direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 7e herziening bestemmingsplan Buitengebied, locatie Dorpsstraat 209
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door gebruik te maken van de ruimte-voor-ruimte regeling heeft de initiatiefnemer de rechten verworven voor de bouw van drie woningen in ruil voor het slopen van zijn kas en ketelhuis aan de Dorpsstraat 209. In dit plan worden deze drie bouwrechten gebruikt om burgerwoningen te bouwen op de locatie waar de kas is gesitueerd, de Dorpsstraat 209 te Heerjansdam.

 

Op het perceel staat verder een plattelandswoning. De status plattelandswoning geldt alleen op agrarische gronden met een bedrijf. De plattelandswoning wordt daarom omgezet naar een burgerwoning.

Inmiddels hebben eigenaar en gemeente overeenstemming bereikt en kan het bestemmingsplan worden opgesteld om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit een kas en een aantal schuren aan de Dorpsstraat 209 te Heerjansdam in de gemeente Zwijndrecht. De Dorpsstraat 209 ligt een paar honderd meter ten oosten van de kern van Heerjansdam. De ligging van het plangebied is in figuur 1.1 aangegeven. In het plangebied is al een plattelandswoning aanwezig. Dit betreft de voormalige bedrijfswoning die behoorde bij de kas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0001.png"

Figuur 1.1 - Dorpsstraat 209 te Heerjansdam

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op 18 november 2014 vastgesteld door de gemeente Zwijndrecht.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het vigerende beleid weergegeven. Waarna in hoofdstuk 3 de huidige en toekomstige planologische situatie beschreven worden. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de relevante milieuaspecten toegelicht. Hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan de orde. Hierin staat welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Dorpsstraat 209 staat nu een perceel met daarop een bedrijfswoning, een kassencomplex en een grote lap agrarisch grond en ligt ten oosten van Heerjansdam. De Dorpsstraat ligt op een dijk. De bebouwing van de Dorpsstraat 209 grenst aan een parallelweg onderaan diezelfde dijk. Het kassencomplex is kleiner dan het maximaal toegestane oppervlakte volgens het vigerend bestemmingsplan. Het oppervlakte glas bedraagt zo'n 5.000m², terwijl het bebouwingsvlak circa 20.000m² groot is. Aan het voorkant van dit perceel staat het ketelhuis en de bedrijfswoning. Deze voormalige bedrijfswoning heeft geen functionele relatie meer met de kassen en heeft de aanduiding 'plattelandswoning'.

De omgeving van de Dorpsstraat 209 kenmerkt zich door lintbebouwing op en aan een dijk met daarachter een groot open agrarisch landschap. Ten noorden van dit perceel ligt op zo'n 200 a 250 meter een buisleidingstrook en op 500 a 600 meter ligt de HSL-lijn. Het perceel grenst aan de zuidkant aan een gasleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0002.png"

Figuur 2.1 - huidige situatie Dorpsstraat 209 (bron: ruimtelijke plannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Ter compensatie van de kassen worden twee of drie woningen gerealiseerd aan de Dorpsstraat 209. Aan de bouw van deze woningen zijn, in het kader van de 'Handreiking ruimte voor ruimtelijke kwaliteit', voorwaarden verbonden. Voor het perceel is daarom een kavelpaspoort opgesteld, zie Bijlage 1. Het kavelpaspoort geldt voor alle drie de nieuw te realiseren woningen.

Op het perceel aan de Dorpsstraat 209 mogen drie woningen worden gerealiseerd. Er kunnen op dit perceel polderwoningen en/of schuurwoningen worden gerealiseerd. Een mix van beide is ook geoorloofd. In figuur 2.2 is een inrichtingstekening voorgesteld. Door de flexibiliteit in het kavelpaspoort is het mogelijk om één grote woning te creëren voor de bouwrechten van twee normale grootte woningen. De bovenste afbeelding in figuur 2.2 beeldt in het westen de grote woning af. In de onderste variant zijn twee normale grootte woningen afgebeeld.

De voormalige bedrijfswoning is reeds in gebruik als woning en is weergegeven met de aanduiding 'plattelandswoning'. De bestemming van dit voormalig bedrijfsgebouw wordt definitief omgezet in een woonbestemming, omdat de link met de agrarische bedrijfsbestemming definitief komt te vervallen.

De aanduiding kas verdwijnt van de verbeelding. Hier resteert voor het gedeelte waar geen woningen worden gerealiseerd de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', zonder aanduidingen.

Verder wordt als afscheiding tussen de woningen en de agrarische gronden aan de achterkant een sloot gerealiseerd. In het oosten wordt een boomsingel gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0004.png"

Figuur 2.2. Toekomstige situatie(s) Dorpsstraat 209. Boven een model met één samengevoegde woning en één normale grootte woning. Onder drie normale grootte woningen (bron: modeltekening gemeente Zwijndrecht)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht geboden van de ruimtelijk relevante beleidskaders voor het plangebied. Achtereenvolgens wordt ingezoomd op het geldende rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Samen vormen deze de beleidskaders waar binnen de beoogde ontwikkeling plaats dient te vinden.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (2020) en Barro (2017)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) formuleert het Rijk een nieuwe integrale aanpak waarin samen met andere overheden en organisaties optimaal kan worden gewerkt aan behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen spelen de volgende vier prioriteiten de komende een grote rol in de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving van Nederland:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s;
  • en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Nationale belangen

De NOVI is vertaald in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Deze gaat echter pas in zodra de omgevingswet in werking treedt. De voorloper van het BKL is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Toetsing

Het NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling (art. 3.6.1 Bro, juli 2017)

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

Toelichting

Gezien de geringe aard van de ontwikkelingen (drie woningen) is er geen ladderplichtige onderbouwing noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

Het vigerende provinciaal beleid voor het plangebied zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland (2020-08-01) en de Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020-08-01). Relevante zaken uit dit beleid worden getoetst aan de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd augustus 2020)

Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).In de visie wordt hiervoor verwezen naar de kwaliteitskaart.

De provincie onderscheidt vier lagen: de ondergrond, cultuur- en natuurlandschappen, stedelijke occupatie en beleving. Deze zijn allen van toepassing op het projectgebied, behalve de stedelijke occupatie. Ieder ondergrond kent zijn eigen richtpunten om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel IJsselmonde.

Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Laag van de ondergrond

In figuur 3.1 is te zien dat het plangebied op een ondergrond van jonge rivierklei met veen is gesitueerd. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. De provincie richt zich in dit gebied op het herkenbaar houden van de verschillen tussen komgronden en oeverwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0006.png"

Figuur 3.1 - Laag van de ondergrond (bron: Provincie Zuid-Holland)

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied is tevens onderdeel van een zeekleipolder (figuur 3.2). Richtpunten van de provincie in dit landschap zijn het bijdragen aan de versterking van karakteristieke kenmerken van de eiland en verschillen daartussen. Ontwikkelingen aan de rand van eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en deltawateren. Daarnaast is het de bedoeling de herkenbaarheid van patronen in op en aanwaspolders te behouden. Tevens dienen ontwikkelingen de dijk en de kreek als herkenbare structuurdragers te versterken, dient bebouwing geconcentreerd te zijn en dient het contrast tussen de binnendijkse polders en buitendijkse natuur te worden behouden.

De Dorpsstraat 209 grens aan net niet aan een lint. Richtpunten voor het lint zijn het behouden van het lint als onderscheidende bebouwingsvorm. Het behoudt van het lineaire karakter van het lint en bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0008.png"

Figuur 3.2 - Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Laag van de beleving

In figuur 3.3 is te zien dat het plangebied ook in een 'groene buffer' ligt. Een gebied met een beperkte omvang tussen stad en het open gebied. Het gebied dient als buffer tussen stad en open gebieden. Deze buffer te worden behouden of te worden versterkt. Dit gebied krijgt van de provincie een beschermingscategorie 2 status, wat inhoudt dat er bescherming is tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling om schaal en karakter van het gebied in stand te houden. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0010.png"

Figuur 3.3 - laag van de beleving (bron: Provincie Zuid-Holland)

Behouden en versterken landschappen

De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Daarmee wil de provincie gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van de verschillende Zuid-Hollandse landschappen behouden en versterken. De klimaat- en energie-efficiënte samenleving stelt nieuwe eisen aan de groene ruimte. Deze worden zo veel mogelijk ingepast met behoud of zelfs verbetering van bestaande functies.

De provincie wil samen met haar partners een kwaliteitsslag maken in de groene ruimte binnen en buiten de stad, zodanig dat de intrinsieke waarden worden beschermd en versterkt, en dat de groene ruimte aansluit bij de vraag van de gebruikers en bewoners, toekomstbestendig is en bijdraagt aan de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland.

Toetsing en conclusie

De gewenste ontwikkeling dient te worden voltrokken binnen de hierboven genoemde relevante kaders zoals gesteld in de Omgevingsvisie vanuit de provincie Zuid-Holland. Het plangebied ligt in het Zuid-Hollands rivierdeltalandschap met een ondergrond van rivierklei en veen. Ook valt het gebied binnen de groene bufferzone, beschermingscategorie 2. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten minimaal het behoud van het landschap handhaven en nog beter een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aanbrengen. Het saneren van kassen in de groene bufferzone in ruil voor drie woningen zal per saldo ruimtelijke kwaliteitswinst opleveren.

Omgevingsverordening Zuid-Holland 2020-08-01 (geconsolideerd)

In de Omgevingsverordening heeft de provincie regels gesteld om de provinciale hoofdbelangen uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland 2040 juridisch te borgen. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen deze regels in acht nemen. De Omgevingsverordening is daarmee een kaderstellend instrument van de provincie voor gemeenten. De voorgenomen ontwikkeling wordt hierna aan de relevante artikelen uit de omgevingsverordening getoetst.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1.

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Lid 2.

Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Lid 3.

Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:

  • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
  • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de regeling 'ruimte voor ruimte'. Op basis van deze voormalige regeling kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten bestaand stedelijk gebied worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.

Lid 4.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt in het Zuid-Hollande rivierdeltalandschap en in de groene buffer, een gebied gedefinieerd met beschermingscategorie 2. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gebieden zijn mogelijk middels het 'ja, mits' principe. Dat houdt in dat de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden of wordt verbeterd. Ook moet de instandhouding van de specifieke waarden voor dit gebied in acht worden genomen.

In het plangebied worden kassen gesaneerd in ruil voor drie woningen, middels de ruimte-voor-ruimte regeling. Per saldo levert dit minder bebouwing (in de vorm van kassen) op, waardoor dit plan voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De locatie is goed ontsloten ten behoeve van de beoogde woningen.

Ook voldoet de ontwikkeling aan de uitgangspunten van artikel 6.9. De sanering van glas en bebouwd oppervlak zorgt voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is sprake van 'inpassen' voor de omzetting van de bedrijfswoning en 'aanpassen' omdat er drie woningen worden gerealiseerd. Op beeldkwaliteit is nader ingegaan in het voor het plan opgestelde kavelpaspoort.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing en conclusie

Gezien de geringe aard van de ontwikkelingen (drie woningen) is er geen ladderplichtige onderbouwing noodzakelijk.

3.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

Gebiedsprofiel IJsselmonde, Provincie Zuid Holland (2013)

Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerkende ruimtelijke elementen.

Het landschap van Oost-IJsselmonde bestaat in de basis uit dijken en polders. Het landschap wordt vormgegeven door de dijk- en polderlinten. De polders laten het verhaal zien van verstedelijking, van open landelijk areaal en de verbindende factor die de polders en dijken hierin spelen. IJsselmonde kent een grote lengte aan stads- en dorpsranden, van uiteenlopende aard en kwaliteit. Verschillende oorzaken, zoals te dicht opeen gebouwd, toevallige locatiekeuzes, een onverzorgde staat, een marginaal karakter en/of het ontbreken van samenhang in bijvoorbeeld schaal of maat zorgen voor een negatieve ervaring van de gebruiker van het landschap. Het landschap van IJsselmonde speelt in potentie een grote rol in het recreatief gebruik door de bewoners van het omliggende stedelijke gebied. De bereikbaarheid, belevingswaarde en gebruiksmogelijkheden verdienen echter een impuls.

Toetsing

Het saneren van het glas in ruil voor drie woningen zal de belevingswaarde van het gebied verhogen en de samenhang van het gebied verbeteren.

Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (2012)

De gebiedsvisie Deltapoort staat voor tien opgaven om het gebied economisch sterker en leefbaarder te maken. De locatie waar de kassen staan liggen midden in het themagebied 'de open landschapskamers'. Het saneren van glas heeft hier een hoge prioriteit, met als doel het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

In het Deltapoort-gebied worden vijf themagebieden met een groene hoofdtint onderscheiden. Deze themagebieden vormen tezamen het landschappelijk raamwerk; door thematisering worden de landschappelijke kwaliteiten van het betreffende gebied (en dus het raamwerk) versterkt. De locatie aan de Dorpsstraat 209 ligt in het themagebied 'de open landschapskamers' binnen landschapskamer 'Kleine Lindt'.

In de open landschapskamers functioneert grondgebonden landbouw als hoeder van het open landschap. Belangrijke kernkwaliteit van het gebied zijn de openheid en zichtlijnen. Doorzichten naar het achtergelegen gebied dienen te worden behouden. Sanering van het glas draagt in deze gebieden bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door meer openheid te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0011.png"

Figuur 3.4. Zwart omlijnt de locatie aan de Dorpsstraat 209

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0012.png"

Figuur 3.5. Uitwerking open landschapskamers Kleine Lindt (Dorpsstraat 209)

Toetsing

Met het saneren van glas in het themagebied 'open landschapskamers' en het toevoegen van drie woningen in dit gebied wordt het themagebied in ruimtelijk kwalitatieve zin versterkt.

Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit (2014)

In 2014 is door de colleges van de samenwerkende gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht de Handreiking Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit vastgesteld. Op basis van de eerder vastgestelde Gebiedsvisie Deltapoort wordt hiermee aangestuurd op een ruimtelijk kwalitatiever gebied.

In de afgelopen decennia is het buitengebied flink verstedelijkt. Desondanks zijn er in het gebied Oost-IJsselmonde gebieden met een landelijk en agrarisch karakter. Deze handreiking is bedoeld om de ruimtelijke kwaliteit van dit buitengebied te borgen.

Ontwikkelingen en innovaties in de glastuinbouw hebben echter geleid tot schaalvergroting, en een verdere ‘verglazing’ van het buitengebied – door grote kassencomplexen oogt het buitengebied voller en minder groen. Door de schaalvergroting is het buitengebied van Oost-IJsselmonde te klein geworden voor toekomstbestendige glastuinbouw en zal op termijn het overgrote deel van de glastuinbouwbedrijven uit het gebied verdwijnen. Tegelijkertijd is door de enorme verstedelijking open ruimte schaars geworden. Er is behoefte aan een kwalitatief hoogwaardig buitengebied, waar niet alleen ons voedsel wordt verbouwd, maar dat ook ruimte biedt aan ontspanning, recreatie en natuur. Het verdwijnen van de kassen biedt goede kansen om in het buitengebied meer open ruimte met belevings- en gebruikskwaliteit te realiseren.

Eén van de beschikbare instrumenten om de sanering daadwerkelijk uit te kunnen voeren is de inzet van de (voormalige) provinciale regeling 'ruimte voor ruimte'. Deze regeling biedt mogelijkheden om in ruil voor het slopen van kassen een beperkt aantal woningen terug te bouwen. Het idee daarachter is dat de nieuw te bouwen woningen geld opleveren, waardoor het financieel haalbaar wordt de kassen te slopen en er ruimte voor terug te brengen.

Ter inspiratie

De gemeenten willen middels de handreiking bewoners inspireren om de woningen en erven in het landschap mooi in te passen. Het weghalen van kassen in ruil voor woningen levert namelijk niet direct een hoger ruimtelijke kwaliteit op. Daarom worden in de handreiking suggesties gaan met betrekking tot type huizen en beplanting die passen bij de streek.

Inventarisatie en impact

Voor het hele gebied is per kas in kaart gebracht wat de impact is van het saneren van glas. Dit betekent o.a. dat er niet zomaar op de locatie van een kas nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. Op een aantal plekken zijn er vanuit milieu en externe veiligheid locaties aan te wijzen die op het eerste gezicht niet geschikt zijn voor de ontwikkeling van woningen.

Voor deze locaties is in ieder geval eerst aanvullend onderzoek nodig. Daarnaast zijn er gebieden aan te wijzen waar de ruimtelijke situatie zo kwetsbaar is dat het terugbouwen van woningen niet zonder meer leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Om die reden is de inpassing van woningen hier alleen onder strenge voorwaarden mogelijk. Het betreft hier locaties in de open polder en langs de Waal, waar gestreefd wordt naar meer zicht en openheid en het publiek toegankelijk maken van het landschap.

Daarnaast is de impact van de sanering van het glas op de ruimtelijke kwaliteit niet op iedere locatie even groot. Er zijn locaties waar de kassen de beleving van het landschap niet of nauwelijks in de weg staan, op andere plekken blokkeren ze het zicht en is het glas juist wel een doorn in het oog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0014.png"

Figuur 3.6 - zwart omlijnd de locatie aan de Dorpsstraat 209.

Figuur 3.6 uit de handreiking laat de impact en mogelijkheden van de regeling ruimte voor ruimte zien. Voor het plangebied aan de Dorpsstraat 209 geldt dat de sanering urgent is en grote impact heeft. Ruimte voor ruimte is hier alleen mogelijk onder strenge voorwaarden vanwege de kwetsbaarheid van het landschap.

Regeling

In het kort komt de ruimte voor ruimte regeling op het volgende neer: in ruil voor de sloop van alle kassen en bijgebouwen krijgt een tuinder het bouwrecht voor een aantal woningen, onder de voorwaarde dat de ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Het woningaantal is gerelateerd aan het oppervlak dat tuinders moeten slopen. Zowel voor elke 5.000 m2 kas als voor elke 1.000 m2 bijgebouw krijgt een tuinder het bouwrecht voor één woning. Deze 'ruimte voor ruimtewoning' moet voldoen aan een aantal kwantitatieve uitgangspunten (pagina 26 handreiking), waaronder de inhoud en oppervlakte van de bebouwing en de kavelmaat.

Gebruik regeling

Met de sloop van de kassen/het verwijderen van de bouwrechten voor een kas aan de Dorpsstraat 209 worden de bouwrechten van drie woningen verworven. Een deel van de bouwrechten is afkomstig van 'papieren' kas. Dat is het deel waar bouwrecht voor een kas geldt, maar waar momenteel geen kas is gerealiseerd. Planologisch gezien mag er zo'n 20.000 m² aan kas worden gebouwd op locatie. Er is een kas van iets meer dan 5.000 m² en een bijgebouw van 120 m² gerealiseerd. De gemeente heeft via een principebesluit ingestemd met het verwerven van drie bouwrechten op basis van de bouwrechten voor het gerealiseerde en het niet gerealiseerde ('papieren') deel van de kas. De plattelandswoning aan de Dorpsstraat wordt omgezet naar een woonbestemming. Deze plattelandswoning valt buiten de ruimte voor ruimte regeling.

Gebruiksaanwijzing

  • 1. Bereken op basis van het aantal m2 glas en bijgebouwen het aantal in te passen woningen.
  • 2. Bepaal aan de hand van de beschrijving van het deelgebied (hoofdstuk 8) het landschapstype waarin de locatie zich bevindt.
  • 3. Selecteer aan de hand van het landschapstype een of meer passende bebouwingsvormen en welke bouwstenen daarbij horen.
  • 4. Selecteer de bouwstenen die het beste bij de locatie en bij de wensen en voorkeuren van de tuinder/nieuwe bewoners passen.
  • 5. Maak een schetsontwerp: combineer de verschillende bouwstenen tot een totaalplan voor de verschijningsvorm van de bebouwing en de landschappelijke inpassing daarvan.
  • 6. En illustreer dit met referentiebeelden van architectuur en beplanting.

De ruimte voor ruimte regeling biedt vier manieren om bij te dragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit:

  • Iets weghalen;
  • Iets toevoegen;
  • Iets opknappen;
  • De bijvangst.

Landschapstype

Locatie Dorpsstraat 209 ligt in de Polder Heerjansdam (Kleine Lindt). Dit is een van de weinige agrarische open polders in het gebied. Polder- en dijk en dubbellintwoningen kunnen hier worden ingepast.

De handreiking geeft aanvullende spelregels en bouwstenen met betrekking tot de karakteristiek, positie en oriëntatie, kap en bouwhoogte, materiaal- en kleurgebruik, organisatie kavel en beplanting en inrichting.

Toetsing

Er wordt een kavelpaspoort voor beide woningen opgesteld waarmee invulling wordt gegeven aan de handreiking, zie Bijlage 1. De gemeente heeft ingestemd met drie bouwrechten middels een principe besluit. Alle drie de woningen worden binnen het plangebied gerealiseerd.

Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening Gemeente Zwijndrecht

Op 30 januari 2018 hebben burgemeester en wethouders op basis van de Wet geluidhinder het Geluidbeleid Goede Ruimtelijke Ordening Gemeente Zwijndrecht en de bijbehorende handreiking vastgesteld.

Het Beleid hogere waarden beschrijft de voorwaarden die de gemeente stelt aan bouwen op geluidbelaste locaties, alsmede de procedure om toestemming te krijgen in de vorm van het wettelijk verplichte hogerewaardebesluit. Met dit beleid beoogt Zwijndrecht het realiseren van een prettig woon- en leefklimaat voor geluidgevoelige bestemmingen op geluidbelaste locaties.

Toetsing

In dit bestemmingsplan wordt het geluidbeleid van de gemeente Zwijndrecht toegepast.

Conclusie

Met de sanering van het kassencomplex aan de Dorpsstraat 209 in ruil voor de bouwrechten van drie woningen aan de Dorpsstraat 209, wordt een juiste invulling gegeven aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de omgevingsaspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Mer-beoordeling

Toetsingskader

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde.

Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in Bijlage 11. Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven of wel of geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkelingen.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (WBP) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak, binnen de bebouwde kom, van 500 m² of meer, moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Buiten de bebouwde kom is een vergunning noodzakelijk vanaf 1.500 m2. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels verhard met de aanwezigheid van een bedrijfswoning, een kas met een oppervlakte van circa 5.000 m2 en bijbehorende bedrijfsgebouwen. Het plangebied wordt aan de west- en zuidzijde begrensd door een watergang (figuur 4.1). De watergang aan de westzijde heeft de status 'overig' en wordt onderhouden door de aanliggende eigenaar. De watergang aan de zuidzijde betreft een dijksloot die wordt onderhouden door het waterschap. Voor deze watergang geldt een beschermingszone van 1 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0015.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Legger wateren en kunstwerken (bron: waterschap Hollandse Delta)

Veiligheid en waterkeringen

De zuidzijde van het plangebied aan de Dorpsstraat 209 in Heerjansdam bevindt zich in een beschermingszone van een waterkering (de dijk). Er vinden echter geen werkzaamheden plaats in deze beschermingszone.

Toekomstige situatie

Algemeen

Voor de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling. Aan de Dorpsstraat 209 wordt een kas met een oppervlakte van 5.000 m2 gesloopt. Omdat er op deze locatie een bouwvlak aanwezig is van circa 20.000 m2, zijn er rechten verkregen om drie ruimte voor ruimte woningen te bouwen. Daarvan worden 3 woningen gerealiseerd op de locatie aan de Dorpsstraat 209 in Heerjansdam. Met het derde recht wordt in dit bestemmingsplan niets gedaan. Per saldo neemt het verhard oppervlak met de sanering van de kas aanzienlijk af. Compensatie is daardoor niet noodzakelijk. Wel wordt achter de woningen langs een nieuwe sloot gegraven.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Rondom de watergang (type: overige water) geldt een beschermingszone van 1 meter voor het onderhoud van de watergang.

Voor de nieuw te graven sloot dient een vergunning te worden aangevraagd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. De verharding neemt per saldo af. Er vinden geen ontwikkelingen plaats binnen de beschermingszone van de waterkering aan de Dorpsstraat. Aan de achterzijde van de te realiseren woningen wordt een nieuwe sloot gegraven, hiervoor dient een vergunning te worden aangevraagd. Hierdoor heeft het plan een positief effect op de waterbalans. Bij het inrichten van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de beschermingszone van de bestaande en nieuw in te richten watergangen. Dit betekent dat er een vrije zone á 1 meter aan weerszijden van de watergang dient te zijn voor o.a. het onderhoud.

4.4 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Oude Maas bedraagt 3,8 km en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 1,3 km.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Het Natura 2000-gebied Oude Maas is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch is voor de aanleg- en gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 4 en bijbehorende memo in Bijlage 5). Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase van de gehele ontwikkeling. De uitkomsten van de AERIUS-berekeningen dienen 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht.

Soortenbescherming

Om de effecten te kunnen bepalen is een quickscan uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 6. Het voorkomen van verblijfsplaatsen van vleermuizen is uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er wel vleermuizen. Zij kunnen dit ook tijdens en na uitvoering van het plan blijven doen.

In het plangebied is het mogelijk dat de huisspitsmuis en bosmuis voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van de steenmarter wordt uitgesloten doordat de opstallen in gebruik zijn. Overige zoogdieren komen in het plangebied niet voor.

In het plangebied komen algemene broedvogels voor. Het is noodzakelijk het gebied bouwrijp te maken buiten het broedseizoen of middels een manier dat de vogels niet tot broeden komen op locatie.

Internationaal beschermde amfibiën komen in het gebied niet voor. Zo is de rugstreeppad al in geen 10 jaar gesignaleerd in de omgeving. Van de overige amfibiën komen de gewone pad en bruine kikker voor in het gebied. En mogelijk ook de middelste groene kikker en bruine watersalamander. Voor deze soorten geldt een algemene provinciale vrijstelling.

Er vinden geen werkzaamheden in het water plaats. Wezenlijke effecten op vissen worden daardoor uitgesloten. Voor de beschermde grote modderkruiper ontbreekt het aan geschikt leefgebied. Het is daarmee uitgesloten dat deze voorkomt in het plangebied.

De aanwezigheid van reptielen en ongewervelden wordt uitgesloten. Daar is het gebied geen geschikte ecotoop voor.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de sloop-, aanleg- en gebruiksfase uitgesloten. De ontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Daarbij dient wel rekening te worden gehouden met broedende vogels door buiten het broedseizoen te bouwen of te voorkomen dat vogels in het plangebied gaan broeden. Ook is de zorgplicht voor wilde dieren/planten onverkort van kracht.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Geluid

Binnen het plangebied worden 3 nieuwe burgerwoningen mogelijk gemaakt. Tevens wordt een bestaande bedrijfswoning bestemd als burgerwoning. De nieuwe woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Ook dienen volgens de Wet geluidhinder alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De locatie ligt binnen de geluidszone van het rangeerterrein Kijfhoek. De woningen die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn geluidsgevoelige objecten. Hierdoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek noodzakelijk om aan te tonen dat er wordt voldaan aan de grenswaarde.

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen -met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Aangezien voor auto(snel)wegen een buitenstedelijke ligging geldt bedraagt de uiterste grenswaarde voor de A16 53 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.6 uit het Rekenen Meetvoorschrift 2006 is gebruik gemaakt.

De omzetting van plattelandswoning naar een burgerwoning is in het kader van de Wet Geluidhinder geen wijziging. Deze woning wordt daarom in de berekeningen buiten beschouwing gelaten.

Railverkeer

Voor spoorwegen geldt dat de zonebreedte afhankelijk is van de hoogte van de geluidproductieplafonds. De zonebreedten zijn aangegeven in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Op het maatgevende referentiepunt 40536 bedraagt het gpp 67,4 dB. De bijbehorende zone heeft een breedte van 600 meter. Het gehele plangebied valt binnen deze zone.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidwaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Voor wat betreft railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van Lden = 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van Lden = 68 dB.

Industrielawaai

Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).

Onderzoek en conclusie

De planlocatie ligt aan de Dorpsstraat. Deze weg is een parallelweg. Op beide wegen heerst een maximum snelheid van 30 km/uur. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur of lager zijn op basis van de Wet geluidhinder niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Uit berekeningen (Bijlage 7) blijkt dat de geluidbelasting op de planlocatie ten gevolge van wegverkeer op de Dorpsstraat lager is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidsbelasting is namelijk ten hoogste 42 dB na aftrek art. 110g.

Ook voor industrie- en raillawaai blijkt uit berekeningen (Bijlage 7) van respectievelijk de omgevingsdienst en het geluidregister dat de voorkeursgrenswaarden van respectievelijk 50 en 55 dB(A) niet worden overschreden. De hoogst berekende waarde voor railverkeer bedraagt 52 dB en die van industrielawaai bedraagt 47 dB.

4.6 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten middels een uitrit aan de Dorpsstraat. Dit is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Deze weg verbindt Heerjansdam met Zwijndrecht. Op de weg zijn fietsstroken aangegeven.

Parkeren

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is vastgelegd dat op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen bij nieuwbouw worden de parkeerkencijfers van het CROW toegepast conform de meest recente publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Voor vrijstaande woningen in het buitengebied bedraagt de parkeerbehoefte minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning. De kavels beschikken over voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op te vangen. Er worden geen problemen verwacht bij het parkeren.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

Binnen het plangebied worden drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt en verdwijnt 5.000 m2 aan kassen. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Zwijndrecht. Op basis van het autobezit in deze gemeente worden gemiddelde kencijfers gehanteerd uit publicatie 381 van het CROW.

Dorpsstraat 209

De toename van drie woningen leidt volgens kencijfers van het CROW (publicatie 381) tot ongeveer 25 motorvoertuigen per etmaal (8,2 mvt per woning). Daarnaast wordt 5.000 m2 aan (sierteelt)kassen gesaneerd. De huidige verkeersaantrekkende werking van de kassen verdwijnt daarmee. De eventuele toename die per saldo overblijft is dermate gering dat het zal opgaan in het heersende verkeersbeeld van de Dorpsstraat.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied vanuit de verschillende vervoerswijzen is goed. Door de ontwikkelingen kan de verkeersgeneratie in beperkte mate toenemen. De intensiteit op de Dorpsstraat neemt hierdoor nauwelijks toe en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte van de woningen dient op eigen terrein opgevangen te worden. Hiervoor is voldoende ruimte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het plan maakt 3 woningen mogelijk aan de Dorpsstraat 209. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort.

Dorpsstraat 209

De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Dorpsstraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2018 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2018; 22.1 µg/m³ voor NO2, 19.4 µg/m³ voor PM10 en 12.1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor een gemengd gebied geldt dat een trede lager genomen mag worden.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Zwijndrecht. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie woningen aan de Dorpsstraat 209 in Heerjansdam. In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk agrarische gronden aanwezig. Vanwege de aanwezigheid van diverse (agrarische) bedrijven in de directe omgeving en de ligging aan de Dorpsstraat kan het gebied getypeerd worden als (matig) gemengd gebied. Direct ten noorden en zuiden van het plangebied zijn woningen aanwezig. Verder bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied een bedrijfsperceel waar bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor deze bedrijven een richtafstand van 10 m binnen een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Overige bedrijven in de omgeving liggen op ruimere afstand en zijn niet van invloed op de milieusituatie ter plaatse van het plangebied en worden tevens niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Dorpsstraat 209

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0016.png"

Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied paars gemarkeerd

Water

Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van circa 1,24 kilometer, bevindt zich de corridor Rotterdam – Moerdijk. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GT3 en bedraagt 1.070 meter. Het plangebied valt niet in het invloedsgebied.

Weg

De A16 bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 2,85 kilometer. Het invloedsgebied wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Het effectafstand van de A16 bedraagt echter meer dan 4 kilometer omdat stofcategorie GT4 over deze weg wordt vervoerd. Omdat de 3 beoogde woningen op meer dan 200 meter afstand liggen, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de A16. Wel dient vanwege de ligging in het effectafstand ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid in een beknopte verantwoording.

Spoor

Het spoortraject Kijfhoek – Barendrecht bevindt zich op een afstand van circa 965 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van het spoor wordt bepaald door stofcategorie D4 en bedraagt meer dan 4 kilometer. Ook hier ligt het plangebied op meer dan 200 meter van het spoor, maar in het invloedsgebied. Een beknopte verantwoording volstaat.

Risicovolle inrichtingen

Op een afstand van circa 850 meter bevindt zich de risicovolle inrichting rangeerterrein Kijfhoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0017.png"

Figuur 4.3 Rangeerterrein Kijfhoek met risicocontouren en plangebied paars gemarkeerd

Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6-contour, 10-7-contour of 10-8-contour. In het Beheerplan Kijfhoek zijn groepsrisicoberekeningen uitgevoerd waaruit blijkt dat het groepsrisico van het rangeerterrein onder de oriëntatiewaarde ligt. Daarnaast zal de toevoeging van de 3 woningen niet zorgen voor een significante stijging in het groepsrisico. Wel dient vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording te worden opgesteld.

Buisleiding

Ten noorden van het plangebied bevindt zich een waterstofleiding op een afstand van circa 825 meter. De PR 10-6-contour ligt op 25 meter en vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Het effectafstand van de leiding betreft 60 meter bij een fakkelbrand. Ook hier valt het plangebied niet binnen.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpsstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Heerjansdam. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden 3 woningen gerealiseerd. De eventueel aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Kijfhoek – Barendrecht waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en het rangeerterrein Kijfhoek en de effectafstand van de A16. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensie brandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

In de paragraaf 'Externe veiligheid' is ingegaan op de aanwezige aardgasleidingen in en nabij het plangebied. Verder zijn er geen planologische relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig in en nabij het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect relevante leidingen de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet belemmert.

4.11 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek en conclusie

Tijdens dit onderzoek waren oospronkelijk twee woningen gepland. Echter door gewijzigde plannen is er een derde woning op locatie bijgevoegd. Hierdoor zijn er twee rapporten opgesteld ten aanzien van het bodemonderzoek. Voor de westelijk gelegen woningen is dat gerapporteerd in Bijlage 2 en voor de oostelijk gelegen woning is dat gerapporteerd in Bijlage 3. Voor de leesbaarheid worden beide rapporten hieronder afzonderlijk beschouwd.

Alle locaties

In het verkennend bodemonderzoek blijkt op basis van het 'Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond- en baggerspecies' dat de grond als 'verdacht' betreffende PFAS dient te worden aangemerkt. PFAS komt verspreid over Nederland voor. Dit betekent niet dat alle locaties die verdacht zijn boven de PFAS norm zitten. Uit het vooronderzoek blijkt dat alleen atmosferische depositie de bron is van PFAS-verontreiniging op locatie. Van atmosferische depositie is bekend dat deze tot verhoogde PFAS-gehalten in water en grond kunnen leiden. Uit reeds bekende gegevens kan geconcludeerd worden dat de atmosferische depositie de enige te verwachten bron is van PFAS-verontreiniging op locatie. Gelet op voorgaande wordt onderzoek naar PFAS daarom niet als noodzakelijk geacht.

Westelijke woningen

Onder de asfaltlaag is geen onderzoek verricht op aangeven van de opdrachtgever. In eerste instantie dacht de opdrachtgever over een schone grondverklaring te beschikken. Deze heeft de opdrachtgever niet meer boven water weten te halen. Het terrein ter plaatse van de asfaltverharding is derhalve buiten scope gelaten.

De bodem bestaat voornamelijk uit siltig klei. De ondergrond bestaat plaatselijk uit veen. Rond boring 15 is de bodem plaatselijk puinhoudend. Puin is verdacht op het voorkomen van asbest. Verder is de bovengrond plaatselijk zwak baksteenhoudend. De aanwezigheid van bakstenen vormt geen aanleiding om asbestverontreining te verwachten. Zintuigelijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen.

De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, molybdeen, lood, zink, nikkel en PAK. De bovengrond was in eerste instantie matig verontreinigd met nikkel. Na uitsplitsing bleek boring 14 sterk te zijn verontreinigd met nikkel. De verontreinigingen houden mogelijk verband met de resten puin/sporen baksteen die in de bovengrond zijn aangetroffen. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen.

Het grondwater is matig verontreinigd met barium. Deze metaalverontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Oostelijke woning

Op basis van vooronderzoek kan de locatie als 'onverdacht, niet lijnvormig' worden beschouwd. De hypothese hierbij luidt dat de bodem niet verontreinigd is. Zintuigelijk is in het opgeboorde materiaal ook geen verontreiniging aangetroffen. Er zijn geen asbestverdachte materialen of puin(resten) aangetroffen. Op basis van vooronderzoek, terreininspectie en bij uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op locatie te verwachten.

Wel is in de bovengrond een lichte verontreiniging met lood aangetroffen. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Ook is het grondwater licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

Conclusie

Op basis van het onderzoek bestaan er op de locatie van de westelijk gelegen woningen mogelijke belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging. Hier zijn immers puin (asbestverdacht) en zware nikkelverontreiniging aangetroffen. Echter, doordat boring 14 (zware nikkelverontreiniging) vooraan de weg ligt en daar geen ontwikkeling plaats gaat vinden, dit blijft immers de toegangsweg tot het terrein, is een vervolgonderzoek niet per se noodzakelijk. Indien deze locatie ongeroerd blijft levert de verontreiniging geen negatieve gevolgen op en is een vervolgonderzoek niet noodzakelijk.

Voor de locatie van boring 15 (asbestverdacht puin) geldt dat er in de direct aangrenzende boring 2 (oostelijk woning, Bijlage 3) en alle andere boringen geen puin of andere asbestverdachte materialen zijn gevonden. Ondanks het immobiele karakter van deze stoffen is de kans zeer groot dat het puin niet asbesthoudend is. Door de geringe kans dat het puin asbesthoudend is, met name doordat bij naastgelegen boring 2 niets is aangetroffen, wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen met als uitgangspunt: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Voor deze gronden geldt dat archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is indien de nieuwe bebouwing een groter oppervlak heeft dan 100 m2 of de aan de bouw gerelateerde graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm onder het maaiveld. In Bijlage 8 en Bijlage 9 zijn de resultaten van het archeologisch bureau- en veldonderzoek terug te vinden.

Het plangebied heeft door haar ligging aan een historische dijk, een hoge verwachting voor de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Archeologische resten uit deze periode worden direct onder de bouwvoor verwacht. De archeologische verwachting voor de periode Neolithicum - Vroege Middeleeuwen is laag. Over de verwachting voor het Laat-Paleolithicium en het Mesolithicum voor de top van eventuele rivierduinen in de ondergrond kan op basis van het uitgevoerde onderzoek geen uitspraak worden gedaan. Deze afzettingen, indien aanwezig, liggen op -9m NAP.

In het plangebied is de bodemopbouw grotendeels nog intact, slechts de bovenste 30 cm is verstoord. Dit betreft de bouwvoor. De bodemopbouw is dusdanig intact dat verwacht wordt dat de eventuele aanwezige archeologische waarden uit de Middeleeuwen/Nieuwe tijd nog aanwezig zijn in de bouwvoor.

Het meest geschikte vervolgonderzoek om uitsluitsel te geven over eventuele aanwezige archeologische waarden is een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Hierbij worden over het plangebied proefsleuven gegraven om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient door de bevoegde overheid een goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgesteld waaraan het onderzoek moet voldoen. In reactie van de gemeente Zwijndrecht op dit voorstel is besloten af te wijken van vervolgonderzoek. Deze reactie is opgenomen in Bijlage 10. Het gebied wordt daarmee vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling op het aspect archeologie. Vanwege de ligging achter de voormalige dijksloot van de Dorpsstraat/dijk, dat wil zeggen buiten het historische dijklint en niet daarbinnen, geldt voor het plangebied namelijk geen hoge maar juist een lage archeologische verwachting voor de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd.Het booronderzoek heeft geen aanwijzingen gegeven voor de aanwezigheid van oudere bebouwingssporen of -lagen en bevestigt de naar laag bijgestelde archeologische verwachting. Er zijn onvoldoende redenen/aanwijzingen in het bureau- én het veldonderzoek aanwezig om het in het rapport geadviseerde proefsleuvenonderzoek verplicht te stellen. Gezien de lage archeologische verwachting voor bebouwingssporen uit alle archeologische periodes, inclusief de periode Middeleeuwen-Nieuwe Tijd, wordt het onderzochte deel van het plangebied vrijgegeven voor de geplande ontwikkeling.

Indien tijdens graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Ergoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

4.13 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe de juridische regeling is vormgegeven.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt enige flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is zo veel mogelijk afgestemd op het gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 5.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

De bestaande agrarische gronden ter plaatse van de aanwezige kassen zijn conform het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden'. De aanwezige bebouwing/kassen zijn hierbij wegbestemd. De functieaanduiding 'glastuinbouw' die in het bestemmingsplan 'Buitengebied' is opgenomen, wordt hiervoor niet meer opgenomen in dit bestemmingsplan.

De nieuw te realiseren sloot in onderhavige ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de agrarische bestemming. Daar is ruimte voor binnen de geboden bestemmingsomschrijving.

Wonen - 1

Zowel de bestaande plattelandswoning als de nieuwe vrijstaande woningen zijn voorzien van de passende bestemming 'Wonen - 1'. Het totale aantal toegestane woningen per bouwvlak is aangegeven in de verbeelding. Voor de woningen geldt een maximale inhoudsmaat van 650 m3. De bestemming biedt daarnaast ruimte tot het realiseren van bijbehorende gebouwen, tuinen en erven. Daarnaast zijn er in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van de goothoogte van de woningen. Deze en andere voorwaarden die aan de bouw van de nieuwe woningen zijn gekoppeld zijn uitgewerkt in het kavelpaspoort. Het kavelpaspoort is als bijlage bij de regels opgenomen. Naast de woonfunctie is beroepsuitoefening aan huis onder bepaalde voorwaarden toegestaan.

Het is ook mogelijk om in plaats van twee normale grootte woningen één grote woning te realiseren. De maximale oppervlakte maat die dan geldt is 200 m² en de inhoud van deze woning is maximaal 875 m³. In dat geval geldt dat per 3 m3 aan extra hoofdbebouwing 1 m2 van de omvang aan toegelaten aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in mindering wordt gebracht tot de eerder genoemde maxima aan bouwvolume.

Voor de boomsingel is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het gebruik van de woonbestemming. Het gebruik van de gronden is uitsluitend toegestaan als deze boomsingel binnen twee jaar na inwerking treden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning is gerealiseerd.

Archeologie - 2 en 4

Het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald naar het bestemmingsplan. In dit beleid zijn 7 verschillende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie met elk een apart beschermingsregime voor de betreffende zone. De dubbelbestemmingen zijn één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.

Water

De bestemming 'Water' is opgenomen voor de watergang tussen de woningen en het akkerland. Door een brede sloot met profiel met voldoende scheidende werking op polderpeil te creëren wordt hier kans geboden om voor landschap en biodiversiteit. Hiervoor is de aanduiding 'natuurwaarden' dan ook opgenomen binnen deze bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0642.BP15Dorpsstraat209-3001_0018.png"

Figuur 5.1 - natuurvriendelijke oever

Waterstaat - Waterkering

De bestemming Waterstaat - Waterkering is één op één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn mede bestemd voor een waterkering.

5.4 Aanduidingen

'geluidzone - industrie Kijfhoek'

Binnen deze aanduiding mogen geen nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd anders dan in dit bestemmingsplan toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Zwijndrecht is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat de eventuele uitgekeerde (tegemoetkomingen in) planschade door de initiatiefnemer aan de gemeente worden vergoed. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. Het vooroverleg vindt gelijktijdig plaats met het ontwerpbestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerp bestemmingsplan heeft, op grond van afdeling 3.4 Awb, voor een periode van zes weken, van 7 oktober 2021 tot en met 17 november 2021, ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.