direct naar inhoud van 5.7 Oprichten van bebouwing in relatie met de HSL
Plan: Oosterhage - Businesspark Oosterheem
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0637.BP00002-0004

5.7 Oprichten van bebouwing in relatie met de HSL

Op grond van het bepaalde in de Spoorwegwet dient voor het oprichten van bebouwing een bepaalde afstand in acht te worden gehouden tot een hoofdspoorweg. Op grond van artikel 19, eerste lid, onder a, van de Spoorwegwet is het verboden zonder vergunning bouwwerken op te richten binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg. De afstand die in acht moet worden genomen is geregeld in artikel 20 van de Spoorwegwet en is afhankelijk van het feit of de spoorlijn is gelegen op maaiveldniveau, een talud dan wel op een viaduct. Ter hoogte van het plangebied ligt de HSL op een talud en op een viaduct. Op grond van artikel 20, eerste lid, onder c, wordt de begrenzing van de hoofdspoorweg in ophoging aan weerszijden gevormd door een lijn liggend op een afstand van zes meter gemeten uit de teen van het talud. Op grond van artikel 20, eerste lid, onder e, wordt de begrenzing van een hoofdspoorweg op of in een vaste constructie anders dan bedoeld in de onderdelen a tot en met d, aan weerszijden gevormd door een lijn op zes meter gemeten vanaf een horizontale lijn die ligt op tweemaal de afstand tussen de bovenkant van de spoorstaaf en het maaiveld vanaf de buitenste rand van de constructie, waarbij deze grenzen ten minste gelegen zijn op 11 meter uit het hart van het buitenste spoor.

Van de zijde van ProRail is per e-mail van 21 juni 2010 aangegeven dat ter plaatse van de HSL nabij Zoetermeer de breedte van de begrenzingzone aan weerszijden van de HSL ongeveer 20 meter uit het hart van de spoorlijn bedraagt (dit komt overeen met twee maal de hoogte plus 6 meter). De gronden die in het bestemmingsplan een bedrijvenbestemming hebben gekregen liggen niet overal op een grotere afstand dan 20 meter. In de regels van dit bestemmingsplan is daarom een verbod opgenomen voor het oprichten van bebouwing op een afstand die kleiner is dan 20 meter uit het hart van de spoorlijn.

Hiermee wordt voldaan aan de afstand die voortvloeit uit de Spoorwegwet. In de regels is verder een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van dit verbod. Dit kan echter alleen als de spoorwegbeheerder om advies is gevraagd.