Plan: | Lindtsebenedendijk 149-151, locatie 't Hoff |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0642.BP07HerztHoff-2001 |
De percelen aan de Lindtsebenedendijk 149 en 151 in Zwijndrecht zijn bestemd voor sportvoorzieningen. Ten tijde van de planvorming is in de boerderijschuur op nummer 149 een boksschool gevestigd. Het gebouw op nummer 149 is in gebruik door Twirlteam Accelerando Zwijndrecht. De hierachter gelegen sportvelden zijn niet meer als zodanig in gebruik.
De gemeente heeft het voornemen om het gebied te transformeren naar een nieuwe woonbuurt met 37 grondgebonden woningen in het hogere koopsegment. In de te herbouwen boerderijschuur wordt een zorgfunctie voorgestaan met 24 woonzorgeenheden in het huursegment. De bestaande groen- en waterstructuur rondom de nieuwbouw wordt waar mogelijk aangepast en uitgebreid. De thans in het plangebied aanwezige (sport) voorzieningen worden elders ondergebracht in de gemeente.
Deze woningbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de behoefte naar woningen in het hogere koopsegment. De herontwikkeling van de boerderijschuur met 24 wooneenheden draagt bij aan het voorzien in kwalitatieve huisvesting met begeleiding en zorg voor ouderen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in de wijk Kort Ambacht aan de Lindtsebenedendijk 149 en 151 in Zwijndrecht. Vanaf deze weg wordt het plangebied ontsloten. Ten zuidwesten hiervan ligt de hoger gelegen Lindtsedijk met hierachter het industrieterrein Groote Lindt. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een fietspad en de schuin oplopende Burgemeester van 't Hoffweg naar de Lindtsedijk. In noordwestelijke richting ligt groen en water met aansluitend de Korenbloemstraat. Aan de overzijde van de weg staan grondgebonden woningen. In noordoostelijke richting ligt eveneens groen en water langs de Leeuwenbekstraat met aan de overzijde hiervan grondgebonden woningen. Aan de Lisstraat staat een flatgebouw. Een situatietekening van het plangebied en omgeving is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving. Plangebied rood gestippeld omlijnd.
Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
"Kort Ambacht" | 26 juni 2012 | n.v.t. |
Het plangebied is bestemd voor 'Sport', 'Groen', 'Water' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' (figuur 2) met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. In het westelijke gedeelte ligt een strook met de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Het gehele plangebied ligt voorts in de gebiedsaanduiding 'Geluidzone – industrie' van het industrieterrein Groote Lindt. Het oprichten van woningen is hiermee in strijd.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kort Ambacht' (plangebied rood gestippeld omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie. De planbeschrijving van de nieuwe toestand is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor de realisatie van het bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. De Waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten, te weten milieu, archeologie en natuur. Hierin worden ook uitvoeringsaspecten beschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de uitkomsten van de inspraak.
Het plangebied ligt in de wijk Kort Ambacht van Zwijndrecht. Deze wijk is gedifferentieerd door de aanwezigheid van diverse voorzieningen waaronder maatschappelijke voorzieningen, bedrijvigheid, detailhandel en dienstverlening. Deze zijn voornamelijk geconcentreerd rond de verschillende winkelcentra en de zone langs de A16. Wonen vormt echter de belangrijkste en meest omvangrijke functie binnen het plangebied. In de nabijheid van het plangebied ligt één van de wijkwinkelcentra, te weten het winkelcentrum Kort Ambacht. Ten zuidwesten van het plangebied ligt aan de overzijde van de Lindtsedijk het industrieterrein Groote Lindt.
Flat Lisstraat vanaf Burgemeester van 't Hoffweg. Woningen aan Korenbloemstraat.
Winkelcentrum Kort Ambachtlaan. Bedrijf op industrieterrein Groote Lindt.
Specifiek
Aan de Lindtsebenedendijk 151 staat een boerderijwoning, bestaande uit een voorhuis en schuur. In het pand is ten tijde van de planvorming Diamond Gym gevestigd (boksschool). Op nummer 149 staat een gebouw uit de jaren zeventig van de vorige eeuw waar Twirlteam Accelerando Zwijndrecht was gevestigd. Achter de bebouwing ligt een groot grasveld met gedeeltelijk een verhard handbalterrein dat vroeger voor sportdoeleinden werd gebruikt. Rondom het gebied ligt een ruime groenzone met soms brede watergangen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2 ha. In figuur 3 is de bestaande situatie opgenomen.
Figuur 3: Bestaande situatie.
Plangebied vanaf Lindtsedijk. Recreatiegebouw 't Hoff.
De boerderijschuur. Voormalige sportvelden achter bebouwing.
Het plangebied beslaat ruim 20.000 m² en is gelegen aan de Lindtsebenedendijk, grenzend aan het viaduct naar de Lindtsedijk dat is gelegen aan de Burgemeester van 't Hoffweg, te Zwijndrecht. Het plangebied is een duidelijk van de omgeving afgebakend gebied en heeft van oorsprong een zelfstandig karakter.
Ligging plangebied.
Conceptvorming
Dwarsdeelboerderij
De boerderij op deze locatie was van de familie Van 't Hoff, die onder andere diverse dijkgraven, een burgemeester en een Nobelprijswinnaar voortbracht. De oorspronkelijk dwarsdeelboerderij bestaat niet meer. Deze is in 1945 geheel afgebrand, maar daarna in een andere hoedanigheid herbouwd. Vanaf 1956 is er steeds meer onteigend. Op het moment van planontwikkeling is de huidige bebouwing in gebruik als sportschool.
Herintroductie boerenerf
In het plangebied worden diverse oorspronkelijke elementen van een traditioneel boerenerf geherintroduceerd en hier op een eigentijdse wijze invulling gegeven, met respect voor de bijzondere historie van de locatie:
Middeleeuwse omgrachte motte
Daarnaast wordt er in de opzet van het plangebied op subtiele manier gerefereerd aan de middeleeuwse omgrachte motte door aan 1 zijde een 'harde' begrenzing te realiseren aan de zijde van de Burgemeester van 't Hoffweg en aan de andere zijden een 'zachte' begrenzing aan de waterkant naar de direct aangrenzende woonwijk. Er is verder 1 duidelijke hoofdtoegang naar het plangebied, met een enkele subtiele en ondergeschikte doorsteek naar de omgeving.
Deelgebieden: uitgangspunten per gebied
Het plangebied is in diverse deelgebieden onder te verdelen. Deze deelgebieden vormen samen één geheel: een samenhangend en eigentijds boerenerf, geïnspireerd op de traditionele boerenerven in deze regio. Toch zijn er ook subtiele onderlinge verschillen die aansluiten bij de onderliggende typologie van het boerenerf en zo een aangenaam en divers beeld geven.
A. Boerderij met erf
B. Boomgaard
C. en D. Schuur
E. Hooischelf
ad. A.
De boerderij blijft als beeldbepalend element aanwezig in het nieuwe plangebied. De herontwikkeling van de boerderij kenmerkt zich door het terugbrengen van de bestaande bouwmassa, waarbij de eigentijdse invulling zoveel mogelijk teruggrijpt op de bestaande boerderij.
ad B.
Het type boomgaard kenmerkt zich door een frisse combinatie van verschillende materialen die wat betreft kleurgebruik refereren aan de kleuren van een appelboomgaard: witte bloesems en vruchten in verschillende roodtinten.
ad. C. en D.
Het type schuur kenmerkt zich door grote volumes met prominent aanwezige dakvlakken. Binnen de grote volumes zorgen enkele nuanceringen voor enige nuance en variatie in het gevelbeeld. Hierbij valt te denken aan eigentijdse interpretaties van typische 'schuur'-elementen zoals grote dwarsdeeldeuren, doorlopende kapconstructies of 'later aangebouwde delen'.
ad E.
Het type hooischelf kenmerkt zich door afzonderlijke volumes en het toepassen van mogelijk verschillende tinten metselwerk in combinatie met gepotdekselde geveldelen, zoals bij traditionele hooischelven. Daken mogen in riet of keramische pannen uitgevoerd, waarbij per gebouw/blok 1 type afwerking dient te worden gehanteerd om het volume te versterken.
Het verkavelingsplan met de vijf deelgebieden is opgenomen in figuur 4.
Figuur 4: verkavelingsplan (indicatief).
Met inachtneming van de in paragraaf 3.1 genoemde uitgangspunten en randvoorwaarden is een plan uitgewerkt voor een nieuwe woonbuurt met 37 grondgebonden woningen, waarvan 8 twee-onder-één- kapwoningen en 29 aaneengesloten woningen in meerdere woonblokken in de koopsector. In de te herbouwen boerderijschuur wordt een zorgfunctie voorgestaan met 24 woonzorgeenheden. Naast de zorgwoningen in het gebouw is er zorginfrastructuur voor 24 uurs zorg en toezicht aanwezig. Het verkavelingsplan is opgenomen in figuur 4.
Water- en groenstructuur
Voor de openbare buitenruimtes is een aantal uitgangspunten vastgelegd om de kwaliteit van het totale plangebied te waarborgen en te handhaven.
Waterpartijen: Rondom het plangebied bevinden zich diverse waterpartijen. Bestaande waterpartijen worden vergroot ten behoeve van watercompensatie, het verbeteren van de kwaliteit van flora en fauna en het verbeteren van de leefomgeving voor bewoners en omwonenden.
Groen: In het plangebied bevinden zich diverse groenvoorzieningen. Ter plaatse van de toerit naar het plangebied dient een heldere en representatieve entree naar het boerenerf te worden gerealiseerd. Hierbij kan worden gedacht aan een boomgaard op het voorerf zoals aangeduid in het verkavelingsplan met een B.
Verkeersstructuur
De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats vanaf de Lindtsebenedendijk. Het parkeren van auto's vindt grotendeels plaats in een gemeenschappelijke parkeerkoffer. Daarnaast kan parkeren op eigen terrein plaatsvinden bij de twee-onder-één-kapwoningen.
Voor langzaam verkeer is het plangebied bereikbaar vanaf de Lindtsebenedendijk, Korenbloemstraat (voetpad) en enkele ontsluitingen op het zuidelijk gelegen voet-/fietspad van de Burgemeester van 't Hoffstraat. Voorts wordt een langzaam verkeersverbinding gerealiseerd richting de Lisstraat.
Het woonprogramma behelst de bouw van 37 grondgebonden woningen voor de doelgroepen doorstromers en gezinnen. Verder worden er 24 woonzorgeenheden gerealiseerd, waarbij intensieve zorg wordt verleend. Hier is altijd verpleegkundige hulp aanwezig. Vandaar dat hier de bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen voor zorg wonen.
Wat betreft de verdeling van het woonprogramma wordt het volgende programma voorstaan:
Het plangebied ligt aan de Lindtsebenedendijk in Zwijndrecht. Deze weg is ingericht als een 30 km/uur gebied. Voor gemotoriseerd verkeer is het plangebied vanaf de Korenbloemstraat bereikbaar. Via de Lisstraat en Kort Ambachtlaan is de wijkontsluitingsweg Burgemeester van 't Hoffweg aan te rijden. In noordelijke richting begeeft men zich naar het centrum van Zwijndrecht (Walburg) en rijksweg A16.
Vanaf de entree naar de woonbuurt loopt in noordelijke richting een vrij liggend fietspad door. Ook ligt er een fietspad naar de Lindtsedijk. Voor langzaam verkeer is het woongebied tevens bereikbaar via een afslag van het fietspad langs de Burgemeester van 't Hoffweg. Middels een nieuw aan te leggen voetpad in het westelijk deel van het plangebied wordt de woningbouwlocatie verbonden met de Korenbloemstraat. In het noordelijk deel van het plangebied wordt een nieuwe langzaam- verkeersverbinding gerealiseerd op de Lisstraat.
Het plangebied is op loopafstand bereikbaar met het openbaar busvervoer. Bij het nabijgelegen winkelcentrum Kort Ambachtlaan halteren twee busverbindingen naar onder andere Dordrecht CS en Zwijndrecht via CS/Centrum.
Verkeersgeneratie (conform CROW 381, december 2018)
In de bestaande situatie is er sprake van een sportschool en recreatiegebouw. De verkeersgeneratie hiervan is gemiddeld 13,0 per 100 m². Deze gebouwen hebben een oppervlakte van ca. 880 m², dat wil zeggen een totale verkeersgeneratie van (8,80 m² x 13,0 =) 114 verkeersbewegingen.
In de nieuwe situatie er sprake van het toevoegen van 37 woningen met een vekeersgeneratie van (37 woningen x 7,5 =) 277,5 verkeersbewegingen en 24 woonzorgeenheden met een vekeersgeneratie van (24 zorgeenheden x 0,6 =) 14,4 verkeersbewegingen. In de nieuwe situatie is er sprake van een toename van (277,5 + 14,4 = ) 292 verkeersbewegingen per dag. De bestaande infrastructuur kan deze toename van (292 - 114 =) 178 verkeersbewegingen verwerken.
Lindtsebenedendijk. Korenbloemstraat.
Burgemeester van 't Hoffweg en fietspad. Leeuwenbekstraat richting Lisstraat.
Elke initiatiefnemer van een bouwplan is verantwoordelijk voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het gemeentelijke Parkeerbeleidsplan. De parkeerkencijfers zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 381 (december 2018). Nieuwbouwplannen worden hieraan getoetst. De parkeerplaatsen dienen op eigen terrein en zo veel mogelijk in gebouwde voorzieningen gerealiseerd te worden. Voor het plangebied kan conform het Parkeerbeleidsplan worden uitgegaan van 'ontspannen woonwijk'. Er zijn geen parkeerproblemen in het gebied. Uitgegaan kan worden van een lage parkeernorm in rest bebouwde kom/ sterk stedelijk. De gemeentelijke parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1: Parkeerkencijfers woningen.
Categorie rest bebouwde kom | Sterk stedelijk (laag) | Aandeel bezoekers |
koop, twee-onder-een-kap | 1,6 | waarvan 0,3 per woning |
koop, tussen/hoek | 1,4 | waarvan 0,3 per woning |
verzorgingshuis (per wooneenheid) | 0,5 | waarvan 0,3 per woning |
Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).
Tabel 3.2: Parkeerkencijfers nieuwe situatie
Functies | Typologie | Parkeernorm | Aantal | Totaal |
Woningen | koop, twee-onder-een-kap | 1,6 | 8 | 12,8 |
Woningen | koop, tussen/hoek | 1,4 | 29 | 40,6 |
Woningen | verzorgingshuis (per wooneenheid) | 0,5 | 24 | 12 |
Totaal | 61 | 65,4 |
Voor de woningen is de normatieve parkeerbehoefte vastgesteld op totaal 53,4 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte voor zorgwoningen (uitgaande van bewoners met een zorgvraag als bij een verpleeghuis) kan als gevolg van dubbelgebruik van parkeerplaatsen naar beneden worden bijgesteld.
Bij dubbelgebruik blijken de doordeweekse avond en de zaterdagavond de hoogste parkeervraag te leveren: Op een doordeweekse avond vragen 90% van de bewoners hun parkeervraag, 80% van de bezoekers en 50% van de zorgwoningen. Op zaterdagavond is dat respectievelijk 80, 80 en 100%. De parkeervraag komt met deze percentages op 52,95 op de doordeweekse avond en op 54,72 op de zaterdagavond.
Rekening houdend met dubbelgebruik is de totale parkeervraag afgerond 55 parkeerplaatsen. In het plangebied zijn 41 openbare parkeervakken opgenomen en twee parkeerplaatsen op eigen terrein van de woonzorgvoorziening. Voor de 8 twee-onder-één-kap-woningen worden op eigen terrein 4 lange en 4 brede opritten aangelegd. Lange opritten op eigen terrein mogen als 1 parkeerplaats worden meegeteld, terwijl brede opritten op eigen terrein voor 1,7 mogen meetellen, wat leidt tot 10,8 parkeerplaatsen op eigen terrein van de twee-onder-één-kap-woningen en 1,7 parkeerplaatsen op eigen terrein van de woonzorgvoorziening. Per saldo zijn er derhalve (41 + 1,7 + 10,8=) 53,5 parkeervakken in het plangebied. Daarnaast zijn in de Korenbloemstraat 9 haakse parkeervakken ingetekend. Aangezien daar nu ruimte is voor vijf parkeerplaatsen langs de band, levert dit per saldo 4 extra parkeerplaatsen op. Met een totaal aantal nieuwe parkeerplaatsen van 57,5 wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen wordt geborgd in Artikel 17 Overige regels.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen herontwikkeling naar wonen ligt in bestaand stedelijk gebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:
Behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt uit paragraaf 4.2.2 en 4.3.1. De invulling van het plangebied met 37 woningen in het hogere koopsegment voor de doelgroepen doorstromers/gezinnen en 24 woonzorgeenheden voor de doelgroep senioren sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame (zorg)woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.
Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van Zwijndrecht. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Programma ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.
Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd. De regionale woonvisie vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen regionale woningbouwprogramma en de beoordeling daarvan door de provincie. Het plan is regionaal afgestemd en opgenomen in de provinciale planmonitor. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.1.
Omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening. Voor deze planontwikkeling is de opgave ruimte en verstedelijking relevant.
In de Omgevingsvisie maakt het plangebied op kaart 59 onderdeel uit van het 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' (figuur 5). Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door rivierklei en veen in een rivierdeltacomplex. De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap. als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil herkenbaar houden tussen komgronden en oeverwallen.
In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van een rivierdeltalandschap. Het plangebied en omgeving hiervan is verder niet specifiek beschreven.
Op de laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit van 'steden en dorpen' (figuur 5). Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. In de laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Het toevoegen van 37 woningen en 24 woonzorgeenheden voor senioren is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt. De richtpunten zijn niet in het geding. Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Figuur 5: Links: uitsnede kaart 59 van Omgevingsvisie. Rechts Kwaliteitskaart; Laag van de stedelijke
occupatie. Het plangebied is met zwarte omlijning aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De herontwikkeling met woningbouw is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking, omdat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt, waarbij de richtpunten niet in het geding zijn. Het voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 37 woningen en 24 woonzorgeenheden mogelijk binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.1. De transformatie van deze herontwikkelingslocatie naar wonen, waar de bestemming Sport vervalt, is in overeenstemming met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij de omliggende woonbebouwing. Dit plan is regionaal afgestemd en opgenomen in Regionale Planmonitor Wonen. Het woningbouwprogramma is hiermee passend binnen de Regionale Woonvisie 2017 - 2031 'Goed wonen in de Drechtsteden'. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben dit programma aanvaard.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunt wordt onder andere het volgende aangehouden:
Deze planontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al staat in de directe omgeving. In de te herbouwen boerderijschuur worden zorgeenheden gerealiseerd. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen de BSD. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Drechtsteden. De planontwikkeling is opgenomen in de provinciale Planmonitor Wonen (zie paragraaf 4.3.1). Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Woonvisie 2017 - 2031 'Goed wonen in de Drechtsteden'
In de Woonvisie 2017 - 2031 'Goed wonen in de Drechtsteden' wordt voor de periode 2017-2031 aangegeven hoe de zeven gemeenten in de regio Drechtsteden, Alblasserdam, Dordrecht, Hardinxveld-Giesendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, het wonen vorm willen geven. In de regionale woonvisie wordt als centrale ambitie een regio met meer kwaliteit genoemd. De Woonvisie (inclusief de lokale uitwerking) vormt het kader voor de plannen van ontwikkelaars en investeerders en voor de regionale en lokale afspraken met de woningcorporaties.
Volgens RIGO/Primos neemt het aantal huishoudens in de Drechtsteden in de periode 2016-2031 met 8% toe. Het gaat dan om 9.560 huishoudens. Naast nieuwbouwplannen houdt deze prognose ook rekening met natuurlijke aanwas (demografische ontwikkelingen) en de verhuisbewegingen van de afgelopen jaren. Deze toename wordt de autonome groei genoemd. Om deze huishoudens in de regio een plek te kunnen geven, moeten dus even zoveel woningen worden toegevoegd aan de voorraad. De zeven Drechtstedengemeenten verplichten zich gezamenlijk tot realisatie van woningen voor de autonome opgave door groei van het aantal huishoudens met 9.560 tot 2031. Om het gewenste aantal in 2030 te kunnen realiseren moet de plancapaciteit minstens 20% meer zijn dan het aantal werkelijk te bouwen woningen. Die 20% is misschien nog wel aan de lage kant. Een eenvoudige rekensom wijst uit dat de plancapaciteit moet worden opgehoogd tot 9.560 + 2.000 (compensatie sloop) + 20% = 13.800. Door alle zeven gemeenten wordt naarstig gezocht naar locaties/mogelijkheden om de plancapaciteit te verhogen tot het per gemeente gewenste aantal. Zo gewenst leidt dit tot uitwisseling van woningbouwopgaven tussen de gemeenten. In de koopsector is er vooral behoefte aan meer eengezinswoningen. Voor Zwijndrecht is de groei berekend op 1.410 woningen.
Wonen in de Drechtsteden 2017
De Drechtsteden functioneren in grote mate als één woningmarkt. Regionale afstemming over woningbouwprogramma's is een belangrijk uitgangspunt voor het woonbeleid. Daarom wordt het beleid voor wat betreft wonen nauw op elkaar afgestemd om richting te geven aan de ontwikkelingen op de woningmarkt. In juni 2017 is de rapportage ‘Wonen in de Drechtsteden 2017’ vastgesteld, waarmee wordt voldaan aan het streven om de monitoring van de woningmarkt te verbeteren. Deze rapportage is gebaseerd op onder andere de woonmonitor van het Onderzoekcentrum Drechtsteden, de resultaten van het Woningmarktonderzoek Drechtsteden 2016-2031 en de jaarlijkse planmonitor. In de conclusies van de rapportage worden de uitgangspunten voor de toekomstige woningbouwontwikkeling in de regio toegelicht:
De komende vijftien jaar groeit het aantal huishoudens van ruim 125.000 op dit moment naar ruim 134.500 in 2030.
De groei van het aantal huishoudens wordt grotendeels veroorzaakt door de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Deze bevolkingsgroep groeit met ruim 8.000 huishoudens tot 2030. Als gevolg van deze gezinsverdunning stijgt het aantal huishoudens in alle Drechtsteden-gemeenten.
In de Drechtsteden heeft 38% van de huishoudens een inkomen onder de €30.050 per jaar. Het aandeel huishoudens met een inkomen van € 45.000 per jaar of meer is 42%. Huishoudens met een lager inkomen zijn vaak oudere (65 jaar en ouder) huishoudens en alleenstaande huishoudens. Huishoudens met een hoger inkomen zijn vaker van middelbare leeftijd en bestaan relatief vaak uit twee- of meerpersoonshuishoudens.
De huidige woningvoorraad in de Drechtsteden bestaat voor 56% uit koopwoningen. Circa 33% van de woningvoorraad bestaat uit huurwoningen van woningcorporaties, terwijl dit landelijk 29% en provinciaal 33% is. Het blijkt dat er in de Drechtsteden gemiddeld (veel) minder koopwoningen met een waarde vanaf € 250.000 zijn in vergelijking met Nederland en de provincie Zuid-Holland. De nadruk ligt dan ook op het toevoegen van koopwoningen vanaf €300.000.
De plancapaciteit sluit niet geheel aan bij de woningbehoefteramingen. Er is een kwantitatief tekort van ongeveer 2.000 woningen. Ook naar eigendom en type zijn er de nodige discrepanties. In de huursector is er behoefte aan extra appartementen, terwijl er juist eengezinswoningen gepland staan. In de koopsector is er een grote behoefte aan duurdere koopwoningen. Deels wordt hier in de plancapaciteit al in voorzien, maar niet volledig. Een versnelling is nodig om aan deze behoefte te kunnen voldoen. Daarnaast zijn relatief weinig goedkopere woningen gepland in vergelijking met hoeveel er volgens de behoefte gewenst zouden zijn. Op basis van deze conclusies en de groeiambities zal het woningbouwprogramma in de woonvisie worden aangepast.
Conclusie
Met de voorgestane ontwikkeling worden 37 woningen in het hogere koopsegment toegevoegd aan de woningvoorraad waaraan veel behoefte is. Voorts worden 24 woonzorgeenheden gerealiseerd voor de doelgroep senioren, zodat zij in de omgeving kunnen blijven wonen. Het plan is opgenomen in de Regionale Planmonitor Wonen. Deze woningbouwontwikkeling maakt onderdeel uit van de berekende groei van 1.410 woningen die voor Zwijndrecht is opgenomen. De ontwikkeling is in overeenstemming met de regionale woonvisie.
De gemeenteraad van Zwijndrecht heeft op 8 december 2020 de 'Omgevingsvisie Zwijndrecht' vastgesteld. Deze visie vervangt de structuurvisie 'Zwijndrecht 2020: De ondernemende tuinstad'. Het belangrijke verschil tussen de structuurvisie en de nieuwe omgevingsvisie is het integrale karakter van de omgevingsvisie. Het is geen optelsom van verschillende beleidsterrein, maar het gaat om de samenhang tussen ruimtelijke, economische en sociale componenten.
De omgevingsvisie is onderverdeeld in meerdere thema's:
Wonen, leefbaarheid en gezondheid
Kernpunt is onder andere dat de gemeente streeft naar een evenwichtigere bevolkingsopbouw via een passende woningvoorraad (nieuwbouw & herstructurering), goede voorzieningen, goede bereikbaarheid, een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en beperking van het aandeel sociale huur en –koop. Voorts streeft de gemeente naar een gezonde, groene, bijna energieneutrale nieuwbouw, klimaatadaptieve en duurzame leefomgeving.
Woningaantal
De ambitie is om voldoende woningen toe te voegen aan de voorraad. Dit is nodig gezien de behoefte (lokaal en regionaal). In de gemeente moeten er alleen al 1.400 woningen bijgebouwd worden om de eigen behoefte (autonome groei) op te vangen. Daarnaast is het (mede gebaseerd op afspraken met de provincie en de regio) de ambitie om verder door te groeien en er nog 3.500 woningen bij te bouwen. Dat betekent, dat er in totaal 4.900 woningen moeten worden gebouwd tot 2031. Inmiddels zijn er 2.200 woningen geprogrammeerd in Zwijndrecht. Voor de bouw van de extra 2.700 woningen moet nog worden onderzocht op welke plekken dit mogelijk is en welk type woningen het meest wenselijk zijn.
Duurzaam wonen in een duurzame woningvoorraad
Er moet tijdig geïnvesteerd worden in woonwijken zodat ze weer jaren meekunnen, zowel op het gebied van energie, duurzaamheid, zorg als domotica. Voor alle (sloop/)nieuwbouwprojecten geldt dat de gemeente streeft naar een aantrekkelijke, gezonde, groene, bijna energie neutrale nieuwbouw en duurzame leefomgeving. Nieuwbouw dient bij te dragen aan het karakter van de ’Tuinstad Zwijndrecht’ en aan de opgave om te komen tot leefbare wijken.
Specifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwingskern in woongebieden Zuid. De gemeente zoekt naar geschikte locaties voor ontwikkeling van aanvullende woonmilieus, bijvoorbeeld langs de groene linten, langs het water en in de buurt van de parken. Hierbij gaat het met name om ruime woningen in lage dichtheid. Onderhavig bestemmingsplan maakt het oprichten van 37 woningen mogelijk. Daarnaast voorziet het plan in 24 woonzorgeenheden in de te herbouwen boerderijschuur. De waterstructuur blijft behouden en wordt waar mogelijk uitgebreid in verband met de gewenste watercompensatie. De groene (waterrijke) geledingszone rondom de nieuwbouw kan niet volledig behouden blijven. In het ontwerp neemt het aspect groen wel een belangrijke plaats in. Dit heeft geresulteerd in een groenzone langs de Burgemeester van 't Hoffweg, de Lindtsebenedendijk en centraal in het plangebied. Zo ontstaat er een groene woonomgeving. De woningen worden duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen van BENG.
Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. De woningbouw draagt bij aan de kwantitatieve en kwalitatieve bouwopgave door 37 woningen in het hogere koopsegment toe te voegen op een transformatielocatie. In de te herbouwen boerderij worden karakteristieke elementen teruggebracht. In dit gebouw worden 24 woonzorgeenheden gerealiseerd. Gesteld kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Zwijndrecht.
Eind 2017 stelde de Drechtraad de regionale woonvisie Goed wonen in de Drechtsteden 2017-2031 vast. Afgesproken is dat elke gemeente in de Drechtsteden deze regionale visie uitwerkt in een lokale uitvoeringsparagraaf, waarin de regionale visie wordt verbonden met lokale wensen en mogelijkheden. Elke gemeente geeft hiermee concreet aan welke bijdrage zij levert aan de regionale ambities.
In het Raadsprogramma Krachtig Zwijndrecht 2018-2022 zijn vier thema’s benoemd die in deze periode extra aandacht verdienen. De hoogste prioriteit is toegekend aan de realisatie van een evenwichtige bevolkingsopbouw en groei van de regionale economie, langs de lijnen van het thema wonen, bouwen en wooncarrière. Het gemeentelijke woonbeleid is vervolgens vastgelegd in het door de gemeenteraad op 12 mei 2020 vastgestelde Woonplan.
In de periode tot en met 2030 wil de gemeente Zwijndrecht de woningvoorraad fors uitbreiden. Hiermee komt zij niet alleen tegemoet aan de autonome groei van de woningbehoefte, maar levert de gemeente ook een bijdrage aan de groeiambitie van de Drechtsteden. De focus ligt in op ontwikkelingen in de vrije sector. Er zijn 1.400 extra woningen nodig om het aantal inwoners op termijn constant te houden. De huidige plancapaciteit is ruim voldoende om dit aantal te realiseren.
Met het oog op de Regionale woonvisie is in de Woningbouwstrategie Zwijndrecht 2019-2031 vastgelegd dat de gemeente bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties altijd de bovenkant van de markt voor die locatie zal opzoeken. Dit zorgt voor een betere menging van verschillende inkomensgroepen op wijk- en buurtniveau, meer doorstroommogelijkheden in de wijk en een aantrekkelijker woningaanbod voor koopkrachtige huishoudens. De gemeente bouwt daarom zoveel mogelijk in het koopsegment vanaf €250.000 v.o.n. en/of in de geliberaliseerde huur.
Conclusie
De 37 woningen worden in het hogere koopsegment gebouwd waaraan veel behoefte is. De 24 woonzorgeenheden leveren een bijdrage aan het tekort hieraan voor de doelgroep senioren in de huursector. Dit bestemmingsplan voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven voor nieuwe woningen. Het plan is in overeenstemming met de Woonvisie Zwijndrecht en het Woonplan Zwijndrecht 2020-2030.
In het parkeerbeleidsplan zijn de beleidsuitgangspunten en beleidsinstrumenten van de gemeente Zwijndrecht met betrekking tot het parkeren in de hele gemeente vervat. Op basis van dit beleid zijn de maatregelen die hieruit voorvloeien in een uitvoeringsprogramma beschreven en zijn de organisatorische en financiële consequenties benoemd.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zwijndrecht 2006 – 2015 is een integrale visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zwijndrecht verwoord. Het GVVP biedt een kader voor het uitwerken van het parkeerbeleidsplan. De doelen van het parkeerbeleid zijn:
In het parkeerbeleidsplan is o.a. een beleidsinstrument Woonwijken opgenomen. Als uitgangspunt bij woonwijken geldt ‘ontspannen woonwijken’. In de woonwijken moeten met name bewoners en hun bezoekers kunnen parkeren. In woonwijken waar ’s nachts de parkeerdruk hoger is dan 90% wordt de overlast veroorzaakt doordat de parkeervraag van bewoners groter is dan het aanbod aan parkeerplaatsen in de buurt. Het uitbreiden van de parkeercapaciteit is dan wenselijk maar mag niet ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent dat groen, en in ieder geval de hoofdgroenstructuur, niet aangetast mag worden. Op locaties met bezoekersaantrekkende functies (wijkwinkelcentra, zwembaden etc.) moeten tevens voldoende plaatsen voor bezoekers aanwezig zijn.
Parkeernormen
Om het benodigde aantal parkeerplaatsen bij nieuwbouw te bepalen worden de parkeerkencijfers van het CROW toegepast. Deze cijfers zijn ontleend aan de praktijk en er is zowel bij gemeenten als bij projectontwikkelaars een breed draagvlak voor het gebruik van deze parkeerkencijfers. Deze parkeerkencijfers behelzen een range, dit maakt maatwerk naar de specifieke situatie en de locatie mogelijk. Algemeen geldt dat het maximum parkeerkencijfer gehanteerd wordt in gebieden met een hoge parkeerdruk en het minimum parkeerkencijfer in gebieden met een lage parkeerdruk of in gebieden met parkeerregulering. De parkeerplaatsen bij nieuwbouwontwikkelingen dienen op eigen terrein en zo veel mogelijk in gebouwde voorzieningen gerealiseerd te worden.
Conclusie
Bij de woningbouwontwikkeling wordt rekening gehouden met het gemeentelijke parkeerbeleid door voldoende parkeerplaatsen te realiseren. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande parkeerdruk. De planontwikkeling voldoet aan het beleid. In paragraaf 3.3 is hierop ingegaan.
Groen is een belangrijk onderdeel van leefomgevingkwaliteit van Zwijndrecht. Het is goed voor de gezondheid, het woongenot, de leefbaarheid en zelfs voor de economie. Het groenniveau moet behouden blijven en op belangrijke onderdelen versterkt worden. Door de hoofdgroenstructuur op het niveau van de stad beter herkenbaar te maken en het groen beter te gebruiken krijgt het groen een centralere plek in de dagelijkse leefomgeving. De concrete keuzes in het groenstructuurplan (2009) zijn:
Een afbeelding van het Groenstructuurplan is opgenomen in figuur 6.
Figuur 6: Groenstructuurplan
Specifiek
De hoofdgroenstructuur van het stedelijk gebied loopt gelijk met de plangrens van het bestemmingsplan langs de Lindtsebenedendijk. Rondom het plangebied zelf bevindt zich een nevenstructuur van bomen en water. Om de waarde van het aanwezige groen vast te stellen is een bomeninventarisatie en een aanvullende Bomen Effect Analyse uitgevoerd (BEA). Uit de BEA blijkt dat een groot deel van het aanwezige groen niet te behouden is vanwege de beperkte levensduur. In een aantal gevallen zijn de bomen gelegen op of dicht bij de plek van nieuwe woningen of verharding, waardoor er onvoldoende groeimogelijkheden zijn. In sommige gevallen is de gezondheid van de boom of de beperkingen om de bomen te integreren in het plan reden om de bomen te kappen. Deze bomen zullen daarom moeten worden gekapt. Hiervoor in de plaats worden nieuwe bomen terug geplant. De BEA van 23 juni 2020 is opgenomen in Bijlage 1.
Conclusie
De planontwikkeling ligt aan de rand van de hoofdgroenstructuur, in de wijkgroenstructuur, welke ondergeschikt is aan de te handhaven groene ruimte. In het ontwerp en bijbehorende groenplan wordt de doorlopende groenstructuur langs de Burgemeester van 't Hoffweg zoveel mogelijk teruggebracht door nieuwe bomen te planten. Verder komt centraal in het plangebied en langs de Benedenlindtsedijk een groenstructuur. Het terugbrengen van waardevol groen is één van de uitgangspunten deze ontwikkeling. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Watergang langs Lindtsebenedendijk. Water en groen langs Korenbloemstraat.
Water en groen aan noordzijde (rechts flat aan Lisstraat). Plangebied vanaf Lindtsedijk.
De gemeenteraad heeft de welstandsnota in 2013 vastgesteld. De welstandsnota bestaat uit gebiedsgerichte, objectgerichte en algemene welstandscriteria. Een gemeentebreed onderzoek en nauwkeurige analyses van de gebouwde omgeving hebben geleid tot specifieke gebiedsgerichte criteria op wijk-, buurt-, straat- en zelfs gebouwniveau. Bij deze inventarisatie is onderscheid gemaakt tussen drie verschillende waardebepalingen: generieke bebouwing, waardevolle bebouwing en bijzonder waardevolle bebouwing. Het doel van deze opzet is het inzichtelijker en publieksvriendelijker maken van het welstandsbeleid van de gemeente Zwijndrecht. Voor de meeste plannen is nu voor eenieder inzichtelijk gemaakt wanneer een plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Voor de gebieden waar de objectgerichte criteria onvoldoende zijn om de ruimtelijke kwaliteit van die buurt of wijk te behouden of te versterken zijn gebiedsgerichte criteria gemaakt. Deze criteria bestaan uit het benoemen en vastleggen van enerzijds de architectonische kwaliteiten en/of de architectonische kenmerken van deze gebieden en anderzijds ter plaatse veelvoorkomende, relatief kleine, bouwplannen. Ook deze criteria zijn enerzijds bedoeld om te worden gebruikt als uitgangspunt voor een plan en anderzijds als toetsingskader.
Op gebiedskaarten is aangegeven welke criteria waar van toepassing zijn. De gebieden waar geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, zijn gearceerd en de gebieden waar wel redelijk eisen van toepassing zijn, zijn gekleurd of zwart. In de gekleurde gebieden gelden de gebieds- en objectgerichte criteria, in de zwarte gebieden de objectgerichte criteria. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld een nieuwe ontwikkeling, wordt teruggevallen op de algemene criteria.
Het plangebied ligt in het deelgebied Kort Ambacht. Hiervoor zijn objectgerichte en gebiedsgerichte welstandscriteria vastgesteld. De toetsing aan redelijke eisen van welstand wordt in eerste instantie ambtelijk getoetst aan de objectgerichte welstandscriteria en gebiedsgerichte welstandscriteria. Wanneer het bouwplan niet voldoet en redelijkerwijs wel kan voldoen aan deze criteria, dient het plan te worden aangepast en wordt het voorgelegd aan de welstandscommissie.
Beeldkwaliteitsplan
In verband met deze planontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan heeft een tweeledig doel. Enerzijds moet het plan sturing geven aan de keuzes voor de architectonische uitwerking, anderzijds moet het kaders bieden voor het realiseren van aanpassingen aan de gebouwen tijdens en na de aanvraag omgevingsvergunning. Het beeldkwaliteitsplan heeft een directe relatie met het nog vast te stellen bestemmingsplan 'Lindtsebenedendijk 149-151, Locatie 't Hoff, Gemeente Zwijndrecht'.
Gekozen is een bescheiden kader van architectonische uitgangspunten op te stellen om enerzijds de keuzemogelijkheden en creativiteit van ontwerpers en gebruikers niet te veel te beperken, anderzijds toch duidelijke kaders te stellen om de beoogde kwaliteit voor het gehele gebied en haar omgeving te waarborgen.
Naast de ondersteuning van de algemene stedenbouwkundige kwaliteiten van de betreffende deelgebieden en enkele specifieke keuzes met betrekking tot materiaal- en kleurgebruik is het vooral van belang dat samenhang ontstaat in de te onderscheiden deelgebieden en de uitstraling van een eigentijds boerenerf wordt hersteld in harmonie met de bestaande omgeving.
Het beeldkwaliteitsplan zal separaat als addendum op de welstandsnota door de gemeenteraad worden vastgesteld, zodat dit plan als toetsingskader kan worden gehanteerd door de welstandscommissie. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusie
Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de objectgerichte en gebiedsgerichte criteria van de Welstandsnota en aanvullend de richtlijnen van het Beeldkwaliteitsplan.
Energievisie Zwijndrecht
De centrale doelstelling van de gemeente Zwijndrecht is om in 2050 energieneutraal te zijn. De afgelopen jaren heeft de gemeente Zwijndrecht de eerste stappen gezet in de energietransitie. Het energieverbruik van woningen is de laatste jaren reeds afgenomen en de productie van duurzame energie is toegenomen. Dit zijn de eerste stappen in de energietransitie. Echter, om de beoogde doelstellingen te behalen moeten er nog forse inspanningen worden geleverd. Dit houdt in dat er nog fors minder energie moet worden gebruikt. En de energie die wordt gebruikt, zal in grote mate afkomstig moeten zijn uit hernieuwbare energiebronnen.
Energieagenda
In de Energieagenda wordt beschreven hoe de gemeente Zwijndrecht de doelstelling om energieneutraal te zijn in 2050 wil bereiken. Belangrijke thema’s in de energieagenda zijn:
Omgevingsvisie Zwijndrecht
Duurzaamheid is een belangrijk onderwerp in de Omgevingsvisie. Er is een aparte paragraaf opgenomen voor de thema's 'duurzaamheid, energie, milieu en klimaat'. In deze paragraaf komt onder andere de gemeentelijke ambitie aan de orde om in 2050 een energieneutrale en klimaatadaptieve gemeente te zijn en dat zij wil bijdragen aan de ambitie van het rijk om in 2050 een circulaire economie te bereiken. Tevens komen de ambities voor het vergroten van de biodiversiteit en het verminderen van de milieubelasting aan de orde.
Specifiek
De woningen worden duurzaam gebouwd volgens de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Zo worden deze niet meer aangesloten op het aardgasnet en worden de woningen waar nodig voorzien van zonnepanelen. Overige mogelijke maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht; warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater; opvang en recyclen van regenwater.
Conclusie
Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van duurzaam bouwen overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.
Het planinitiatief raakt de rijksbelangen niet. In de provinciale Omgevingsvisie ligt het gebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De nieuwbouw van 37 woningen en 24 woonzorgwoningen past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
De locatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het schap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk specifiek bouwproject wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bebouwing op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheerprogramma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema’s Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Toetsingskader
Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het binnendijkse gedeelte wordt gevoerd door Waterschap Hollandse Delta. Het Waterschap beheert de waterkeringen en in het Zuid-Hollandse deel van haar beheergebied, de wegen, niet zijnde rijks- of provinciale wegen buiten de bebouwde kom. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Zwijndrecht. In het kader van de watertoets wordt deze waterparagraaf overlegd met het waterschap, waarna de opmerkingen worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied liggen geen (regionale) waterkeringen. Wel ligt in het westelijke deel van het plangebied een beschermingszone van de Lindtsedijk. Hiervoor wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Voor activiteiten binnen de waterkering zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd. Met inachtneming hiervan zijn er geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Het dagelijks bestuur van Hollandse Delta heeft op 2 december 2014 de 'Legger oppervlaktewater- lichamen en kunstwerken' voor waterschap Hollandse Delta vastgesteld. Deze legger geldt vanaf 15 december 2014. In het plangebied liggen overige watergangen die in onderhoud zijn bij de gemeente. Voor overige watergangen geldt een beschermingszone van 1 m. Binnen deze zone zijn gebouwen niet toegestaan, maar zijn terrassen onder voorwaarden wel toegestaan. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 7. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 7: Uitsnede Legger oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken.
Ruimtelijke ontwikkeling/ waterkwantiteit
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.
Het plangebied bestaat momenteel uit een boerderij met schuur, een (school)gebouw, voormalige sportvelden met aan de voorzijde een verhard oppervlak. De gebouwen op nummer 149 en 151 worden gesloopt. Aanwezige verharding wordt verwijderd om plaats te maken voor een woningbouwontwikkeling, waarbij de bestaande watergangen aan de randen van het gebied behouden blijven. Deze hebben een belangrijke rol voor de afwatering. De toename aan verharding is afgerond 2.520 m². De bestaande- en nieuwe situatie van het plangebied (verhard en onverhard) is in tabel 5.1 opgenomen. In het peilgebied dient voor elke 10.000 m² verhard oppervlak 436 m³ volume water gecompenseerd te worden. Dit betekent dat afgerond 110 m³ volume water moet worden gecompenseerd.
Watercompensatie vindt plaats door de watergangen langs de Korenbloemstraat en de Johannes Poststraat te vergroten met respectievelijk 259 m² en 390 m² met voldoende diepte om 436 m³ te compenseren. Het te compenseren water is in figuur 8 opgenomen.
Tabel 5.1: Waterbalans plangebied.
Figuur 8: Situatietekening met te compenseren water (zwart gestippeld omlijnd).
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het nabijgelegen oppervlaktewater worden geloosd.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Plan/besluit
Dit plan voorziet in de nieuwbouw van 61 woningen. Er is geen m.e.r beoordeling nodig, omdat het toevoegen van 61 wooneenheden volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten. Niettegenstaande dat is de planontwikkeling getoetst aan de kenmerken, zoals genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling.
Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij deze planontwikkeling.
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In de directe nabijheid van het plangebied zijn verder geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Wet Natuurbescherming. Voorts is er geen toename van stikstofdepositie, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn zoals toegelicht in paragraaf 6.3. Behoud van archeologische waarden wordt in voldoende mate gewaarborgd zoals beschreven in paragraaf 6.2.
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Het plan is aan te merken als een wijziging (en uitbreiding) van een stedelijk gebied waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De ontwikkeling valt namelijk onder activiteit D 11.2 uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Sinds 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden waardoor een nieuwe/gewijzigde procedure gevolgd moet worden. Voor elke aanvraag/elk plan waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
Het plan (61 woningen) valt echter ruimschoots onder de drempelwaarde (2.000 of meer woningen). In dit geval is geen aparte aanmeldnotitie opgesteld, maar wordt volstaan met hetgeen is weergegeven in dit hoofdstuk waarin wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit de aard en omvang en situering van het project geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Hoofdstuk 6 moet dus worden aangemerkt als aanmeldnotitie. Uit de m.e.r.-beoordeling volgt geen belemmering voor het voorgenomen plan. Er behoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig woongebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het nieuwe woongebied kan worden beschouwd als een rustig woongebied. In noordwestelijke en noordoostelijke richting staan in de directe nabijheid woningen. Alleen verderop ligt aan de Ambachtlaan op meer dan 60 meter afstand een tankstation in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. De bedrijfsvoering wordt niet beperkt. Bovendien staan er al woningen op korte afstand die maatgevend zijn.
Bedrijventerrein Hooge Lindt
Aan de zuidwestzijde (aan de overkant van de Lindtsedijk) ligt het gezoneerde industrieterrein 'Hooge Lindt'. De kortste afstand tussen dit bedrijventerrein en de woningbouw is 85 m. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Groote Lindt (2014) wordt door de gehanteerde milieuzonering in de bestemmingsplanregeling zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande (al dichterbij gelegen) woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Deze nieuwbouw maakt dat niet anders, zodat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Industrielawaai wordt verder beschreven in paragraaf 6.1.3.3. Vanuit de Wet milieubeheer bestaan er geen bezwaren tegen realisatie van deze planontwikkeling.
Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Burgemeester van 't Hoffweg, Lindtsedijk, Kort Ambachtlaan en Admiraal de Ruyterweg. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. De wegen zijn binnenstedelijk en hebben een zonebreedte van 200 m. De overige wegen zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB). Indien de berekende geluidbelasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Tritium Advies (rapport van 17 augustus 2020, Bijlage 3). Hierbij zijn tevens de niet gezoneerde wegen beschouwd. Voor de Lindtsedijk en de Burgemeester van 't Hoffweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de zorgwoningen de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Op enkele gevels van de nieuwe koopwoningen wordt de voorkeursgrenswaarde echter wel overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen), naast de reeds voorziene geluidafschermende voorzieningen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) op de Burgmeester van 't Hoffweg geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet erg doeltreffend. Na het toepassen van stiller wegdek op de Lindtsedijk wordt de voorkeursgrenswaarde op geen enkele woning meer overschreden. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet echter overwegende bezwaren van financiële aard.
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor diverse koop- en zorgwoningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens beschikken alle koopwoningen over een geluidluwe gevel ter plaatse van de begane grond en de zorgwoningen over een geluidluwe gezamenlijke verblijfsruimte (eetkamer). Alle koopwoningen beschikken over een geluidluw gedeelte in de tuin met een minimale oppervlakte van 20 m². Aan de noordoost- en noordwestzijde van de boerderij is een geluidluwe buitenruimte aanwezig voor de zorgwoningen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel wegverkeerslawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is doorlopen.
Wettelijk kader
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de hoogte van het GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden.
Op grond van artikel 105 van de Wet geluidhinder zijn in het Besluit geluidhinder (Bgh) normen opgenomen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB op grond van artikel 4.9 van het Bgh. De maximale waarde bedraagt 68 dB op grond van artikel 4.10 van het Bgh.
Onderzoek/ beoordeling
Voor railverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn van industrieterrein Groote Lindt. Daarom is de geluidsbelasting als gevolg van het spoorweglawaai op het plangebied berekend door Tritium Advies (rapport van 17 augustus 2020, Bijlage 3). Voor de spoorlijn van industrieterrein Groote Lindt geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB nergens wordt overschreden.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel spoorweglawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het bedrijventerrein Groote Lindt, waarvoor op grond van het bepaalde in artikel 40 van de Wet geluidhinder een zone industrielawaai is opgenomen met een hierbij behorende zonegrens. Buiten de zonegrens industrielawaai mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Binnen de zonegrens industrielawaai gelden beperkingen voor nieuwbouw van woningen en andere gevoelige bestemmingen, vanwege een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) die op de gevel geldt. Nieuwe woningen en andere gevoelige bestemmingen binnen de zone zijn slechts toelaatbaar in bijzondere situaties, zoals het opvullen van een open plek in de bestaande bebouwing of stads- en dorpsvernieuwing. Dit is alleen mogelijk buiten de 55 dB(A)-contour: daarbinnen is geen nieuwbouw toegestaan. Binnen deze zonegrens wordt de bestemming Sport omgezet naar Wonen. Uit het onderzoek van Tritium Advies (rapport van 17 augustus 2020, Bijlage 3) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor alle koopwoningen wordt overschreden. Er geldt tevens een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van enkele zorgwoningen op de eerste en tweede verdieping. De uiterste grenswaarde van 55 dB(A) wordt nergens overschreden. Een hogere waarde procedure is in onderhavige situatie nodig.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder, onderdeel industrielawaai, bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het industrielawaai is doorlopen.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met onderhavige planontwikkeling is een verkennend en nader bodem- en asbestonderzoek bodemonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies te Prinsenbeek (rapport van 7 december 2020, Bijlage
4). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt
het volgende geconcludeerd.
A en B. Aanvullend deel plangebied (westelijk)
Ter plaatse van de voormalige watergangen (B) zijn geen bijmengingen waargenomen die duiden op dempingsmateriaal of een voormalige slootbodem. Tevens is de bodemopbouw niet afwijkend van de rest van de onderzoekslocatie. Uit de analyseresultaten blijkt de boven- en ondergrond (A) heterogeen licht verontreinigd zijn met diverse zware metalen, PAK en/of PCB. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium (regionaal verhoogde achtergrondconcentratie). Gezien de mate van verontreiniging wordt nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. In de puinhoudende bovengrond is geen asbest aangetoond. Een nader asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
C. Onderzoek PFAS (gehele locatie)
Na vergelijking van de resultaten met de toepassingsnorm boven grondwaterniveau (categorie 4.1.) uit het Tijdelijk handelingskader voor gebruik van PFAS houdende grond- en baggerspecie blijkt dat de zandige bovengrond (ter plaatse van het erf), de venige ondergrond en plaatselijk de kleiige ondergrond worden geclassificeerd als 'landbouw/natuur'. Herschikken van deze grond is mogelijk binnen de aangewezen zones A en B van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. De kleiige bovengrond (op het overige terreindeel) is geclassificeerd als 'wonen/industrie'. De kleiige ondergrond is eveneens plaatselijk geclassificeerd als 'wonen/industrie'. Deze grond kan alleen worden herschikt in zone B.
D. Nieuw Riooltracé
In verband met de aanleg van de riolering is aanvullend op het eerder uitgevoerde onderzoek het traject van 2,0 m-mv tot 2,5 m-mv onderzocht. Uit de analyseresultaten blijkt dat het zintuiglijk schone veen licht verontreinigd is met kobalt en nikkel. Gezien de mate van verontreiniging wordt nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Nader bodemonderzoek lood
Ter plaatse van de voormalige watergang is sprake van heterogene lichte tot sterke verontreinigingen met lood in de grond. Het grondwater blijkt niet verontreinigd te zijn met lood. De omvang van de matige tot sterke verontreiniging binnen de voormalige watergang is niet tot in detail vast te stellen. De heterogeniteit van de verontreiniging met lood is dusdanig dat binnen het tracé van de voormalige watergang zeer heterogeen verdeeld matig tot sterke verontreinigingen zijn aangetoond. De omvang van de matig tot sterke verontreiniging is binnen de locatie-/ontwikkelingsgrens vastgesteld en overschrijdt mogelijk de perceelsgrens (aan de zuidzijde). Aan de noordzijde wordt de verontreiniging begrensd door een watergang. Het heterogeen matig tot sterk verontreinigd oppervlak wordt geraamd op 685 m² met een laagdikte van circa 0,95 meter. Het matig tot sterk verontreinigde bodemvolume wordt hiermee geraamd op 651 m³, waarvan tenminste 171 m³ sterk verontreinigd is. Derhalve is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, ontstaan als gevolg van de demping van de watergang medio jaren '50. De verontreiniging is daarmee historisch in de zin van de Wbb (ontstaan voor 1987). De omvang is voldoende inzichtelijk voor eventuele sanerende maatregelen. Uit de risicobeoordeling blijkt dat voor het huidige gebruik er geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat geen tijdstip voor de start van de sanering wordt vastgesteld.
Nader asbestonderzoek
Watergang (AG)B32
In de grond van de meest verdachte sleuf is asbest aangetoond met een gewogen gehalte van 2 mg/kg d.s. In een van de nabijgelegen sleuven werd in de bovengrond asbesthoudend materiaal aangetroffen, dat 10-15 % chrysotiel bevat. In de fijne fractie (<20 mm) werd geen asbest aangetoond. Het totaal gewogen asbestgehalte is berekend op 0,2 mg/kg d.s. Er is derhalve geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest.
Watergang (AG)B07
In de uitkomende grond werd in de bovengrond asbesthoudend materiaal aangetroffen, dat 10-15% chrysotiel asbest bevat. In de fijne fractie van zowel de verdachte ondergrond als de bovengrond werd geen asbest aangetoond. Het totaal gewogen asbestgehalte in de bovengrond is berekend op 3,5 mg/kg d.s. Er is derhalve geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest.
Conclusie en aanbevelingen
De onderzoeksresultaten vormen behoudens het geval van ernstige bodemverontreiniging met lood ter plaatse van een voormalige watergang, geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling en een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen. Bij de voorgenomen herontwikkeling dient rekening te worden gehouden met het geval van ernstige bodemverontreiniging. Indien tijdens de herontwikkeling (graaf)werkzaamheden plaatsvinden in de verontreinigde grond, dient deze (separaat) te worden verwijderd en te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Inmiddels is voor de saneringswerkzaamheden een melding Besluit Uniforme Saneringen (BUS) opgesteld, dat ter goedkeuring aan het bevoegd gezag in zake de Wet bodembescherming is voorgelegd.
Voor werkzaamheden ter plaatse van de sterk verontreinigde delen geldt dat de (voorlopige) veiligheidsklasse op basis van lood als rood niet vluchtig is geclassificeerd. Voor het overige geldt dat op basis van de onderzochte (meng)monsters geen veiligheidsklasse van toepassing is.
Conclusie
Voor de geconstateerde verontreiniging met lood is een bodemsanering nodig. Hiervoor is een BUS-melding of saneringsplan ingediend bij het bevoegd gezag. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. Tevens dient rekening te worden gehouden met de plaatselijke verhogingen met PFAS.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er sprake van een herontwikkeling naar wonen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate (NIBM), omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden
In verband met deze ontwikkeling is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Lindtsedijk en Burgemeester van 't Hoffweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Langs de Lindtsedijk zelf liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg is evenwel lager dan de concentraties langs de onderzochte wegen, omdat het aantal verkeersbewegingen hier vele malen minder is. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Voor de planontwikkeling is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten onder de grenswaarden, zodat er geen negatieve gevolgen zijn voor deze gevoelige bestemming.
De herontwikkeling van het plangebied naar een woningbouwplan met 61 woningen valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het plan is getoetst aan de volgende EV-relevante besluiten: Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Kwetsbare bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse Risicoatlassen en in uitgevoerd onderzoek door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ). In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt indien er (beperkt) kwetsbare objecten in een invloedsgebied worden toegelaten, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Indien een bestemming is gepland binnen 200 meter van de transportas dient de toename en hoogte van het GR berekend te worden en dient het groepsrisico verantwoord te worden in de besluitvorming. Als het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van de transportas is een beperkte verantwoording noodzakelijk (alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid).
Transport over water
De zuidelijk gelegen Oude Maas is op circa 900 meter van het plangebied gelegen. Deze vaarweg is in de Regeling basisnet aangewezen als transportroute van gevaarlijke stoffen. De vaarweg heeft een invloedsgebied van circa 1.000 meter (toxisch scenario).
Het plangebied ligt echter buiten de 200 meterzone van deze vaarweg, maar deels binnen het invloedsgebied van deze rivier. Gezien de afstand tot het planvoornemen, zal het groepsrisico van deze vaarweg ten gevolge van het plangebied niet toenemen. Een berekening en/of een berekening van het groepsrisico is hierdoor niet noodzakelijk. Wel is een beperkte groepsrisicoverantwoording noodzakelijk.
Transport over spoor
Spoorbaan Rotterdam-Dordrecht
Het plangebied ligt op circa 1.000 meter van de spoorbaan Rotterdam-Dordrecht. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied en vormt hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Transport over weg
Rijksweg A16
De Rijksweg A16 ligt op circa 580 m ten oosten van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied en vormt hiermee geen belemmering voor de ontwikkeling.
Transport per buisleiding
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Aanwezige buisleidingen
Ten oosten van het plangebied ligt de buisleiding W-507-03 met een diameter van 219 mm (8 inch) en een druk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding ligt voor een heel klein deel over het plangebied. Om deze reden is door de OZHZ een groepsrisicoberekening uitgevoerd (notitie van 4 maart 2021, Bijlage 5). Uit de resultaten van deze berekening blijkt dat er geen wijzigingen optreden in de hoogte van het groepsrisico en dat het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde is gelegen. Wel is gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Zie hiervoor het advies van de Veiligheidsregio.
Aan de westzijde van het plangebied is op circa 240 m de buisleiding W-507-09 gelegen. Echter bedraagt het invloedsgebied van deze leiding 140 m en vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op circa 600 m is het bedrijf Ashland gelegen. Het invloedsgebied van dit bedrijf wordt bepaald door het toxisch scenario en bedraagt circa 2 km. Gezien de ontwikkeling van het planvoornemen en de omvang van het invloedsgebied en de reeds aanwezige populatie binnen het invloedsgebied, is geen wijziging in de hoogte van het groepsrisico te verwachten. Wel zal gezien de ligging binnen het invloedsgebied een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn bedrijven opgenomen die op het industrieterrein Groote Lindt liggen.
Figuur 9: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart omlijnd).
Er dient een beperkte groepsrisico verantwoording te worden opgesteld omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van de hogedruk aardgasleiding, Ashland en de vaarweg. De hoogte van het groepsrisico is onderzocht en wordt bestuurlijk verantwoordt. Door deze verantwoordingsplicht zijn betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid in het plangebied en de omgeving voldoende is gewaarborgd. In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Waarbij de verantwoording gericht moet zijn op de relevante veiligheidsrisico's (fakkelbrand en gifwolk).
Advies Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
De Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid brengt in het kader van de ruimtelijke procedure een vooroverlegreactie uit. Deze reactie wordt tevens gezien als advies en is opgenomen in bijgaande notitie vooroverlegreacties. Hieronder wordt ingegaan op dit advies.
Hoogte van het groepsrisico
Zoals in de vorige paragraaf is besproken, stijgt de hoogte van het groepsrisico niet. Het plan heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico.
Bereikbaarheid
Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is. De lokale brandweer geeft aan dat de bereikbaarheid goed is, het plangebied is via diverse ontsluitingswegen bereikbaar, waaronder via de Lindtsebenedendijk, de Korenbloemstraat en de Lisstraat of via de Lindtsebenedendijk en de Johannes Poststraat. Het plangebied is door aanleg van een voetgangersbrug en meerdere paden in allerlei richtingen te bereiken.
Bluswatervoorziening
Bluswater primair
Het plangebied zelf wordt in voldoende mate voorzien van brandkranen. In de omgeving zijn voldoende brandkranen aanwezig.
Bluswater secundair
Het plangebied en de omgeving daarvan zijn in voldoende mate voorzien van open water (sloten en vijvers) welke een bijdrage leveren voor bluswater.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor de uitruktijd van een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. De brandweer kan in de meeste gevallen binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig zijn.
Zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid van de aanwezige bewoners is voor wat betreft de woningen goed. De bewoners kunnen via meerdere kanten het terrein verlaten in geval er sprake is van een fakkelbrand met de buisleiding. Voor wat betreft de toxische scenario's is uitschakelbare ventilatie aanwezig en zal men binnenhuis moeten schuilen.
Wat betreft de zorgwoningen zijn deze gelegen buiten het invloedsgebied van de buisleiding. Wel zijn de zorgwoningen gelegen binnen het effectgebied van de toxische scenario's (gifwolk), echter geldt hiervoor ook dat binnenhuis schuilen en het toepassen van uitschakelbare ventilatie voldoende is voor deze scenario's.
Ontvluchting
Bij een calamiteit kunnen de aanwezige personen het plangebied via diverse ontsluitingswegen verlaten, zodat van de risicobronnen af kan worden gevlucht.
Risicocommunicatie
Het punt van risicocommunicatie zal door de gemeente moeten worden uitgevoerd in het kader van de gemeentelijke informatieplicht over de voorbereiding op en alarmering bij rampen.
Afsluiting en conclusie
Gelet op bovenstaande, waaruit blijkt dat de hoogte van het groepsrisico niet stijgt en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geborgd wordt, acht het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Zwijndrecht het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het gebied ligt in een komafzetting van de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied op 0 tot 3 m onder maaiveld een hoge trefkans is op archeologische sporen.
Archeologiebeleid gemeente Zwijndrecht (2012)
Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. De gemeente Zwijndrecht beschikt over een eigen Archeologische Beleidsadvieskaart. Met de kaarten en het onderbouwing in het bijbehorende rapport is een solide basis gecreëerd voor het gemeentelijk archeologiebeleid. De kaart geeft een helder inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden.
Op de archeologische beleidsadvieskaart staat aangegeven wat de archeologische verwachting is voor de in geologisch opzicht verschillende gebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het middeleeuwse klei-op-veenlandschap van de Zwijndrechtse Waard waar in de ondergrond rivierduinen aanwezig zijn en de stroomgordels van de Devel, Merwede en Waal. Ten aanzien van de rivierduinen geldt een (zeer) hoge archeologische verwachting voor bewoningsresten uit de periode Laat Paleolithicum t/m Romeinse tijd. Met name prehistorische (bewonings-)resten op rivierduinen gelden als zeer waardevol. Gelet op het zeer grillige reliëf van rivierduinen kan niet worden uitgesloten dat het duin elders ondieper ligt. Ten aanzien van de stroomgordels van de Devel geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen (bewoningsresten) uit respectievelijk de IJzertijd/Romeinse tijd en Middeleeuwen.
Het plangebied heeft grotendeels een hoge archeologische waarde. In gebied met de 'medebestemming Archeologische Waarden (AW1)' is onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 35 cm beneden maaiveld en plangebieden groter dan 100 m² (figuur 10). In het noordoostelijk gedeelte van het plangebied zijn de archeologische waarden lager, te weten 'medebestemming te Verwachten Archeologische waarden (VAW2)'; onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en plangebied groter dan 500 m² en 'medebestemming te Verwachten Archeologische waarden (VAW3)'; onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -Mv en plangebied groter dan 2.500 m².
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen in het bestemmingsplan; op de verbeelding en in de regels zijn de betreffende dubbelbestemmingen terug te vinden. In verband met deze planontwikkeling is een onderzoek naar archeologie uitgevoerd.
Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart.
Het archeologisch vooronderzoek in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door Transect te Nieuwegein (rapport van 23 november 2018, projectcode 18080005, Bijlage 6). Op basis van de onderzoeksresultaten voor het ontwikkelgebied en de voorgenomen bodemingrepen kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).
Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat er een laatmiddeleeuwse woonkern in het plangebied aanwezig is, waarvan het oudste gedeelte in de noordoostelijke hoek gelegen is. Hoewel juist dit gedeelte van het plangebied deels is afgegraven, is de kans op aantreffen van archeologische waarden hier nog zeer hoog, gezien het ophogingspakket van nog zo’n twee meter dik aanwezig is. De kans op het treffen van eventuele muur- en funderingsresten of andere bewonings- en gebruikssporen is vooralsnog hoog. In de rest van het plangebied is de kans op aantreffen van archeologische waarden eveneens hoog, gezien het bruingrijze ophogingspakket in het gehele plangebied is aangetroffen. Samengevat heeft het plangebied een zeer hoge archeologische verwachting op resten uit de Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. In het noordoosten ligt een woonheuvel, in het westen een erf uit de Nieuwe tijd. De resten liggen op geul en oeverafzettingen van de Gedempte Devel. De resten kunnen reeds vanaf de bouwvoor (vanaf circa 20-30 cm -Mv) aanwezig zijn.
Advies
Gezien het uitgevoerde onderzoek een verkennend karakter heeft, zijn de aard, omvang en kwaliteit van de archeologische resten nog niet vast te stellen. Hierdoor is ook nog niet bekend in hoeverre de voorgenomen bouwplannen de aanwezige archeologische resten zullen verstoren. Wel kan op basis van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek vastgesteld worden dat de kans op aantreffen van archeologische resten in het plangebied zeer hoog is. Het advies luidt als volgt: gezien de hoge kans op aantreffen van archeologische resten wordt aanbevolen om een karterend /waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Door middel van het proefsleuvenonderzoek kan de aard, omvang en kwaliteit van de aanwezige archeologische resten worden vastgesteld, alsmede de mate van verstoring van deze resten door de voorgenomen bodemingrepen. Dit onderzoek is inmiddels in uitvoering.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Conclusie
Het plangebied is voor wat betreft archeologie voldoende onderzocht. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de in het advies genoemde aanbevelingen. Er is een proefsleuvenonderzoek in uitvoering conform een door de gemeente Zwijndrecht als bevoegd gezag vastgesteld Programma van Eisen. Dit wordt geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' in de regels en op de verbeelding. Met inachtneming hiervan worden er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
De bestaande boerderij is kenmerkend voor het gebied en ook bepalend voor de uitgangspunten en het thema van deze herontwikkeling, te weten boerderij erf. De boerderij zelf is in slechte staat en voor het transformeren naar energiezuinige woningen niet geschikt. Om deze reden is gekozen voor algehele herbouw in vrijwel dezelfde vorm en massa met hergebruik van materialen. De overige bebouwing is van eenvoudige architectuur en heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden. Evenmin komen de gebouwen voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Oude Maas' ligt 5,1 km ten westen van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' ligt 7,2 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Oude Land van Strijen' ligt op 6,9 km ten zuidwesten van het plangebied, terwijl 'De Biesbosch' zich bevindt op een afstand van circa 6,7 km ten zuidoosten van het plangebied (figuur 11). In onderhavige situatie is er sprake van een herontwikkeling van voormalige sportvoorzieningen naar woningbouw in bestaand stedelijk gebied. De Natura2000-gebieden worden hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het nabij gelegen NNN. Deze ligt op minimaal 1,2 km afstand van het plangebied.
Figuur 11: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 5,1 km gelegen Natura2000-gebied 'Oude Maas', het op 7,2 km gelegen 'Boezems Kinderdijk' en het op 7,4 km gelegen 'Oude Land van Strijen' zijn niet stikstofrelevante Habitats gebieden. Het op 6,7 km afstand gelegen Natura2000-gebied 'De Biesbosch' daarentegen wel. In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van 37 woningen en 24 woonzorgeenheden. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor niet op voorhand uit te sluiten. In verband hiermede zijn stikstofberekeningen uitgevoerd door NOX Advies te Oisterwijk. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie per saldo niet toeneemt. De toelichtende memo met bijbehorende AERIUS-berekeningen van de aanleg- en gebruiksfase van 22 juni 2021 is opgenomen in Bijlage 7. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een ecologische Quickscan flora en fauna uitgevoerd door Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht (rapport van juli 2019, projectnummer, Bijlage 8). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Soortenbescherming
Vleermuizen
De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kan niet met zekerheid uitgesloten worden. De bebouwing van nummer 151 is geschikt om door vleermuizen gebruikt te worden als verblijfplaats. Om deze redenen dient aanvullend vleermuisonderzoek volgens het meest recente vleermuisprotocol (maart 2017) uitgevoerd te worden.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Er is een nest van een Zwarte kraai (Corvus corone) en een Ekster (Pica pica) in het plangebied aangetroffen. Het Eksternest was tijdens het veldbezoek in gebruik. Omdat er tijdens het veldbezoek geen activiteit was van zwarte kraaien op het andere nest kan nog niet uitgesloten worden dat het nest gebruikt wordt door vogels met een vaste verblijfplaats zoals Buizerd (Buteo buteo) of Sperwer (Accipiter nisus). Deze soorten zijn het beste te inventariseren in de periode 1 maart tot en met 15 mei. Als er plannen zijn om deze boom te kappen dient er vooraf onderzoek gedaan te worden naar de mogelijke functies van het plangebied voor deze soorten. Hiertoe zal door middel van drie bezoeken in de periode 1 maart tot en met 15 mei gezocht worden naar individuen, territorium indicerend gedrag en sporen van de soorten (veren, uitwerpselen en dergelijke).
Daarnaast zijn er verblijfmogelijkheden voor de Gierzwaluw (Apus apus) en de Huismus (Passer domesticus) onder de dakpannen van de bebouwing van nummer 151. Hierdoor dient er aanvullend onderzoek plaats te vinden naar de functie van het plangebied voor de Gierzwaluw en de Huismus.
Grondgebonden zoogdieren
Het terrein en de onderzochte bebouwing in het plangebied is geschikt als verblijfplaats en functionele leefomgeving voor kleine marterachtigen. Echter komen er geen strikt beschermde soorten voor in Zwijndrecht, maar de Bunzing (Mustela putorius) en de Wezel (Mustela nivalis) zouden wel gebruik kunnen maken van het plangebied. Deze soorten zijn beschermd in de Drechtsteden. Om deze soorten niet te verstoren tijdens de werkzaamheden dient er gewerkt te worden volgens de Uitwerking gedragscode stadswerk.
Aquatische fauna
De aanwezigheid van strikt beschermde vissoorten en andere aquatische fauna binnen het plangebied kan met voldoende zekerheid uitgesloten worden. Hierdoor bestaan er vanuit de Wet natuurbescherming geen verdere verplichtingen voor deze soorten.
Zorgplicht
Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:
Als vervolg op de ecologische Quickscan flora en fauna heeft Natuur-Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en vogelsoorten met vaste verblijfplaats (rapport van oktober 2020, projectnummer, P20-025/W1897, Bijlage 9). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Vleermuizen
Er zijn bij de inventarisaties geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in de bebouwing in het plangebied. Tijdens de inventarisaties werden relatief hoge aantallen foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen in het plangebied gedurende langere tijdsperiodes. De vleermuizen foerageerden met name tussen de binnen het plangebied aanwezige bomen en boven de watergangen. Op basis van deze resultaten kunnen de bomen en de watergangen binnen het plangebied aangemerkt worden als (onderdelen van het) essentiële foerageergebied van de Gewone dwergvleermuis. De voorgenomen plannen hebben, mits de aanwezige bomen en watergangen niet aangetast worden, geen significant nadelige effecten op de functie als foerageergebied. Ter compensatie van de aantasting van aanwezige bomen is een groenplan opgesteld, die voorziet in de realisatie van nieuwe groenstructuren langs de Burg. van 't Hoffweg, de Lindtsebenedendijk en centraal in het plangebied. Bovendien bevinden zich in de omgeving van het plangebied voldoende alternatieven in de vorm van plantsoenen, tuinen en bomenrijen.
Om deze redenen zal er, ten aanzien van vleermuizen, geen overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming plaatsvinden bij uitvoering van de voorgenomen plannen. Een ontheffing en/of maatregelen zijn niet nodig en er bestaan, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen.
Huismus
De omgeving van het plangebied wordt niet of zelden gebruikt als onderdeel van de functionele leefomgeving door de Huismus. Binnen het plangebied zijn geen huismussen waargenomen en geen verblijfplaatsen van huismussen aangetroffen. Het kan op basis van deze resultaten met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de voorgenomen plannen een significant negatief effecten hebben op verblijfplaatsen en/of (essentiële) functionele leefomgeving van de Huismus. Er zijn ten aanzien van deze soort geen aanvullende maatregelen nodig en er bestaan vanuit de Wet natuurbescherming, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen.
Gierzwaluw
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van de Gierzwaluw aangetroffen. Gierzwaluwen gebruiken enkel het luchtruim boven het plangebied in lage aantallen. Het kan met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de voorgenomen plannen significante negatieve effecten hebben op verblijfplaatsen en/of functionele leefomgeving van de Gierzwaluw. Er zijn ten aanzien van deze soort geen aanvullende maatregelen nodig en er bestaan vanuit de Wet natuurbescherming, op de zorgplicht na, geen verdere verplichtingen.
Overige vogelsoorten
In de bebouwing en bomen binnen het plangebied bevonden zich ten tijde van de uitgevoerde veldbezoeken meerdere nesten van algemene vogelsoorten (Kauw, Zwarte kraai, Houtduif). Nesten van de Ekster en de Zwarte kraai die eerder tijdens de quickscan werden aangetroffen, bleken bij nadere inspectie niet meer aanwezig. Wanneer de bestaande bebouwing en vegetatie verwijderd worden, dient dit te gebeuren buiten het broedseizoen om negatieve effecten op vogelsoorten die hiervan gebruikmaken als nestplaats te minimaliseren.
Conclusie
Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan kan worden geconcludeerd dat er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Groen
De gronden die zijn bestemd als 'Groen' zijn in beginsel bedoeld voor de aanleg en instandhouding van openbare groenvoorzieningen die bijdragen aan een aantrekkelijk woonomgeving. Naast deze functie kunnen de gronden onder andere gebruikt worden voor paden en speelvoorzieningen. Het oprichten van gebouwen is niet toegestaan.
Artikel 4 Maatschappelijk
De gronden binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor woonzorg voorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Artikel 5 Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor paden. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Voor bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarmee de afmetingen en situering zijn gewaarborgd. Van erf- en terreinafscheidingen in de vorm van tuinmuren mag de hoogte 1 meter bedragen.
Artikel 6 Verkeer – Verblijfsgebied
De gronden die bestemd zijn als 'Verkeer- Verblijfsgebied' zijn bedoeld voor verkeers- en verblijfsdoeleinden. Naast de ontsluitingsfunctie van deze bestemming, kunnen dit ook voet- en fietspaden zijn. Tevens zijn ook parkeervoorzieningen behorend bij de woningen voorzien binnen deze bestemming. Binnen deze bestemming mag ook groen ondergeschikt aan de hoofdfunctie worden aangelegd alsmede infiltratievoorzieningen.
Artikel 7 Water
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor waterbeheer, waterberging, oevers en taluds, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder duikers, bruggen, dammen en steigers.
Artikel 8 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor woningen en zorgwoningen ten behoeve van de huisvesting van personen. De zorgwoningen onderscheiden zich, doordat deze met een functieaanduiding worden aangegeven. De woningen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Daar waar een maximum bebouwingspercentage is opgenomen mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan is aangegeven.
Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. In het bouwvlak is het maximum aantal woningen vermeld, alsmede de toegestane typologie. In de regels zijn de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf; één en ander is afhankelijk van de omvang van het bebouwingsgebied. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 9, 10 en 11 Waarde - Archeologie 1, 2 en 3
Het plangebied ligt in een gebied met middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1, 2 en 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Deze gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden. Ook ter bescherming van deze gronden zijn in de regels bepalingen opgenomen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
Als algemene regel zijn bepaalde gebruiken opgenomen die in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Hierbij moet gedacht worden aan het gebruik van de gronden ten behoeve van stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval. Stalling en/of opslag van machines zoals voer-, vaar- of vliegtuigen die niet meer in gebruik zijn is binnen het plangebied niet toegestaan; een en ander met uitzondering indien sprake is van normaal gebruik van de bestemming. Tot slot mogen gronden en bouwwerken niet worden gebruikt of geëxploiteerd voor prostitutie of als een seksinrichting.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
In de 'Algemene aanduidingsregels' is een zone opgenomen die over verschillende bestemmingen heen ligt. Het betreft de geluidzone van het industrieterrein Groote Lindt.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 17 Overige regels
In dit artikel zijn nadere eisen opgenomen in welke gevallen het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en openbare voorzieningen. In dit artikel is tevens de parkeerregeling opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 18 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 19 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gronden in het plangebied zijn hoofdzakelijk in gemeentelijk eigendom. Een perceel is in eigendom van de ontwikkelende partij. Alle kosten worden verhaald op de ontwikkelende partij. Enerzijds door bij de verkoop van de bouwgrond aan de ontwikkelende partij het kostenverhaal te verdisconteren in de grondprijs. Anderzijds door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij waarbij de plankosten voor de herontwikkeling op eigen terrein in rekening gebracht worden. Omdat hiermee het kostenverhaal verzekerd is, is er geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan. Op basis van een exploitatieberekening is geconcludeerd dat sprake zal zijn van een sluitende exploitatie. De ontwikkeling heeft voor de gemeente Zwijndrecht geen negatieve financiële consequenties.
Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar en er is geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan een aantal vooroverleginstanties.
Op 14 januari 2020 heeft de gemeente een informatieavond belegd voor omwonenden. Vertegenwoordigers van de gemeente, ABB Bouwgroep B.V. en twee architecten gaven een toelichting op de plannen. Op 8 juli 2020 heeft dit een vervolg gekregen in de vorm van een digitale informatiebijeenkomst. Beide bijeenkomsten konden op veel belangstelling rekenen.
Op 27 mei 2021 is wederom een digitale informatiebijeenkomst gehouden voor buurtbewoners en geïnteresseerden. Hiervan is een verslag gemaakt waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
De terugkoppeling van de deelnemers is na deze informatiebijeenkomsten verzameld en zoveel als mogelijk verwerkt in de planvorming. Daarnaast heeft de gemeente intensief contact gehad met omwonenden en de historische vereniging om hen mee te nemen in de wijzigingen.
De notitie participatie is opgenomen in Bijlage 10.
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan zal de uniforme voorbereidingsprocedure worden gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMMJJ zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/ geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.