Plan: | Parapluplan Woerden 2 (archeologie) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0632.bparcheologie-bOW1 |
De gemeenteraad van Woerden heeft op 13 oktober 2022 de Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (rapport) vastgesteld. Daarin heeft aan de hand van archeologische onderzoek een actualisatie plaatsgevonden van de bestaande archelogische beleidskaart uit 2010. In verschillende (maar niet alle) bestemmingsplannen in Woerden zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen om de eventuele archeologisch waardevolle resten te beschermen. Voorliggend paraplubestemmingsplan heeft betrekking op het hele grondgebied van Woerden en vervangt de archeologische dubbelbestemmingen van de bestemmingsplannen die op het moment van inwerkingtreding van dit pararpluplan van kracht zijn. Voor zover er nog geen archeologische dubbelbestemmingen van kracht zijn, is dit parapluplan een aanvulling op de bestaande bestemmingsplanregels.
Het plangebied van dit paraplubestemmingsplan wordt gevormd het gehele grondgebied van de gemeente Woerden.
Voor de gemeente Woerden geldt momenteel een groot aantal bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en beheersverordeningen.
Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 het archeologische beleid. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het overige geldende beleidskader. In hoofdstuk 4 is de juridische planregeling beschreven en toegelicht. Vervolgens gaat hoofdstuk 5 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Ten slotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
De gemeente Woerden heeft een nieuwe archeologische verwachtings- en beleidskaart op laten stellen. De gemeenteraad van Woerden heeft deze op 13 oktober 2022 vastgesteld.
Middels deze kaart heeft de gemeente een goed overzicht verkregen van alle bekende archeologische waarden en de aantoonbaar te verwachten archeologische resten binnen haar grondgebied. Bovendien heeft de gemeente middels deze kaarten een goed instrument in handen om passend beleid te kunnen voeren, waarbij in een vroeg stadium de archeologische waarden in acht worden genomen.
De (archeologische) kaarten die deel uitmaken van het vastgestelde beleid, zijn een momentopname. Om te voorkomen dat het beleid achterblijft op de actuele situatie, is het verstandig om het kaartmateriaal en mogelijk ook bijbehorend rapport, regelmatig te actualiseren door nieuw beschikbaar gekomen informatie op de kaarten te verwerken. Een goede manier om dit te bereiken is om het project eens in de zoveel jaar aan te passen aan de hand van nieuw beschikbaar gekomen gegevens bij de RCE en de gemeente. In onderstaande paragrafen is het wettelijk kader beschreven en vervolgens ingegaan op de totstandkoming en de inhoud van het archeologische beleid.
Verdrag van Valletta en Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 - een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed - hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is in 2016 grotendeels komen te vervallen. Vanaf 2016 bundelt de Erfgoedwet de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland en zijn nieuwe bepalingen toegevoegd.
Samengevat zijn de wettelijke uitgangspunten:
Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven dat de toelichting van een bestemmingsplan ten minste een beschrijving bevat van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (art. 3.1.6. lid 5 onder a).
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van de Wabo (art. 2.22 lid 3 onder d) kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, slopen van een bouwwerk in een beschermd dorpsgezicht en bij het afwijken van een bestemmingsplan voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg geregeld door artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Zoals beschreven in hoofdstuk 8 van de Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (rapport) is bij de totstandkoming van de kaart gebruik gemaakt van de gegevens uit eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek. Ook is nieuwe kennis/ voortschrijdend inzicht uit gerelateerde vakgebieden meegenomen in het bepalen van de archeologische verwachtingswaarde.
Het archeologische traject is opgesplitst in een drietal stappen. De drie onderzoeksstappen bestaan achtereenvolgens uit een bureauonderzoek (stap 1), een Inventariserend Veldonderzoek (stap 2) en indien noodzakelijk, behoud van de vindplaats (stap 3). Elke door een archeologisch instelling uitgevoerde stap dient te resulteren in een KNA-conform onderzoeksrapport en bevat een advies waarin wordt toegelicht en onderbouwd of een vervolgonderzoek (in de vorm van een volgende stap) al dan niet noodzakelijk is. In met name de kleinere onderzoekslocaties kunnen evenwel stap 1 en 2 worden samengevoegd, met de resultaten van zowel het bureauonderzoek als het inventariserend veldonderzoek in één onderzoeksrapport. Dit is een veel gebruikte praktische oplossing om de (veelal particuliere) verstoorder niet onnodig op kosten te jagen. In binnenstedelijke situaties wordt vaak afgeweken van bovenstaande stappen. In de praktijk blijkt dat veelal wordt gekozen om na een bureau onderzoek meteen over te gaan op behoud in situ (planaanpassing) of ex situ (opgraven, eventueel als variant archeologische begeleiding). De ervaring heeft namelijk geleerd dat de overige stappen in de binnenstad weinig tot geen toegevoegde waarde hebben.
De bevoegde overheid, meestal de gemeente, dient het onderzoeksrapport te toetsen en op basis van het (selectie)advies een (selectie)besluit te nemen waarmee een vervolgonderzoek al dan niet dient te worden uitgevoerd. De gemeente kan op elk gewenst moment in het archeologisch traject bepalen of zij in relatie tot de bouwplannen een voldoende waardestelling heeft waarop zij een beslissing kan nemen met betrekking tot de omgang met archeologische waarden.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan (vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet, "het omgevingsplan") dient de gemeente rekening te houden met alle terreinen die als archeologisch monument of zones van archeologische verwachtingswaarde zijn aangemerkt. Dit wordt bereikt door al deze terreinen/zones op de plankaart van het bestemmingsplan te plaatsen en te voorzien van de (dubbel)bestemming ‘archeologische waarde’. De archeologische waarde correspondeert met de
waarden zoals deze op de archeologische beleidskaart staan weergegeven. De archeologische beleidskaart (zie Bijlage 2 Beleidskaart Woerden) is dan ook het belangrijkste instrument voor de integratie van (verwachte) archeologische waarden in het bestemmingsplan. De archeologische beleidskaart laat terreinen zien waar archeologische waarden al bekend zijn (AW-archeologische waarden, categorie 1 en 2) en gebieden of zones waar archeologische waarden al dan niet verwacht worden (AVarcheologische verwachting, categorie 3 t/m 8).
Op basis van de analyse van historisch kaartmateriaal, met name de kadastrale kaart van circa 1832 en de Vingboonskaart uit 1760, is een aantal historische elementen geïdentificeerd. Het betreft locaties van bijvoorbeeld kerken, kloosters, openbare gebouwen, forten, (ros)molens, erven, sluisjes etc. Een groot deel van deze elementen dateert uit de nieuwe tijd. Een aantal van deze historische elementen is van dien aard dat ter plaatse ook oudere archeologische resten in de bodem kunnen worden verwacht. Het gaat hierbij om alle binnen de historische kern van Woerden aanwezige elementen, maar ook om kasteelterreinen, begraafplaatsen, kerken, kloosters, molens, en (eventuele middeleeuwse) boerenerven buiten de historische kern. De te verwachten archeologische sporen rond deze historische elementen betreffen met name funderingen van de bebouwing maar ook graven (ter plaatse van de kerken,
kloosters en bekende historische kerkhoven).
Vandaar dat rond deze historische elementen een buffer is geplaatst waaraan een hoge archeologische verwachting is toegekend. Rond de historische elementen is een cirkel getrokken met een straal van 50 meter, aangezien binnen een dergelijk gebied (middeleeuwse) bewoning dan wel een kerkhof aanwezig kan zijn geweest. Rondom de vindplaatsen zoals weergegeven op de archeologische informatiekaart is een cirkel met een straal van 25 meter getrokken waaraan een hoge verwachting is toegekend. Er is gekozen voor een straal van 25 m aangezien het oppervlak van de buffer dan neerkomt op circa 2000 m2. Dit komt volgens de leidraad inventariserend veldonderzoek overeen met de (maximale) grootte van een huisplaats.
De archeologische beleidskaart is onderverdeeld in acht categorieën. Aan elke categorie zijn bepaalde beleidsregels gekoppeld. De terreinen binnen de hierna genoemde categorieën dienen planologisch te worden beschermd door opname op de plankaart van het bestemmingsplan en in de bijbehorende regels.
Bij ontwikkelingen op deze terreinen heeft inpassing van archeologische waarden te allen tijde de voorkeur. Bodemverstorende activiteiten en ophogingen of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden niet toegestaan, tenzij met behulp van een waardestellend archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat de archeologische resten niet worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. In de praktijk komt een dergelijk beleid erop neer dat indien besloten is om de economische en maatschappelijke belangen zwaarder te laten wegen dan de cultuurhistorische en derhalve toestemming wordt verleend om op het betreffende terrein bodemverstorende activiteiten te laten uitvoeren, altijd een waardestellend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
Het betreft de volgende categorieën:
Categorie 1 betreft archeologische rijksmonumenten, het Unesco werelderfgoed monument en de locatie van het Romeins schip onder het arsenaal
Het uitgangspunt is om behoud van archeologische waarden in originele context (behoud ‘in situ’) na te streven en bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden) te vermijden. Aanvullend dient voor UNESCO Werelderfgoed de Outstanding Universal Value (OUV) te alle tijden behouden te blijven.
Het rijk is de bevoegde overheid bij activiteiten op monumentterreinen en stelt de regels op met betrekking tot haar rijksmonumenten. Bodemingrepen binnen een rijksmonument zijn verboden. Wanneer bodemingrepen onvermijdelijk zijn binnen een rijksmonument dan is een archeologische monumentenvergunning noodzakelijk. Het rijk besluit over de aanvraag tot een archeologische monumentenvergunning. De gemeente heeft een loketfunctie.
Onder de toekomstige Omgevingswet zijn in principe gemeenten bevoegd gezag voor vergunningverlening voor de rijksmonumentenactiviteit bij zogeheten meervoudige aanvragen. Dus bijvoorbeeld in combinatie met een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit. De minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft dan recht van advies en instemming. In de praktijk is dit de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De minister van OCW blijft bevoegd gezag bij enkelvoudige aanvragen. Vergunningverleners houden rekening met de door het Rijk vastgestelde beoordelingsregels.
Categorie 2 omvat de terreinen die op de Archeologische Monumentenkaart staan aangegeven (AMK terreinen, waaronder de middeleeuwse binnenstad van Woerden), een buffer rond het Unesco-monument, en terreinen als forten, molens en de limeszone. Het gaat hier zowel om vastgestelde archeologische vindplaatsen, als locaties waarvan de verwachting op het aantreffen van archeologische resten zeer hoog is.
Voor plangebieden waaraan de bodemverstoring een oppervlak van meer dan 50 m2 beslaat en de bodem dieper dan 0,3 m geroerd wordt, moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Onder bodemverstoring worden alle ingrepen in de bodem verstaan die schade toe kunnen brengen aan archeologische waarden. Naast bouwen en aanleggen is ook ondergronds slopen, ophogen met meer dan 1 meter of het langdurig verhogen of verlagen van het waterpeil een bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische resten. Een omgevingsvergunning voor deze activiteiten is daarom nodig als de hierboven genoemde vrijstellingsgrenzen overschreden worden.
De gebieden behorende tot categorie 3 betreffen de historische erven binnen ontginningsassen en zones met een hoge archeologische verwachting (oeverafzettingen). Ook de meeste zones die op de verwachtingskaart militair erfgoed staan weergegeven als zones met een hoge archeologische verwachting op militaire relicten vallen in deze categorie.
Het uitgangspunt voor deze zones met een hoge archeologische verwachting is om behoud van archeologische waarden in originele context (behoud 'in situ') na te streven en bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 30 cm en over een gebied van 100 m2 of meer te vermijden. Hiermee wordt aangesloten bij de ondergrenzen uit de Erfgoedwet.
De gebieden behorende tot categorie 4 betreffen de ontginningsassen en bewoningslinten. Het gaat hier om de zones tussen de historisch bekende bebouwingslocaties. Om dit gebied zoveel mogelijk te beschermen, maar ook (kleine) initiatieven mogelijk te maken en bedrijven en agrariërs in dit gebied niet onevenredig te belasten is ervoor gekozen om een vrijstellingsgrens te hanteren voor initiatieven kleiner dan 500 m2 en dieper dan 0,3 m beneden maaiveld.
Grote ingrepen (ontgrondingen, landschapsherstel en bodemverbetering) zijn wel vergunningsplichtig en onderzoeksplichtig. Normale werkzaamheden ten behoeve van beheer en onderhoud kunnen worden voortgezet zonder vergunningplicht. Voor nieuwe agrarische percelen en wijziging in en/of uitbreiding van grondgebruik geldt de vrijstelling van normaal beheer en onderhoudsplicht niet, omdat de kans bestaat dat schade wordt toegebracht aan het bodemarchief.
De gebieden behorende tot categorie 5 betreffen zones die op de verwachtingskaarten staan weergegeven als zones met een middelhoge archeologische verwachting. Binnen dergelijke zones wordt de kans op het aantreffen van archeologische waarden op basis van de voor de verwachtingskaarten gebruikte modellen minder hoog geschat dan in de zones met een hoge verwachting. Het betreft de crevasses in het komgebied, dieper gelegen oeverafzettingen en oeverafzettingen van crevasses. In deze categorie vallen ook zones die op basis van landschappelijke ligging een hoge verwachting hebben maar waar naoorlogse woonwijken liggen. Deze bebouwing heeft voor verstoring van de bodem gezorgd. Op basis hiervan is de verwachting naar beneden bijgesteld.
Voor zones met een middelhoge archeologische verwachting geldt dat behoud van archeologische waarden in originele context (behoud 'in situ') dient te worden nagestreefd en bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 100 cm dienen te worden vermeden. Bodemverstorende activiteiten boven de vrijstellingsgrens van 1000 m2 of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden zonder waardestellend archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bodemverstorende activiteiten niet toegestaan. Binnen deze categorie vallen ook zones waarbij eventuele archeologische resten zijn afgedekt door latere sedimentatie. Dit pakket kan conserverend werken voor het onderliggende bodemarchief, maar kan, al na gelang de dikte van het pakket, er ook voor zorgen dat de geplande verstoring het archeologisch relevante niveau niet bereikt.
De gebieden behorende tot categorie 6 betreffen zones die op de verwachtingskaarten staan weergegeven als zones met een lage archeologische verwachting. Dit betreft de komgebieden en het veengebied. Binnen dergelijke zones wordt de kans op het aantreffen van archeologische waarden op basis van de voor de verwachtingskaarten gebruikte modellen minder hoog geschat dan in de zones met een hoge en middelhoge verwachting.
Evenals in zones met een middelhoge en hoge verwachting moet het uitgangspunt voor zones met een lage archeologische verwachting zijn om behoud van archeologische waarden in originele context (behoud 'in situ') na te streven en bodemverstoringen (inclusief sloopwerkzaamheden beneden het maaiveld) dieper dan 100 cm te vermijden. Bodemverstorende activiteiten of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen boven de vrijstellingsgrens van 10.000 m2 worden zonder waardestellend archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bodemverstorende activiteiten niet toegestaan. Hoewel de kans op archeologische resten gering is, kan deze verwachting door het uitvoeren van archeologisch onderzoek bij grootschalige bodemingrepen worden getoetst.
De gebieden behorende tot categorie 7 maken deel uit van het oppervlaktewater van de gemeente. Het zijn de grachten rondom de stad, en grachten bij forten en versterkte huizen/boerderijen. Verder vallen in deze categorie ook water rondom monumenten en AMK terreinen en water in een straal van 50 meter rondom bekende waterstaatkundige elementen (kades, sluisjes, bruggen etc.). Er is voor gekozen water langs de ontginningsassen, hoewel hier wel een middelhoge verwachting aan wordt toegekend, niet vergunningsplichtig te maken. Dit beleid is niet te handhaven en de kosten van dit onderzoek wegen waarschijnlijk niet op tegen de (verwachte) kenniswinst. Evenals in andere zones moet het uitgangspunt hier zijn om behoud van archeologische waarden in originele context (behoud 'in situ') na te streven en bodemverstoringen in de waterbodem te vermijden.
Voor deze gebieden is in het archeologiebeleid nog uitgegaan van het regime dat voor aangrenzende landbodems wordt aangehouden. Omdat in sommige gevallen op de ene oever een ander regime geldt dan de andere oever en daarmee een voor dit paraplubestemmingsplan niet toetsbare planregel zou ontstaan, is in het voorliggend paraplubestemmingsplan het volgende regime aangehouden: voor ingrepen in de (vaste) waterbodem die dieper reiken dan 0,3 meter onder de (vaste) waterbodem is nader archeologisch onderzoek nodig. Normaal onderhoud (zoals baggeren) is uitgezonderd van een onderzoeksplicht en vergunningplicht.
Voor een aantal categorieën is gekozen om geen planologische bescherming op te nemen en waar dus geen vergunningsplicht met onderzoeksplicht geldt. In deze categorie vallen:
Voor deze archeologische resten en gebieden geldt dat geen archeologisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Voor al het overige water geldt geen afzonderlijke verwachting voor waterbodems. Voor deze gronden is geen verder onderzoek nodig. Dit "overig water" is daarom in de planregel uitgezonderd van onderzoeksverplichtingen.
Het vastgestelde archeologiebeleid is in dit paraplubestemmingsplan vertaald door het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen, waarbij voor elke categorie een aparte dubbelbestemming wordt aangehouden. In de planregels is bepaald dat er een onderzoeks- en/of vergunningenplicht geldt voor ingrepen in de bodem, met als doel om eventuele waardevolle archeologische resten te beschermen. Per categorie gelden verschillende vrijstellingen waarvoor geen onderzoeks- en/of vergunningenplicht geldt.
In onderstaande tabel zijn de 8 categorieën samengevat zoals weergegeven in het beleid:
N.B. categorie 7 wijkt af van het archeologiebeleid (zie de uitleg bij 2.1.5.7), hiervoor wordt in dit paraplubestemmingsplan een vrijstellingsgrens aangehouden van 0,3m onder de vaste waterbodem.
Het vastgestelde archeologiebeleid is in dit paraplubestemmingsplan vertaald door het opnemen van archeologische dubbelbestemmingen, waarbij voor elke categorie een aparte dubbelbesteming wordt aangehouden. In de planregels is bepaald dat er een onderzoeks- en/of vergunningenplicht geldt voor ingrepen in de bodem, met als doel om eventuele waardevolle archeologische resten te beschermen. Per categorie gelden verschillende vrijstellingen waarvoor geen onderzoeks- en/of vergunningenplicht geldt.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Daarin heeft Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Voor vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Deze prioriteiten hebben betrekking op:
In de NOVI is een 21-tal nationale belangen opgenomen. Dit betreft onder meer het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving, het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur, behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal en belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
Het actualiseren van het archeologisch beleid ter bescherming van archeologische waarden past in het streven van de Rijksoverheid om bestaand cultureel erfgoed te behouden.
Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. De provincie Utrecht kiest er in algemene zin voor om de ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen via binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling. En met aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de provincie krachtens de Erfgoedwet eigenaar is van vondsten die gedaan zijn bij archeologische onderzoeken. Deze moeten met de bijbehorende documentatie zodanig worden opgeslagen dat ze behouden blijven en duurzaam toegankelijk zijn. Het voorliggende paraplubestemmingsplan biedt de benodigde bescherming aan archeologisch waardevolle resten.
Op 10 maart 2021 is de Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht vastgesteld. De doelstelling van de provincie ten aanzien van archeologie is de bescherming en ontwikkeling van archeologische waarden. De provincie richt zich voor de bescherming specifiek op terreinen van bekende archeologische waarden. In de Interim Omgevingsverordening geeft de provincie Utrecht door middel van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aan welke plaatsen van archeologische waarde zijn. Drie gebieden zijn door de provincie Utrecht aangemerkt als provinciaal belang voor het aspect archeologie, namelijk de limes (de Romeinse rijksgrens), de Utrechtse Heuvelrug en Dorestad. Deze gebieden worden onder de toekomstige Omgevingswet overgenomen in de provinciale omgevingsvisie, en de provincie zal voor deze gebieden instructieregels opnemen.
De limes loopt ook door de gemeente Woerden en het castellum Laurium bevindt zich onder het stadscentrum van Woerden. Met de actualisatie van het archeologiebeleid worden deze gebieden adequaat beschermd voor zover dat in 2010 nog niet het geval was. Daarmee sluit het paraplubestemmingsplan archeologie aan bij het provinciaal beleid.
De provincie beheert de archeologische bodemvondsten. Op basis van de Erfgoedwet is de provincie eigenaar van alle archeologische vondsten die tijdens archeologisch onderzoek worden gedaan in de provincie Utrecht. Uitzondering hierop zijn de gemeenten die zelf beschikken over een depot. De gemeente Woerden beschikt niet over een eigen depot. Via een bruikleenovereenkomst kunnen archeologische vondsten binnen de gemeente tentoongesteld worden. De gemeente Woerden heeft vondsten in bruikleen die tentoongesteld zijn in het Drive-Inn museum in de Castellumgarage.
Om de archeologische waarden die in de bodem liggen te behouden is het belangrijk om zowel bekende als aantoonbaar te verwachten waarden te beschermen. Het regelen van een onderzoeksplicht bij ingrepen vanaf een bepaalde omvang en verstoringsdiepte zijn hier een geschikt middel voor. In artikel 9.1 lid 1 sub a Erfgoedwet (overgangsrecht tot inwerkingtreding Omgevingswet) is standaardoppervlaktemaat 100 vierkante meter, maar hier mag gemotiveerd van worden afgeweken. Voor de dieptegrens is geen wettelijke standaard ingesteld. De provincie gaat uit van de gemiddelde bouwvoordiepte van 30 centimeter (de bouwvoor is de bewerkte bovenlaag van de bodem). Ook hier kan gemotiveerd een andere norm worden gehanteerd.
Voor de gemeente Woerden is nader archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1 Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (rapport)) waarin de archeologische verwachtingen voor de verschillende delen van de gemeente nader zijn vastgesteld. Het voorliggende paraplubestemmingsplan legt overeenkomstig dit beleid per gebied een beschermende regeling vast teneinde eventueel aanwezige archeologisch waardevolle resten te behouden. Dit is in lijn met de interim Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie Woerden is op 9 juni 2022 vastgesteld door de gemeenteraad van Woerden. In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de rijke cultuurhistorie van de gemeente zichtbaar is in de historische binnenstad met zijn vele monumenten en het polderlandschap met de cope-verkaveling. De Limes (die sinds 2021 de status heeft van UNESCO Werelderfgoed) en de Hollandse waterlinie zijn nog steeds zichtbaar in het landschap. Ook met evenementen zoals de Koeiemart wordt de geschiedenis zichtbaar en beleefbaar. De gemeente vindt de cultuurhistorische waarden in de gemeente Woerden en het omliggende landschap belangrijk voor de identiteit. Dit erfgoed moet zoveel mogelijk behouden blijven, benutten en ontwikkelen door oog te hebben voor de instandhouding en bereikbaarheid ervan voor de inwoners en toeristen. Ook niet-zichtbare waardevolle erfgoed zoals archeologische resten verdienen bescherming. Het voorliggende paraplubestemmingsplan biedt daarvoor de benodigde beschermingsregels.
Op 13 oktober 2022 is het Archeologiebeleid Woerden vastgesteld door de gemeenteraad. Een uitgebreide beschrijving van dit beleid is opgenomen in hoofdstuk 2.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten: Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd. Begripsbepalingen zijn alleen opgenomen voor de begrippen die gebruikt worden in de regels.
Het voorliggende bestemmingsplan is een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan over de geldende bestemmingsplannen heen komt te hangen en met dit plan één bepaald onderdeel in deze plannen wordt vervangen of aangevuld, in dit geval archeologie. Voor het overige blijven alle bepalingen uit de geldende bestemmingsplannen ongewijzigd van kracht. Het plan bepaalt dat de regels ten aanzien van archeologie die zijn opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen vervallen en worden vervangen door de archeologieregels die zijn opgenomen in het parapluplan. De regels uit het parapluplan zijn van toepassing op alle vigerende bestemmingsplannen.
In hoofdstuk 2 komen de bestemmingen aan de orde. In dit bestemmingsplan is uitsluitend sprake van dubbelbestemmingen om de aanwezige en te verwachten archeologische waarden te beschermen. Er zijn 8 dubbelbestemmingen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de archeologische beleidskaart (zie 2.1.5)
Archeologische dubbelbestemmingen (artikel 3 tot en met 9). Artikel 3 tot en met 9 bevat de te onderscheiden archeologische dubbelbestemmingen. Alle dubbelbestemmingen zijn hetzelfde opgebouwd: bestemmingsomschrijving, bouwregels, omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk, omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden, uitzonderingen en de wijzigingsbevoegdheid.
Bestemmingsomschrijving
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies. De gronden gelegen binnen de dubbelbestemmingen zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of te verwachten waarden, waarbij geldt dat de dubbelbestemmingen prevaleren boven de andere aldaar geldende bestemmingen.
Uitzondering voor "overig water"
Zoals aangegeven op de archeologische beleidskaart (Bijlage 2 Beleidskaart Woerden) is een groot aantal gronden aangeduid als "overig water". Dit "overig water" betreft de vele slootjes en andere watergangen die in de gemeente aanwezig zijn. Het overige water loopt door de verschillende beleidszones en daarmee verschillende archeologische dubbelbestemmingen heen. In het archeologisch beleidsrapport is aangegeven dat voor het overige water "geen afzonderlijke verwachting voor waterbodems" geldt en dat deze gronden zijn uitgezonderd van verder onderzoek.
Dit zou het nodig maken om alle gronden met de aanduiding "overig water" als een apart gebied in te tekenen zodat deze gronden kunnen worden uitgezonderd van de onderzoeksplicht. Dat is tekentechnisch vrijwel ondoenlijk en levert ook een zeer onoverzichtelijk kaartbeeld op, ondanks dat de verbeelding een digitale (klikbare) verbeelding betreft. Om die reden is gekozen om de grote vlakken met archeologische beleidszones (en daarmee dubbelbestemmingen) aan te houden en in de planregels te bepalen dat voor de gronden met de aanduiding "overig water" de regels van de betreffende dubbelbestemming niet van toepassing zijn.
Ter illustratie is een uitsnede van de beleidskaart weergegeven waar het "overige water" is aangeduid.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels aangegeven. Op gronden met de dubbelbestemming voor archeologie mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de primaire onderliggende bestemming en dubbelbestemming met inachtneming van de regels in het opvolgende artikel 'omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk'.
Omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk
Bouwwerken mogen alleen worden uitgebreid indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan aangegeven in de regels Uitgezonderd is categorie 1 met de archeologische rijksmonumenten en het Unesco-gebied. Hier is iedere bodemingreep vergunningplichtig via de monumentenvergunning.
Bij de beoordeling van de vraag of het bouwen en/of uitbreiden van bouwwerken is toegestaan, als de oppervlakte groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, gelden enkele maatstaven. Zo geldt dat de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig aangetast mogen worden. Daarnaast moet uit een archeologisch onderzoek in voldoende mate blijken dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad. Het archeologisch (voor)onderzoek moet voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Om archeologische resten te beschermen kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning (zoals het uitvoeren van een archeologische opgraving).
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In de dubbelbestemmingen ten behoeve van eventuele archeologische waarden is een vergunningenstelsel opgenomen voor de gronden gelegen binnen deze dubbelbestemmingen. Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden enkele maatstaven. Zo geldt dat de archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig aangetast mogen worden. Daarnaast moet uit een archeologisch onderzoek in voldoende mate blijken dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, of dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad. Het archeologisch onderzoek moet voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Om archeologische resten te beschermen kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning (zoals het uitvoeren van een archeologische opgraving).
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk aanpassen of verwijderen als op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat sprake is van (niet eerder verwachte) archeologische resten of dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels.
Overgangsrecht
In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. Deze overgangsregels zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Bij het tenietgaan van bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen bestaat de mogelijkheid om terug te bouwen. Onder een calamiteit wordt hier verstaan: een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten schuld van de indiener van de bouwaanvraag veroorzaakt onheil.
Slotregels
In de slotregels is bepaald hoe de regels van dit paraplubestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Voor alle ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Voorliggend plan betreft een conserverend plan ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden en leidt niet tot een toename van verharding ten opzichte van de geldende planologisch-juridische situatie. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering.
Omdat het hier gaat om een parapluplan is nader onderzoek met betrekking tot diverse andere aspecten, zoals milieu, parkeren, flora en fauna, niet vereist. Deze aspecten zijn, indien van toepassing, reeds onderzocht en opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen waarop deze parapluherziening van toepassing is. Dergelijke aspecten vormen dan ook geen belemmering voor het voorliggend plan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een project. Wat dat betreft, wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan kan onder meer worden aangetoond door het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop instanties, burgers en belanghebbenden kunnen reageren op het plan. Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure, bestaande uit de volgende stappen.
Het nieuwe archeologiebeleid van de gemeente Woerden inclusief de verwachtings- en beleidskaart is in samenspraak en samenwerking met overlegpartners en stakeholders tot stand gekomen. Daarnaast is de kaart ook intern afgestemd met de betreffende vakafdelingen.
Stichting Hugo Kotestein heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de kaart. Het concept is daarna in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op 25 april 2022 aan de vooroverlegpartners voorgelegd (provincie Utrecht, Stedin, Gasunie, HDSR, NMU, Vitens, LTO-Noord en Tennet). Met LTO en provincie Utrecht heeft nadere afstemming plaatsgevonden en op basis van hun opmerkingen zijn aanpassingen doorgevoerd om belangen zo goed mogelijk te borgen.
De provincie Utrecht heeft aangegeven zich op hoofdlijnen te kunnen vinden in het plan. Met dit plan wordt volgens de provincie een directe bijdrage aan provinciale doelen voor wat betreft het beschermen van de archeologische waarden geleverd, hetgeen de provincie van harte ondersteunt. De provincie staat dan ook positief tegenover de ontwikkeling van de archeologische beleidskaart. In de reactie (zie Bijlage 3 Vooroverleg reactie provincie Utrecht 20.06.2022) is een aantal suggesties c.q. aandachtspunten meegegeven voor de verdere uitwerking.
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter visie gelegd.
De kosten voor dit paraplubestemmingsplan bestaan uit het opstellen en in procedure brengen van het bestemmingsplan. Deze kosten worden gedekt uit de lopende begroting. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvan de financiële uitvoerbaarheid moet worden aangetoond.