direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middelburgseweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op het agrarische bouwperceel Middelburgseweg 3 te Waddinxveen is een voormalig witlofkwekerij gevestigd. De voormalige bedrijfswoning is reeds geruime tijd afgesplitst van het bedrijf en bewoond door derden die geen binding hebben met het bedrijf.

De woning is op dit moment planologisch bestemd als bedrijfswoning gekoppeld aan een agrarische bestemming. De wens bestaat het huidige gebruik van de woning op het perceel thans planologisch te reguleren, zonder dat dit in de weg staat aan de bedrijfsvoering op het naastliggende perceel. Sinds 1 januari 2013 is dit mogelijk geworden door (onder meer) het in werking treden van het huidige artikel 1.1a Wabo. Gelet op deze nieuwe mogelijkheden wensen initiatiefnemers dan ook dat in aanvulling op de vigerende agrarische bestemming, de woning planologisch ook gebruikt mag worden als plattelandswoning als bedoeld in artikel 1.1a Wabo.

Dit gewenste gebruik van de bedrijfswoning als plattelandswoning is binnen het vigerend bestemmingsplan mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Door het opstellen van onderhavig wijzigingsplan wordt de omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning geregeld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt in de polder Bloemendaal, gelegen ten oosten van de kern Waddinxveen. Polder Bloemendaal is een voorbeeld van een klassieke Hollandse ontginning, waarbij het veen door de aanleg van sloten en dijken werd ontwaterd ten nutte van de landbouw. Om een goede afwatering te garanderen werden de sloten dwars op de hoogtelijnen aangelegd. Langs de ontginningsasssen werd de (agrarische) bebouwing gerealiseerd. Het huidig gebruik van polder Bloemendaal is voornamelijk agrarisch. Er zijn sierteeltbedrijven aanwezig en er bevinden zich kassen in de polder, die veelal of ondersteunend zijn voor de sierteelt of voor tuinbouwdoeleinden worden gebruikt. Daarnaast worden percelen gebruikt voor veehouderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0001.jpg"

Ligging plangebied in de omgeving

De Middelburgseweg is hier een goed voorbeeld van. De bebouwing is gelegen aan deze weg en bestaat voor het overgrote deel uit agrarische bedrijven.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Landelijk Veen, vastgesteld op 10 april 2013. Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" en is voorzien van een bouwvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Verder ligt er nog een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2".

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Landelijk Veen

Het bestemmingsplan biedt in artikel 4.7.5 de wijzigingsbevoegdheid om de bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. De wijzigingsregel luidt als volgt. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • a. De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • b. Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.
  • c. Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.
  • d. Voor het overige de regels in 4.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

Met betrekking tot de regels genoemd onder a en b wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van hogere overheden en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren de relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Van oorsprong is de woning onderdeel van het agrarisch bedrijf. Doordat de initiatiefnemers geen onderdeel meer uitmaken van het agrarisch bedrijf en de wens bestaat het gebruik als burgerbewoning toe te staan zal er een strijdigheid met het bestemmingsplan ontstaan. Planologisch maakt de woning onderdeel uit van het agrarische bedrijf, het daadwerkelijk gebruik is bewoning door een ander dan de agrariër (derde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0003.jpg"

Situatie Middelburgseweg 3

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De initiatiefnemer wil dat naast het tuinbouwbedrijf burgers blijven wonen zonder dat deze een belemmering vormen voor het agrarische bedrijf. Dit is thans mogelijk nu de Wabo middels de toevoeging van (onder meer) artikel 1.1a Wabo (dat voorziet in de plattelandswoning) is aangepast. Een plattelandswoning waar wel ‘derden’ mogen wonen, maakt voor wat betreft de toepassing van de Wabo (en onder meer het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij) en daarmee voor de toetsing aan de relevante milieunormstellingen onderdeel uit van het naastgelegen agrarische bedrijf. Daardoor zal dit planologische gebruik als plattelandswoning nimmer in de weg staan aan uitbreidingsplannen van het naastgelegen agrarische bedrijf waaraan de plattelandswoning is gekoppeld. Het vigerend bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Europees- en rijksbeleid

Wijziging Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inzake de planologische status van gronden alsmede aanpassingen van plattelandswoningen. Met deze wetswijziging is onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) aangepast. Het voorstel is op 15 juni 2012 aangenomen door de tweede kamer en op 10 juli 2012 door de eerste kamer. De publicatie van deze wetswijziging heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2012, de wetswijziging is inmiddels (1 januari 2013) in werking getreden.

De wetswijziging is er op gericht dat het wenselijk is om in algemene zin de planologische status van gronden en opstallen, en niet langer het feitelijke gebruik daarvan, bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming van die gronden en opstallen, en dat het daarnaast wenselijk is de positie van agrarische bedrijfswoningen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet geurhinder en veehouderij aan te passen teneinde de vitaliteit van het platteland te verhogen zonder de bedrijfsvoering van omliggende agrarische ondernemingen onnodig te beperken. Op basis van deze wetswijziging kan de gemeente de bewoning van voormalige agrarische bedrijfswoningen door niet-agrariërs toestaan en reguleren.

De gemeente Waddinxveen heeft in het huidig vigerende bestemmingsplan voor de realisering van plattelandswoningen een toetsingskader opgenomen. Bij de beoordeling van de voormalig agrarische bedrijfswoning wordt bezien of de plattelandswoning aanvaardbaar is als sprake van een bedrijfswoning (die reeds is bestemd ingevolge het huidige vigerende bestemmingsplan).

In het bestemmingsplan zijn de woningen die aangemerkt worden als plattelandswoning voorzien van een specifieke aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’. Er is een regeling aan gekoppeld die de intentie van het wetsvoorstel waarborgt. Aangezien die intentie ziet op het gebruik van de woning, is de regeling opgenomen in de gebruiksregels. Door de specifieke aanduiding is aangegeven dat er geen sprake is van een agrarische bedrijfswoning maar evenmin van een burgerwoning. Voor nieuwe situaties waar sprake zal zijn van een zogenaamde ‘plattelandswoning’ is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen.

4.2 Provinciaal beleid

De provinciale "Visie ruimte en mobiliteit" (vastgesteld op 9 juli 2014) geeft de ambities van de provincie ten aanzien van vier rode draden weer. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De huidige ruimtelijke situatie – gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • de aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassen, aanpassen en transformeren. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning valt onder de ontwikkeling 'inpassing'.

De Middelburgseweg is in de Visie ruimte en mobiliteit aangewezen als 'bebouwde ruimte'. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Daarnaast valt de bebouwing langs de Middelburgseweg onder 'lintbebouwing'. In onderhavig geval gaat het om een polderlint: De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint.

Onderhavige ontwikkeling bestaat uit het omzetten van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Hier is dus sprake van een functiewijziging waarbij het aantal wooneenheden gelijk blijft. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats. Hierdoor kan er van uit worden gegaan dat er geen strijdigheid is met het provinciale beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft 3 oktober 2012 de nieuwe Structuurvisie 2030, ' positief en realistisch naar 2030' vastgesteld. In de structuurvisie wordt de toekomstige ontwikkeling van de gemeente Waddinxveen tot 2030 aangegeven. Het plan doet uitspraken over de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij ook aandacht is besteed aan sociale aspecten. In deze structuurvisie zijn de ambities opgenomen voor een prettig woon-, werk- en leefklimaat. Daarbij is onder andere aandacht besteed aan een goede bereikbaarheid, het versterken van de kwaliteiten van het buitengebied, een passend woningbouwprogramma, een sterk centrum en goede bedrijvenlocaties.

Voor de polder Bloemendaal is het uitgangspunt de openheid van het veenweidegebied te behouden en te versterken. Door glastuinbouw en sierteelt te concentreren in het noordwestelijk deel van de polder en het verspreide glas en de sierteelt te saneren, wordt dit bereikt. Voorts wordt het belang van de polder voor natuur en recreatieve beleving in de structuurvisie onderkend.

Als ruimtelijk uitgangspunt op het gebied van landschap profileert Waddinxveen zich als een gemeente op de overgang tussen stad en het Groene Hart. Behoud van de aanwezige landschappelijke kwaliteiten vormt daarom een belangrijk uitgangspunt. Een belangrijk deel van de Waddinxveense woonkwaliteiten wordt bepaald door de groen- en waterstructuren binnen de bebouwde kom. Deze structuur kan worden versterkt door de aansluiting op de omringende open landschappen te verbeteren.

Voor de veenweidegebieden aan de oostzijde van de gemeente is het uitgangspunt de openheid te behouden en te versterken. Dit moet het gebied blijvend aantrekkelijk maken als recreatielandschap met grote (hydro)ecologische waarden. Zo is bijvoorbeeld polder Bloemendaal een van de laatste broedgebieden van de zwarte stern. Ten tijde van de vaststelling van de structuurvisie was het voortzetten van het provinciale en gemeentelijke beleid om de sierteelt in het gebied terug te dringen uitgangspunt. Inzet was concentratie van deze intensieve teelten, met name rond Boskoop en in hiertoe aangewezen delen van droogmakerijen. Inmiddels is de noodzaak hiertoe enigszins genuanceerd/afgenomen. De recreatieve kwaliteiten van het veenweidegebied worden gedragen door goede wandel- en fietsroutes. De historische – en recent opgeknapte - route over de Winterdijk is in dit verband belangrijk. De landschapsbeleving heeft er baat bij dat vanaf de diverse linten, zoals het Gouwelint, de open veenweidepolders beleefbaar blijven.

4.4 Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal

In februari 2010 hebben acht overheden, waaronder de gemeente Waddinxveen, het Veenweideconvenant Gouwe Wiericke ondertekend. Hiermee spraken zij af zich in te zetten voor duurzame ontwikkeling van het veenweidegebied Gouwe Wiericke, dat tussen Gouda, Alphen aan den Rijn en Woerden ligt.

Kort daarna is de Startovereenkomst Weids Bloemendaal getekend door de gemeentebesturen van Waddinxveen en Gouda, om invulling te geven aan het convenant voor het Waddinxveense gebied. Besloten is in te zetten op behoud en herstel van het weidse karakter van Polder Bloemendaal, op vergroting van de recreatieve betekenis, op het zoveel mogelijk behouden van de veehouderij als drager van het landschap en het, daar waar mogelijk en wenselijk is, inpassen van sierteelt.

De inrichtingsvisie is 14 december 2011 vastgesteld. Centraal in de inrichtingsvisie staat het behoud en de versterking van de kwaliteiten van het veenweidelandschap in dit deel van het Groene Hart. Daarbij wordt ernaar gestreefd dit gebied meer maatschappelijke waarde te geven, onder andere door het vergroten van de betekenis voor natuur en recreatie. Daarnaast wordt tevens gestreefd naar aanpassing van het grondgebruik aan het bestaande peil, mede om verdergaande bodemdaling tegen te gaan. Daarbij wordt ingezet op transformatie naar natuur, waarbij de landbouw als beheerder van het gebied kan blijven functioneren, met name door weidebouw.

Het open landschap en de zichtlijnen zijn als uitgangspunt genomen voor inpassing van de andere functies. De veehouderij en Staatsbosbeheer spelen een prominente rol in het behoud en beheer van dit agrarisch cultuurlandschap.

Karakteristieke landschapselementen worden waar mogelijk hersteld en beheerd. Binnen de sierteeltcontour blijft de sierteelt een beeldbepalende vorm van landgebruik.

Hoofdstuk 5 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het waterschap is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen nader onderzoek of uitvoerende maatregelen hoeven te worden getroffen.

Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt op dit moment afgevoerd via het drukrioleringsstelsel. Er is geen aansluiting op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Het is mogelijk dat dit in de toekomst wordt gewijzigd en wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien steeds meer naar elkaar toe. In de Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over 'duurzame ruimtelijke kwaliteit'. Alhoewel het milieubeleid en de milieuwetgeving soms beperkingen kan opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de milieukwaliteitseisen van belang om een optimale leefomgeving te realiseren. De doelen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.

Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

6.2 Milieueffectrapportage

6.2.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.:

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling;
    • b. de activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. de activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.;
    • b. de initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten heeft dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden.


Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.


Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

6.2.2 Onderzoek

De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 onder D11.2. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit agrarisch gebied. Uit het onderzoek zoals uitgevoerd ten behoeve van het opstellen van de milieuparagraaf van dit bestemmingsplan blijkt dat de kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geen aanleiding geven om ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

6.2.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Het bestemmingsplan kan voor wat betreft het onderdeel 'M.E.R.' worden vastgesteld.

6.3 Geluid

6.3.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat er akoestisch onderzoek verricht dient te worden gedurende de bestemmingsplanprocedure, indien het bestemmingsplan het volgende mogelijk maakt:

  • 1. nieuwe infrastructuur;
  • 2. nieuwe geluidsgevoelige functies.


De Wgh geeft aan dat wegen, met een rijsnelheid van hoger dan 30 km/uur, wettelijke onderzoekszones heeft. Indien er binnen deze zones een nieuwe geluidgevoelige functie juridisch-planologisch wordt mogelijk gemaakt, dient er een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt overschreden, zal er een hogere grenswaarde vastgesteld moeten worden (uitgaande dat er geen maatregelen te treffen zijn, waardoor de gevelbelasting wel aan de voorkeursgrenswaarde voldoet). Dit is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.

Bij een vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden (art. 76 lid 3 Wgh). Er geldt voor deze situaties geen onderzoekplicht. Hieronder valt ook het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.

6.3.2 Spoorweglawaai

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone, deze is weergegeven op een krachtens artikel 1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Binnen deze zone dient te worden getoetst aan de normen. Er zijn binnen en nabij het plangebied geen spoorwegen, het aspect railverkeer is derhalve niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

6.3.3 Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder (Wgh) kunnen industrieterreinen een zone hebben. In of nabij de onderzoeksgebieden waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, zijn géén industrieterreinen gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Het aspect industrielawaai is derhalve niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

6.3.4 Conclusie

Er worden door dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegevoegd. Er is dan ook geen onderzoekplicht ten aanzien van geluid.

6.4 Luchtkwaliteit

6.4.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) bevatten grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Voor NO2 geldt dat pas vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uurs gemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 ug/ m3   200 ug/ m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 ug/ m3   n.v.t.   50 ug/ m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Tabel: Grenswaarden luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien het project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarde, de luchtkwaliteit verbetert of gelijk blijft, een project 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit of het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere woningbouw van ? 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is.

Tevens is in het Besluit NIBM, art.5 een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan.

6.4.2 Onderzoek

In onderhavig plangebied worden een voormalige agrarische bedrijfswoning omgezet naar een plattelandswoning. De netto toevoeging van het aantal woningen bedraagt 0. Hiermee valt het plan onder de regeling NIBM.

Binnen 2 kilometer van het plangebied vinden geen andere significante ontwikkelingen plaats. Derhalve is er geen sprake van cumulatieve effecten.

Om een indruk van de concentraties NO2 en PM10 te geven is gekeken in de Monitoringstool 2013. Dit ter toetsing of voldaan wordt aan een goed woon- en leefklimaat voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0004.jpg"

Figuur: NO2 concentratie huidige situatie, plangebied is aangeduid met de rode cirkel. (bron: www.nsl-monitoring.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0005.jpg"

Figuur: PM10 concentratie huidige situatie, plangebied is aangeduid met de rode cirkel. (bron: www.nsl-monitoring.nl)

Uit de Monitoringstool (zie bovenstaande figuren) blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 in de huidige situatie ver onder de grenswaarden liggen. Hieruit volgt dat in het plangebied sprake is van een goede woon- en leefklimaat in relatie tot luchtkwaliteit.

6.4.3 Conclusie ten aanzien van het plan

Voor wat betreft het aspect 'Luchtkwaliteit' kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.

6.5 Bedrijven en milieuzonering

6.5.1 Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven;
  • nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies;
  • nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

6.5.2 Onderzoek

Het plan betreft het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning.

In het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Veen' heeft het huidige perceel de bestemming 'agrarisch' met een aanduiding voor een bedrijfswoning.

Voor het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning hoeft er niet gekeken te worden naar richtafstanden met betrekking tot bedrijven en milieuzonering. De bestemmingswijziging is daarom in dit kader niet relevant.

6.6 Externe veiligheid

6.6.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transport (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord.

Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.6.2 Onderzoek

Ter voorbereiding op het wijzigingsplan 'wijzigen bedrijfswoning in plattelandswoning Middelburgseweg 3 te Waddinxveen' is onderzocht of er risicobronnen nabij de locatie zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen. Bij dit onderzoek is de "Beleidsnota Externe Veiligheid Gemeente Waddinxveen" betrokken (vastgesteld mei 2012).

6.6.3 Resultaten

Inrichtingen

Nabij de locatie zijn geen EV relevante inrichtingen gelegen.

Transport over de weg

Op 1.700 meter ten westen en 1.600 meter ten zuiden van de locatie zijn respectievelijk de N207 en de A12 gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Gezien deze afstand ligt de locatie buiten het invloedsgebied van deze weg.

Transport over het spoor

In de nabijheid van de locatie is geen spoorweg gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0006.jpg"

Figuur: Ligging Middelburgseweg 3 t.o.v. risicobronnen EV

6.6.4 Conclusie en verantwoording groepsrisico

Binnen of in de directe nabijheid van de locatie Middelburgseweg 3 zijn geen inrichtingen, buisleidingen spoor- en vaar(wegen) gelegen, die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het wijzigingsplan.

6.7 Bodem

6.7.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij het meldpunt bodemkwaliteit.

6.7.2 Onderzoek

Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Voormalige bedrijven (HBB);
  • Huidige bedrijven;
  • Tanks;
  • Dempingen (Bio-s);
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Toepassing grond (grondwerken);
  • Bodemkwaliteitskaart en Nota Bodembeheer.


De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.

6.7.3 Resultaten

In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken.

Voormalige bedrijven

Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden geen bedrijven ter plaatse van de bedrijfswoning aanwezig zijn geweest.

Huidige bedrijven

Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied één bedrijf aanwezig is. De huidige bedrijfsactiviteiten (bovengrondse tank) vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over de bedrijven zie hoofdstuk Bedrijven en milieuzonering.

Tanks

Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied geen ondergrondse tanks aanwezig zijn (geweest).

Gedempte sloten

Uit de uitgevoerde BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen slootdempingen bekend zijn bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Bodemonderzoekslocaties

Er zijn bodemonderzoeken uitgevoerd ter plaatse van de Middelburgseweg 3. Er is een bovengrondse tank aanwezig. Wanneer deze wordt verwijderd dient een eindsituatie onderzoek te worden uitgevoerd.

Grondverzet

De gemiddelde bodemkwaliteit op het perceel Middelburgseweg 3 is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. De woning is gelegen in zone 08: Lint 1 - regio Gouda. De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0-0,5 m-mv) en ondergrond (0,5-2 m-mv) voldoet aan de kwaliteit wonen. Dit betekent dat vrijkomende bovengrond van onverdachte locaties zonder keuring in de gehele regio Midden-Holland, met uitzondering van de gebieden die als kwaliteit landbouw/natuur zijn aangemerkt, kan worden hergebruikt.

Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functies zijn aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie bkk.odmh.nl. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het meldpunt bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl). Deze melding zal beoordeeld worden door de Omgevingsdienst Midden-Holland. De Omgevingsdienst Midden-Holland kan dan tevens als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.

6.7.4 Conclusie en advies

Uit het onderzoek blijkt dat er, voor de wijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning, geen vervolgmaatregelen op het gebied van bodem noodzakelijk zijn. Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente.

6.8 Archeologie

6.8.1 Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft een onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).

De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

6.8.2 Onderzoek en resultaten

Voor het bestemmingsplan Middelburgseweg 3 te Waddinxveen is inzicht verkregen in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke Verwachtingen- en Beleidsadvieskaart en de gemeentelijke beleidsnota archeologie (november 2010).

Volgens de Verwachtingen-en Beleidsadvieskaart gelden er voor het plangebied twee typen archeologische verwachtingen (zie een uitsnede in figuur 9-1):

  • Hoge archeologische verwachting (groen): binnen deze zone worden sporen van bewoning verwacht die teruggaan tot de vroege ontginning van Waddinxveen. Eventueel aanwezige resten kunnen al direct onder het maaiveld voorkomen. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Lage archeologische verwachting (beige): binnen deze zone worden geen archeologische resten verwacht. Voor ontwikkelingen wordt geen archeologisch onderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.wpmiddelburgseweg3-0401_0007.jpg"

Figuur: uitsnede uit beleidsadvieskaart

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is het plangebied in 2014 archeologisch onderzocht door adviesbureau ADC (rapport 3738). Er zijn vijf grondboringen gezet en het blijkt dat de bodem plaatselijk tot ruim 2 m onder het maaiveld verstoord is. Er zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van (intacte) archeologische vindplaatsen. Voor de voorgenomen ontwikkelingen is geen archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd.

6.8.3 Conclusie en advies

Het plangebied is voldoende archeologisch onderzocht en er zijn geen aanwijzingen waargenomen die duiden op de aanwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied. Gezien de aanwezige plaatselijke bodemverstoringen worden archeologische resten ook niet meer verwacht.
Een dubbelbestemming met waarde archeologie is dan ook niet nodig.

6.9 Ecologie

In het kader van het moederplan bestemmingsplan "Landelijk Veen" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de bestemmingswijziging naar plattelandswoning. Wel dient dit goed ruimtelijk onderbouwd te worden. Voor het aspect ecologie betreft het een puur planologische wijziging, zonder een gepaard gaande omgevingsvergunning om te verbouwen. Dat houdt in dat er geen verbouwingsplannen zijn op dit moment. Indien gevels, daken en tuin verder niet wijzigen, is het puur omzetten van de bestemming zonder gevolgen met betrekking tot de regels vastgelegd in Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet1998. Het thema ecologie vormt dan ook geen belemmering om de bestemmingswijziging toe te passen. Onderzoek is in dit geval dan ook niet nodig.

Ter volledigheid dient hier wel opgemerkt te worden dat als er later verbouwplannen komen, er mogelijk wel een onderzoekplicht bestaat en mogelijk een procedure in het kader van de Flora- en faunawet moet worden gevolgd.

6.10 Geur

Bij het voorbereiden en opstellen van een wijzigingsplan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te worden beantwoord.

  • is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

Voor de locatie geldt dat in de huidige situatie de woning ten opzichte van het agrarische bedrijf aangemerkt dient te worden als de bedrijfswoning. De gewenste ruimtelijke ontwikkeling zal de woonsituatie ten opzichte van het agrarische bedrijf niet doen veranderen.

Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling geen belemmeringen zijn gelet op de geurbelasting van het agrarische bedrijf.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

Onderhavig wijzigingsplan sluit aan op een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan (moederplan) Landelijk Veen, vastgesteld op 10 april 2013.

Het bestemmingsplan biedt in artikel 4.7.5 de wijzigingsbevoegdheid om de bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. De wijzigingsregel luidt als volgt. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • a. De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • b. Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.
  • c. Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.
  • d. Voor het overige de regels in 4.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

De uitvoerbaarheid ten aanzien van milieuaspecten van het wijzigingsplan is aangetoond in hoofdstuk 6. In de regels van dit wijzigingsplan wordt verwezen naar het moederplan. Landelijk Veen. De regels met betrekking tot bedrijfswoningen zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Het voornemen betreft een planologische regulering van de feitelijk bestaande situatie. De onderhavige wijziging in de planologische situatie gaat dan ook gemoeid met zeer geringe investeringen. Daar komt bij dat het een geheel particuliere ontwikkeling betreft waarbij geen sprake is van financiële risico's voor de gemeente. Het voornemen wordt dan ook uitvoerbaar geacht.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke haalbaarheid

Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft met ingang van 4 juni 2015, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Het wijzigingsplan kan aldus ongewijzigd vastgesteld worden.