1.1 Aanleiding
Het Rijnlands Lyceum Wassenaar is per schooljaar 2019/2020 gestart met een internationale afdeling: de ‘International School Wassenaar’. De internationale afdeling van het lyceum is momenteel ondergebracht in een tijdelijke unit, die speciaal voor dit doel op het terrein van het Rijnlands Lyceum is geplaatst. Deze unit voorziet in 8 lokalen. De prognose is dat de school elk jaar met 50 leerlingen zal toenemen en uiteindelijk groeit tot circa 360 leerlingen. Om de toename van leerlingen op te kunnen vangen dient er een permanente uitbreiding van het bestaande schoolgebouw plaats te vinden.
Het initiatief past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015', vastgesteld op 6 april 2016. In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' en de functieaanduiding 'onderwijs'. Ter plaatse van de beoogde uitbreiding is geen bouwvlak opgenomen. Het realiseren van de uitbreiding op de locatie is dan ook niet toegestaan, waardoor afgeweken dient te worden van het bestemmingsplan. Medewerking is mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Backershagenlaan 5 ten zuiden van de kern Wassenaar. Het plangebied betreft de kadastrale gemeente Wassenaar, sectie F, perceelnummers 9561 en 10063.
Het plangebied bevindt zich aan de Backershagenlaan 5 ten zuiden van de kern Wassenaar. 390 m ten zuidoosten van het plangebied ligt de N44. Op ca. 700 meter ten westen van het plangebied ligt het natuurgebied Meijendel & Berkheide met daarachter de Noordzee. Het plangebied maakte ooit onderdeel uit van het naastgelegen landgoed Backershagen en ligt nabij de landgoederen Beukhaghe, De Hartenkamp en Meyland.
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing (plangebied is rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015', vastgesteld door de gemeente Wassenaar op 6 april 2016. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015'. (plangebied is rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk', met de functieaanduiding 'onderwijs'. Ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs' zijn onderwijsinstellingen en bijbehorende gymzalen en kinderopvang toegestaan. Voor de gebouwen is een bouwvlak opgenomen. Het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak is conform het bestemmingsplan niet toegestaan.
Ook zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van in de grond te verwachten archeologische waarden. Bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Daarnaast hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze gronden zijn bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden. Daarbij zijn in bijlage 6 bij de regels van het bestemmingsplan uitgangspunten opgenomen hoe deze dubbelbestemming moet worden toegepast. Hoe hieraan tegemoet wordt gekomen komt aan bod in
toelichting paragraaf 3.2.1 en
toelichting paragraaf 4.9.2.
Verder geldt voor het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan Cultureel Erfgoed Wassenaar - Panden, objecten en archeologie'. Met dit plan wordt een grote stap gezet in het voldoen aan de wettelijke verplichting om, conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro artikel 3.1.6. lid 2a), bij bestemmingsplannen rekening te houden met de cultuurhistorische waarde. Hierin hebben de gronden, net als in bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De vrijstellingsgrenzen zijn daarmee gelijk gebleven.
Conclusie
Het voorgenomen plan is in strijd met de bouwmogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Er zijn in dit bestemmingsplan geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen die toereikend zijn voor het voorgenomen plan. Medewerking is mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving en verdere verantwoording besproken. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2.1 Bestaande situatie
Het Rijnlands Lyceum Wassenaar maakt onderdeel uit van een vrijwel aaneengesloten samenhangend gebied van landgoederen. Daarmee bevindt het zich in een zeer groene en cultuurhistorisch waardevolle omgeving. Het lyceum bestaat uit verschillende volumes die met elkaar verbonden zijn. Het eerste volume van het schoolgebouw is gebouwd in 1939. Sindsdien hebben er twee uitbreidingen plaatsgevonden: een in 1952 en een in 2008.
Het Rijnlands Lyceum Wassenaar is per schooljaar 2019/2020 gestart met een internationale afdeling: de ‘International School Wassenaar’. Deze biedt ‘Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs’ (IGVO) aan. Voor de International School Wassenaar is momenteel slechts tijdelijke huisvesting aanwezig. De vergunning hiervoor is geldig tot 1 juli 2023.
De onderstaande afbeeldingen tonen een impressie van het plangebied en de omgeving.
Impressie plangebied en omgeving (bron: Google Streetview, april 2019)
2.2 Beoogde situatie
De beoogde ontwikkeling ziet op de realisatie van permanente huisvesting voor de International School Wassenaar. Er wordt beoogd deze uitbreiding in het noordwesten van het huidige schoolgebouw plaats te laten vinden. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de beoogde locatie van de uitbreiding.
Locatie beoogde uitbreiding (bron: Van Veen Architecten)
Nieuwe vleugel
De internationale afdeling is momenteel ondergebracht in tijdelijke huisvesting, die speciaal voor dit doel op het terrein van het Rijnlands Lyceum is geplaatst. De tijdelijke huisvesting voorziet in 8 lokalen. De school prognosticeert een jaarlijkse groei van 50 leerlingen. In 2026 bereikt de school de geplande omvang van 360 leerlingen. Daarmee is de geprognosticeerde ruimtebehoefte bij aanvang schooljaar 2023/2024 14 lokalen.
De beoogde uitbreiding krijgt een bruto vloeroppervlakte van ca. 2.100 m² en wordt aangesloten op het middendeel met atrium. Er wordt uitgegaan van een nieuwe vleugel in twee tot maximaal twee en een halve bouwlaag. De maximale bouwhoogte bedraagt ca. 7,5 m. Door het nieuwe bouwdeel op het middendeel aan te sluiten wordt de balans in het bouwvolume van de school niet verstoord, maar ontstaat een samenhangend geheel waarbij de nieuwbouw tegenwicht biedt aan de monumentale A-vleugel, zoals goed te zien is op navolgende afbeelding.
Isometrische projectie toekomstige situatie (bron: Van Veen Architecten)
Inrichting schoolterrein
De beoogde uitbreiding heeft ook gevolgen voor de rest van de inrichting van het terrein. Ter plaatse van de beoogde bebouwing ligt momenteel een sportveld. Deze dient om die reden verplaatst te worden. Ook de bestaande fietsenstalling krijgt een andere vorm en situering. Onderstaande afbeelding toont de ligging van de beoogde uitbreiding en de bijbehorende herinrichting van het terrein.
Locatie beoogde uitbreiding en herinrichting plangebied (bron: Kuiper Compagnons Landschapsontwerp)
De fietsenstalling en het sportveld komen in de toekomstige situatie dichter bij de Backershagenlaan te liggen. Daarbij is het voornemen de verschillende elementen in te passen met inachtneming van natuurwaarden en een versterking van de cultuurhistorische waarden te bewerkstelligen. Niet alleen vinden op het noordoostelijke deel van het schoolterrein ingrepen plaats; ook de ruimte tussen het nieuwe bouwdeel en het bestaande gebouw krijgt een nieuwe inrichting. De concrete ingrepen op het schoolterrein zijn te zien op de landschappelijke inpassing (
Bijlagen bijlage 1).
Op het zuidwestelijk deel van het schoolterrein vinden geen ingrepen plaats; er zijn heden ten dage voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerbehoefte op te vangen. Ook de ontsluiting van het plangebied blijft ongewijzigd.
3 Beleidskader en programma
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
PlanspecifiekDoordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het initiatief bij aan de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied. Het Rijk ambieert in het landelijk gebied immers gezonde ondernemingen die een goed economisch perspectief hebben en werken in en aan een gezonde omgeving. De uitbreiding van het lyceum draagt bij aan de toekomstbestendigheid van de onderneming. Daarnaast bevindt het lyceum zich in een groene, gezonde omgeving. Daarmee is het initiatief in lijn met de vierde door het Rijk geformuleerde prioriteit.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012,1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied van de voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen één van de 14 beschreven onderwerpen uit het Barro. Het Barro is daarmee niet van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Vanaf 1 oktober 2012 is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ een procesvereiste voor ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken (Bro art. 3.1.6 lid 2). Gemeenten moeten plannen, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Per 1 juli 2017 is de Ladder vereenvoudigd, en vervangen door de volgende tekst (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening):
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.
Stedelijke ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld een bedrijventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn ontwikkelingen, die nog niet eerder in een bestemmingsplan of ander juridisch verbindend ruimtelijk plan zijn opgenomen.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit een van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442 (Wierden)) blijkt dat een ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling aangemerkt te kunnen worden. Wanneer een ontwikkeling voorziet in één van de andere in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. De toename van de oppervlakte van het lyceum is groter dan 500 m², waarmee het als substantiële uitbreiding gezien kan worden. Daarmee dient het aangemerkt te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dienen de ‘stappen van de Ladder’ te worden doorlopen.
Behoefte
Voor het Rijnlands Lyceum bestaat er behoefte aan de bouw van permanente huisvesting voor de internationale afdeling. De internationale afdeling van de school is momenteel ondergebracht in tijdelijke huisvesting, die speciaal voor dit doel op het terrein van het Rijnlands Lyceum is geplaatst. Er is veel vraag naar onderwijs voor internationale scholieren en naar verwachting zal het aantal internationale scholieren op de school de komende jaren blijven toenemen. In
toelichting paragraaf 3.3.1 en
toelichting paragraaf 3.3.2 is de behoefte aan de hand van het gemeentelijke beleid nader toegelicht.
Bestaand stedelijk gebied
Artikel 1.1,1, eerste lid, onder h van het Bro is bestaand stedelijk gebied 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Aangezien het plangebied buiten de kern Wassenaar ligt en geen onderdeel is van dit stedenbouwkundig samenstel is, behoort het niet tot het bestaand stedelijk gebied. Als een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Aangezien het gaat om een uitbreiding van een bestaand lyceum is het niet mogelijk en wenselijk deze uitbreiding op te vangen in bestaand stedelijk gebied.
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 2 februari 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendig meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'kustcomplex'. Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Het plangebied maakt onderdeel uit van een strandwal. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. Ook in het plangebied is het kenmerkende reliëf, onder andere door de terreinverharding, niet meer aanwezig. Voorliggend plan doet hier geen nadere afbreuk aan.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'landgoederenlandschap'. Dit is een herkenbaar en afwisselend patroon van historische buitenplaatsen en landgoederen, volgroeide bossen en open ruimtes met nog deels een agrarische functie. Hier is de landschapsgradiënt van duin naar veen nog herkenbaar terug te vinden. Deze gebieden hebben een hoge recreatieve en cultuurhistorische waarde. Richtpunten voor het landgoederenlandschap is dat ontwikkelingen bijdragen aan het vergroten van het landgoederenlandschap als samenhangend geheel.
Het plangebied heeft lange tijd onderdeel uitgemaakt van het landgoed Backershagen, één van de grootste en voornaamste buitenplaatsen in de strandwallenzone van Wassenaar. Het schoolterrein heeft een herkenbare historische begrenzing: de middeleeuwse Zijlwetering aan de noordwestzijde (entree), de brede sloot aan de zuidwestzijde, de smalle sloot aan de zuidoostzijde en de slingervijver uit de parkaanleg van Springer aan de noordoostzijde. De laatstgenoemde wordt weliswaar gevormd door een historisch waardevolle structuur, maar is pas tot stand gekomen bij de uitbreiding van het schoolterrein in 1977-1979, waarbij een flink deel van het park is verdwenen. In de huidige situatie is de oostzijde van het schoolterrein voorzien van een lange grasberm die een harde scheiding vormt tussen het schoolterrein en de Springervijver. Hierdoor is er weinig relatie met de Springervijver, die een geïsoleerde ligging heeft. Doordat de nieuwe fietsenstalling en de beoogde uitbreiding in de huidige grasberm komen te liggen wordt deze harde scheiding deels weggenomen. Daarnaast wordt de noordoostzijde van het schoolterrein vergroend en ontsteend, zodat het een meer parkachtige uitstraling krijgt en daarmee een sterkere relatie met het Springerpark krijgt. Ook voor het bevorderen van de biodiversiteit is aandacht, door op geschikte posities in de gevel natuurinclusieve maatregelen als nestkasten, vleermuiskasten, insectenblokken of voorzieningen voor begroeiing te treffen. Om verder de overgang tussen de nieuwe vleugel en de buitenruimte te faciliteren wordt de begane grond van de nieuwe vleugel zoveel mogelijk open uitgevoerd.
Op de hiervoor beschreven wijze dragen de beoogde ingrepen bij aan de herkenbaarheid van de historisch landschappelijke structuur en de samenhang in het landgoederenlandschap.
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is aangegeven als 'Stads en dorpsranden' en als 'Steden en dorpen'. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. Het richtpunt voor de stads- of dorpsrand is het leveren van een bijdrage aan een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De uitbreiding van het lyceum kan als passende ontwikkeling in de stads- en dorpsrand worden gezien.
Laag van beleving
Het plangebied is gelegen in het Kroonjuweel 'Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag'. Dit ensemble is opgebouwd uit enerzijds een groot aantal landgoederen met de groene uitlopers hiervan in de stad (o.a. het Haagse Bos), gelegen op oude en al vroeg bewoonde strandwallen. Richtpunten in dit kroonjuweel zijn:
- Behouden en versterken van de kernkwaliteiten én samenhang hiertussen: de landgoederen met parkaanleg, de zichtlijnen tussen en langs de landgoederen, de open plekken ertussen (weilanden).
- In stand houden van het contrast tussen het besloten, boomrijke karakter van de strandwallen en de open veenweidepolders van de strandvlakten.
- Behouden en versterken van de oostwest oriëntatie van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap, die versterkt wordt door de loop van de wateringen en het wegenpatroon.
- Herkenbaar houden van de markante ligging van boerderijen (tussen de Veenwatering en de Rijksstraatweg) op de overgang van de droge strandwal naar de vochtige strandvlakten.
Zoals reeds beschreven bij ‘laag van de cultuur- en natuurlandschappen’ is beoogd de historische landschapsstructuur aan de noordoostzijde, de historische parkaanleg van Springer, te versterken door de noordoostzijde van het terrein te vergroenen en de overgang naar het Springerpark geleidelijker te maken. Zo wordt de relatie tussen de parkaanleg en het schoolterrein versterkt. De historische wateringen rondom het schoolterrein blijven in oorspronkelijke staat behouden. Per saldo hebben de beoogde ingrepen daarmee een versterking van de landgoederenzone tot gevolg.
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart.
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling zich binnen kroonjuweel landgoederenzone Wassenaar-Den Haag bevindt, zijn de beleidskeuzes 'behouden en verbeteren kroonjuwelen cultureel erfgoed' en 'instandhouden en verbeteren landgoed-, en kasteelbiotopen' van belang. Zuid-Holland wil een toonaangevende provincie zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Daartoe verbeteren ze de kwaliteit van de leefomgeving. Cultuur en erfgoed zijn daarin belangrijke factoren. De provincie wil daarom haar unieke erfgoed, in dit geval kroonjuwelen cultureel erfgoed, behouden voor toekomstige generaties, door dit erfgoed ruimtelijk te beschermen. Het uitbreiden van het Rijnlands Lyceum is van groot belang; er is immers veel vraag naar onderwijs voor internationale scholieren. In
toelichting paragraaf 4.9.2 wordt beschreven dat de beoogde locatie cultuurhistorisch gezien de locatie is waar de ontwikkeling zo min mogelijk afbreuk doet aan de waarde van het kroonjuweel. Dit geldt ook voor de waarde van het landgoed, die ook bescherming van de provincie geniet, zoals omschreven in de beleidskeuze 'instandhouden en verbeteren landgoed- , en kasteelbiotopen'. Door de relatie tussen het schoolterrein en de parkaanleg van Springer te versterken wordt de parkaanleg beter benut en beleefbaar. Dit sluit aan op de ambitie 'behoud door ontwikkeling'.
Voorts zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Duin Horst en Weide'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Historische landgoederen
Tussen de strandwallen van Voorschoten en Wassenaar ligt de lager gelegen, open strandvlakte Veenwatering (Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder). Dit is de grootste strandvlakte in het gebied. Karakteristiek is het ontginningspatroon van smalle percelen en sloten haaks op de strandwallen. Belangrijke structuurdragers zijn de wateringen die parallel aan de strandwallen lopen (zie ook: Water als structuurdrager). Het schoolterrein ligt net als een groot deel van de percelen aan de Backerhagenlaan haaks op de patronen van de strandwallen. De beoogde uitbreiding van het schoolgebouw doet geen afbreuk aan dit patroon. Met de beoogde ontwikkeling worden de kwaliteiten van de strandvlakte niet verder aangetast.
Kwaliteit in dorpsgebied
Het plangebied is gelegen in een villawijk. Wassenaar ontwikkelde zich vanaf het begin van de 20e eeuw tot een villadorp voor rijke Hagenaars en Rotterdamse industriëlen. Door de aanwezige buitenplaatsen en landgoederen vestigden zich ook andere welgestelden in de regio. Deze villawijken zijn veelal tegen het bestaande dorp gebouwd, maar hebben een eigen, ontworpen, aanleg. De beoogde ontwikkeling ziet toe op de uitbreiding van een lyceum in een stijl die aansluit op de overige bouwdelen. De ontwikkeling sluit daarmee aan bij de huidige korrel, het profiel en de variatie in bebouwing.
Identiteitsdragers
Het plangebied wordt hier aangegeven als onderdeel van Horst. Kenmerkend voor het gebied is de unieke reeks van uiteenlopende landschappen parallel aan de kust: Duin, Horst en Weide. Een denkbeeldige doorsnede omvat 1) het natuurlijke duinlandschap, 2) de besloten strandwallen met landgoederen, boerderijen, buitens en dorpen en de open strandvlaktes daartussen en 3) de weidsheid van de polders van het veenweidegebied en droogmakerijen helemaal in het oosten. Dit zeer afwisselende landschap, vol contrasten is een grote kwaliteit en is uniek in Nederland.
Het Rijnlands Lyceum maakt onderdeel uit van de besloten strandwallen. In dit gebied zijn de beslotenheid met hier en daar open plekken een belangrijk kenmerk. Het Rijnlands Lyceum is als een dergelijke open plek binnen een besloten omgeving aan te merken. Door de realisatie van de nieuwe vleugel wordt het schoolterrein verder afgeschermd van de appartementencomplexen ten oosten van de locatie. De groene omzoming blijft daarbij gehandhaafd. Zo blijft de beslotenheid van het schoolterrein in stand en wordt ook het contrast met de groen- en waterstructuren die de locatie omzomen behouden.
Conclusie
Uit de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen blijkt dat het Rijnlands Lyceum zich in een gebied bevindt dat een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde heeft. Bij de diverse ingrepen is zoveel mogelijk rekening gehouden met deze waarden. De nieuwe vleugel krijgt in vorm en massa een uitstraling die recht doet aan de architectonische kwaliteit van de originele bouwdelen. Dit versterkt de ensemblewaarde van het schoolgebouw. Daarnaast wordt met de landschappelijke inpassing gepoogd een bijdrage te leveren aan de relatie tussen het schoolterrein en de historische parkaanleg van Springer. Door het schoolterrein deels te vergroenen en op geschikte posities in de gevel natuurinclusieve maatregelen te treffen wordt tevens een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit. Hiermee is het te beschouwen als een positieve ontwikkeling voor het Kroonjuweel 'Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag'. Er kan geconcludeerd worden dat de beoogde herontwikkeling van het plangebied past binnen de Omgevingsvisie en in lijn is met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 2 februari 2022 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen, omdat er met de uitbreiding van het lyceum geen sprake is van een wijziging op structuurniveau. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen zijn in
toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan in lijn is met de richtpunten en een positieve bijdrage aan cultuurhistorische en landschappelijke waarden levert.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking, waaruit volgt dat de ontwikkeling in een behoefte voorziet. Daarnaast is de locatie niet groter dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening
Kroonjuweel cultureel erfgoed
Het plangebied is gelegen in een Kroonjuweel. In
toelichting paragraaf 3.2.1 is de ligging in het kroonjuweel 'Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag' nader toegelicht. In de omgevingsverordening heeft het gebied de beschermingscategorie 1. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van inpassen; er wordt een positieve bijdrage aan de kernkwaliteiten van de landgoederenzone geleverd.
Natuurnetwerk Nederland
Een deel van het schoolterrein, onder andere waar de beoogde uitbreiding is voorzien, is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het NNN is het ruimtelijke beleid gericht op behoud en ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden. Volgens artikel 2.10.4 van het Barro is de significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden niet toegestaan tenzij:
- er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
- er geen alternatieven zijn, en;
- de resterende schade (na mitigatie) wordt gecompenseerd.
In de toelichting van de Omgevingsverordening Zuid-Holland is beschreven dat bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding in principe niet tot het NNN behoren. Een groot deel van het schoolterrein is in de huidige situatie verhard, ook delen van het terrein die in het NNN vallen. Dit is goed te zien op navolgende afbeelding.
Huidige verharding in relatie tot NNN (bron: Atlas Leefomgeving)
Zoals te zien is op de afbeelding valt een deel van de verharde fietsenstalling in het NNN. Omdat deze situatie al voor de vaststelling van het NNN aanwezig was kan er vanuit gegaan worden dat dit een legale situatie is. Dat betekent dat deze verhardingen geen onderdeel uitmaken van het NNN. Om inzichtelijk te maken hoe de beoogde ingrepen zich verhouden tot het NNN is op navolgende afbeelding het inrichtingsplan in relatie tot het NNN weergegeven.
Beoogde inrichting in relatie tot NNN
Uit de afbeelding blijkt dat de uitbreiding van het Rijnlands Lyceum deels plaatsvindt in het NNN, buiten de bestaande verharding. Ook de fietsenstalling komt iets dieper in het NNN te liggen. Een dergelijke uitbreiding van de verharding in het NNN wordt niet per definitie gezien als aantasting. Slechts een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden dient immers nader beschouwd of gecompenseerd te worden. Er dient in eerste instantie dus beoordeeld te worden of de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden significant is.
Uit de beheertypenkaart 2022 blijkt dat het relevante deel van het perceel binnen een gebied ligt dat door de provincie Zuid-Holland is getypeerd als 'Vochtig bos met productie (N16.04)'. Dit type natuur heeft diverse kenmerken en waarden. Het bestaat uit loofbossen die gedomineerd worden door diverse boomsoorten zoals populier, es, esdoorn, beuk, haagbeuk, eik, iep en els. Het is een grotendeels gesloten bos met een weelderige ondergroei. Variatie in het bos door de aanwezigheid van bijvoorbeeld open plekken, dood hout, gemengd bos en een goed ontwikkelde bosrand is van belang voor diverse faunagroepen zoals broedvogels, dagvlinders en zoogdieren (BIJ12). Met de realisatie van de uitbreiding van het schoolgebouw gaan geen van deze natuurwaarden verloren. Het deel van het NNN waar de uitbreiding plaatsvindt is immers ingericht als grasberm, zoals te zien is op navolgende afbeelding, en kent daarmee geen van deze wezenlijke kenmerken en waarden.

Impressie huidige situatie locatie uitbreiding (bron: Google Streetview)
Omdat er ter plaatse geen wezenlijke kenmerken en waarden aanwezig zijn en de uitbreiding in NNN van beperkte omvang is, kan gesteld worden dat het initiatief niet leidt tot een significante aantasting van het Natuurnetwerk Nederland en is het met betrekking tot dit onderdeel in het kader van het Barro en de Omgevingsverordening Zuid-Holland uitvoerbaar.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.35a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
- Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie is gelegen ten zuidwesten van Wassenaar, waar voldoende infiltratiemogelijkheden aanwezig zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht.
- Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een extreem kleine kans op overstromingen van 1/30.000 per jaar geldt. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
- Hitte
In het landelijk gebied speelt het thema hittestress meestal geen rol. Door de ligging in een groene omgeving kan gesteld worden dat dit voor het plangebied ook geldt.
- Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rondom het plangebied. Daarnaast is er reeds voldoende groen aanwezig dat water vast kan houden.
Conclusie
Ondanks dat het plan deels plaatsvindt in gebied dat is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland kan het als passende ontwikkeling worden aangemerkt. Door het ter plaatse ontbreken van wezenlijke kenmerken en waarden, en het feit dat er reeds verhardingen aanwezig zijn, wordt er geen significante afbreuk aan het Natuurnetwerk Nederland gedaan. Daarbij heeft het initiatief ook effecten die als positief kunnen worden beoordeeld: er wordt een meer geleidelijke overgang naar het naastgelegen landschap bewerkstelligd, de bebouwing in het plangebied wordt evenwichtiger en de diverse onderdelen op het terrein worden zorgvuldiger landschappelijk ingepast, wat tevens een positief effect heeft op de biodiversiteit. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in het kader van de Omgevingsverordening als passende ontwikkeling kan worden gezien.
3.3.1 Structuurvisie Wassenaar 2015 - Landgoed aan zee
Op 22 maart 2017 is de Structuurvisie 2025 ‘Landgoed aan zee’ vastgesteld. Dit document beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Wassenaar op middellange termijn. De ruimtelijke opgave voor de komende jaren richt zich op de instandhouding en versterking van deze ruimtelijke hoofdstructuur. De structuurvisie geeft nut en noodzaak aan van het duurzaam behoud van de unieke kwaliteiten van Wassenaar voor volgende generaties. Wassenaar wordt niet verder uitgebreid. Nieuwbouw in het dorp is mogelijk door vervanging van bestaande voorraad, herbestemming of op vrijgekomen locaties. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in maat en schaal bij het groene, kleinschalige en historische karakter van Wassenaar.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling krijgt de International School Wassenaar een permanent gebouw direct aan het Rijnlands Lyceum. In combinatie met de vele ambassades en residenties heeft Wassenaar een aanzuigende werking op expats. Hoewel het aantal leerlingen in de Wassenaar redelijk gelijk blijft, is de verwachting dat het aantal internationals binnen de gemeente zal blijven groeien. De ambitie van de gemeente is dan ook de onderwijsvoorzieningen op peil te houden. De permanente huisvesting van de International School Wassenaar speelt hier een belangrijke rol in.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de structuurvisie van de gemeente Wassenaar.
3.3.2 Erfgoedvisie Wassenaar 2018-2024
Op 23 januari 2018 is door het college van burgemeester en wethouders de Erfgoedvisie Wassenaar 2018-2024 ‘Naar een erfgoedzorg voor iedereen’ vastgesteld. De Erfgoedvisie is, middels de campagne ‘doe een erfgoedwens’, samen met de inwoners van Wassenaar opgesteld. De visie is gestoeld op twee belangrijke fundamenten:
- De intrinsieke waarde van erfgoed: de schoonheid en de historie in erfgoed te herkennen;
- De duurzame gebruikswaarde: erfgoed en monumenten worden benut voor wonen, werken en recreëren en voor het beleven.
Wassenaar bezit als "Landgoed aan zee" een breed spectrum aan bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten. Deze vertegenwoordigen een groot kapitaal en is ook een sterk merk. Nieuwe ontwikkelingen dienen de identiteit en authenticiteit te waarborgen en waar mogelijk te versterken. In de erfgoedvisie zijn zeven erfgoedthema's te onderscheiden. Deze thema’s bepalen voor een belangrijk deel de kernkwaliteiten van het Wassenaarse erfgoed. De thema’s van Het Verhaal van Wassenaar zijn als volgt:
- het historisch dorpscentrum met haar woon-winkelcultuur, de bedrijvigheid en bouwhistorisch waardevolle bebouwing;
- het agrarisch erfgoed (incl. de bollencultuur);
- de buitenplaatscultuur;
- de villacultuur (incl. automobielcultuur);
- de bad- sport- en recreatiecultuur;
- de ankerpunten in de wijk en historische elementen;
- militair erfgoed.
Planspecifiek
Voor de twee deelgebieden zijn met name de buitenplaatscultuur en de villacultuur van belang. Uniek voor de omgeving van het plangebied is de aaneengesloten landgoederenzone die op de strandwallen is ontstaan en de ruggengraat vormt van het Landgoed aan zee. De historische parken vertegenwoordigen een meer dan 400 jaar oude traditie van omgaan met de natuur. Huis en tuin zijn bij de buitenplaatsen ruimtelijk en functioneel onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Het plangebied is direct gelegen aan landgoed Backershagen. De beoogde uitbreiding van het Rijnlands Lyceum en de overige ingrepen worden inachtneming van landschappelijk en cultuurhistorische waarden vormgegeven. Dit is nader toegelicht in
toelichting paragraaf 3.2.1 en
toelichting paragraaf 4.9.2. Daaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling vanuit ruimtelijk-historisch oogpunt passend is.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van een oppervlakte van 100 hectare of meer. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Naast deze aspecten dient te worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van Bijlage III EU-richtlijn milieubeoordeling projecten of 'belangrijke nadelige gevolgen' door het project uitgesloten kunnen worden, zo vereist paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer. Een beschouwing hiervan, en van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect komen aan bod in een aparte aanmeldingsnotitie (Buro SRO, d.d. 22 juli 2022, zie
Bijlagen bijlage 2). Op basis van de aanmeldingsnotitie wordt geconcludeerd dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (hierna: Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wbb regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
- het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
- het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
- het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt het lyceum uitgebreid. Ter plaatse van de uitbreiding zijn geen bodembedreigende activiteiten aanwezig. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Leidschendam-Voorburg en Wassenaar blijkt dat het plangebied is gelegen in zone 4: Bebouwing 1960- 2000. De algemene bodemkwaliteit van de boven- en ondergrond zijn respectievelijk geclassificeerd als klasse Wonen en achtergrondwaarde. Desalniettemin is een bodemonderzoek uitgevoerd om de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken (Grondslag, 34837, d.d. 1 juli 2021, zie
Bijlagen bijlage 3).
De gestelde hypothese dat er geen verontreiniging werd verwacht is niet bevestigd. Er zijn in de bovengrond lichte verhogingen aan enkele zware metalen, PAK en/of PCB aangetoond. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verhogingen boven de achtergrondwaarde en/of detectielimiet vastgesteld.
De lichte verhogingen kunnen worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties (bijvoorbeeld als gevolg van het (langdurig) menselijk gebruik van de locatie). De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Tijdens het onderzoek zijn in de bovengrond sporen baksteen en beton waargenomen. Daarnaast is een deel van de boringen gestuit op een betonnen verharding. Op basis van historische luchtfoto’s blijkt dat in 2008 een deel van het schoolgebouw is gesloopt. Uit informatie van de opdrachtgever blijkt dat voorafgaand aan de sloop in de bebouwing een asbestinventarisatie en -sanering is uitgevoerd. De aangetroffen puinsporen zijn afkomstig van de sloop van het schoolgebouw en de boringen zijn gestuit op de oude fundatie. Derhalve wordt de hypothese van een asbestonverdachte locatie gehandhaafd.
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning. De afgifte van de omgevingsvergunning blijft echter een beleidsmatige afweging van de gemeente zelf.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Een school is in het kader van de Wet geluidhinder een gevoelige bestemming. Er dient beschouwd te worden of geluidbronnen, zoals bedoeld in art. 1 Wgh, geluidhinder voor het nieuwe bouwdeel opleveren.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen naast de Backerhagenlaan, waarvoor een geluidszone geldt. Het plangebied is gelegen op ca. 80 meter van de wegas van de Backershagenlaan en is daarmee gelegen binnen de geluidszone. In dit kader is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (VanderBoom, 22-018, d.d. 24 februari 2022, zie
Bijlagen bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de beoogde uitbreiding niet boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uitkomt. Omdat de uitbreiding conform het Bouwbesluit gebouwd wordt komt de binnenwaarde niet boven 33 dB uit. Daarmee wordt voldaan aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg bevindt zich op meer dan 2,5 km van het plangebied. Geluidhinder van railverkeer is dan ook uitgesloten.
Geluidgezoneerde industrieterreinen
In de omgeving bevinden zich geen geluidgezoneerde industrieterreinen. Desondanks blijft geluid van omliggende bedrijven van belang in het kader van milieuzonering. Dit komt aan bod in
toelichting paragraaf 4.5.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de bepalingen van de Wgh geen belemmeringen vormen voor de beoogde uitbreiding.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er een permanent gebouw gerealiseerd voor de International School Wassenaar. Omdat dit onder andere gepaard gaat met diverse werkzaamheden dient inzichtelijk gemaakt te worden of hierbij natuurwaarden worden geschaad. In dit kader is een eco-effectscan uitgevoerd (Aqua-Terra Nova, 20045/AQT301FF/LvdA, d.d. 1 mei 2020, zie
Bijlagen bijlage 5).
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is gelegen op ca. 650 meter nabij het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide'. De werkzaamheden hebben vanwege de korte afstand en de aard van de werkzaamheden mogelijk negatieve effecten op het Natura 2000-gebied ‘Meijendel & Berkheide’. De meeste indirecte effecten zijn door de tussengelegen infrastructuur uit te sluiten. Een significant effect op het Natura 2000-gebied door stikstofdepositie is echter niet uit te sluiten. Dit effect dient inzichtelijk te worden gemaakt middels een AERIUS-berekening.
Wel is een deel van het schoolterrein, ter plaatse van de beoogde uitbreiding, aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland. In
toelichting paragraaf 3.2.2 is reeds beschreven dat ter plaatse van de beoogde uitbreiding geen wezenlijke kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland aanwezig zijn. Het plan doet daarmee geen afbreuk aan het Natuurnetwerk Nederland en is in dit kader uitvoerbaar.
Stikstofdepositie
Op 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor bouw-, sloop- en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelt. Aangezien met de ontwikkeling een toename van het aantal leerlingen gepaard gaat wordt het aantal verkeersbewegingen naar verwachting groter. Daarnaast dient ook een extra ruimte verwarmd te worden, waardoor het gasverbruik toeneemt. Om de toename ten gevolge van de ontwikkeling inzichtelijk te maken is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Buro SRO, d.d. 14 april 2022, zie
Bijlagen bijlage 6). Hieruit is gebleken dat de gebruiksfase in de toekomstige situatie geen significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebieden sorteert.
Soortenbescherming
Uit de eco-effectscan blijkt dat het pand mogelijk geschikt is voor vleermuizen, waardoor er aanvullend onderzoek naar deze soort nodig is. Overige soorten vormen, behoudens de Algemene zorgplicht, geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Aanvullend vleermuisonderzoek
Omdat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen met de eco-effectscan niet uit te sluiten was is een soortgericht onderzoek uitgevoerd (Aqua-Terra Nova, 20045/AQT302aFF/LVS, d.d. 11 november 2021, zie
Bijlagen bijlage 7). Daarbij zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Wel is vastgesteld dat het groen in het plangebied wordt gebruikt door de gewone dwergvleermuis en laatvlieger als foerageergebied en vliegroute, echter is dit geen essentieel foerageergebied of vliegroute. Om geen schade aan te brengen aan de functionele leefomgeving van vleermuizen dient ook voldaan te worden aan de maatregelen die voorgesteld worden in het soortgerichte onderzoek.
Houtopstanden
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden enkele bomen gekapt waar een melding- en vergunningplicht voor geldt. Een kapmelding in het kader van de Wnb is niet van toepassing, omdat het gaat om bomen op het schoolterrein (erf).
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling gaat niet gepaard met een bestemmingswijziging, aangezien de gronden reeds als 'Maatschappelijk' zijn bestemd. De ontwikkeling heeft geen invloed op de richtafstanden van en naar het plangebied. Desalniettemin kan de uitbreiding van het schoolgebouw het woon- en leefklimaat bij omliggende woningen negatief beïnvloeden. Dit dient beschouwd te worden.
De dichtstbijzijnde woningen zijn onderdeel van de appartementengebouwen die zich ca. 20 m ten oosten van het lyceum bevinden. Omdat de uitbreiding van het schoolgebouw plaatsvindt aan de noordwestkant van het huidige volume heeft dit geen gevolgen voor de afstand tussen de woningen en het schoolgebouw. Wel leidt de toename van het aantal leerlingen vermoedelijk tot een hogere productie van stemgeluid, omdat er meer leerlingen gebruik zullen maken van de buitenruimte van het schoolterrein. Desalniettemin zijn hiervan geen significante effecten op het woon- en leefklimaat bij de woningen te verwachten, mede door de afschermende werking van de nieuwe vleugel. Ook voor de woningen aan de overzijde van de Backershagenlaan is hiervan geen negatieve invloed te verwachten, vanwege de ruime afstand van ca. 80 m tot het schoolterrein.
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Uitbreiding van een schoolgebouw valt niet onder een van de in de regeling NIBM genoemde activiteiten. Daarom dient inzichtelijk gemaakt te worden of het een project betreft dat 'niet in betekenende mate' van invloed is op de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de NIBM-tool.
Bij de invoer van gegevens in de NIBM-tool is de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het project van belang. In
toelichting paragraaf 4.10.1 is de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie berekend. Deze komt uit op ca. 59 extra verkeersbewegingen per etmaal. De extra verkeersbewegingen zijn ingevuld in de NIBM-tool, waarvan navolgend een uitsnede is opgenomen.
NIBM-tool (versie 2022)
Uit de NIBM-tool blijkt dat het extra verkeer 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat de ontwikkeling volledig gerealiseerd is in 2022. Daarnaast is het aandeel vrachtverkeer op 0% van het extra verkeer bepaald, omdat de toename van het aantal leerlingen niet leidt tot extra vrachtwagenbewegingen.
Scholen zijn conform het Besluit gevoelige bestemmingen aangemerkt al gevoelige bestemming. Kinderen zijn immers verhoogd gevoelig voor fijnstof en stikstofdioxide. Indien een gevoelige bestemming zich binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 m) of een provinciale weg (50 m) bevindt is een luchtkwaliteitsonderzoek vereist. Omdat de dichtstbijzijnde provinciale weg, de Rijksstraatweg, op ca. 365 m van het Rijnlands Lyceum ligt is een luchtkwaliteitsonderzoek niet noodzakelijk.
Wel is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, met behulp van de kaart van NSL-monitoring, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17,9 μg/m³ PM10, 10,0 μg/m³ PM2,5 en 19,1 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat scholen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd)
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Vervoer van gevaarlijke stoffen weg, spoor of water
Op ca. 380 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt de N44. De weg heeft een PR 10-6 contour van 0 meter en een PR 10-7 contour van 77 meter. De weg heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied is niet gelegen binnen de risicoafstand van de weg, waardoor risico's als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen (toxisch en BLEVE-scenario) uit te sluiten zijn. Mocht een ongeval met toxische stoffen onverwacht toch een gaswolk tot in het plangebied veroorzaken is het ventilatiesysteem van de nieuwe vleugel in ieder geval centraal afschakelbaar, waarmee verspreiding van het gas vertraagd kan worden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende initiatief.
4.8 Water
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheerprogramma 2022 - 2028
Voor de planperiode 2022 - 2028 is het waterbeheerprogramma (WBP6) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. Met het programma WBP6 maakt Rijnland duidelijk hoe het, in samenwerking met de omgeving, invulling geeft aan zijn wettelijke taken en zijn eigen ambities voor de periode 2022 - 2028. In het WBP zijn voor een aantal onderdelen verschillende doelen geformuleerd. Het gaat daarbij in hoofdlijnen om het volgende:
- Waterveiligheid: Rijnland beschermt het beheergebied, de inwoners en bedrijven tegen overstromingen vanuit zee, de rivieren en het regionale watersysteem.
- Voldoende water: Samen met de omgeving zorgt Rijnland voor voldoende water. Niet te veel, niet te weinig, maar precies genoeg voor inwoners, bedrijven en natuur.
- Schoon water: Rijnland zorgt voor een goede ecologische en chemische waterkwaliteit, afgestemd op de verschillende functies en versterkt de biodiversiteit.
- Waterketen: Rijnland zuivert afvalwater van huishoudens en bedrijven. Hiermee draagt het waterschap bij aan een goede volksgezondheid, een goede waterkwaliteit en een gezonde leefomgeving.
- Rijnland duurzaam: Samen met de omgeving zet Rijnland in op duurzaam werken door de kringloop van water, energie en grondstoffen zoveel mogelijk te sluiten
- Rijnland klimaatadaptief: Rijnland maakt het beheergebied klimaatadaptief door de inrichting van de omgeving aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.
- Financiën: Rijnland voert een financieel beleid dat betaalbaar en volhoudbaar is, maar ook uitvoerbaar en uitlegbaar.
Het watersysteem is niet de verantwoordelijkheid van Rijnland alleen. Ook inwoners, bedrijven, overheden en andere organisaties hebben er invloed op en zijn dus medeverantwoordelijk. Denk bijvoorbeeld aan woningbouw, dempen of graven van watergangen of activiteiten waarbij stoffen vrijkomen die de waterkwaliteit beïnvloeden. Rijnland zorgt ervoor dat ook anderen doen waar ze verantwoordelijk voor zijn. Daarvoor geven ze voorlichting en advies, verlenen we vergunningen en controleren we of iedereen zich aan de afspraken houdt.
Rijnland staat initiatieven zoveel mogelijk toe, vanuit het principe 'ja, tenzij' dat ze sinds 2015 hanteren. Door minder regels en meer ruimte voor initiatieven voldoet Rijnland aan één van de belangrijkste uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- onttrekken en lozen van grondwater;
- aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 13 mei 2020 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Op 4 november is de digitale watertoets uitgevoerd. Uit de digitale watertoets blijkt dat er mogelijk sprake is van een waterbelang. Daarom worden navolgend de verschillende wateraspecten behandeld.
Watercompensatie
De oppervlakte van de uitbreiding bedraagt circa 1.000 m². Een toename van meer dan 500 m² aan verharding dient conform de eisen van het hoogheemraadschap gecompenseerd te worden. De oppervlakte van de uitbreiding bedraagt echter geen pure toename. In de huidige situatie zijn ter plaatse van de beoogde uitbreiding een kunstgrasveld en een fietsenstalling met bijbehorende bestrating aanwezig. In totaal bedraagt de aanwezige verharding ca. 830 m². Daarmee bedraagt de toename aan verharding minder dan 500 m² waardoor compensatie niet aan de orde is. Het kunstgrasveld en de fietsenstalling worden verplaatst naar locaties op het schoolterrein die heden ten dage ook al grotendeels verhard zijn.
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
- de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
- de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken, waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
- schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Om aan het beleid van het hoogheemraadschap te voldoen wordt het hemelwater geloosd op het waterlichaam ten noorden van de beoogde uitbreiding. Daarbij zal de hemelwaterafvoer voldoen aan de eisen die voortkomen uit de Verordening afvoer hemelwater en grondwater gemeente Wassenaar 2021. Voor onderhavig plan zijn hoofdzakelijk artikel 4 en 5 van de verordening van toepassing. Hierin is onder andere bepaald dat het niet is toegestaan bij nieuwbouw hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Zoals hiervoor omschreven wordt het hemelwater afgevoerd op het waterlichaam ten noordoosten van het schoolterrein, de zogenaamde Springervijver. Daarmee is het plan in lijn met artikel 5 lid 2 sub b van de verordening: de afstroming naar het bergend oppervlaktewater is zodanig ingericht dat er geen wateroverlast ontstaat bij een regenbui van 60 mm. Daardoor is het verbod op lozen van hemelwater uit artikel 4 van de verordening niet van toepassing en voldoet de afvoer van hemelwater aan de eisen van de verordening.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen de bepalingen over omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving van de Erfgoedwet overgaan naar de Omgevingswet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Vanuit het archeologiebeleid geldt voor het bestemmingsplangebied een archeologische onderzoeksplicht als de bodemingrepen dieper zijn dan 30 cm onder het maaiveld én de omvang van het gebied groter is dan 100 m². In dit kader is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (RAAP, 5213, d.d. 21 juni 2021, zie
Bijlagen bijlage 8).
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt de kans relatief klein dat in het plangebied archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden (onverwacht) toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de het Kroonjuweel landgoederenzone. Een relatief beperkt aantal gebieden is zo bijzonder, waardevol of kwetsbaar, dat de instandhouding en mogelijk verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden die ze vertegenwoordigen voorrang heeft boven alle andere ontwikkelingen. Deze gebieden dragen in hoge mate bij aan de identiteit, beleving en biodiversiteit van Zuid-Holland, vormen een tegenhanger van het stedelijk gebied en versterken aldus het onderscheidende karakter van de provincie. Om deze waarde verder te beschermen is door de gemeente Wassenaar de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toegekend aan dit gebied. Bij toepassing van deze dubbelbestemming is toetsing aan de uitgangspunten van bijlage 6 van de regels van belang. Deze uitgangspunten hebben betrekking op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de landgoederen en buitenplaatsen. Bij transformaties en veranderingen binnen landgoederen en buitenplaatsen, waarvan sprake is bij voorliggend plan, dient als basis voor de besluitvorming onder andere aandacht te worden besteed aan de huidige situatie (cultuurhistorische analyse), de toekomstige inrichting, de fasering van de herinrichting en het toekomstig beheer. In het kader van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische analyse en de toekomstige inrichting relevant. Om de toekomstige inrichting in beeld te brengen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (
Bijlagen bijlage 1). Dit is reeds aan bod gekomen in
toelichting paragraaf 2.2. Om een goed beeld te krijgen van de cultuurhistorische waarde van het plangebied is er een cultuurhistorische analyse en waardenstelling voor het plangebied uitgevoerd (RAAP, 4584, d.d. 8 oktober 2020, zie
Bijlagen bijlage 9).
Met de beoogde ontwikkeling vindt, naast de herinrichting van het schoolterrein, de uitbreiding plaats van een schoolgebouw dat geen onderdeel meer is van een landgoed, maar hier nog wel een sterke relatie mee heeft. In
toelichting paragraaf 3.2.1 is reeds aan bod gekomen welke maatregelen worden getroffen om een bijdrage te leveren aan de landschappelijke kwaliteiten van het de landgoederenzone. Navolgend wordt beschouwd wat de bouwhistorische waarde van het Rijnlands Lyceum is en hoe zich dit verhoudt tot de beoogde uitbreiding en de waarde van de omliggende landgoederen.
Navolgende afbeelding toont de waardering van de gebouwen binnen het plangebied.

Waarderingskaart van de gebouwen en waterstructuren
Er wordt beoogd een bouwvolume van maximaal twee (en een half) bouwlagen aan te bouwen aan de oostzijde van het perceel en aansluitend het atrium van de bouwfase uit 2008 te vergroten. Ten noordwesten van de gedachte nieuwbouw komt een nieuw sportveld en ruimte voor een grotere fietsenstalling.
De nadruk van het programma ligt daarmee duidelijk op de oostzijde van het schoolterrein. Zoals uit de cultuurhistorische waardenstelling blijkt, valt er juist aan die zijde van het terrein nog het een en ander te verbeteren. Door de uitbreiding van het schoolterrein in de jaren 1977-1979 is een deel van het Springerpark uit 1926 verloren gegaan en is de centrale slingervijver min of meer op de perceelsscheiding met de buren van voormalig landgoed Backershagen komen te liggen. De nieuwbouw van de school uit 2008 is met sterk gesloten zij- en achtergevels uitgevoerd en de aangrenzende buitenruimte is niet op een bij de omgeving passende manier ingericht. De buren op hun beurt hebben getracht door het hoog op laten groeien van bomen en struiken aan hun zijde van de perceelsgrens de school aan het zicht te onttrekken.
Deze situatie aan de oostzijde staat in scherp contrast met de veel betere architectonische en stedenbouwkundige inpassing van de school aan de westzijde. De oudere, rijksmonumentale bouwdelen (A- en B-vleugel) gaan door hun wat teruggelegde, geschakelde ligging in zowel de lengte- als de breedterichting van het perceel en de open vormgeving van de gevels een logische visuele verbinding aan met het naastgelegen parkdeel van voormalig landgoed Backershagen. Bij het nieuwe bouwdeel is ervoor gekozen deze cultuurhistorische kwaliteit ook als uitgangspunt te nemen, zodat het terrein er ook aan de oostzijde op vooruit gaat en er meer evenwicht ontstaat. Deze kwaliteit komt tot uiting in de geschakelde vorm van de nieuwe vleugel in combinatie met het atrium en de open vormgeving van de gevels, gelijkend aan de vormgeving van de monumentale bouwdelen.
Gezien het voorstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling de cultuurhistorische waarde van het Rijnlands Lyceum versterkt. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' en is er tevens sprake van een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Van belang is de vraag of een initiatief leidt tot extra verkeersbewegingen en een toename van de parkeerbehoefte.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Op deze wijze kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Voor het berekenen van de verkeersbewegingen zijn de kencijfers van het CROW gehanteerd. Hierbij wordt uitgegaan van een 'weinig stedelijk woonmilieu' in de 'rest bebouwde kom'. In dit gebied geldt in een etmaal een norm van gemiddeld 16,3 verkeersbewegingen per 100 leerlingen. Naar verwachting neemt het aantal leerlingen met de uitbreiding met 360 toe. Dit betekent een totale hoeveelheid van 1.150 leerlingen op de school.
Met behulp van de CROW-publicatie is de verkeersgeneratie van het plangebied berekend. Met een toename van 360 leerlingen is er sprake van een toename in verkeersbewegingen van (3,6 * 16,3 = 58,56) ca. 59 per etmaal. Gezien de capaciteit van de Backershagenlaan kan deze beperkte toename naar verwachting gemakkelijk opgevangen worden.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Navolgend is eerst de huidige hoeveelheid parkeergelegenheid van het Rijnlands Lyceum in beeld gebracht. Vervolgens is de toekomstige behoefte berekend aan de hand van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig Parkeren'.
Huidige situatie
In het plangebied zijn in totaal 82 parkeerplaatsen aanwezig. Voor het personeel van de school zijn daarnaast 50 fietsplekken en 6 scooterplekken aanwezig. Voor de leerlingen van de school zijn in totaal 850 fietsparkeerplaatsen aanwezig en 70 scooter parkeerplekken aanwezig.
Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal leerlingen van het plangebied toe met maximaal 360, waarmee het totaal aantal leerlingen uitkomt op 1.150. Gemiddeld zijn er na de uitbreiding in totaal (11,5 * 4,9 = 56,35) afgerond 57 parkeerplaatsen benodigd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er genoegd parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zijn.
De fietsenstalling wordt verplaatst naar het noordwesten van het plangebied.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect verkeer en parkeren.
4.11 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2023 dient verder de bijdrage van duurzame energie 16 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
- de energiebehoefte indicator;
- de primaire fossiele energie-indicator; en
- het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere maatregelen getroffen met betrekking tot duurzaamheid. In ieder geval is voorgenomen zonnepanelen op het hoge dak te installeren en het lage dak (tussenvolume) constructief te verzwaren. Dit laatste biedt de optie op een later moment een sedumdak aan te leggen. Hiervoor dient eerst budget vrijgemaakt te worden. Verder wordt de nieuwbouw voorzien van een lage temperatuurverwarming als voorbereiding op een gasloze aansluiting.
Naast het feit dat er maatregelen worden getroffen op het gebied van milieuprestatie, worden er ook maatregelen getroffen om de bouw natuurinclusief te maken. Welke maatregelen dit precies zullen zijn is nog onduidelijk, maar in ieder geval wordt een groot deel van de 40 maatregelen die voorgesteld worden door de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging toegepast. In het ontwerp zijn al natuurinclusieve gevels opgenomen.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Ten behoeve van dit project wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Daarin wordt ook de afwenteling van het risico op planschade geregeld. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
Participatie
Op 13 april 2022 is door het Rijnlands Lyceum een bewonersavond georganiseerd. Een verslag van deze avond is toegevoegd aan de
Bijlagen bijlage 10. Tijdens deze avond is het plan aan omwonenden gepresenteerd. Daarbij zijn door omwonenden verschillende vragen gesteld, opmerkingen gemaakt en suggesties gedaan.