieraan is een aantal strikte randvoorwaarden verbonden. Zo mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning voor deze doeleinden worden gebruikt, met een absoluut maximum van 50 m². Verder dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het gemeentelijk beleid, dienen problemen in de verkeersafwikkeling te worden voorkomen, en zijn horeca, detailhandel en bedrijfsmatige activiteiten die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen, niet toegestaan. Ook zijn geen reclame-uitingen toegestaan aan de gevel en de dakrand. Binnen deze voorwaarden worden aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven in een woonomgeving aanvaardbaar geacht, omdat geen onevenredige aantasting van het woonmilieu plaatsvindt.

Met een binnenplanse afwijking kan het college bedrijven van milieucategorie 2 toestaan. In specifieke gevallen kan een dergelijk bedrijf in kleinschalige omvang eveneens aanvaardbaar zijn. Aan deze binnenplanse afwijking zijn aanvullende voorwaarden verbonden.

Tuinen
De tuinen in het plangebied zijn in principe particuliere, niet-openbare gronden, waar nauwelijks of geen bebouwing en verhardingen vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig en/of civiel-technisch oogpunt zijn toegestaan. Zoals eerder aangegeven wordt bestaande legale bebouwing echter gerespecteerd. Het 'volbouwen' van het voorerf dient echter te worden voorkomen. Verhardingen zijn ook vanuit waterhuishoudkundig oogpunt niet gewenst, omdat de hemelwaterafvoer toeneemt als gevolg van de toename van verhard oppervlak. Hierdoor ontstaat versnelde afvoer naar riolering en oppervlaktewater. De riolering wordt extra belast en er moet ruimte gecreëerd worden om hemelwater op te vangen.

De gronden die aangewezen zijn als tuin, zijn dus 'tuin' in de gebruikelijke betekenis van het woord en dienen dat te blijven.

Openbaar gebied (verkeer, verblijf, groen, water, etc.)
De openbare gebieden binnen het plangebied zijn flexibel bestemd. Dit komt tegemoet aan de alledaagse gang van zaken, waarbij de inrichting van openbare ruimte regelmatig kan veranderen, en de wens om de inrichting van het openbaar gebied binnen bepaalde functies flexibel te houden. De loop van een fiets- of wandelpad, de aanpassing van een bocht in een weg en het verleggen of uitbreiden van een groenstrook zijn ontwikkelingen die binnen de planperiode op meerdere locaties kunnen voorkomen en die in beginsel weinig bezwaarlijk zijn uit ruimtelijke en milieuhygiënisch oogpunt. Het openbare gebied blijft na een dergelijke herinrichting nog steeds een openbaar gebied. Dit bestemmingsplan voorziet dan ook in de mogelijkheid om dergelijke aanpassingen aan de openbare ruimte te verrichten. Dit uit zich door ruime bestemmingsvlakken 'Verkeer - Verblijfsgebied' en flexibele, ruime gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemming.

De grotere groene gebieden in het plangebied, die deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur van Zwijndrecht, zijn als zodanig bestemd (bestemming 'Groen'). De gemeente streeft ernaar om de hoofdgroenstructuur zoveel mogelijk vrij te houden van verharding voor bijvoorbeeld parkeren. Gezien de gewenste flexibiliteit wordt het algemeen uitsluiten van deze voorzieningen echter niet wenselijk geacht.

De grotere oppervlaktewateren in het plangebied hebben de bestemming 'Water' gekregen. Om deze wateren is een beschermingszone opgenomen ter waarborging van de waterhuishoudkundige belangen.

Detailhandel en horeca
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor nieuwvestiging van deze functies. Horeca is in het algemeen een functie waarbinnen een grote verscheidenheid bestaat aan gelegenheden waarvan het gebruik in mindere of meerdere mate ruimtelijke consequenties heeft. Daarom is een onderverdeling gemaakt in horeca in vier categorieën. Deze categorieën geven de aard van de horeca aan.

De gemeente wil terughoudend omgaan met het toestaan van buitenterrassen. In de regels van dit bestemmingsplan worden daarom uitsluitend bestaande terrassen toegestaan. Uitbreiding van het terras of realisatie van een nieuw terras is uitgesloten.

Maatschappelijke voorzieningen
Er komen diverse maatschappelijke voorzieningen voor in het plangebied. Deze voorzieningen zijn van groot belang voor het dagelijkse functioneren en de leefbaarheid van een woonwijk. De bouwmogelijkheden bij deze functies zijn daarom daar waar mogelijk ook wat ruimer dan bij de overige niet-woonfuncties. Hierbij is wel rekening gehouden met de nabijheid van woningen. Daar waar woningen vlak bij de maatschappelijke functie zijn gelegen heeft de maatschappelijke functie weinig bouwmogelijkheden. Daar waar de woningen verder weg zijn gelegen zijn de mogelijkheden groter. Voor wat betreft de bouwmogelijkheden zijn de bouwvlakken uit de vigerende bestemmingsplannen op de verbeelding opgenomen. In een enkel geval heeft een correctie plaatsgevonden, zodat de bestaande legale bebouwing overal binnen het bouwvlak valt. Significante bouwuitbreidingen zijn niet mogelijk in dit bestemmingsplan. Bestaande bouwrechten zijn, ook wanneer deze niet volledig benut zijn, in beginsel overgenomen. De gebruiksmogelijkheden zijn, gezien de verscheidenheid aan maatschappelijke voorzieningen, ook ruim geformuleerd. Een te beperkende regeling voor het maatschappelijk vastgoed is niet wenselijk. Ook dit is in overeenstemming met het huidige bestemmingsplan 'Noord' en 'Molenvliet - Ter Steeghe'. Een niet-maatschappelijke functie op deze locaties is pas na een nieuw ruimtelijk-juridisch afwegingsproces mogelijk.

2.4 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt juridisch-planologisch geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ontwikkelingen die onder het regime van de vorige bestemmingsplannen zijn uitgevoerd, danwel in afwijking daarvan en ook vergund zijn, zijn in het nieuwe bestemmingsplan 'Noord' verwerkt. Ook enkele herontwikkelingslocaties, die nog niet (geheel) uitgevoerd zijn, zijn bestemd overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. Dit betreft met name enkele locaties in het plangebied van het bestemmingsplan 'Corridor' nabij de spoorweg.

Aan de Nicolaas Maesstraat is op korte termijn een ontwikkeling voorzien in de vorm van 92 sociale portiekappartementen. Deze ontwikkeling volgt echter een separate procedure. Wanneer deze procedure voor vaststelling het bestemmingsplan 'Noord' is afgerond, wordt de ontwikkeling in het onderhavige bestemmingsplan (alsnog) meegenomen.

Indien men een (andere) ontwikkeling binnen het plangebied wil uitvoeren dan zal dit via een separate procedure plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld 13 maart 2012)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Deze doelen zijn vertaald in 13 nationale belangen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende nationale belangen relevant:

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.

Op dit moment zijn in het Barro 14 nationale belangen aangegeven:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote Rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorzieningen;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. Ijsselmeergebied;
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Geen van deze nationale belangen zijn van belang voor het plangebied.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

Ladder voor duurzame verstelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder bestaat uit drie stappen die moeten worden doorlopen. Dit zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0015.png"  
Figuur 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking  

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en voorziet niet in nieuwe bebouwing danwel in nieuw gebruik ten opzichte van de vigerende en bestaande legale situatie. Er is geen sprake van een uitbreiding van het ruimtebeslag. Het bestemmingsplan maakt dan ook geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. De eerste herziening van de Structuurvisie is op 23 februari 2011 vastgesteld. De actualisering van de Structuurvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. De Structuurvisie vervangt het interim beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interim beleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020, de vier streekplannen en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan en de Nota Regels voor Ruimte. Voorts implementeert de Structuurvisie de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Het grootste deel van het interim beleid komt overeen met het provinciaal belang zoals geformuleerd in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie. In de structuurvisie zijn vier rode dragen opgenomen:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • vergroten van de agglomeratiekracht;
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Visie ruimte en mobiliteit
De provincie integreert met deze visie haar beleid voor mobiliteit en ruimtelijke ontwikkeling, zodat ze elkaar versterken. Een voorbeeld is het concentreren van stedelijke functies op locaties waar de bereikbaarheid op orde is en waar nog capaciteit op het mobiliteitsnetwerk beschikbaar is. De provincie anticipeert op de Omgevingswet, waarin het kabinet de wetgeving voor ruimte, verkeer, water en milieu integreert. Tegelijk blijven er, ondanks alle raakvlakken, ook verschillen bestaan tussen het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid.

De provincie wil dat wordt voorzien in de maatschappelijke vraag naar woningen. Die vraag ontwikkelt zich sinds enkele jaren onomkeerbaar door structurele demografische ontwikkelingen. De groei ontstaat door buitenlandse migratie en de trek van jongeren naar universiteits-/HBO-steden.

Door de vergrijzing wordt het aandeel ouderen groter. Ook blijven ouderen langer zelfstandig wonen. Door dit alles blijft het aantal huishoudens aanzienlijk groeien en betreft die groei per saldo bijna uitsluitend huishoudens met één inkomen. Die groep zoekt naar betaalbare woningen bij bestaande voorzieningen. Door het voorgaande vindt huishoudensgroei voor het overgrote deel plaats in de stedelijke agglomeratie. In delen van het Groene Hart en op de eilanden hoeft de woningvoorraad steeds minder te groeien; in sommige gebieden daalt het aantal huishoudens al voor 2030.

De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. Wij verwachten van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd. Het bouwprogramma is het sluitstuk, dat volgt uit kwalitatieve en kwantitatieve behoefteramingen en uit de voorziene ontwikkeling van voorraad en de bewoning daarvan.

De provincie biedt de gemeenten hiervoor een referentiekader aan via woningmarktverkenningen. Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. De provinciale kwantitatieve en kwalitatieve behoefteramingen, die eens per drie jaar worden geactualiseerd, vormen een referentiekader voor het gesprek tussen provincie en regio’s over de actualisering van regionale woonvisies. De hoofdlijnen van dat kader staan in het Programma ruimte.

Het accent van de bouwbehoefte op stads-en dorpscentra en hun directe omgeving, past goed bij de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland. Als op die plaatsen wordt gebouwd, kunnen voorzieningen beter worden benut of versterkt (HOV), de leefbaarheid en agglomeratiekracht worden versterkt en de groene ruimte worden gespaard.

Door de structurele veranderingen in de behoefte is de afzet van de woningbouw waarin de huidige plannen voorzien niet altijd zeker. Veel plannen zijn hard nodig om de benodigde productie te halen. Maar ook zal in een deel van die plannen prijsklasse en/of woonmilieu moeten worden aangepast op de actuele regionale behoefte, opdat de woningen ook afgezet zullen worden en het woningtekort kan worden ingelopen. Gemeenten en regio’s zijn aan zet, met als primaire partners corporaties en ontwikkelaars. Regionale samenwerking en onderlinge afstemming zijn nodig. Daarmee wordt voorkomen dat partijen op elkaar wachten met het aanpassen van plannen. De uitgangssituatie verschilt per regio. Wij geven in het Programma ruimte regiospecifieke hoofdlijnen voor actualisering van regionale visies. Als plannen niet voor de planhorizon van deze visie (2030) tot ontwikkeling komen, is heroverweging van bestemmingsplannen aan de orde.

Programma ruimte 2016
Bij besluit van 14 december 2016 hebben Provinciale Staten het Programma ruimte vastgesteld. Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie ruimte en mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma ruimte. Het gaat om:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.


Verordening ruimte 2014 met de Actualisering 2016
De Visie ruimte en mobiliteit is vastgesteld in juli 2014, evenals de bijbehorende Programma’s ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte 2014. Alle documenten gezamenlijk worden aangeduid met de noemer VRM.

Naar verwachting treedt eind 2018 de Omgevingswet in werking. De nu nog verplichte, sectorale planvormen voor ruimte, mobiliteit, water en milieu gaan dan vervallen. Hiervoor in de plaats komt een nieuw stelsel voor integraal omgevingsbeleid, bestaande uit één omgevingsvisie, programma’s en één verordening. De provincie werkt toe naar integratie van het omgevingsbeleid en de VRM wordt hier straks onderdeel van. Met het oog hierop is het wenselijk de VRM actueel te houden. De overgang naar integraal omgevingsbeleid gaat gemakkelijker als de te integreren beleidsproducten actueel zijn. Inhoudelijk en procesmatig gezien wordt bij actualisering van de VRM zoveel mogelijk voorgesorteerd op de Omgevingswet.

De Visie ruimte en mobiliteit heeft een strategisch karakter en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal beleid ten aanzien van ruimte en mobiliteit. De visie is robuust van opzet en daarom lang houdbaar. Het Programma ruimte en het Programma mobiliteit bevatten anders dan de visie veel concretere gegevens over programma’s, projecten en ontwikkelingen. Aanpassing daarvan is daarom met enige regelmaat nodig. Ook aanpassing van de Verordening ruimte is soms nodig vanwege de daarin opgenomen kaarten met precieze begrenzingen en de doorwerking daarvan naar gemeentelijke bestemmingsplannen.

Actualisering
Sinds de vaststelling van de VRM zijn twee partiële wijzigingen vastgesteld, met name in verband met enkele urgente ontwikkelingen. De Actualisering 2016 is eigenlijk de eerste reguliere actualisering, omdat de aanleiding voor deze actualisering al bij de vaststelling van de VRM was voorzien. Aan de regio’s is namelijk gevraagd de visies voor kantoren en wonen voor 1 juli 2015 te actualiseren. De geactualiseerde regionale visies leiden tot aanpassingen in het Programma ruimte (3 ha kaart) en de Verordening ruimte.

Een andere aanleiding betreft het Hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie. In het Hoofdlijnenakkoord zijn met betrekking tot het ruimtelijk beleid onder meer aanpassingen aangekondigd met betrekking tot slim ruimtegebruik, de omvang van agrarische bouwpercelen en intensieve veehouderij aangekondigd.

Sinds de inwerkingtreding van de VRM zijn er enkele veranderingen aangebracht in het samenhangende systeem van beleidsproducten. De Agenda ruimte is als uitvoeringsinstrument vervallen, hetgeen leidt tot aanpassing van het Programma ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit krijgt expliciet de status van Waterplan. Het toetsingskader vergunningverlening bodemenergie is ingetrokken en vervangen door een nieuwe beleidsregel.

Daarnaast leidt de uitvoeringspraktijk ook tot aanpassingen in het beleid. Soms is het beleid op onderdelen onduidelijk, soms zijn er nieuwe ontwikkelingen waar nog niet goed op kan worden ingespeeld. Ook kan het zijn dat er behoefte is om meer ruimte te geven of juist scherper te sturen.

Inhoud Verordening
In de verordening staan de regels die de provincie stelt aan ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie beschouwt in ieder geval de in de visie opgenomen doelen, en de uitwerking daarvan in het programma ruimte en mobiliteit, van provinciaal belang. Volgens de verordening ligt het plangebied binnen bestaand stads- en dorpsgebied: onder bestaand stads- en dorpsgebied bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Binnen dit gebied zijn ontwikkelingen mogelijk, mits de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen (zie paragraaf 2.3.3). De ladder is niet van toepassing voor dit bestemmingsplan. Een bestemmingsplan binnen het stads- en dorpsgebied kan detailhandel mogelijk maken binnen of aansluitend op een bestaande winkelconcentratie. Er wordt geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt. De bestaande kleinschalige detailhandelsvoorzieningen worden conserverend bestemd. Tot slot ligt het plangebied in de zone archeologische verwachtingswaarde Romeinse Limes. In paragraaf 4.2 (archeologie en cultuurhistorie) wordt nader op ingegaan op de wijze waarop de bescherming van archeologische waarden in het plangebied plaatsvindt.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Verordening ruimte 2014.

3.3 Regionaal beleid

Woonvisie 'Spetterend wonen in de Drechtsteden'
De Drechtsteden (Alblasserdam, Dordrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht) hebben gezamenlijk het motto 'Spetterend wonen' verwoord in de Woonvisie Drechtsteden 2010 - 2020. Dit komt neer op:

  • Kwaliteit verbeteren.
  • Toevoegen wat ontbreekt.
  • Nú doen wat nú moet.

In deze woonvisie hebben de Drechtsteden afgesproken de kwaliteit van wonen in de regio meer te verbeteren. Het realiseren van aantrekkelijke woonmilieus en het kwalitatief verbeteren van het woningaanbod moet daar invulling aan geven.

Wanneer nieuwe woningen worden gebouwd zullen deze moeten bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit. Dit betekent onder meer dat er meer woningen voor de hogere inkomensgroepen en meer woningen geschikt voor ouderen zullen komen. De aandacht wordt, naast nieuwbouw, meer gericht op de bestaande woningen en de bestaande wijken.

De opgave voor Zwijndrecht bestaat voornamelijk uit het op orde houden van de kwaliteit van woningen en woonomgeving in deze wijken met aandacht voor versterking van het groene karakter.

Uit de Woonvisie volgt dat in Zwijndrecht een overschot is van sociale huurwoningen en dat de kwaliteit hiervan onder de maat is. De komende jaren wordt in Zwijndrecht daarom ingezet op kwaliteit en een meer divers aanbod als het gaat om type, prijsklasse en woonmilieu. Met de voorgenomen herontwikkeling aan de Nicolaas Maesstraat, die een separate procedure volgt, wordt hieraan overigens invulling gegeven. De thans aanwezige appartementen daar zullen worden gesloopt, zodat daarvoor in de plaats grondgebonden eengezinswoningen kunnen worden gerealiseerd.

In Zwijndrecht zijn de laatste jaren veel plannen voor appartementen ontwikkeld, ook in het plangebied van 'Noord'. Voor zover er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, wordt in eerste in eerste instantie aan grondgebonden woningen gedacht. Het gebied 'Noord' wordt in de woonvisie benoemd als 'stadswijk' met een sloopbehoefte van 1.600 woningen en een nieuwbouwproductie van 1.100 voor de periode 2010-2020.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie 'Spetterend wonen in de Drechtsteden'.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad'
De Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad', is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2010. In deze structuurvisie heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid voor de komende tien jaar vastgelegd. Speerpunten hierin zijn de versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvend goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land.

Noord is een wijk die kan worden getypeerd als een 'modernistisch woonmilieu'. De woonintensiteit in het modernistisch woonmilieu is middelhoog. De woonmilieus worden gekenmerkt door goedkope woningen en buurten met een relatief hoog aandeel etagebouw ten opzichte van de rest van de gemeente. In de wijk komt dan ook relatief veel gestapelde en aaneengebouwde woningbouw voor.

De ambitie voor de wijk Noord is een 'gevarieerde wijk met ruimte voor alle bewoners die respectvol en betrokken met hun omgeving omgaan'. Noord heeft een goed voorzieningenniveau voor alle doelgroepen en leeftijdsgroepen. Intensief gebruik van voorzieningen door wijkbewoners is wenselijk.

Voorliggend bestemmingsplan is hierin faciliterend door het opnemen van ruime bestemmingen 'Gemengd', 'Maatschappelijk' en 'Groen' en een flexibele regeling voor het openbaar gebied.

Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en laat geen nieuwe woningbouwontwikkelingen toe. Het toevoegen van woningen is op basis van het bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk. Als initiatieven zich voordoen, dient een separate procedure te worden doorlopen. Door het bieden van flexibele mogelijkheden op de bestaande woonpercelen (achtererven) en de regeling voor het openbaar gebied, is het bestemmingsplan wel faciliterend voor het op orde houden van de kwaliteit van de woningen en het openbaar gebied in het plangebied.

Parkeerbeleidsplan (2009)
In dit parkeerbeleidsplan zijn de beleidsuitgangspunten en beleidsinstrumenten van de gemeente Zwijndrecht met betrekking tot het parkeren in de hele gemeente vervat. Op basis van dit beleid zijn de maatregelen die hieruit voorvloeien in een uitvoeringsprogramma beschreven en zijn de organisatorische en financiële consequenties benoemd.

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zwijndrecht 2006 – 2015 is een integrale visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zwijndrecht verwoord. Het GVVP biedt een kader voor het uitwerken van het parkeerbeleidsplan. De beoogde doelen van het parkeerbeleid zijn:

  • Het waarborgen van de bereikbaarheid;
  • Het faciliteren van noodzakelijk autoverkeer, het beperken van (niet-noodzakelijk) woonwerkverkeer per auto;
  • Het optimaal gebruiken van schaarse ruimte;
  • Het voorkomen van parkeeroverlast;
  • Een minimaal kostendekkende parkeerexploitatie.

In het parkeerbeleidsplan is een beleidsinstrument Woonwijken en een beleidsinstrument Bedrijventerreinen opgenomen. Als uitgangspunt bij woonwijken geldt ‘ontspannen woonwijken’. In de woonwijken moeten met name bewoners en hun bezoekers kunnen parkeren. In woonwijken waar ’s nachts de parkeerdruk hoger is dan 90% wordt de overlast veroorzaakt doordat de parkeervraag van bewoners groter is dan het aanbod aan parkeerplaatsen in de buurt. Het uitbreiden van de parkeercapaciteit is dan wenselijk maar mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat groen, en in ieder geval de hoofdgroenstructuur, niet aangetast mogen worden.

Conclusie
In het onderhavige beheergerichte bestemmingsplan heeft het parkeerbeleidsplan geen directe consequenties. Bij ontwikkelingen in het plangebied dient evenwel rekening te worden gehouden met dit beleid door daar waar mogelijk extra parkeerplaatsen te realiseren. Dit is in de gebruiksregels van de diverse bestemmingen in het bestemmingsplan opgenomen. Zodoende wordt bij functiewijzigingen geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en aan het parkeerbeleidsplan wordt voldaan. Na eventuele herziening van het parkeerbeleidsplan binnen de planperiode, is het nieuwe beleid van toepassing.

Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2016-2030 (2016)
In juni 2016 is het nieuwe Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan (GVVP) 2016-2030 vastgesteld door de gemeenteraad. Een heldere en toekomstgerichte integrale visie verkeer, vervoer en mobiliteit is van belang voor een bereikbaar en leefbaar Zwijndrecht. Een goede bereikbaarheid is voor de economische vitaliteit van Zwijndrecht van groot belang. Tegelijk stellen inwoners en bezoekers van Zwijndrecht steeds hogere eisen aan de leefomgeving en aan de veiligheid. Het GVVP draagt bij aan een aantrekkelijk Zwijndrecht, waarin het goed wonen, werken en recreëren is.

Het hoofddoel van het verkeer- en vervoersbeleid van de gemeente Zwijndrecht is het realiseren van een gemeentebreed evenwicht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid op een duurzame wijze. Enerzijds betekent dit het bevorderen van de ruimtelijk-economische dynamiek in de gemeente en anderzijds het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving in de woonwijken.

Conclusie
Ter bevordering van de ruimtelijk-economische dynamiek biedt de bestemmingsplanregeling de nodige flexibiliteit. Het bestemmingsplan regelt ten eerste bij functiewijzigingen de 'extra' parkeervraag voor de betreffende nieuwe initiatieven en/of plannen. Daarnaast wordt voldoende ruimte geboden voor in het openbaar gebied voor eventuele uitbreiding bij reconstructies, zodat daar waar mogelijk extra parkeervakken gerealiseerd kunnen worden.

Groenstructuurplan 2005-2015 (2009)
Het Groenstructuurplan 2005-2015 (25 augustus 2009) geeft een meerjaren visie op beheer en inrichting van de openbare ruimte, met speciale aandacht voor de bestaande groenstructuur. Voor de visie is een inventarisatie en analyse uitgevoerd naar het groen en aanverwante zaken. De hieruit voortgekomen knelpunten en potenties vormden aanknopingspunten voor het opstellen van de groenvisie, een essentieel onderdeel van het Groenstructuurplan. Uit de visie blijkt dat de hoofdgroenstructuur een basis biedt voor de ontwikkelings- en beheermaatregelen om het groen in de gemeente aantrekkelijk te maken en een duurzaam karakter te geven. Met betrekking hierop zijn diverse uitgangspunten geformuleerd om zowel de hoofdgroenstructuur als de wijkgroenstructuur en het overig groen te handhaven en te versterken. Het groenstructuurplan maakt onderscheid in hoofdgroenplekken en wijk- en buurtgroen. In bepaalde gevallen is in het groen deels bebouwing aanwezig.

Conclusie
In grote delen van het plangebied is veel groen aanwezig, met name rondom het aanwezige oppervlaktewater en een aantal woongebieden. De hoofdgroenstructuren zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan is faciliterend voor het beheer en de mogelijke versterking van deze groenstructuren. Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' kan daar waar gewenst versterking van de groenstructuur plaatsvinden.

Woonvisie Zwijndrecht (2008)
Op 16 december 2008 heeft de gemeente Zwijndrecht de 'Woonvisie Zwijndrecht 2015' vastgesteld. De twee pijlers waarop deze woonvisie berust zijn 'ruimte' en 'kwaliteit'. De komende jaren wordt in Zwijndrecht een verdere groei van zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve vraag verwacht. Er zijn niet alleen méér woningen nodig, maar het aanbod zal ook gevarieerder moeten worden naar type, prijsklasse en woonmilieu. Deze ontwikkeling moet bovendien grotendeels binnen de bestaande bebouwde kom worden opgevangen.

Om ook in de toekomst een aantrekkelijke woongemeente te kunnen blijven, met een evenwichtige bevolkingsopbouw en goede voorzieningen, moet Zwijndrecht op zoek naar ruimte. Fysieke ruimte in de vorm van invullen van herstructureringslocaties, waar een strategisch nieuwbouwprogramma gerealiseerd kan worden. Maar ook wil Zwijndrecht ruimte in de markt creëren door onevenwichtigheden in het gebruik van de bestaande woningvoorraad te corrigeren en doorstroming te bevorderen.

Daarnaast is er een specifieke opgave op het gebied van kwaliteit. In een tijdperk waar onderscheidend vermogen steeds belangrijker wordt, heeft Zwijndrecht als woongemeente onvoldoende een eigen gezicht. Nu nog is de prijs-kwaliteitverhouding van het woningaanbod een sterke troef. Het is echter geen vanzelfsprekendheid dat dat zo blijft. Een substantieel deel van de inspanningen is er daarom op gericht de inwoners van de gemeente Zwijndrecht ook in de toekomst 'waar voor hun geld' te blijven bieden. Dat wordt gedaan door te versterken wat er al is en toe te voegen wat gemist wordt.

Kernbegrippen daarbij zijn: duurzaam, levensloopbestendig, zeggenschap, keuzevrijheid, identiteit en kwaliteit van samenleven.

In algemene zin stelt de Woonvisie dat de beperkte ruimte die nog voorhanden is om nieuwe woningen te bouwen, zoveel mogelijk wordt ingezet voor het toevoegen van woningen die in Zwijndrecht nog onvoldoende worden aangeboden. Bijzondere aandacht is er daarbij voor het duurdere segment.

Concreet zal de samenstelling van de woningvoorraad meer in overeenstemming moeten worden gebracht met de (evenwichtige) bevolkingsopbouw van Zwijndrecht door de bestaande sociale voorraad met 10% te verkleinen ten gunste van het middensegment en de resterende bouwlocaties in te zetten om het aanbod in de hogere prijsklasse uit te breiden.

Het monitorschema dat in de Woonvisie is opgenomen geeft als doelstelling concreet aan dat er meer woningaanbod voor hogere inkomensgroepen en vermogenden moet komen, waarbij het aandeel woningen met een WOZ-waarde van > 250.000,- euro stijgt naar 30% van de totale waarde.

In Zwijndrecht zijn de laatste jaren veel plannen voor appartementen ontwikkeld, ook in het plangebied van 'Noord'. Voor zover er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, wordt in eerste in eerste instantie aan grondgebonden woningen gedacht. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is niet strijdig met de Woonvisie Zwijndrecht.

Afwijkingenbeleid Zwijndrecht 2015
De komst van de Wabo gaf voor de gemeente Zwijndrecht aanleiding om het bestaande ontheffingenbeleid te herzien. Dit heeft geresulteerd in de beleidsnota Afwijkingenbeleid Zwijndrecht 2015. Dit beleid voor planologisch strijdige activiteiten kent dezelfde uitgangspunten als het oude ontheffingenbeleid, maar is afgestemd op de nieuwe wetgeving. Het afwijkingenbeleid maakt onderdeel uit van een breder geheel aan instrumenten, die tezamen gericht zijn op het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Onderlinge samenhang tussen de verschillende instrumenten, waaronder het bestemmingsplan, is van belang.

De beleidsregel heeft tot doel om bij concrete verzoeken om omgevingsvergunning voor planologische bouw- en gebruiksactiviteiten (al dan niet in combinatie met andere activiteiten) een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid voor het verlenen van medewerking kan worden gevormd. Door middel van het stellen van een kader bieden deze beleidsregels naast duidelijkheid ook uniformiteit.

De beleidsregels zijn gemaakt voor de beoordeling van aanvragen met betrekking tot een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dakkapellen, dakopbouwen en antennes. Eveneens zijn regels opgenomen voor de beoordeling van plannen met betrekking tot wijzigingen van het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. In de uitwerkingen van de beleidsregels per activiteit is zoveel als mogelijk aansluiting gezocht met de structuur van de mogelijkheden die zijn aangegeven in het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, hoofdstuk IV. Naast deze generieke objectgebonden afwijkingen, zijn tevens gebiedsgerichte afwijkingen opgenomen (hoofdstuk 8 van de beleidsnota). Het plangebied van 'Noord' betreft deelgebied A2.

In 'Noord' zijn enkele gebieden aangewezen waarbinnen specifieke afwijkingen voor dakopbouwen worden toegestaan, qua plaatsing, afmetingen en vormgeving. Het betreft de gekleurde zones en woonblokken in onderstaande figuur.
 

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0016.png"  
Figuur 3.2: Specifieke afwijkingen voor dakopbouwen  

Conclusie
Zoals in paragraaf 2.3 onder 'Wonen' is beschreven, wordt gekozen voor een zoveel mogelijk uniforme bebouwingsregeling voor woonpercelen binnen de kom van Zwijndrecht. Deze houdt onder meer in dat nieuwe bebouwing in het voorerf en het naar openbaar gebied gekeerde zijerf in beginsel niet wenselijk zijn zonder nadere afweging en dus niet rechtstreeks mogelijk worden gemaakt. De beleidsregel biedt voor aan- en uitbouwen in het zijerf onder voorwaarden mogelijkheden.

Het rechtstreeks opnemen van mogelijkheden voor dakopbouwen wordt, gelet op de mogelijke invloed op het woon- en leefmilieu van omwonenden en het straatbeeld, niet wenselijk geacht. Voor bestaande legale dakopbouwen is een specifieke regeling opgenomen in de planregels en op de verbeelding.

Welstandsnota Zwijndrecht 2013
De Welstandsnota Zwijndrecht 2013 is in 2013 vastgesteld. In de welstandsnota zijn de samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten vertaald in objectieve beoordelingscriteria die de burger en de bouwplantoetser een houvast moeten bieden bij het opstellen en het beoordelen van bouwplannen. In de welstandsnota worden vier typen welstandsregimes onderscheiden. Deze gebieden komen allen voor in de wijk 'Noord'.

  • regulier versoepeld (uitsluitend de objectgerichte welstandscriteria), zwarte gebieden;
  • regulier (gebiedsgerichte criteria), gekleurde gebieden;
  • bijzonder (gebiedsgerichte criteria), rode gebieden;
  • welstandsvrij (geen criteria), zwart-wit gearceerde gebieden.

De toetsing aan redelijke eisen van welstand wordt in eerste instantie ambtelijk gedaan. Op de gebiedskaarten is aangegeven welk welstandsregime waar van toepassing is. Wanneer het plan is gelegen in een gebied met een bijzonder welstandsregime (roodgekleurd) wordt het plan direct voorgelegd aan de welstandscommissie. Wanneer het plan is gelegen in een gebied met een regulier versoepeld regime wordt het plan ambtelijk getoetst aan de objectgerichte welstandscriteria. Aan- of uitbouwen die niet voldoen aan deze criteria worden voorgelegd aan de welstandscommissie, alle overige bouwwerken dienen te worden aangepast en worden niet voorgelegd aan de welstandscommissie. Wanneer het plan is gelegen in een regulier welstandsregime en het plan met een ruimtelijk model in de nota is opgenomen, wordt er alleen ambtelijk getoetst aan de gebiedsgerichte welstandscriteria. Wanneer het bouwplan niet voldoet en redelijkerwijs wel kan voldoen aan deze criteria, dient het plan te worden aangepast en wordt het niet voorgelegd aan de welstandscommissie.

Wanneer er sprake is van een plan met een bijzondere kwaliteit of van een nieuwe ontwikkeling waarbij de gebieds- en objectgerichte criteria niet toereikend of ambtelijk toetsbaar zijn wordt het plan altijd voorgelegd aan de welstandscommissie. De welstandscommissie toetst dergelijke plannen aan de gebiedsgerichte criteria en, wanneer deze niet toereikend zijn, aan de algemene welstandscriteria.

Het plangebied 'Noord' bestaat hoofdzakelijk uit de zwarte gebieden. Voor deze gebieden geldt een regulier versoepeld welstandsregime. Ook is er een aantal gekleurde gebieden, waarvoor reguliere, strengere welstandseisen gelden.

Conclusie
Bestemmingsplan 'Noord' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Indien een bouwplan wordt ingediend kan de initiatiefnemer aan de hand van de welstandsnota bepalen in welk criteria gelden voor het betreffende bouwplan.

Partiële herziening verbod voor de winning van schaliegas en schalie-olie, gemeente Zwijndrecht
Het bestemmingsplan 'Partiële herziening verbod tot winning van schaliegas en schalie-olie' is opgesteld naar aanleiding van de motie van de gemeenteraad van 11 november 2013, tegen (proef)boringen naar schaliegas in de gemeente Zwijndrecht.

De gemeente Zwijndrecht heeft zich net als vele andere gemeenten in Nederland 'schaliegasvrij' verklaard. De gemeente heeft het verbod op proefboringen uitdrukkelijk verankerd door middel van een verbodsbepaling in het genoemde bestemmingsplan. Hiermee heeft de gemeente een expliciete weigeringsgrond voor de omgevingsvergunning wanneer een aanvraag wordt ingediend door een initiatiefnemer die een (proef)boring naar schaliegas of schalie-olie wil gaan uitvoeren.

Conclusie
De regels uit de partiële herziening zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan 'Noord'.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Vormvrije m.e.r.

Wettelijk kader

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  • 2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • 3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • 4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Conclusie
Het bestemmingsplan 'Noord' is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen, dan wel initiatieven of activiteiten mogelijk gemaakt als bedoeld in de Wet Milieubeheer. De drempelwaarden worden niet overschreden. Gelet op de conserverende aard van het plan, zijn significant negatieve milieugevolgen vanwege het plan niet te verwachten. Het plangebied ligt bovendien niet in of nabij een gevoelig gebied. Een vormvrije m.e.r. is dan ook niet noodzakelijk.

4.1.2 Geluid

Wettelijk kader
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder in werking getreden. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km/uur-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).

Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of functies mogelijk. Indien een bestaande functie uitbreidt of verbouwt, binnen de kaders van het bestemmingsplan, is middels het Bouwbesluit geborgd dat er sprake is van een aanvaardbaar binnenniveaeu.

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 50 dB(A)-contour van het gezoneerde industrieterrein Groote Lindt, dat ten zuiden van het plangebied is gelegen. Deze contour, die reeds in het bestemmingsplan 'Corridor' was opgenomen, is met een gebiedsaanduiding ('geluidzone - industrie') in dit bestemmingsplan opgenomen. Binnen deze contour is het oprichten van nieuwe geluidsgevoelige objecten uitsluitend toegestaan, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van de geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. Hiertoe zal bij een concreet initiatief een akoestisch onderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel een hogere waardenprocedure moeten worden doorlopen. Buiten de contour is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het plangebied ligt buiten de 50 dB(A)-contouren van de gezoneerde bedrijventerreinen 'Kijfhoek' en 'Aan de Noord' (zie ook afbeelding 4.1). De contour van Kijfhoek is ten opzichte van de situatie zoals vastgelegd in de huidige bestemmingsplannen 'Molenvliet - Ter Steeghe' en 'Bakestein' gewijzigd; de geluidzone is kleiner geworden. Derhalve is deze voor de betreffende gebieden niet langer in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0017.png"  
Afbeelding 4.1: 50 dB(A)-contouren nabijgelegen bedrijventerreinen ten opzichte van het plangebied.  
4.1.3 Bodem

Wettelijk kader
Wettelijk is bepaald dat een vergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, waarbij schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (in verband met milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven. In onderhavig bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd en de bestemmingsregeling geactualiseerd. Dit betekent dat voor bouwactiviteiten binnen een bestaande situatie de bescherming tegen bouwen op verontreinigde grond wordt geboden in de Wabo en de gemeentelijke bouwverordening.

Conclusie
Met het bestemmingsplan 'Noord' worden geen nieuwe ontwikkelingen, functiewijzigingen of vergelijkbare gevallen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van dit bestemmingsplan hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering.

4.1.4 Externe veiligheid

Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. Dit advies is inmiddels door de drandweer verstrekt en wordt zoveel mogelijk meegenomen in het plan.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is vooraf advies gevraagd bij de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, Directie Brandweer (17 februari 2017). De brandweer heeft advies uitgebracht in verband met het groepsrisico over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting. Het advies van de brandweer, wettelijk adviseur op grond van het Bevi, Bevt en Bevb, is als basis bij deze paragraaf gebruikt.

Risicobronnen en scenario's
Transport
Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied is sprake van het transport van gevaarlijke stoffen welke invloed op het plangebied heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0018.png"  
Figuur 4.2: ligging van relevante transportassen voor gevaarlijke stoffen  

Wegvervoer gevaarlijke stoffen
Het plangebied grenst aan de A16. Over de A16 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Om een beeld te geven van het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over de A16 wordt in de volgende tabel de omvang van deze aantallen weergegeven. De weergegeven cijfers zijn gebruikt om de huidige Plaatsgebonden Risico 10-6 contour te bepalen.

  Rijksweg A16  
Brandbare gassen   500  
Toxische gassen   97  
Zeer toxische
gassen  
205  
Brandbare vloeistoffen   134600  
Toxische vloeistoffen   15840  
Zeer toxische vloeistoffen   0  

Tabel 4.1: prognose aantallen transporten gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A16 in 2020 (bron: rapport basiswet weg oktober 2009)

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effectafstanden die ten gevolge van een incident kunnen optreden. Ter verduidelijking worden de afstanden bij de scenario's Bleve en toxische damp van de 1, 10 en 100 procent letaliteitgrenzen weergeven. Dit betreft de afstanden waar respectievelijk 1, 10 en 100 procent van het aantal aanwezigen zal komen te overlijden. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de landelijk opgestelde “Handleiding adviestaak regionale brandweer IPO 08, versie maart 2010”.

Scenario:   1% letaliteitgrens   10 % letaliteitgrens   100% letaliteitgrens  
Bleve: meest geloofwaardig   70   Niet berekend   30  
Bleve: worst case   230   140   90  
Toxische damp (ammoniak) Meest geloofwaardig   120   90   40  
Toxische damp (ammoniak)
Worst case  
750   600   250  

Tabel 4.2: overzicht effectafstanden

De kortste afstanden tussen bebouwing in het plangebied en het midden van de weg is 60 meter.

In het Basisnet weg is daarnaast een plasbrandaandachtsgebied (PAG) vastgesteld. Voor de weg is dit gebied vastgesteld op 30 meter vanuit de rand van de weg. Op basis van de gegevens uit de plankaart bij het bestemmingsplan heeft dit PAG geen invloed op de bebouwing in het plangebied. De bebouwing ligt op een afstand van meer dan 30 meter uit de rand van de weg.

Spoorvervoer gevaarlijke stoffen
Er vindt doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor plaats ter hoogte van het plangebied. Het plangebied ligt volledig binnen het invloedsgebied van dit vervoer.

Het betreft meerdere transportstromen te weten het transport van en naar het emplacement Kijfhoek over de Betuweroute, de Brabantroute en het transport richting dan wel komend uit de richting Barendrecht. Met betrekking tot dit transport vinden op emplacement Kijfhoek rangeeractiviteiten plaats.

In het beschouwde traject zijn meerdere baanvakken/spoorlijnen gelegen. Het beschouwde traject en de aanduiding van de baanvakken wordt getoond in figuur 4.3. De Betuweroute (baanvak 226) is niet beschouwd omdat de Betuweroute vanaf het emplacement Kijfhoek vrijwel direct een spoortunnel ingaat. Daarnaast is de Betuweroute een spoorlijn met eigen veiligheidsmaatregelen, waardoor de Betuweroute in principe niet vergelijkbaar is met de overige spoorlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0019.png"  
Figuur 4.3: baanvakken bij het plangebied  


Traject Kijfhoek Noord - Barendrecht aansluting (baanvak 30) en Kijfhoek Zuid - Dordrecht (baanvak 40)
Voor de huidige vervoerssituatie is gebruik gemaakt van de realisatiecijfers 2009. Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van de marktverwachting 2020 uit 2007 en ter vergelijking het ontwerp Basisnet Spoor van 8 juli 2010. Tabel 4.3 en 4.4 tonen de jaarintensiteiten van beladen spoorketelwagens voor baanvak 30 en respectievelijk baanvak 40. Er is aangenomen dat het transport voor 33% gedurende de dag en voor 67% gedurende de nacht plaatsvindt. Verder is aangenomen dat het transport van gevaarlijke stoffen in bonte treinen plaatsvindt. Een uitzondering hierop vormt het transport van chloor (stofcategorie B3) dat in bloktreinen en uitsluitend 's nachts is verondersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0020.png"  
Tabel 4.3: aantal vrachtwagens per stofcategorie (beladen spoorketelwagens per jaar), baanvak 30 Kijfhoek Noord - Barendrecht aansluiting.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0021.png"  
Tabel 4.4: aantal vrachtwagens per stofcategorie (beladen spoorketelwagens per jaar), baanvak 40 Kijfhoek Zuid - Dordrecht  

Kijfhoektraject (baanvak 33)
Voor de huidige vervoerssituatie is gebruik gemaakt van de realisatiecijfers 2009. Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van de marktverwachting 2020 uit 2007 en ter vergelijking het ontwerp Basisnet Spoor van 8 juli 2010. In de Marktverwachting 2020 en binnen het Basisnet sluit baanvak 30 aan op baanvak 40, Kijfhoek is niet gedefinieerd als afzonderlijk baanvak. Voor deze situaties is de transportintensiteit per stofcategorie op het Kijfhoektraject (33) daarom afgeleid uit het maximum van de in- en uitgaande transporten aan de noordzijde van kijfhoek (30) en de zuidzijde van Kijfhoek (40 plus Betuweroute).

Tabel 4.5 toont de jaarintensiteit van beladen spoorketelwagens op het traject. Er is aangenomen dat het transport voor 33% gedurende de dag en voor 67% gedurende de nacht plaatsvindt. Verder is aangenomen dat het transport van gevaarlijke stoffen in bonte treinen plaatsvindt. Een uitzondering hierop vormt het transport van chloor (stofcategorie B3) dat in bloktreinen en uitsluitend 's nachts is verondersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0022.png"  
Tabel 4.5: aantal vrachtwagens per stofcategorie (beladen spoorketelwagens per jaar), baanvak 33 Kijfhoektraject  

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effectafstanden die ten gevolge van een optredend incident kunnen optreden. Ter verduidelijking worden de afstanden bij de scenario's Bleve en toxische damp van de 1, 10 en 100 procent letaliteitgrenzen weergeven. Dit betreft de afstanden waar respectievelijk 1, 10 en 100 procent van het aantal aanwezigen zal komen te overlijden. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de landelijk opgestelde “Handleiding adviestaak regionale brandweer IPO 08, versie maart 2010”.

Scenario:   1% letaliteitgrens   10 % letaliteitgrens   100% letaliteitgrens  
Koude Bleve: meest geloofwaardig   85   Niet berekend   40  
Warme Bleve: worst case   330   220   140  
Toxische damp (ammoniak) Meest geloofwaardig   120   90   40  
Toxische damp (ammoniak)
Worst case  
1250   950   400  

Tabel 4.6: effectafstanden in meters scenario's doorgaand spoorvervoer

De kortste afstanden tussen bebouwing in het plangebied en het midden van het spoor is 35 meter.

In het Basisnet spoor is daarnaast een plasbrandaandachtsgebied (PAG) vastgesteld. Voor het spoor is dit gebied vastgesteld op 30 meter vanuit de rand van het spoor. Enkele woningen aan de Heer Oudelandslaan liggen in het PAG. Naast de bijzondere verantwoordingsplicht gelden in een PAG voor nieuwe bebouwing aanvullende bouwkundige voorschriften.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Er zijn een tweetal buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen welke hun invloed in het plangebied doen gelden. Het betreft de aardgastransportleiding (W-507-01) van de Gasunie en een waterstoftransportleiding van Air Products.

Hogedruk aardgastransportleiding
De aardgasleiding heeft een uitwendige diameter van 12,75 inch en een druk van 40 bar. De leiding ligt net buiten het plangebied. Er zijn verschillende incidenten met aardgas mogelijk. In de onderstaande tabel zijn de mogelijke scenario's weergegeven die bij incidenten met brandbaar gas onder druk voor kunnen komen:

Categorie   Scenario   Effecten/schadebeeld  
Brandbaar gas onder druk   Uitstroming zonder ontsteking   - Gehinderde communicatie
- Gehoorsbeschadiging
- (Mogelijke drukeffecten)  
  Uitstroming met directe ontsteking: fakkelbrand (+ vuurbal)   - Brandwonden
- Ontstaan van secundaire branden  
  Uitstroming met vertraagde ontsteking: gaswolkontbranding (+ fakkelbrand)   - Brandwonden
- Ontstaan van secundaire branden
- Longbeschadiging door inademing van hete verbrandingsproducten
- Mogelijke drukeffecten  

Tabel 4.7: mogelijke scenario's bij brandbaar gas onder druk “Handreiking voor optreden tijdens buisleidingincidenten”, december 2006 Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid"

Voor de effectafstanden wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde “gele kaart”. Hierop staan de instructies voor de hulpdiensten vermeld, gebaseerd op de situatie na 10 minuten na de breuk van een aardgasleiding. Er wordt verondersteld dat de hulpdiensten niet eerder dan 10 minuten na aanvang van het incident ter plaatse kunnen zijn.

In de onderstaande tabel worden de verschillende effectafstanden weergegeven met de warmtestraling. Indien er een breuk optreedt en er een brandende verticale fakkel (jet) ontstaat. De effectafstanden gelden voor de hogedruk aardgastransportleiding van 12 inch, met een druk van maximaal 40 bar.

  Kortdurende blootstelling   Langdurende blootstelling   12 inch hogedruk  
10 kW/m2   PBM   Secundaire branden   100  
3 kW/m2   Veilig   PBM   150  
1 kW/m2   veilig   veilig   250  

Tabel 4.8: contouren (in meters) van warmtestraling bij aardgastransportleidingen "Gele kaart", versie 6, september 2008.

Binnen de 10 kW/m2 –contour dient rekening te worden gehouden met het ontstaan van secundaire branden. Volledig beschermde brandweermensen met ademlucht zijn bij 3 kW/m2 veilig. Onbeschermde hulpverleners en omstanders zijn pas veilig bij 1 kW/m2.
In het plangebied is er bebouwing op 65 meter van de leiding.

Dit betekent dat alle aanwezigen binnen de in hierboven getoonde tabel opgenomen contouren ernstig gewond of dodelijk getroffen zullen raken.

Waterstofleiding
De waterstofleiding heeft een uitwendige diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. De leiding ligt in of net buiten het plangebied. Het scenario dat kan optreden is een fakkelbrandscenario t.g.v. een guillotinebreuk. Voor het beschouwde scenario geldt dat het uitstromende waterstof direct ontsteekt. Dit effect is zichtbaar voor de aanwezigen in het plangebied.

Scenario:   1% letaliteitgrens   10 % letaliteitgrens   100% letaliteitgrens  
fakkelbrand   50   33   17  

Tabel 4.9: contouren (in meters) van warmtestraling breuk waterstofleiding 2 inch, 40 bar

De leiding loopt door het plangebied. De afstand tot bebouwing is minimaal ca. 18 meter.

Risicovolle inrichtingen
Het bestemmingsplan grenst aan het rangeerterrein Kijfhoek. Deze inrichting valt onder het Bevi. Het rangeerterrein beschikt over een milieuvergunning. Deze vergunning is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van de risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd.

Treinen komen van 3 verschillende richtingen aan te Kijfhoek, waarna deze treinen worden fijn gesorteerd middels het (her-)heuvelproces. Tevens zullen treinen ook aankomen te Kijfhoek om enkel van loc te wisselen of om te spannen alvorens de reis te vervolgen. Hierbij kan in beide gevallen sprake zijn van een zekere verblijftijd te Kijfhoek (overstand). De handelingen met gevaarlijke stoffen op het emplacement van Kijfhoek betreffen de volgende door ProRail opgegeven wagenaantallen en stofcategorieën.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0023.png"  
Tabel 4.10: vervoergegevens rangeerterrein Kijfhoek  

Opmerking bij tabel:

De verschillen in de totalen worden veroorzaakt door afrondingen in het faalkansmodel. Voor de berekeningen zijn deze verschillen niet relevant. Het zal duidelijk zijn dat in werkelijkheid de aantallen aankomende en vertrekkende wagens aan elkaar gelijk zijn.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de effectafstanden die ten gevolge van een incident kunnen optreden. Ter verduidelijking worden de afstanden bij de scenario's Bleve en toxische damp van de 1, 10 en 100 procent letaliteitgrenzen weergeven. Dit betreft de afstanden waar respectievelijk 1, 10 en 100 procent van het aantal aanwezigen zal komen te overlijden. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de eerdergenoemde Handleiding adviestaak regionale brandweer.

Scenario:   1% letaliteitgrens   10 % letaliteitgrens   100% letaliteitgrens  
Koude Bleve: meest geloofwaardig   85   Niet berekend   40  
Warme Bleve: worst case   330   220   140  
Toxische damp (ammoniak) Meest geloofwaardig   120   90   40  
Toxische damp (ammoniak)
Worst case  
1250   950   400  

Tabel 4.11: effectafstanden in meters scenario's rangeerterrein Kijfhoek

De afstanden van het plangebied tot het rangeerterrein zijn vergelijkbaar met de afstanden tot het doorgaand spoor.

Veiligheidstoets
In het vorige hoofdstuk heeft een analyse plaatsgevonden van de scenario's die kunnen optreden in het plangebied. Naar aanleiding van deze scenario's vindt in dit hoofdstuk een veiligheidstoets plaats. Deze veiligheidstoets wordt uitgevoerd aan de hand van het Toetsingskader Externe Veiligheid. Dit toetsingskader kent een vijftal criteria die in samenhang worden bekeken, te weten plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffect.

Plaatsgebonden risico
Wegvervoer gevaarlijke stoffen
Er dient hierbij volgens de Bevt rekening gehouden te worden met een veiligheidszone van 26 meter uit het hart van de A16 waarbinnen geen kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd mogen worden. De veiligheidszone reikt niet tot in het plangebied. Daarmee voldoet het plan aan de norm voor het plaatsgebonden risico.

Spoorvervoer gevaarlijke stoffen
Figuur 4.4 toont voor het gerealiseerd transport van 2009 de ligging van de berekende plaatsgebonden risicocontouren ten opzichte van het spoor. Figuur 4.5 toont voor de marktverwachting voor 2020 de ligging van de berekende plaatsgebonden risicocontouren contour ten opzichte van het spoor. Figuur 4.6 toont voor het Basisnet Spoor de ligging van de berekende plaatsgebonden risicocontouren ten opzichte van het spoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0024.png"  
Figuur 4.4: plaatsgebonden risicocontouren gerealiseerd transport 2009,
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0025.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0026.png"  
Figuur 4.5: plaatsgebonden risicocontouren marktverwachting 2020,
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0027.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0028.png"  
Figuur 4.6: plaatsgebonden risicocontouren rijksontwerp Basisnet Spoor  


Er is geen contour gevonden voor de grenswaarde van 1.0 10-5 /jr voor bestaande situaties. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor het conserverend bestemmingsplan 'Noord'.

Voor het gerealiseerd transport van 2009 is de PR 10-6 contour op het spoortraject gelegen of enkele meters daarbuiten. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour.

Uitgaande van de marktverwachting 2020 ligt de PR 10-6 contour ruim buiten het beschouwde spoortraject en is dan gelegen over (beperkt) kwetsbare objecten ten noorden en ten zuiden van het Kijfhoektraject.

Uitgaande van het Basisnet Spoor en de maatregel Warme BLEVE-vrij rijden wordt de PR 10-6 contour aanzienlijk teruggedrongen. De contour loopt niet over het plangebied.

Hogedruk aardgastransportleidingen
De PR 10-6 contour van de aardgastransportleidingen ligt ter hoogte van het plangebied op de leiding zelf. In het plangebied zijn geen kwetsbare objecten binnen deze contouren aanwezig.

Waterstofleiding
De 2 inch waterstofleiding leidt niet tot een plaatsgebonden risico groter dan 1.0 10-6 /jr.

Rangeerterrein Kijfhoek
Het plangebied ligt voor een deel binnen de thans vergunde PR-contour van het rangeerterrein (zie figuur 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0029.png"  
Figuur 4.7: vergunde PR-contouren 2010 rangeerterrein Kijfhoek  


Het rangeerterrein Kijfhoek voldoet aan de in het Bevi-besluit gestelde grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en vormt dit geen belemmering voor het onderhavige plan.

Groepsrisico
Wegvervoer gevaarlijke stoffen
Uit een uitgevoerde kwantitatieve risicoanalyse komt naar voren dat het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16 maximaal slechts 0,019 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Dit betekent dat het groepsrisico ca. 50 keer (1/0,019) kleiner is dan het ijkpunt. Zolang het groepsrisico niet groter is dan een 0,1 maal de oriëntatiewaarde is het nemen van maatregelen minder noodzakelijk.

Spoorvervoer gevaarlijke stoffen
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico door het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen over het spoor wordt niet overschreden. Door het gerealiseerde vervoer in 2009 is het groepsrisico 0.021 keer de oriëntatiewaarde. Door het toekomstige vervoer volgens de marktverwachting 2020 neemt het groepsrisico toe tot 0.138 keer de oriëntatiewaarde.

Door het toekomstig vervoer volgens het Basisnet Spoor is er een marginale toename van het groepsrisico ten opzichte van het gerealiseerde vervoer 2009, de factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde blijft echter 0.021. Dit is het gevolg van de maatregel Warme BLEVE-vrij rijden die wordt toegepast in het Basisnet Spoor.

Hogedruk aardgastransportleiding en de waterstofleiding
Uit risicoanalyserapporten komt naar voren dat ter hoogte van het plangebied het

groepsrisico als gevolg van de drie leidingen minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico bedraagt.

Rangeerterrein Kijfhoek
Uit de genoemde kwantitatieve risicoanalyse komt naar voren dat het groepsrisico voor de omgeving van het rangeerterrein zich nog net onder de oriëntatiewaarde hiervoor bevindt. Voor het onderhavige plan wordt er van uitgegaan dat het groepsrisico als gevolg van het rangeerterrein Kijfhoek thans en in de toekomst de oriëntatiewaarde niet zal overschrijden.

Verantwoording Groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico door de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden verantwoord. Aangezien dat het rangeerterrein de grootste bijdrage levert, kan worden volstaan met de verantwoording zoals opgesteld voor het bestemmingsplan en/of de wm-vergunning van deze inrichting.

Zelfredzaamheid
Binnen het invloedsgebied bevinden zich in het plangebied onder andere onderstaande (beperkt) kwetsbare objecten, namelijk

  • Een woning;
  • Sportvelden;
  • Ziekenhuis;
  • Bedrijfsgebouwen.

In een aantal kwetsbare objecten bevinden zich (zeer) verminderd zelfredzame personen. Te denken valt aan de patiënten in het ziekenhuis.

Zelfredzaamheid bij een BLEVE:
In tabellen 4.2 en 4.6 zijn de effecten weergegeven van een BLEVE van een volle LPG-wagon. In de zone vanaf 140 meter bij een zullen naast doden, ook gewonden vallen. Deze zone is het potentiële werkterrein van de hulpdiensten. In deze zone zorgen maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid voor een daling van het aantal slachtoffers. De meest effectieve maatregel in het kader van zelfredzaamheid is vluchten uit het onveilige gebied. Echter, het tijdsverloop vanaf het ontstaan tot het plaatsvinden van een BLEVE is relatief kort. Vluchten is daarom voor de verminderd zelfredzame personen geen realistische mogelijkheid. Binnen de 140 meter-zone zijn geen bestemmingen met (zeer) verminderd zelfredzame personen.

Zelfredzaamheid bij een toxische wolk:
Bij het scenario vrijkomen van een toxische stof is het van belang dat de aanwezigen in het effectgebied binnen blijven en dat ramen, deuren en ventilatieopeningen worden gesloten. Het is daarom ten aanzien van de zelfredzaamheid belangrijk dat de omgeving tijdig door sirenes wordt gealarmeerd (en de daarbij horende boodschap via radio, televisie of SMS-alert) en dat ze op de hoogte zijn van de te nemen maatregelen.

Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregel te garanderen, dient het effectgebied door risicocommunicatie te worden geïnformeerd. De risicocommunicatie dient onder andere in te gaan op de risico's die de inrichting veroorzaakt en wat de personen in het effectgebied zelf kunnen doen om zich in veiligheid te brengen. De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor risicocommunicatie. De regionaal risicocommunicatie adviseur, werkzaam bij de Veiligheidsregio, kan hierbij ondersteunen.

De functie-indeling, de infrastructuur en de bebouwing kan op verschillende manieren op zelfredzaamheid inspelen. Zoals de aanwezigheid van luchtdichte afsluiting in de gebouwen, zodat mensen bij het vrijkomen van een toxische wolk veilig binnen kunnen blijven of een zodanig wegenplan dat er voor de mensen voldoende mogelijkheden zijn om van de risicobron weg kunnen vluchten. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de functie-indeling in het invloedsgebied van de inrichting.

Onderdelen   Functie   Ja/Nee/N.v.t.  
Functie-indeling   Is er bebouwing/zijn er functies aanwezig met personen met een verminderde/lage zelfredzaamheid?
Is er hoogbouw aanwezig?  
Ja

Ja  
Infrastructuur   Zijn er voldoende vluchtwegen die van de risicobron aflopen?
Is de capaciteit van de vluchtwegen voldoende?  
Ja

Ja  
Bebouwing   Is het toepassen van een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem i.v.m. een toxische wolk mogelijk?   Gedeeltelijk (bij veel bestaande panden niet mogelijk)  
WAS-systeem   Is de dekking van het WAS-systeem (Waarschuwings- en alarmeringssysteem voldoende?   Ja (Zwijndrecht en Heerkansdam worden (bijna volledig gedekt door het WAS-systeem)  

Tabel 4.12: functie-indeling van het invloedsgebied van Kijfhoek

In het invloedsgebied zijn verminderd zelfredzame personen aanwezig. Binnen het plangebied ligt een ziekenhuis. De zelfredzaamheid in het invloedsgebied is hierdoor beperkt. Dit komt mede doordat er verminderd-zelfredzame personen in het invloedsgebied.

Beheersbaarheid
Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen.

Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.

Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid de richtlijnen zoals beschreven in de “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid” (Brandweer Nederland, 2012).

In overleg met het lokale brandweerkorps van uw gemeente zijn de volgende aspecten naar voren gekomen:

Bereikbaarheid
Uit de handleiding volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar dient te zijn door de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten een incident bereikbaar is.

De lokale brandweer geeft aan dat de bereikbaarheid goed is; het plangebied is via diverse ontsluitingswegen bereikbaar.

Bluswatervoorziening
Bluswater primair:
Het plangebied is in voldoende mate voorzien van ondergrondse brandkranen, aangesloten op het drinkwaterleidingnet. Aandachtspunt voor de toekomst is wel dat deze brandkranen ook beschikbaar blijven; dit in relatie tot de ambitie/missie van de waterleidingbedrijven om uitsluitend nog maar drinkwater te leveren en het leveren van bluswater verder terug te dringen (m.a.w. saneren van brandkranen in het plangebied)

Bluswater secundair:
Het plangebied en de omgeving daarvan zijn in voldoende mate voorzien van open water (sloten en vijvers) welke een bijdrage kunnen leveren voor bluswater.

Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor de uitruktijd van een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn.

Resteffect
Het resteffect geeft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario's, ondanks de getroffen maatregelen.

Het resteffect van een incident is moeilijk concreet in te schatten. Bij de maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid is beschreven dat de kans op dodelijke slachtoffers in het plangebied verminderd kan worden. Over het aantal gewonden kan geen concrete voorspelling gedaan worden. De genoemde maatregelen zullen zorgen voor een daling van het aantal gewonden en schade in het plangebied. De mate van daling is afhankelijk van meerdere factoren (bijvoorbeeld de vorm van gebouwen, de vullingsgraad van de tank, de hoeveelheid vrijgekomen gevaarlijke stoffen, de plaats van het incident, weersinvloeden, e.d.) Bij een ernstig incident op het spoor, de weg en met de buisleidingen zullen er in het effectgebied mogelijk slachtoffers vallen. Dit aantal is afhankelijk van de aard en hoeveelheid vrijgekomen stoffen, de windrichting en de weersomstandigheden.

Conclusies
De veiligheidstoets levert de volgende conclusies op:

  • Er liggen geen kwetsbare bestemmingen binnen de PR 10-6 contouren en/of veiligheidszones van de genoemde risicobronnen;
  • Het groepsrisico voor spoor-, wegvervoer en de hogedruk aardgastransportleidingen blijft onder 0,1 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico;
  • Het groepsrisico voor het rangeerterrein Kijfhoek is ca. 0,9 maal de oriënterende waarde voor het groepsrisico;
  • Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen moet het bevoegd gezag het groepsrisico verantwoorden;
  • Bij een ernstig incident op het spoor, de weg en met de buisleidingen zullen er in het effectgebied mogelijk slachtoffers vallen;
  • de bereikbaarheid van het plangebied is goed;
  • Het plangebied is in voldoende mate voorzien van brandkranen en open water.

Aanbevelingen
Naar aanleiding van de analyse en de daaruit getrokken conclusies komen de volgende aanbevelingen naar voren:
In het kader van de zelfredzaamheid bij genoemde scenario's verdient het aanbeveling bij het ontwikkelen van nieuwe gebouwen in het plangebied de volgende maatregelen te creëren:

  • Gebouwen zodanig inrichten dat de vluchtwegen van de risicobronnen aflopen;
  • Mechanische ventilatie die centraal buitenwerking kan worden gezet;
  • Het toepassen van zo min mogelijk glas aan de risicozijde;
  • Aan de risicozijden het toepassen van splinterwerend glas
  • De gebouwen dusdanig ontwerpen zodat niet-verblijfruimten als bergingen, keukens, WC's en trappenhuizen aan de gevaarszijde zijn geplaatst;
  • Gebouwen loodrecht projecteren ten opzichte van de risicobronnen.

Om de effectiviteit van de hierboven genoemde maatregelen te garanderen zijn de volgende organisatorische maatregelen noodzakelijk: De omwonenden, gebruikers en andere betrokkenen dienen geïnformeerd te worden over een drietal zaken. Ten eerste over de plannen/bestemming in hun directe omgeving en de mogelijke risico´s als gevolg. Vervolgens over de maatregelen die de overheid treft om de risico´s te beperken. Tot slot over de handelingsperspectieven voor de burger zelf om zich zo goed mogelijk voor te bereiden op een eventueel incident. Dit kan door middel van het publiceren van teksten op de website of in de gemeenterubriek. Maar hiertoe kunnen ook andere communicatie middelen worden ingezet. De gemeente is wettelijk verantwoordelijk voor risicocommunicatie. De regionaal risicocommunicatie adviseur, werkzaam bij de Veiligheidsregio, kan hierbij ondersteunen.

4.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’.

De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstandenlijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstandenlijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

Ten slotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.

Onderzoek
Binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. De niet-woonfuncties (zie paragraaf 2.2) zijn allen qua aard passend in een woonomgeving.

Ten zuiden van het plangebied ligt het bedrijventerrein 'Corridor'. Ten noordwesten van het plangebied liggen bedrijventerreinen 'Molenvliet - Ter Steeghe', 'Bakestein' en 'Bedrijvenpark Ambachtsezoom'. Op deze bedrijventerreinen zijn inrichtingen tot maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Deze terreinen zijn van belang vanuit het aspect milieuzonering. Dit houdt in dat bij een nieuwe gevoelige bestemming rekening moet worden gehouden met de richtafstanden behorend bij de bedrijven op de genoemde bedrijventerreinen.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Noord' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een toets aan de richtafstanden in relatie tot de genoemde bedrijventerreinen hoeft dan ook niet plaats te vinden.

Conclusie
Het aspect Bedrijven en Milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan 'Noord'.

4.1.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het Besluit NIBM
Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • a. aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM.
  • b. op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3%-criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3%-grens niet wordt overschreden.

Lijst met categorieën NIBM
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Aantonen NIBM op andere wijze
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan uitgebreid onderzoek naar het effect op de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan 'Noord' is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe bestemmingen of ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Wanneer binnen het plangebied een nieuwe ontwikkeling plaats vindt, dient te worden aangetoond dat deze voldoend aan de normen ten aanzien van luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan 'Noord'.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Wettelijk kader
Het beleid van de rijksoverheid (Wet op de monumentenzorg, 2006) is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta (Europees verdrag inzake bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid.

Onderzoek
Begin 2012 heeft de gemeente Zwijndrecht haar archeologie beleid vastgesteld. De archeologische beleidskaart maakt onderscheid tussen meerdere archeologische waardes en archeologische te verwachten waarden. In figuur 4.2 is de archeologische beleidskaart voor het gebied Noord weergegeven, met bijbehorende legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0030.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0031.png"  
Figuur 4.2: Archeologische beleidskaart  


Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied heeft meerdere waardes en te verwachten waardes toegekend gekregen. Het grootste gedeelte van het plangebied valt in te verwachten archeologische waarden 3 (VAW3). In het westen ligt een zone met VAW1 en VAW2.

Per archeologische waarde is gedefinieerd welke onderzoeksplicht er geldt.

  • AW2: Onderzoekplicht geldt bij bodemingrepen dieper dan 35 cm –Mv en plangebied groter dan 100 m²;
  • VAW1: Onderzoekplicht geldt bij bodemingrepen dieper dan 35 cm –Mv en plangebied groter dan 100 m²;
  • VAW2: Onderzoekplicht geldt bij vrijstellingsgrens: bodemingrepen dieper dan 50 cm –Mv en plangebied groter dan 500 m²;
  • AW3: Onderzoekplicht geldt bij vrijstellingsgrens: bodemingrepen dieper dan 50 cm –Mv en plangebied groter dan 2.500 m².
  • Water: Vrijstellingsgrenzen van dichtstbijzijnde VAW of AW zijn van toepassing.


Het bovenstaande is vertaald in het bestemmingsplan, op de verbeelding en in de regels zijn dubbelbestemmingen terug te vinden. Het gaat om de volgende:

  • Waarde – Archeologie 1: De gronden die als AW2 en VAW 1 zijn aangewezen krijgen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie - 1. De vrijstellingsgrens voor deze gronden geldt bij bodemingrepen tot een diepte van 35 cm en tot een oppervlakte van 100 m²;
  • Waarde – Archeologie 2: De gronden die als VAW2 zijn aangewezen krijgen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 2. De vrijstellingsgrens voor deze gronden geldt bij bodemingrepen tot een diepte van 50 cm en tot een oppervlakte van 500 m²;
  • Waarde – Archeologie 3: De VAW 3 gronden krijgen de dubbelbestemming Waarde – Archeologie - 5. De vrijstellingsgrens voor deze gronden geldt bij bodemingrepen tot een diepte van 50 cm en tot een oppervlakte van 2.500 m².


Indien er binnen een van deze dubbelbestemmingen een ontwikkeling plaats vindt dient te worden getoetst of deze voldoet aan de vrijstellingsgrens. Is dat het niet geval dan zal archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.

Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt hoeft in dit geval geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie
Binnen het plangebied 'Noord' liggen verschillende archeologische (verwachtings)waarden. Deze zijn in het bestemmingsplan vertaald in de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1 t/m 3. In de regels zijn per dubbelbestemming de bijbehorende vrijstellingen en onderzoekplichten opgenomen. Hiermee worden de archeologische waarden voldoende gewaarborgd.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Wettelijk kader

Visie erfgoed en ruimte
In de 'Visie erfgoed en ruimte' zet het kabinet de cultuurhistorische belangen van nationale betekenis in een gebieds- en ontwikkelingsgerichte context. De visie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, waarin het kabinet de unieke cultuurhistorische waarden van nationaal belang planologisch borgt. De 'Visie erfgoed en ruimte' plaatst die waarden in een bredere context en geeft aan hoe de goede zorg voor die belangen ook via niet juridische instrumenten wordt nagestreefd.
Een belangrijke pijler van de gemoderniseerde monumentenzorg is de verankering van de zorg voor het cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Die verankering is noodzakelijk voor een zorgvuldige omgang met het erfgoed binnen de snelle en omvangrijke veranderingen in de inrichting van stad en land. De verankering van het cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening vraagt om twee zaken. In de eerste plaats dient het belang van het cultureel erfgoed volwaardig mee te worden genomen in de integrale afweging van belangen die plaatsvindt ten behoeve van het goed functioneren van de ruimte. In de tweede plaats dient het cultureel erfgoed, dat van bijzondere betekenis is, te worden benoemd. Zo kan hiermee op voorhand rekening worden gehouden in ruimtelijke plannen en ontwikkelingsprocessen.

De ruimtelijke afwegingsprocessen zijn versterkt door de aangepaste Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6. Hierin is opgenomen dat de overheid die een bestemmingsplan of beheersverordening opstelt, verplicht is rekening te houden met cultuurhistorische waarden in en boven de grond. Als gevolg hiervan is de cultuurhistorische waarde binnen het plangebied in deze paragraaf verder uitgewerkt.

Cultuurhistorie Hoofdstructuur Provincie
Op provinciaal niveau worden de cultuurhistorische en archeologische waarden beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. De provinciale structuurvisie geeft aan dat bij het provinciaal belang 'behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur' horen de volgende ambities:

  • Topgebieden cultureel erfgoed beschermen;
  • Kroonjuwelen cultureel erfgoed beschermen;
  • Archeologische waarden beschermen;
  • Molenbiotopen beschermen;
  • Landgoed- en kasteelbiotopen beschermen.


Cultuurhistorie is een van de dragers van ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor het ruimtelijk beleid is om vanuit een integraal perspectief te bevorderen dat cultuurhistorisch waardevolle structuren, complexen, ensembles en elementen behouden blijven en te bevorderen dat de cultuurhistorie kan worden beleefd en bijdraagt aan de recreatief-toeristische kwaliteit van het landelijk gebied. Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed.

Binnen de provincie ligt hierbij het accent op die gebieden en structuren waar cultuurhistorische waarden in hoge mate voorkomen. Dit betreft de zogeheten topgebieden en kroonjuwelen cultureel erfgoed.

Ten aanzien van cultuurhistorische waarden, waaronder landschappelijke structuren en nederzettingen dient de bescherming en daar waar nodig versterking in ruimtelijke plannen te worden geregeld.

4.2.2.2 Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig, blijkt uit onderstaande uitsnede van de provinciale 'Cultuurhistorische Atlas'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.bp02noord-3001_0032.png"  
Figuur 4.3: Cultuurhistorische beleidskaart  

4.2.2.3 Conclusie

Binnen het plangebied Noord liggen geen bijzondere en als zodanig aangewezen cultuurhistorische waarden. Derhalve kan worden gesteld dat dit aspect de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg zal staan.

4.3 Water

De laatste jaren dient in ruimtelijke plannen steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het provinciaal Waterplan van de provincie Utrecht, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).


Keur waterbeheerder
Om haar doelen te kunnen realiseren beschikken waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten bij, het gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.

Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal beleid 
Voor de beleidskeuzen ten aanzien van deze waterparagraaf in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met een groot aantal beleidsdocumenten, waaronder:

  • Rijksbeleid zoals verwoord in het Nationaal Waterplan: een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst. Waterbeleid voor de 21e eeuw en de Watervisie "Nederland veroveren op de toekomst";
  • De Vierde Nota Waterhuishouding en de startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw";
  • Provinciaal Waterplan en de provinciale structuurvisie.

Een belangrijke conclusie uit het Waterbeleid 21e eeuw - die overgenomen wordt in alle overige beleidsstukken - is om water meer ruimte te geven en te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • Ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • Ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.


Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied naar de volgende aandachtspunten:
Meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. Een aantal beleid stukken worden verder behandeld.

Provinciaal Waterplan
In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.


In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie.

Waterschap Hollandse Delta
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Sinds 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.

Beleid oppervlaktewatersysteem: Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem (WSHD 2014)
In deze nota zijn toetsingskaders en beleidsregels opgenomen die het uitgangspunt vormen voor plantoetsing en vergunningverlening. Relevant voor het bestemmingsplan zijn onder meer de regels over watercompensatie. Dempingen van oppervlaktewaterlichamen moeten volledig gecompenseerd worden door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening. Een toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door het aanleggen van water met een oppervlakte van 10% van de verharding. Voor de compensatie voor demping of extra verharding is er sprake van een voorkeursvolgorde:

  • 1. nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • 2. nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • 3. nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Beleid waterkeringen
Met betrekking tot waterkeringen is het zogenaamde profiel van vrije ruimte relevant voor ruimtelijke ontwikkelingen. Als gevolg van klimatologische wijzigingen en bodemdaling, maar ook vanwege veranderingen in hydraulische uitgangspunten, wordt bij waterkeringen een profiel van vrije ruimte gehanteerd. Op deze manier wordt de benodigde ruimte voor eventuele versterkingen van de waterkering al gereserveerd. Met het gebruik van het profiel van vrije ruimte wordt de waterkering in de toekomst niet volledig volgebouwd, maar wordt rekening gehouden met uitbreidingen, zodat bouwwerken niet hoeven wijken voor versterkingen. Dit profiel van vrije ruimte staat gedefinieerd in de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014, TK-05 Profiel van vrije ruimte (voor waterkeringen) [WSHD 2014].

Gemeentelijk rioleringsplan 2013-2020
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) legt het beleid vast over riolering, hemelwater en grondwater binnen de gemeente en bevat tevens een verantwoording van besteding van de rioolheffing. Volgens het GRP is Zwijndrecht grotendeels gemengd gerioleerd en is er weinig ruimte voor de afvoer van hemelwater via het riool. Daarom zijn met het waterschap afspraken gemaakt over afkoppelen, zowel in nieuwe bebouwde gebieden als bestaand bebouwd gebied.

In de Beleidsregels aansluiting riolering 2011 schrijft gemeente Zwijndrecht voor, dat huishoudelijk afvalwater en schoon hemelwater gescheiden worden ingezameld. Hemelwater wordt, als dit enigszins mogelijk is, afgevoerd naar oppervlaktewater. Voorwaarde voor aansluiting van het huishoudelijk afvalwater op het openbaar riool is dat het openbaar riool voldoende capaciteit heeft.

4.3.2 Beheer bestaande situatie

Het conserverende deel van dit bestemmingsplan betreft het vastleggen van de bestaande situatie. Voor water geldt dat de watergangen in het plangebied een waterbestemming hebben gekregen. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen deze bestemming mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt aan veel bestemmingen naast de waterbestemming onder de bestemmingsomschrijving ook water genoemd. Zo zijn bijvoorbeeld binnen de bestemmingen Groen en Verkeer waterbergingen en –gangen mogelijk. Op deze manier wordt het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid van de diverse overheden ruim baan gegeven binnen dit bestemmingsplan.

De waterkeringen en de hoofdwatergangen met bijbehorende beschermingszones dienen aparte bestemd te worden conform de Legger van het waterschap. De Keur van het waterschap, een verordening met gebods- en verbodsbepalingen van het waterschapsbestuur, is hierop van toepassing. Hierin staat nauwkeurig omschreven wat er wel en niet mag bij, op of in de dijken, wegen en oppervlaktewater en hoe het waterschap vergunningen verleend.

In onderhavig bestemmingsplan zijn de hoofdwatergangen met de bijbehorende beschermingszone bestemd als ‘Waterstaat’.

4.3.3 Conclusie

Binnen het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats, waardoor oppervlaktewatercompensatie niet aan de orde is. Bij nieuwe ontwikkelingen dient echter wel gekeken te worden of watercompensatie noodzakelijk is.

Binnen het bestemmingsplan hebben de watergangen en overig oppervlaktewater van enige omvang de bestemming 'Water' gekregen. Ook de rioolleiding heeft een afzonderlijke bestemming gekregen. Ook zijn in de planregels bij de diverse bestemmingen ruime mogelijkheden opgenomen, waarmee specifieke maatregelen in het kader van het waterbeleid kunnen worden uitgevoerd. Waterhuishoudelijke voorzieningen zijn binnen alle bestemmingen toegelaten. Het bestemmingsplan is in deze zin faciliterend. De hoofdwatergangen zijn voorzien van een dubbelbestemming ('Waterstaat') met een beschermingszone. Binnen deze gebieden zijn de gronden primair bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden en dient hiermee rekening te worden gehouden bij het verwezenlijken van de bestemmingen.

4.4 Kabels en leidingen

Wettelijk kader
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen met een externe veiligheidscontour is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van dit besluit dienen plannen te worden getoetst aan de grens- en richt-waarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risico-contour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.

Onderzoek
Binnen het plangebied is een rioolleiding aan de zuidzijde van het plangebied aanwezig, die zoals aangegeven in paragraaf 4.3.3 de bestemming 'Leiding - Riool' heeft gekregen. Deze dubbelbestemming voorziet in een adequaat beschermingsregime met een onderhouds-/belemmeringenstrook. Aan de noordwestkant van het plangebied zijn enkele waterleidingen aanwezig. Deze hebben eveneens een dubbelbestemming met een belemmeringsstrook gekregen ('Leiding - Water'). De omvang van de belemmeringenstrook is afgestemd op de breedte van de leidingen. In het uiterste zuiden van het plangebied is ten slotte een belemmeringenstrook aanwezig, behorende bij een waterstofleiding die net buiten het plangebied gelegen is. Deze belemmeringenstrook is met een dubbelbestemming 'Leiding - Waterstof' in het bestemmingsplan vertaald. Deze zone valt uitsluitend over de bestemming 'Water'.

Verder bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen binnen het plangebied. In de omgeving van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen, straalpaden of telecomverbindingen gelegen. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de vaststelling van het onderhavige consoliderende bestemmingsplan en waar nodig van een adequaat beschermingsregime zijn voorzien.

Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

4.5 Flora en fauna

Wettelijk kader
Natuurbescherming in Nederland
De bescherming van de natuur is sinds 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wet vormt een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat op provinciaal niveau is uitgewerkt (Gelders Natuurnetwerk).

Gebiedsbescherming
De Wet Natuurbescherming heeft enerzijds betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er n.a.v. projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Het NNN en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de Structuurvisie en Verordening vastgelegd. Het NNN is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming
Naast de hiervoor beschreven gebiedsbescherming, heeft de wet ook betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten (soortbescherming). Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht'. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.

Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000 gebied, het NNN of een andere vorm van gebiedsbescherming. Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan, leidt het plan ook niet tot significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming
Een onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk gezien het consoliderende karakter van voorliggend bestemmingsplan 'Noord'. Er worden immers geen ingrepen gedaan of aan de hand van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hierdoor zijn er geen negatieve effecten te verwachten ten aanzien van beschermde soorten.

Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan 'Noord'.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal
Krachtens de Wet ruimtelijke ordening, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Het voorliggende bestemmingsplan 'Noord' is conserverend van aard. Nieuwe bouwplannen als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening worden niet mogelijk gemaakt. Kostenverhaal is dan ook niet aan de orde.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg
Overleg is nodig om te komen tot goede bestemmingsplannen en om een goede afstemming tussen het beleid van de verschillende overheden te bewerkstelligen. De overheden zijn vrij in de vormgeving van dit overleg. Overheden kunnen hierover onderling afspraken maken. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het overleg. Doelstelling van de wetgever is om het overleg zo soepel en vlot mogelijk te laten verlopen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om dit overleg te voeren.

Het overleg wordt gevoerd met de besturen van de betrokken gemeenten, verschillende overlegpartners van de gemeente Zwijndrecht en de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn (artikel 3.1.1 Bro). Het ontwerpbestemmingsplan is aan de bestuurlijke overlegpartners van de gemeente Zwijndrecht gezonden. Er zijn vier reacties ingediend, door het Waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat, KNP en Trivere. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de bijgevoegde Notitie vooroverlegreacties bestemmingsplan 'Noord' (Bijlage 1). De reacties van het Waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat en KPN hebben tot de volgende aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan geleid:

  • In paragraaf 4.3 van de toelichting worden de meest actuele beleidskaders opgenomen conform het voorstel van het Waterschap;
  • In artikel 18 van de regels ('Verkeer - Rijksweg') wordt de maximale bouwhoogte voor bouwwerken voor wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor lichtmasten aangepast conform het voorstel van Rijkswaterstaat. Tevens wordt de regeling met betrekking tot reclame-uitingen aangepast. Er worden geen nieuwe reclame-uitingen toegestaan;
  • De vergunde zend-/ontvangstmast op het perceel Koninginneweg 5 zal op de verbeelding worden bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. In de bouwregels bij deze bestemming zal de juiste hoogtemaat worden opgenomen (35 meter).

De reactie van Trivere heeft niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.


Zienswijzen
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan is in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Wel zijn ambtshalve enkele wijzigingen aan het ontwerpbestemmingsplan aangebracht. Dit betreft de volgende wijzigingen, die tevens in de bijgevoegde Nota amtshalve wijzigingen bestemmingsplan 'Noord' (Bijlage 2) zijn opgenomen:

  • In artikel 21 'Wonen' wordt omwille van de rechtseenheid een nieuw lid 3 toegevoegd, waarin een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen voor het bouwen van een dakopbouw en voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen in de zijdelingse perceelsgrens met een kap of een hogere bouwhoogte. Deze afwijkingsbevoegdheid komt overeen met het bestemmingsplan 'Nederhoven'.
  • Artikel 30.7 van de regels 'uitsluiting aanvullende werking bouwverordening' wordt aangepast in verband met een omissie.
  • Op de verbeelding wordt de aanduiding 'praktijkruimte' op de locatie aan de Prinses Beatrixstraat opgenomen. Dit betreft een omissie.

Het bestemmingsplan 'Noord' wordt ter gewijzigde vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad van Zwijndrecht. Na vaststelling zal het plan opnieuw gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze periode beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na afloop van deze periode onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Algemeen
Het bestemmingsplan is een juridisch bindend plan, dat bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, waarbij de regels de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden regelen en de verbeelding de rol heeft van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave, verantwoording en onderbouwing van het bestemmingsplan en als uitleg bij de verbeelding en regels.

Standaarden
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de SVBP 2012 en wordt op de voorgeschreven wijze digitaal en analoog beschikbaar gesteld.

Opzet van de verbeelding en regels
Het voorliggende bestemmingsplan 'Noord' is een conserverend plan. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. De bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn in beginsel overgenomen. De regels zijn daarnaast afgestemd op het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Zwijndrecht uit 2015. Hiermee wordt een zoveel mogelijk uniforme systematiek van de bestemmingsplannen binnen de gemeente nagestreefd.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1: inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van diverse in het bestemmingsplan gebruikte begrippen/termen. De begripsbepalingen zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Artikel 2 bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlakten, percentages, hoogte, diepte, breedte en dergelijke. Hiermee kan op een eenduidige manier toepassing worden gegeven aan de regels.

Hoofdstuk 2: bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen opgenomen (enkel- en dubbelbestemmingen). De opbouw van de bestemmingen is als volgt (met dien verstande dat een specifieke bestemming niet alle genoemde elementen hoeft te bevatten):

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de in de regels gestelde regels. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering (maximale goot- en of bouwhoogte, bebouwingspercentage).

Daarnaast zijn aanduidingen die betrekking hebben op het gebruik (functieaanduidingen) opgenomen. Middels deze functieaanduidingen is een specifiek gebruik ter plaatse bestemd of uitgesloten.

In par. 6.2 worden de in het plan opgenomen bestemmingen per bestemming nader beschreven.

Hoofdstuk 3: algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben. Deze bestaan uit de volgende onderdelen.

Anti-dubbeltelregel (artikel 29)
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 30)
In dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en hoogten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels. Ook is opgenomen onder welke voorwaarden nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd kunnen worden. Verder bevat dit artikel een algeheel verbod op het bouwen van bouwwerken ten behoeve van gasboring.

Algemene gebruiksregels (artikel 31)
In dit artikel is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.

Algemene aanduidingsregels (artikel 32)
In dit artikel zijn regels opgenomen, die van toepassing zijn ter plaatse van enkele in het plan opgenomen gebiedsaanduidingen. Deze aanduidingen zijn bestemmingsoverschrijdend en kunnen dus van toepassing zijn binnen meerdere bestemmingen. Het gaat om de volgende aanduidingen:

  • geluidzone - industrie: ter plaatse van de 50dB-contour van de gezoneerde nabijgelegen industrieterreinen en het rangeerterrein Kijfhoek is deze aanduiding opgenomen. Binnen deze zone zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegelaten, tenzij hogere waarden verleend worden en voldaan wordt aan de Wet geluidhinde.
  • veiligheidszone - Kijfhoek: binnen deze zone nabij het rangeerterrein Kijfhoek zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan.
  • veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen: met het oog op het externe veiligheidsbeleid is een zone van 200 meter vanuit het hart van de spoorlijn, die aan de zuidkant door het plangebied loopt, aangeduid als veiligheidszone. Binnen deze zone is de vestiging van functies voor beperkt zelfredzame personen niet toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (artikel 33)
Dit artikel geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van kleine afwijkingen van de maatvoering (maximaal 10%), kleine overschrijdingen van de bouwgrenzen (maximaal 2,5 meter), het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken (maximaal 10 meter) en het bouwen van zend-, ontvang- en sirenemasten (maximaal 40 meter). De voorwaarden voor het toepassen van deze bevoegdheid zijn eveneens opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 34)
Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van dit artikel het plan wijzigen ten behoeve van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen onder de in het artikel opgenomen voorwaarden.

Overige regels (artikel 35)
Dit artikel bevat enkele 'restbepalingen', waaronder de rangorde in geval van strijdigheid tussen meerdere van toepassing zijnde dubbelbestemmingen.

Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik (artikel 36) en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels (artikel 37).

6.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Noord' bestaat uit de volgende bestemmingen.

Bedrijf
Deze bestemming is slechts op één locatie aan de Warmoeziersstraat opgenomen, waar een tankstation gevestigd is. Het tankstation heeft een specifieke functieaanduiding gekregen. Daarnaast zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bebouwing is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

Bedrijf - Nutsvoorziening
In het plangebied is een aantal kleine nutsvoorzieningen aanwezig. Voor zover deze groter zijn dan vergunningsvrij op basis van het Bor is toegestaan, zijn deze nutsvoorzieningen als 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemd. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend openbare nutsvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, etc. toegestaan. De zend-ontvangstinstallatie van KPN aan de Koninginneweg is specifiek aangeduid.

Detailhandel
In het plangebied is een aantal detailhandelslocaties gelegen, met name in en rondom de winkelcentra Passage en Boulevard Noord. De meeste vestigingen zijn gesitueerd op de begane grondlaag van een gestapeld bouwblok. In die gevallen is de bestemming 'Gemengd' opgenomen (hieronder nader toegelicht). De kleinschaliger, losse vestigingen hebben een separate bestemming 'Detailhandel' gekregen. Binnen deze bestemming is detailhandel, inclusief internetwinkels in categorie 1, toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Dienstverlening
Dienstverlenende bedrijvigheid bevindt zich met name in de winkelcentra en de gemengde bouwblokken aan de Van Meelstraat en Grote Beerstraat. Op die locaties is hiervoor de bestemming 'Gemengd' opgenomen (hieronder nader toegelicht). Medische dienstverlening komt verspreid over het plangebied voor. Deze locaties hebben de afzonderlijke bestemming 'Dienstverlening' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor (medische) dienstverlening met bijbehorende voorzieningen. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Gemengd
In het vigerende bestemmingsplan 'Noord 2009' zijn drie verschillende gemengde bestemmingen opgenomen. Ook in het bestemmingsplan 'Corridor' zijn, voor zover de gronden behoren tot het plangebied, twee gemengde bestemmingen opgenomen. In de meeste gevallen betreft dit blokken bebouwing met een diversiteit aan functies, waar enige flexibiliteit gewenst is (bijvoorbeeld winkelcentra). In dit bestemmingsplan is getracht één uniforme regeling voor de gemengde bestemmingen op te nemen. Dit heeft geresulteerd in één bestemming 'Gemengd' met diverse functieaanduidingen. Deze aanduidingen hebben zowel betrekking op gebruik dat aanvullend wél is toegestaan als gebruik dat als uitzondering niet is toegestaan op een bepaalde locatie. Ook is soms een differentiatie gemaakt in de bouwlagen waar bepaald gebruik is toegestaan. De bestemming 'Gemengd II' uit het huidige bestemmingsplan 'Noord 2009' betrof locaties waar in hoofdzaak sprake was van wonen, veelal met begeleid wonen en/of dienstverlening in de vorm van praktijkruimten. Deze bestemming is opgenomen in de bestemming 'Wonen', waar nodig door middel van functieaanduidingen ('praktijkruimte' of 'dienstverlening').

De bedoeling van de opgenomen integrale regeling is om zoveel mogelijk uniformiteit, zowel inhoudelijk als qua systematiek, te bewerkstelligen. Ten opzichte van de vigerende bestemmingen is per locatie geen wezenlijke verandering van gebruiksmogelijkheden beoogd.

De volgende functies zijn (vrijwel) algemeen toegestaan:

  • maatschappelijke voorzieningen op de begane grond;
  • kantoren op de begane grond;
  • (medische) dienstverlening op de begane grond;
  • detailhandel op de begane grond en met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel uitgesloten';
  • wonen, waarbij het aantal woningen niet mag worden vergroot;
  • aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
  • voorzieningen ten behoeve van begeleid wonen;
  • bijbehorende voorzieningen, zoals groen, water, verhardingen, waterhuishoudelijke voorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen en laad- en losvoorzieningen, tuinen en erven.

Op sommige locaties is een differentiatie aangebracht. Hiervoor zijn in artikel 7.3 specifieke gebruiksregels opgenomen. De volgende functies zijn met specifieke aanduidingen op één of meerdere locaties toegestaan:

  • bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • hotel;
  • gebouwde ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen;
  • autobedrijf;
  • bakkerij (detailhandel in brood en banket met bakken voor eigen winkel);

Ook de aanwezige horeca is specifiek aangeduid overeenkomstig de categorisering in de Lijst van horeca-activiteiten (categorie A tot en met D).

Met bouwvlakken is aangegeven waar de bebouwing is toegestaan. In enkele gevallen is een maximum bebouwingspercentage opgenomen.

Groen
De openbare gebieden van het plangebied zijn, zoals beschreven is in paragraaf 2.3, flexibel bestemd. De grotere groene gebieden in het plangebied die deel uitmaken van de hoofgroenstructuur van Zwijndrecht zijn als 'Groen' bestemd. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden en speelvoorzieningen, een en ander met bijbehorende voorzieningen. De gemeente streeft ernaar om de hoofdgroenstructuur zoveel mogelijk vrij te houden van verharding. Niettemin wordt het niet gewenst geacht om in het geheel geen parkeervoorzieningen toe te staan.

Horeca
In het plangebied zijn enkele horecavoorzieningen aanwezig. De meeste zijn ondergebracht in de gemengde bestemmingen. Het restaurant aan de P. Zeemanstraat 47 heeft een specifieke horecabestemming gekregen conform het vigerende bestemmingsplan 'Corridor'. Deze gronden bedoeld voor horecabedrijven in de categorieën A en B, met bijbehorende voorzieningen. Dit is afgestemd op het bestaande gebruik; zwaardere horeca-categorieën zijn uitgesloten. De categorisering is opgenomen in de begripsbepalingen (artikel 1) en in de bijlage bij de regels. Er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Ook bouwwerken ten behoeve van terrassen zijn niet toegestaan.

Kantoor
De in het plangebied aanwezige zelfstandige kantoren, buiten de gemengde bestemmingen, hebben een specifieke bestemming gekregen. Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming uitgesloten.

Maatschappelijk
In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig. De bouwmogelijkheden bij deze functies zijn in veel gevallen wat groter dan bij de overige niet-woonfuncties, gelet op het belang van de maatschappelijke voorzieningen en de ruimte die de meeste percelen daartoe bieden. Dit is gedaan door daar waar mogelijk ruimere bouwvlakken en/of bebouwingspercentages op te nemen dan de bestaande bebouwing. Hierbij is rekening gehouden met de nabijheid van woningen. De bouwmogelijkheden corresponderen met de mogelijkheden die de vigerende bestemmingsplannen boden.

De gronden zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen, zorgwoningen en bijbehorende voorzieningen. Het type maatschappelijke voorziening is in beginsel niet specifiek aangeduid. Bedrijfswoningen zijn in beginsel niet toegestaan. Daar waar een bedrijfswoning (legaal) aanwezig is, blijft deze toegestaan en is een functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.

Maatschappelijk - Begraafplaats
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor de teraardebestelling en de instandhouding van graven. Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de bestaande begraafplaats centraal in het plangebied. De bestemming biedt beperkte, maar flexibele mogelijkheden voor bebouwing. De ter plaatse bestaande bedrijfswoning is specifiek aangeduid.

Recreatie
Het volkstuinencomplex achter de woningen aan de Bootjessteeg is bestemd als 'Recreatie' met een functieaanduiding 'volkstuinen'. De gronden zijn uitsluitend bestemd voor volkstuinen met bijbehorende voorzieningen. Per perceel bestaan bouwmogelijkheden voor een plantenkas en een tuinhuis. De maatvoering is in de regels opgenomen.

Sport
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvelden en sporthallen, sportverenigingsleven, ondergeschikte horeca en lig- en zonneweides. Deze bestemming is uitsluitend opgenomen ter plaatse van het tenniscomplex aan het Ter Steeghepad. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak.

Tuin
Het voorerf van de woonpercelen in het plangebied wordt bestemd als 'Tuin'. De begrenzing sluit aan op het Bor (tot 1 meter achter de voorgevellijn) en in beginsel worden de kadastrale begrenzingen gevolgd. De als 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de aangrenzende hoofdgebouwen en voor paden. In beginsel mag op deze gronden niet worden gebouwd. Bestaande legale bebouwing is positief bestemd middels de aanduiding 'bijgebouwen'. De bestaande situering en afmetingen mogen niet worden gewijzigd respectievelijk vergroot.

In enkele buurten in het plangebied, zoals de 'Stein'-buurt in het zuiden, zijn op veel percelen kleine gebouwtjes of carports aanwezig. In principe past dit niet binnen de bestemming 'Tuin', maar voor de gebieden waar deze reeds op ruime schaal voorkomen en dit niet tot een onaanvaardbaar straatbeeld leidt, is het niet wenselijk daartoe al te strikte regels op te nemen. Kleinschalige extra bebouwing op percelen waar dit nog niet het geval is, wordt in die buurten niet bezwaarlijk geacht. Daarom is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' opgenomen om deze mogelijkheid te bieden.

Verkeer
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor verkeerswegen, opstel- en busstroken, wandel- en fietspaden en straten met een functie overwegend gericht op de afwikkeling van doorgaand verkeer. Verder zijn bijbehorende voorzieningen zoals parkeren, groen, water en straatmeubilair toegestaan, alsmede ondergrondse parkeergarages. Op deze gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer - Railverkeer
Door het plangebied loopt de spoorlijn Dordrecht-Rotterdam. Het NS-station Zwijndrecht ligt net buiten het plangebied. De spoorlijn en de direct omliggende gronden hebben de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' gekregen en zijn bestemd voor spoorwegen, geluidwerende voorzieningen, wegen en straten en voet- en fietspaden. De aanwezige brug en tunnel zijn specifiek aangeduid. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen.

Verkeer - Rijskweg
De rijksweg A16 loopt door het zuidwestelijk deel van het plangebied. Deze weg met de bijbehorende bermen en andere gronden zijn bestemd als 'Verkeer - Rijksweg'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen met niet meer dan 2 x 4 doorgaande rijstroken, parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen en taluds, alsmede voorzieningen ter bevordering van de milieukwaliteit, zoals geluidsschermen en luchtkwaliteitschermen. Gebouwen zijn, met uitzondering van nutsvoorzieningen, niet toegestaan. De aanwezige overkapping is specifiek aangeduid.

Verkeer - Verblijfsgebied
De overige wegen, alsmede het openbaar gebied voor zover het geen grote wateren of grote groenstroken betreft, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bedoeld voor wegen, straten, pleinen en wandel- en fietspaden, gericht op zowel afwikkeling van doorgaand verkeer als op verblijfsdoeleinden. Garageboxen en parkeergarages zijn specifiek aangeduid. Verder zijn bijbehorende voorzieningen zoals groen, water en speelvoorzieningen, alsmede ambulante handel toegestaan. De regeling is ruim opgesteld, met het oog op de gewenste flexibiliteit voor de inrichting van het openbaar gebied.

Op deze gronden mag in beginsel niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen , specifiek aangeduide parkeergarages en garageboxen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Water
De grotere openbare wateren, die bescherming genieten op grond van de Keur en Leggers van het waterschap, zijn bestemd als 'Water'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor water en groen, waterbeheer en -berging, waterwegen, recreatie en verkeer te water, en bijbehorende voorzieningen zoals aanleg- en ligplaatsen, oevers en taluds en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Wonen
Wonen is de meest voorkomende functie in het plangebied en veel percelen zijn dan ook als zodanig bestemd. De bestemming 'Wonen' betreft uitsluitend het achtererfgebied. De woonbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen zijn in dit bestemmingsplan uniform gemaakt tot één bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is een combinatie van wonen met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf (onder voorwaarden) toegestaan. Op enkele percelen is sprake van een nevenfunctie, die niet voldoet aan de regels voor aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, maar niet onwenselijk wordt geacht. Dit betreft onder meer de recente ontwikkeling aan de weg Duivenvoorde, waar aansluitend op het reeds bestaande woningencomplex, bebouwing in de vorm van 21 levensloopbestendige woningen met bijbehorende voorzieningen zoals een buurtwinkel en een ontmoetingsruimte is gerealiseerd. Hiervoor is een specifieke aanduiding met regeling opgenomen.

Zoals in paragraaf 2.3 onder 'Wonen' reeds is toegelicht, zijn de bouwregels binnen de bestemming 'Wonen' in beginsel ruim opgesteld. Dit betekent dat het bouwvlak een standaard diepte heeft, afhankelijk van het woningtype. Daar waar er sprake is van grotere legale hoofdgebouwen is een groter bouwvlak opgenomen. Voor gestapelde woningen is minder flexibiliteit nodig en gewenst en is het bouwvlak in beginsel strak opgenomen. De regeling voor bijbehorende bouwwerken sluit aan op de gemeentelijke beleidsnota, waarmee een uniforme regeling wordt nagestreefd. Bestaande aan- en uitbouwen op het voorerf zijn binnen de bestemming 'Tuin' opgenomen met een specifieke aanduiding. In het zijerf is de woonbestemming strak om legale bijbehorende bouwwerken gelegd.

Op de verbeelding is het toegestane woningtype vastgelegd, alsmede de maximale goot- en bouwhoogte. Het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd. Daar waar sprake is van nog niet gebruikte bouwrechten voor extra woningen, is het maximum aantal aangeduid op de verbeelding.

Een aantal voorzieningen en bijbehorende functies is specifiek aangeduid. De betreft bijvoorbeeld (boven- en ondergrondse) parkeergarages, bedrijvigheid, dienstverlening of detailhandel. In alle gevallen betreft dit legaal aanwezige functies, waarbij de woonfunctie primair dient te blijven.

Leiding - Riool (dubbelbestemming)
De hoofdriolering die in het plangebied aanwezig is, heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen. Deze gronden zijn mede bestemd voor een rioolleiding en beheer en onderhoud van de leiding.

Leiding - Water (dubbelbestemming)
De watertransportleiding in het plangebied is met een bijbehorende belemmeringenstrook van 2,5 meter aan weerszijden bestemd als 'Leiding - Water'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de betreffende waterleiding en het onderhoud, beheer en de instandhouding van deze leiding. De omvang van de belemmeringenstrook is afgestemd op de breedte van de leidingen.

Leiding - Waterstof (dubbelbestemming)
De belemmeringenzone bij de waterstofleiding nabij het uiterst zuidelijke gedeelte van het plangebied, heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Waterstof' gekregen ten behoeve van het beheer en onderhoud van deze leiding. Deze gronden zijn primair bestemd voor (de belemmeringenstrook bij) de waterstofleiding.

Waarde - Archeologie 1 t/m 3 (dubbelbestemmingen)
De gemeentelijke archeologische beleidskaart is op de verbeelding doorvertaald door middel van dubbelbestemmingen. Hiermee worden de eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied adequaat beschermd indien zich toekomstige ontwikkelingen voordoen. Voor de bestemmingen geldt een variërende drempelwaarde voor archeologisch onderzoek.

Waterstaat (dubbelbestemming)
De grotere watergangen en andere oppervlaktewateren in het plangebied hebben, inclusief een beschermingszone rondom het water, de dubbelbestemming 'Waterstaat' gekregen. Daarmee wordt conform het beleid van het waterschap voorzien in een adequaat beschermingsregime voor deze wateren en wordt het waterhuishoudkundig belang voorop gesteld.

Waterstaat (dubbelbestemming)
De gronden welke tevens bescherming genieten op grond van de Keur en Leggers van het waterschap, hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat' gekregen. Dit betreft de voornaamste watergangen (hoofdwatergangen) en oppervlaktewateren in het plangebied, inclusief een beschermingszone rondom de wateren. De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor de waterhuishouding.

6.3 Handhaving

Algemeen
Door handhaving en toezicht controleert de overheid of burgers, bedrijven en overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaving. Onder handhaving wordt verstaan: het door controle (toezicht en opsporing) en het zo nodig toepassen van (bestuurs)rechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. Handhaving van de van toepassing zijnde regels binnen de gemeente Zwijndrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.

Zo handhaaft het college onder andere de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de gebruiks- en bebouwingsregels van dit bestemmingsplan door het bouwtoezicht worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van aanvragen om een omgevingsvergunning (voor bijvoorbeeld het bouwen of uitvoeren van werkzaamheden), maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering.

Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving tot haar beschikking: de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom.

Bij het toepassen van een last onder bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk cq. gebruik) op kosten van de overtreder ongedaan gemaakt. De overtreder wordt eerst in de gelegenheid gesteld dit zelf te doen. Ongedaan maken kan bijvoorbeeld betekenen het afbreken van een bouwwerk of het stilleggen van van de bouw (bouwstop).

Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een gestelde termijn. Bij overschrijding van de termijn, zal een dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het beëindigen van de overtreding door voortzetting onaantrekkelijk te maken.

In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen en op (de bouw van) illegale bouwwerken. Verder zal bij het bouwen gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen.

Naast bestuursrechtelijke handhaving is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet op de economische delicten ook strafrechtelijke handhaving mogelijk bij het overtreden van het vergunningenstelsel van de Wabo of het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In dit kader kunnen ook strafrechtelijke dwangmiddelen worden ingezet. In de praktijk zal eerst bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, alvorens het strafrecht wordt ingezet. Privaatrechtelijke handhaving ten slotte is aan de orde voor gronden waarvan de gemeente zelf eigenaar is. Tegen gebruik van deze gronden in strijd met gemeentelijke belangen zal de gemeente op grond van haar rechten als eigenaar optreden.