direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tiendweg ong.
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.bpTiendwegong-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ doel

Op het perceel Noordeinde 38 te Waddinxveen is een functionerend agrarisch bedrijf gevestigd met bijhorende bedrijfswoning. Over dit perceel is de Ambachtslaan (verlengde Beethovenlaan) geprojecteerd en aanleg van die weg maakt dat sloop van alle opstallen op het perceel Noordeinde 38 noodzakelijk is. Daarnaast deelt de Bentwoudlaan het perceel op in twee delen. De gemeente heeft met de perceelseigenaren over de situatie overlegd. Daarbij is door de eigenaar voorgesteld om het agrarische bedrijf te verplaatsen naar de westzijde van de toekomstige Bentwoudlaan. Het agrarische bedrijf blijft gevestigd op percelen die in eigendom zijn van de huidige bedrijfseigenaar. Het is daarbij wenselijk om een bouwvlak van circa anderhalve hectare toe te staan met daarbij een bedrijfswoning.

1.2 Ligging en begrenzing

Op onderstaande afbeelding is de ligging van de huidige en de nieuwe locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpTiendwegong-0301_0001.png"

1.3 Vigerende plannen

Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Waddinxveen Noord-West.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving gegeven van mogelijke ontwikkelingen in het plangebied en een toelichting wordt gegeven op de wijze van bestemmen. In Hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

2.1.1 Historie

Het plangebied bestond vroeger uit een veenwildernis, die in de dertiende eeuw is ontgonnen ten behoeve van landbouw. Het ontgonnen land werd echter tussen 1500 - 1700 voor turfwinning ontgraven. Daardoor ontstonden aan weerszijden van de middeleeuwse ontginningsweg Noordeinde diverse veenplassen. Het overgrote gedeelte daarvan (aan de westzijde van het Noordeinde) werd in de tweede helft van de achttiende eeuw ingepolderd, het gedeelte aan de oostzijde een eeuw later. Het huidige gebied geeft nog een goed voorbeeld van een voornamelijk negentiende-eeuws polderlandschap met bijbehorende bebouwing.

2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De polder heeft een kenmerkend regelmatig rechthoekig wegen- en verkavelingspatroon. De polder ligt enkele meters lager dan het omliggende land. Om het water uit de polders te weren liggen er kaden om de polders heen. Dwars op de verkavelingsrichting lopen enkele brede sloten die ‘tochten’ worden genoemd. Deze vervullen een belangrijke rol in de afwatering van de polder.

Het plangebied is momenteel in gebruik voor akkerbouw. Het is een open gebied met weinig opgaand groen.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het mogelijk maken van de verplaatsing van het agrarische bedrijf gelegen op het perceel Noordeinde 38.

3.2 Ontwikkelingen

Het bestaande bedrijf op het perceel Noordeinde 38 zal ten behoeve van de Ambachtslaan gesloopt worden. Het bedrijf wordt daarbij verplaatst naar een locatie ten westen van de locatie Noordeinde 38. Het bedrijf komt daarmee langs de toekomstige Bentwoudlaan te liggen. Het bedrijf wordt via een parallelweg, de Tiendweg, ontsloten naar de Bentwoudlaan.

De schaal van het bedrijf past goed in het gebied, en bovendien wordt er door de komst van het bedrijf structuur gegeven aan de Bentwoudlaan. Om de landschappelijke inpassing te garanderen is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 3.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie
De NOVI vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De meest recente actualisatie is op 2 februari 2022 vastgesteld De Omgevingsvisie Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De provincie geeft dit beleid vorm door middel van zes ambities. Deze ambities zijn hieronder weergegeven:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendige meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

De ambities vinden hun grondslag onder andere in de historie en de geografische kenmerken van Zuid-Holland. Per ambitie zijn er een aantal opgaven gedefinieerd die de provincie graag wil realiseren. Voor het plangebied is behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van belang. De kwaliteiten van het gebied zijn door de provincie in overleg met de gemeente vastgelegd in het gebiedsprofiel Bentwoud. Rottemeren en Zuidplas. Het plangebied behoort tot de droogmakerijen. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Eventuele nieuwe ontwikkelingen dienen rekening te houden met de bestaande structuren van het landschap.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld.

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van onder andere ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.

Voor het plangebied geldt met betrekking tot waarborging van de ruimtelijke kwaliteit een zone 'beschermingscategorie 3'. Hiervoor is het volgende opgenomen:

"De provincie hecht waarde aan onbebouwde open landschappen, mede omdat het bebouwen van landschappen in de regel een onomkeerbaar proces is. De provincie wil de zichtbare en dus beleefbare waarde van de verschillende landschappen behouden en beschermen en op passende wijze benutten. De druk van de verstedelijking op de openheid van het landschap is groot en dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn.

Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het in stand houden, benutten en versterken van bestaande gebiedskwaliteiten zoals benoemd in de gebiedsprofielen en de beleidskeuze landschap. De provincie beschermt het landschap tegen ongewenste ontwikkelingen en wil daarmee versnippering en verrommeling van het landschap tegengaan."

Ten aanzien van het in stand houden en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 3. In dit plan is uitgewerkt hoe de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse geborgd blijven en versterkt worden.

4.2.3 Planstudie N207 Zuid

De provinciale weg N207 en de wegen ten westen van de N207 worden steeds voller, met name in Waddinxveen, Boskoop en Hazerswoude-Dorp. De provincie Zuid-Holland en betrokken gemeenten willen de bereikbaarheid en leefbaarheid van het gebied verbeteren en het belangrijke tuinbouwgebied Greenport Boskoop beter ontsluiten.

Planstudie N207 Zuid De N207 is de langste provinciale weg in Zuid-Holland en loopt van Gouda/Bergambacht in het zuiden tot Hillegom in het noorden. De komende jaren werkt de provincie aan de bereikbaarheid en de doorstroming op en rond de hele N207. Om de verkeersknelpunten van de N207 in het gebied tussen Gouda en Alphen aan den Rijn op te lossen, hebben de provincie en de gemeenten Alphen aan den Rijn en Waddinxveen verschillende onderzoeken uitgevoerd. Al deze onderzoeken bij elkaar wordt de planstudie N207 Zuid genoemd.

Inmiddels hebben gemeente Alphen aan den Rijn, gemeente Waddinxveen en Provinciale Staten het Uitvoeringsbesluit N207 Zuid genomen. Daarmee gaat het project de volgende fase in: de voorbereiding van de aanleg van de Bentwoudlaan, Verlengde Beethovenlaan, Verlengde Bentwoudlaan en de aanpassing van de verkeersstructuur in Hazerswoude-Dorp (N209). De stappen die volgen staan in het teken van nadere uitwerking van de ontwerpen en een milieueffectrapportage (MER). De uitkomsten hiervan worden meegenomen in een provinciaal inpassingsplan (PIP) voor de nieuwe wegen.

Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar regiobrede maatregelen voor een meer robuuste infrastructuur voor de langere termijn.

4.2.4 Droogmakerijenlandschap

Het plangebied ligt in het zogenaamde droogmakerijenlandschap. Voor droogmakerij (klei) geldt vanuit landschap het volgende richtpunt:

  • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
4.2.5 Motivering ruimtelijke kwaliteit

Voor het plangebied geldt met betrekking tot waarborging van de ruimtelijke kwaliteit een zone 'beschermingscategorie 3' met als gebiedstype buitengebied. Hiervoor is het volgende opgenomen: "De provincie hecht waarde aan onbebouwde open landschappen, mede omdat het bebouwen van landschappen in de regel een onomkeerbaar proces is. De provincie wil de zichtbare en dus beleefbare waarde van de verschillende landschappen behouden en beschermen en op passende wijze benutten. De druk van de verstedelijking op de openheid van het landschap is groot en dit betekent dat zorgvuldig moet worden afgewogen welke ontwikkelingen in welk landschap wenselijk zijn. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het in stand houden, benutten en versterken van bestaande gebiedskwaliteiten zoals benoemd in de gebiedsprofielen en de beleidskeuze landschap. De provincie beschermt het landschap tegen ongewenste ontwikkelingen en wil daarmee versnippering en verrommeling van het landschap tegengaan."

Basisuitgangspunt is dat ruimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn te kenmerken als inpassen aanpassen of transformeren. Voor de gebiedstypen zijn richtpunten vertaald in regels. Ten slotte wordt aangegeven dat er uitzonderingen zijn voor ontwikkelingen vanwege zwaarwegend openbaar belang en er moet soms worden gecompenseerd.

Binnen beschermingscategorie 3 is inpassen, aanpassen en transformeren mogelijk. Het plan voor de agrarische nieuwbouw sluit het meest aan op aanpassen. De ruimtelijke ontwikkeling past immers binnen de bestaande gebiedsidentiteit (agrarische bebouwing in agrarisch gebied), maar is wel verbonden met de wijziging op structuurniveau die de aanleg van de (Verlengde) Bentwoudlaan met zich mee brengt.

De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk door:

  • een zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving. Ten aanzien van het in stand houden en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1. In dit plan is uitgewerkt hoe de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse geborgd blijven en versterkt worden.
  • ruime doorzichten in de polder Achterof blijven behouden.
  • dat de ontwikkeling past bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling.

Daarbij wordt aan Noordeinde 38 agrarische bebouwing gesloopt, dit om de Verlengde Beethovenlaan hier op het Noordeinde aan te sluiten. Daarmee verbetert ook het doorzicht van het Noordeinde naar de polder Achterof. Tenslotte wordt, passend binnen de omgevingsverordening, de nieuwe agrarische bebouwing geconcentreerd in een bouwvlak van 1,5 hectare en wordt één agrarische bedrijfswoning toegestaan.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

Op 4 april 2022 heeft gemeente Waddinxveen de ontwerp Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 ter inzage gelegd. In de omgevingsvisie wordt - samen met inwoners, partners en ondernemers - de koers uitgezet voor de toekomst, gericht op de fysieke leefomgeving. De bestaande kwaliteiten vormen daarbij het vertrekpunt.

De omgevingsvisie is opgebouwd uit de volgende ambities.

Bruggen bouwen richting de toekomst
De gemeente voorziet een aantal uitdagingen op zich afkomen in de nabije en verdere toekomst. Met deze visie, die kijkt tot 2050 wil de gemeente voor de langere termijn een visie uitwerken, waarbij rekening wordt gehouden met de identiteit en karakteristieken van de gemeente.

Veelzijdig polderlandschap
De gemeente zet in op een omgeving met een groene uitstraling waarbij natuur en ecologie hoog in het vaandel staan. Er wordt ingezet op een biodiverse leefomgeving. Daarbij wordt er ingezet op een toekomstbestendige agrarische sector en wordt er ingezet op het creëren van recreatiemogelijkheden. Daarbij wordt er ingezet op een klimaatadaptieve en toekomstbestendige leefomgeving.

Goed leven tussen stad en land
De gemeente wil dat de inwoners een goed leven kunnen hebben in Waddinxveen. De gemeente wil dat er sprake is van een gezonde leefomgeving waar de lucht goed is, je genoeg kan bewegen en waar voldoende voorzieningen zijn. Ook moet elke inwoner een passende woning kunnen vinden. Daarnaast wil de gemeente inzetten op een sociale en inclusieve samenleving.

Innovatieve knoop aan de Gouwe
Waddinxveen is goed verbonden en ondernemend. Dit wil de gemeente graag waarborgen. De bereikbaarheid van de gemeente moet geborgd blijven in de toekomst. Er wordt daarbij ingezet op een innovatieve en gezonde economie.

Planspecifiek
Dit initiatief voorziet in de verplaatsing van een agrarisch bedrijf. De verplaatsing vindt plaats om ruimte te maken voor de aanleg van een nieuwe weg. Hierbij wordt er tevens voor gezorgd dat het agrarische bedrijf in de toekomst ook het bedrijf kan voeren. Het initiatief sluit hiermee aan bui de speerpunten Veelzijdig polderlandschap en Innovatieve knoop aan de gouwe. De agrarische sector van Waddinxveen en de bereikbaarheid van Waddinxveen wordt aan bijgedragen met dit bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de Omgevingsvisie Waddinxveen.

4.3.2 Mobiliteitsplan

Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie uit 2006.

In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het realiseren van de (tweede fase) van de Bentwoudlaan in het plangebied maakt onderdeel uit van het mobiliteitsplan.

4.3.3 Parapluplan Archeologie en Parkeren

Op 19 september 2018 heeft de gemeente Waddinxveen het Parapluplan Archeologie en Parkeren vastgesteld. Dit plan dient ter actualisering en vastlegging van het beleid rondom de aspecten Archeologie en parkeren. Dit plan voorziet tevens in een regeling die voorkomt dat alle bestemmingsplannen geactualiseerd moeten worden omdat eerdere wet- en regelgeving vervallen is.

Voorliggend bestemmingsplan zal aansluiten bij de gestelde normen in het Parapluplan Archeologie en Parkeren.

4.3.4 Welstandsnota

in de welstandsnota van de gemeente Waddinxveen(2015) is het plangebied welstandsvrij. Gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan zal de welstandsnota worden gewijzigd en gaat voor deze locatie het reguliere welstandsregime gelden.

4.4 Relatie met het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan past binnen de hierboven beschreven beleidskaders. De bedrijfsverplaatsing is nodig om de aansluiting van de Bentwoudlaan op de kom van Waddinxveen mogelijk maken.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

5.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.1.2 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid opgenomen in de omgevingsvisie. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Water maakt onderdeel uit van diverse integrale opgaven. Waterkwaliteit, waterveiligheid en het verzorgen van voldoende zoetwater zijn daarin belangrijke thema's. Daarnaast is water een belangrijke dragende structuur van het zuid-hollandse landschap.

5.1.3 Hoogheemraadschap van Rijnland

Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het beheer van de watergangen en bijbehorende kunstwerken in het plangebied. Informatie met betrekking tot het watersysteem is opgenomen in de leggers van het hoogheemraadschap. Het beleid van het hoogheemraadschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 (Waterbeheerplan 5) dat is vastgesteld op 9 maart 2016. Het werk van het hoogheemraadschap staat, onder het motto 'Waardevol water' in het teken van drie hoofddoelen:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • schoon en gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen.

Het hoogheemraadschap staat in de periode 2016-2021 voor grote opgaven. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale waterkeringen, de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, de renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polders en boezems. In het waterbeheerplan is een maatregelenpakket opgenomen waarmee de strategische doelen ('veilig, voldoende, schoon en gezond') in de planperiode kunnen worden verwezenlijkt.

5.1.4 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:

In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • waterkwaliteit en ecologie:

Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.

  • gebruik en beleving:

In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.

  • beheer en onderhoud:

Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.

Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.

5.2 Het plangebied

5.2.1 Waterkwantiteit en waterkwaliteit

Het plangebied betreft een agrarisch perceel in het buitengebied van Waddinxveen. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele watergangen aanwezig. De watergang direct gelegen naast het plangebied is aangemerkt als een overige watergang. De brede watergang aan de oostzijde van het plangebied is aangemerkt als een primaire watergang.

5.2.2 Watertoets

Op 17 juni 2019 is voor het plangebied de watertoets ingevuld via dewatertoets.nl. Uit de watertoets blijkt dat het waterschap een waterbelang heeft in het plangebied. Het plan wordt in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap.

Het resultaat van de watertoets is terug te vinden in bijlage 4.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

De gemeente heeft de Omgevingsdienst gevraagd om een milieuparagraaf te schrijven voor het bestemmingsplan. Dit milieukundig advies richt zich op de volgende milieuaspecten:

  • Wegverkeerslawaai
  • Luchtkwaliteit
  • Bedrijven en Milieuzonering
  • Externe Veiligheid
  • Bodem
  • Archeologie
  • Niet gesprongen explosieven
  • Ecologie
  • Besluit mer
  • Provinciaal milieubelang

De milieuaspecten spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai zijn niet relevant voor het onderzoeksgebied. Daarom is hier geen verdere aandacht aan besteed.

6.2 Wegverkeerslawaai

6.2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van de belangrijkste conclusies uit de rapportage “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai t.b.v. agrarische bedrijfsvestiging langs de Parallelweg / Bentwoudlaan te Waddinxveen d.d. 16 juni 2022 opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland met referentie 2022128128. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

6.2.2 Onderzoek

Wanneer dient vanuit de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden?

  • Voor wegverkeerslawaai via artikel 77.

Wegverkeerslawaai 
Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een zone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u. Zogenaamde 30 km/u wegen vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder. Een weg heeft aan beide zijden een zone die zich uitstrekt vanaf de uiterste rand van de weg. De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in buitenstedelijk of binnenstedelijk gebied, zie artikel 74 van de Wgh.

Op grond van artikel 82 lid 1 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen 48 dB. Als de berekende geluidsbelasting van de weg(en) op de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dan moet onderzocht worden of maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Als maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op zwaarwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere grenswaarde conform artikel 83 van de Wgh. De ten hoogste vast te stellen hogere waarde bedraagt voor een agrarische bedrijfswoning buiten stedelijk 58 dB.

In artikel 110g Wgh jo artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 staat dat het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeerslawaai moet worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. De correctie is afhankelijk van de rijsnelheid en bedraagt:

  • Voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
    • 1. 4 dB voor situaties waarin de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 57 dB is;
    • 2. 3 dB voor situaties waarin de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 56 dB is;
    • 3. 2 dB voor alle overige geluidsbelastingen.
  • Voor alle overige wegen 5 dB.

Cumulatie
Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wet geluidhinder, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. De berekening van de cumulatieve geluidsbelasting staat in hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden bepaald wanneer er sprake is van blootstelling aan meerdere gezoneerde geluidsbronnen en/of lawaaisoorten waarvan de afzonderlijke geluidsbelasting de voor de betreffende bron geldende voorkeursgrenswaarde overschrijdt.

Hogere waarde en gemeentelijk hogere waardenbeleid
Op 5 maart 2019 heeft de gemeente Waddinxveen de Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland vastgesteld. In deze Beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen. In tabel 1 is het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarden beleid opgenomen voor wegverkeerslawaai.

Tabel 1: Toetsingskader gemeentelijk Hogere waarden beleid (t.g.v. wegverkeerslawaai)

Geluidsbelasting   Voorwaarden Hogere Waarde beleid  
Wegverkeer    
= 48 dB   Voldoet aan voorkeursgrenswaarde geen hogere waarde nodig en geen aanvullende voorwaarden vereist.  
48-53 dB   Hogere grenswaarde nodig, geen aanvullende voorwaarden vereist.  
53-58 dB   Hogere grenswaarden nodig én aanvullende voorwaarden zoals geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte vereist.  
> 58   Woningbouw niet zondermeer mogelijk  

Beoordeling goede ruimtelijke ordening (cumulatie)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder.

De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 2.

Tabel 2: Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden  in dB   Milieukwaliteitsmaat
MKM  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  
6.2.3 Rekenresultaten

Voor de agrarische bedrijfswoning dient een hogere waarde vastgesteld te worden van 60 dB ten gevolge van de Bentwoudlaan (N457). Ook moet worden voldaan aan aanvullende eisen t.a.v. geluidswering.

Cumulatie in het kader van de Wgh
Het blijkt dat als gevolg van de verlengde Bentwoudlaan (N457) en de Tiendweg de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de woning wordt overschreden. Echter, de geluidsbelasting ten gevolge van de N457 is bepalend voor de (on)mogelijkheden binnen het beoogde perceel. De gecumuleerde geluidsbelasting is gelijk aan de geluidbelasting als gevolg van de N457. Daarom moet geconcludeerd worden dat de Tiendweg niet relevant is. De gemeten geluidsbelasting is ten hoogste 60 dB. Volgens de deskundigen is een geluidbelasting van 60 dB van de N457 in het kader van de Wet geluidhinder aanvaardbaar.

Cumulatie van alle bronnen
Naast de cumulatie in het kader van de Wet geluidhinder dient in het kader van goede ruimtelijke ordening de cumulatie van alle bronnen, ook de bronnen die niet vallen onder de WGH, te worden beschouwd.

Uit de resultaten blijkt dat het woon en leefklimaat ter plaatse van de woning matig is. Uit de meting van de deskundigen blijkt dat op een afstand vanaf 59 meter tot het hart van de N457, de geluidbelasting kleiner is dan 58 decibel. Indien de woning op een afstand vanaf 59 tot 92 meter wordt gelegd tot het hart van de N457 dan wordt voldaan aan de milieu kwaliteitseis: matig (Bijlage 2). Echter, een matig woon- en leefklimaat is passend voor een woning op korte afstand van een provinciale weg. De rooilijn van de agrarische woning komt te liggen op een afstand van 73 meter tot het hart van de N457. Daarmee is de geluidbelasting van de N457 ter plaatse van de agrarische woning kleiner dan 58 decibel. Dit is aanvaardbaar volgens deskundigen.

6.2.4 Conclusie en advies

Vanuit de Wet geluidhinder bestaan beperkingen tegen de bouw van deze agrarische bedrijfswoning.

N457, Vredenburghlaan-Bentwoudlaan
Uit het onderzoek blijkt dat de N457 bepalend is voor de geluidsbelasting binnen het perceel. Er gelden beperkingen ten aanzien van afstand, bezien vanaf de rooilijn van de woning tot het hart van de N457.

Tabel 3 geeft een overzicht van de mogelijkheden en beperkingen binnen het perceel en de vast te stellen hogere waarde afhankelijk van de positie van de agrarische bedrijfswoning op het perceel.

De betreffende agrarische bedrijfswoning wordt op 73 meter van het hart van de N457 gebouwd. In de tabel is afleesbaar dat bij deze afstand een agrarische woning mogelijk is met een hogere waarde van 58 dB. Ter plaatse van het plangebied wordt een geluidbelasting van de N457 gemeten van 60 dB. In het kader van de Wgh moet dus een hogere waarden worden vastgesteld.

Tabel 3: Overzicht (on)mogelijkheden en vast te stellen hogere waarde

Afstand uit de as 1)
van de N457 [m]  
Lden [dB]   Opmerking  
<59   >58   Agrarische woning niet mogelijk  
59 tot 92   53 – 58   Agrarische woning mogelijk met hogere waarde van 58 dB inclusief aanvullende eisen t.a.v. geluidsluwe gevel en buitenruimte  
92 tot 250   48 – 53   Agrarische woning mogelijk met hogere waarde van 53 dB  
> 250   = 48   Woningbouw zondermeer mogelijk  

1) Het betreft hier de afstand vanaf het hart van de linker rijbaan van de N457.

Woon- en leefklimaat
Het woon- en leefklimaat binnen het perceel varieert van goed (westzijde) tot tamelijk slecht (zijde N457). Dit is passend voor een weg langs een provinciale weg.De geluidbelasting terplaatse van de woning is kleiner dan 58dB. Dit is aanvaadbaar. Bovendien leiden aanvullende gebiedsmaatregelen niet tot een verbetering van het woon en leefklimaat.

Gevelwering
Dit akoestisch onderzoek geeft geen verder uitsluitsel over de gevelwering in het kader van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. Een door derden uit te voeren akoestisch-bouwtechnisch onderzoek moet hierover uitsluitsel bieden. Voor deze berekeningen dient uitgegaan te worden van de berekende geluidsbelasting van 60 dB, exclusief aftrek ex. artikel 110g Wgh.

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Wet- en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 4.

Tabel 4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Stof   Jaar-gemiddelde   Uur-
gemiddelde  
24-uurs-
gemiddelde  
Opmerkingen   WHO advies
waarde  
Stikstofdioxide (NO2)   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden   --  
Fijn stof
(PM10)  
40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden   20 µg/m3  
Fijn stof
(PM2,5)  
25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.     10 µg/m3  

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • 1. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 2. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • 3. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • 4. gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:

  • Woningbouw: = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

6.3.2 Onderzoek

Effect van het bedrijf in de omgeving
Onderstaand figuur geeft een overzicht van de ligging van het beoogde perceel waarop naast een akkerbouwbedrijf een agrarische bedrijfswoning zal worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpTiendwegong-0301_0002.png"  
Overzicht van de ligging van het beoogde perceel  

De bouw van slechts één woning ligt ruim onder de NIBM-grens van 1.500 woningen. Als gevolg van de landbouwactiviteiten zal een aantal verkeersbewegingen gegenereerd worden en zal gebruik gemaakt worden van diesel gedreven machines en voertuigen. Dit geringe aantal bewegingen en activiteiten zal niet leiden tot een overschrijding van de NIBM-grens. Dit temeer de voertuigen thans hetzelfde land bewerken en reeds zijn meegenomen in de achtergrondconcentratie.

Vanuit de bestemmingsplanregels is op de beoogde locatie veehouderij niet toegestaan. Wel is het mogelijk om hobbymatig dieren te houden en gewassen te telen. Deze activiteiten zullen niet leiden tot een overschrijding van de NIBM-grens.

Woon- en leefklimaat ter plaatse van de ontwikkeling
De beoogde locatie is gelegen ten westen van de nog te realiseren, en nog planologisch mogelijk te maken, N457 en Parallelweg. Hierdoor zijn de beide wegen nog niet opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Om inzicht te krijgen in de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkeling zijn met behulp van module STACKS in het programma Geomilieu van DGMR de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 berekend als gevolg van de nieuw aan te leggen wegen (N475, Parallelweg en Ambachtslaan) en de heersende achtergrondconcentraties.

Als basis voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de modellering zoals beschreven in de rapportage van de ODMH “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai t.b.v. agrarische bedrijfsvestiging langs de Parallelweg / Bentwoudlaan te Waddinxveen” versie 2 d.d. 8 mei 2019.

Uit de bovengenoemde rapportage blijkt dat het akoestisch niet mogelijk is om binnen een afstand van 64 meter uit het hart van de N457 (de Vredenburghlaan/Bentwoudlaan/Verlengde Bentwoudlaan) een agrarische bedrijfswoning te realiseren. Om deze reden zijn de concentraties berekend op een afstand van 64 meter uit het hart van de N457 zijnde de worst-case situatie. Onderstaand figuur geeft een overzicht van de ligging van de toetspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpTiendwegong-0301_0003.png"  
Overzicht van de ligging van het beoogde perceel met de toetspunten  

Tabel 5 geeft een overzicht van de berekeningsresultaten.

Tabel 5: Overzicht berekende concentraties

NO2   Concentratie [µg/m³]   Aantal maal boven
uurgemiddelde  
Punt   Achter-
grond  
Bron-
bijdrage 1)  
Tot.
Concentratie  
Grens-
waarde  
Berekend   Grens-waarde  
1   16,65   0,59   17,24   40   0x   18x  
2   16,65   0,58   17,23   40   0x   18x  
3   16,65   0,57   17,22   40   0x   18x  
PM10   Concentratie [µg/m³]   Aantal maal boven 24-uurgemiddelde  
Punt   Achter-
grond  
Bron-bijdrage   Tot. Concentratie   Grens-waarde   Berekend   Grens-waarde  
1   18,92   0,08   19   40   7x   35x  
2   18,93   0,07   19   40   7x   35x  
3   18,93   0,07   19   40   7x   35x  
PM2,5   Concentratie [µg/m³]      
Punt   Achter-
grond  
Bron-bijdrage   Tot. Concentratie   Grens-waarde      
1   11,49   0,03   11,51   25      
2   11,49   0,03   11,51   25      
3   11,49   0,03   11,51   25      

1) De bron betreft hier de nieuw aan te leggen wegen, de N457, de Parallelweg en de Ambachtslaan.

Uit tabel 5 blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 veel lager zijn dan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit. Voor PM10 wordt zeven maal per jaar het 24-uursgemiddelde overschreden. Dit is ruim lager dan de 35 maal per jaar uit de Wet luchtkwaliteit. Uit tabel 2 blijkt echter dat de totale concentraties bepaald worden door de achtergrondconcentratie en niet door de wegen in de directe omgeving.

In algemene zin kan gesteld worden dat een lagere concentratie NO2, PM10 en PM2,5 dan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit altijd beter is. De PM10 concentratie is lager dan de WHO advieswaarde. De concentratie PM2,5 is net iets boven de WHO advieswaarde. Gesteld kan worden dat het woon- en leefklimaat goed is.

6.3.3 Conclusie

Op basis van het onderzoek naar de luchtkwaliteit kan worden gesteld dat de ontwikkeling van het akkerbouwbedrijf en de bijbehorende bedrijfswoning niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Op basis van de berekende concentraties NO2, PM10 en PM2,5, onder of net boven de WHO advieswaardes, kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het beoogde perceel goed is.

6.4 Bedrijven en milieuzonering

6.4.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid wordt aangemerkt als milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de VNG-richtafstanden voor Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

6.4.2 Onderzoek

De voorgenomen bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 2 met een richtafstand van 30 meter. De beoogde locatie ligt op meer dan 30 meter van bestaande gevoelige functies (zoals woningen). Een verdere beoordeling is niet nodig. Op basis van de richtlijn bedrijven en milieuzonering 2009 is de locatie voor de toekomstige bedrijfsactiviteiten passend.

6.4.3 Conclusie en advies

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

6.5 Externe veiligheid

6.5.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.5.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling is geen potentiële risicobron. Er wordt met dit plan wel een beperkt kwetsbaar object (bedrijf met bedrijfswoning) mogelijk gemaakt. In de omgeving zijn geen relevante EV risicobronnen aanwezig. Wel zal over de toekomstige Bentwoudlaan transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Uit het MER rapport N207-Zuid (Movares, maart 2019) blijkt het gaat om relatief kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen en dat, zelfs met zeer conservatieve aannames, het plaatsgebonden risico kleiner is dan 10-6. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering. Het groepsrisico ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen over de Bentwoudlaan is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het gaat om een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning zal het groepsrisico ook niet significant toenemen.

6.5.3 Conclusie en advies

In de omgeving van het plangebied zijn geen EV risicobronnen gelegen. Wel zal over de toekomstige Bentwoudlaan transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Gezien de beperkte omvang van deze transportstroom en de beperkte omvang van het plan, zijn er geen belemmeringen ten aanzien van plaatsgebonden risico en groepsrisico. Wel moet de woning worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te kunnen schakelen. Hiermee wordt voorkomen dat bij een calamiteit in de omgeving waarbij giftige (rook)gassen vrijkomen, deze naar binnen worden gezogen.

6.6 Bodem

6.6.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft. Hierbij zijn er in het kader van de Wbb twee opties:

Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

6.6.2 Onderzoek

Door Antea Group is op 12 september 2018 een historisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van een perceel achter Noordeinde 6-10 te Waddinxveen (rapportnummer 435255). Aanleiding voor het uitvoeren van het onderzoek is de mogelijke bedrijfsverplaatsing van een bedrijf. Het betreft het bedrijf aan het Noordeinde 38 te Waddinxveen dat mogelijk gaat verhuizen naar het onderzochte perceel (sectie A, nummer 1441). Het onderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5725. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 2.

Uit het onderzoek is gebleken dat er geen potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden op de locatie. Wel is er een betonpad aanwezig waarbij zichtbaar puin is aangetroffen. Vanwege de aanwezigheid van puin in en op de bodem heeft Antea Group op 13 december 2018 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het betonpad (rapportnummer 436520). Dit onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5707. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 3.

Uit het onderzoek is gebleken dat er zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetroffen in de puinhoudende bodem.

6.6.3 Conclusie en advies

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken zijn er geen bodemhygiënische redenen die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde bedrijfsverplaatsing. Het onderzochte perceel achter het Noordeinde 6-10 te Waddinxveen (A1441) is geschikt voor elk gewenst gebruik. Het plan is wat betreft dit aspect uitvoerbaar.

6.7 Archeologie

6.7.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.

Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' van 19 september 2018. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 0,3 m-mv. In verband hiermee is onderzoek naar archeologie uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpTiendwegong-0301_0004.png"

Uitsnede uit de archeologische beleidskaart.Voor de rode zone geldt een hoge archeologische verwachting. In de gele zone worden geen archeologische resten verwacht.

6.7.2 Onderzoek

Het plangebied heeft een archeologische verwachting die gebaseerd is op de ligging van de Duitse tankgracht. Daarnaast kunnen in de diepere ondergrond afzettingen aanwezig zijn van de Waddinxveen Stroomgordel. Hier zouden resten kunnen voorkomen uit de prehistorie Adviesbureau RAAP heeft een kort onderzoek gedaan naar eventuele sporen uit de Tweede Wereldoorlog ter hoogte van het plangebied (Adviesdocument 968, 13 september 2018), zie bijlage 4. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat ter hoogte van het plangebied geen sporen te verwachten zijn (loopgraven, stellingen, en dergelijke) die te maken hebben met de Duitse tankgracht. Er kunnen versperringen aanwezig zijn geweest, maar die zijn archeologisch gezien zeer moeilijk te traceren. Een archeologisch onderzoek is niet nodig. Mochten bij graafwerkzaamheden eventuele vondsten gedaan worden die te maken hebben met de Tweede Wereldoorlog, dan dienen deze vondsten gemeld te worden.

6.7.3 Conclusie en advies

Ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan en de uitvoering van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Onderzoek naar de dieper gelegen stroomgordel is alleen noodzakelijk als deze resten worden bedreigd en dieper gegraven wordt dan 2,5 m-mv.

Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn.

We bevelen aan om de gemeente Waddinxveen direct op de hoogte te stellen om de beslissing te nemen over archeologische resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet. In het bestemmingsplan worden de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie zoals opgenomen in het paraplubestemmingsplan Archeologie en Parkeren overgenomen.

6.8 Niet Gesprongen Explosieven

6.8.1 Wet- en regelgeving

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog. Onder Conventionele Explosieven wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Voorheen werden CE ook wel aangeduid als Niet Gesprongen Explosieven. Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen.

Het wettelijk kader wordt gevormd door de WSCS-OCE. Daarin staat beschreven welke archieven moeten worden geraadpleegd, wanneer een gebied verdacht is en hoe het gebied wordt afgebakend. Vanuit het wettelijk kader zijn eisen gesteld aan de output van het vooronderzoek; een rapport en een bodembelastingkaart.

Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu

vormen. Het Arbeidsomstandighedenbesluit regelt dat bij werkzaamheden een veilige werkplek gegarandeerd moet zijn.

6.8.2 Onderzoek

In 2011/ 2012 is in opdracht van de gemeente Waddinxveen een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE in de gemeente Waddinxveen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de WSCS-OCE. De resultaten zijn vastgelegd op een CE-bodembelastingkaart.

Uit de bodembelastingkaart blijkt dat het plangebied niet-verdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE.

6.8.3 Conclusie en advies

Uit onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van NGE blijkt dat het plangebied niet-verdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE/ CE.

Het feit dat het plangebied niet-verdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE, wil niet zeggen dat die er niet kunnen liggen. Indien men bij grondroerende werkzaamheden onverhoopt op NGE-verdacht materiaal mocht stuiten, zullen passende maatregelen getroffen moeten worden. Wij adviseren hierbij aan te sluiten op een protocol toevalsvondst.

6.9 Ecologie

6.9.1 Wet- en regelgeving

Voor de planologische procedure is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk aandacht te besteden aan de natuurwetgeving en -regelgeving. Er dient onder meer aangegeven te worden of er als gevolg van de plannen vergunningen en/of ontheffingen noodzakelijk zijn, en zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

Voor het plan is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb), Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, Natuurnetwerk Nederland). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid: Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2022) en Natuurbeheerplan 2022.

Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het gnee, tenzij-principeh. Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) belast met de vergunningverlening en voert Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) de toezichts- en handhavingstaken uit voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De wet schrijft verder voor dat, onder voorwaarden, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen van dat gebied, voor het voornemen noodzakelijk is (artikel 2.8). In een eventueel verkregen vergunning zijn aan handelingen die een negatief effect hebben op een Natura 2000-gebied voorwaarden verbonden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren. Het uitvoeren van een passende beoordeling kan ook leiden tot het opstellen van een planmer bij het doorlopen van een planologische procedure.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden moeten voorkomen, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing moet in het bezit zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt, met ecologisch onderzoek, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag. Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de zorgplicht(art. 1.11), die stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen veroorzaakt voor beschermde gebieden en/of flora of fauna, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Stikstofregelgeving
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet natuurbescherming door de toevoeging van een aantal artikelen. De Wsn zet in op een zo ver mogelijke reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van deze wetgeving de partiele vrijstelling van de vergunningplicht voor bouwprojecten. Het gaat hierbij om tijdelijke bouw- of sloopwerkzaamheden. Voor structurele stikstofemissie in de gebruiksfase is de vrijstelling niet van toepassing. Voor de bouwfase geldt wel een prestatieverplichting om met zo duurzaam mogelijk materieel te bouwen.

6.9.2 Onderzoek

In een quickscan is onderzocht welke wetten en welk provinciaal beleid van toepassing zijn voor de voorgenomen bedrijfsverplaatsing. Het onderzoek is uitgevoerd op de locatie van de oudbouw en de nieuwbouw. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is alleen de nieuwbouw van belang. Het plangebied betreft akkerbouwvelden. De in de buurt aanwezige watergangen, zoals de Eerste Tocht, vallen in het plangebied van het aangrenzende PIP N207 Zuid.

Voor de bouwactiviteiten zijn met de juiste maatregelen een aantal overtredingen te voorkomen. Bij de werkzaamheden dient op de volgende manier rekening gehouden te worden met de Wet natuurbescherming:

  • Aanvullend onderzoek naar ontheffingsplichtige soorten als rugstreeppad, grote modderkruiper en platte schijfhoren kan met periodisering van werkzaamheden worden voorkomen. Dan dienen deze werkzaamheden wel strak ingepland te worden. Bij wijziging van planning kan alsnog onderzoek en ontheffingsaanvraag nodig blijken.
  • Schade aan broedende vogels dient te worden voorkomen. Er dient buiten het broedseizoen te worden gewerkt, als dit niet kan worden nageleefd, dienen in aanwezigheid van een ter zake kundige betreffende vogels de werkzaamheden te worden uitgevoerd, waarbij nesten worden afgeschermd en schade en verstoring wordt voorkomen.
  • Als werkzaamheden in watergangen plaatsvinden, dient doden/verwonden van platte schijfhoren, rugstreeppad en poldervissen voorkomen te worden.

De quickscan is opgenomen in Bijlage 1 Het rapport is nu ruim drie jaar oud. Daarmee ligt het binnen de geldende termijn van vijf jaar. Het rapport is nog steeds actueel, omdat het gebruik van het plangebied als akkerland onveranderd is. Bovendien is de wet- en regelgeving op het gebied van soorten ongewijzigd. De geschiktheid voor beschermde soorten is niet gewijzigd. De plannen zijn ook niet aangepast. Met de aanbevolen voorzorgsmaatregelen (zie hieronder bij soortenbescherming) is rekening gehouden met strikt beschermde soorten als rugstreeppad, die de laatste jaren wordt aangetroffen bij bouwlocaties in Waddinxveen, zoals het Suyt.

Deze ruimtelijke onderbouwing verwerkt wel de gewijzigde regelgeving die nu geldt voor stikstofvergunningen. De conclusie voor gebiedsbescherming (stikstofaspecten) uit de quickscan is met deze paragraaf geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpTiendwegong-0301_0005.png"

Beeld van het plangebied.

Hieronder worden de conclusie en het advies van het onderzoek weergegeven.

Gebiedsbescherming
Natura 2000
In het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Het dichtstbijzijnde gebied is Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein. Dit is op ongeveer 6.700 meter afstand gelegen. Het betreft nog geen stikstofgevoelig gebied. Wel is voorzien dat Polder Stein mogelijk als stikstofgevoelig habitat Glanshaverhooilanden wordt aangewezen.

Er zijn op deze afstand geen verstoringseffecten op gebieden te verwachten als gevolg van verstoring door geluid, licht en trillingen of dat het gebied kan verdrogen.

Stikstofdepositie
Het enige indirecte effect op Natura 2000-gebieden kan als gevolg van stikstofdepositie optreden. Een effect als gevolg van stikstofdepositie is in dit geval ook niet te verwachten. De bestaande locatie ligt dichterbij Polder Stein en het nu ook al stikstofgevoelig gebied Nieuwkoopse Plassen en Polder Haeck. Het verplaatsen over enkele honderden meter naar het westen verderaf van de gebieden zorgt ervoor dat de activiteiten minder schadelijke effecten hebben dan voorheen.

De bedrijfsverplaatsing is afhankelijk van de aanleg van de Verlengde Beethovenlaan. Deze nieuwe weg zal ook een gevolg hebben voor stikstof door gewijzigde wegverkeersstromen. Dit gevolg wordt meegenomen in andere planprocedures voor het wegtracé van de gemeente voor de Verlengde Beethovenlaan en het provinciaal inpassingsplan (PIP N207 Zuid). Op het moment echter dat beide wegaanpassingen niet vergund worden, zal de bedrijfsverplaatsing niet doorgaan. In dat geval is ook geen vergunningplicht voor stikstof aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Natuurnetwerk Nederland gebieden en door de provincie aangewezen belangrijke weidevogelgebieden zijn niet aanwezig in het plangebied of in de buurt daarvan.

Soortenbescherming
Wat betreft de nieuwbouwlocatie geldt verstoring van mogelijk aanwezige soorten in aanwezige akkerbouwvelden.

Vogels
Door het ontbreken van gebouwen en bomen in het plangebied zijn er geen geschikte plekken voor jaarrond beschermde vogelnesten. Wel kunnen vogelnesten van algemeen voorkomende vogelsoorten als kievit aanwezig zijn. Door te werken buiten broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) wordt een overtreding op het verstoren van deze nesten voorkomen.

Vleermuizen
Vleermuisverblijfplaatsen kunnen worden uitgesloten, doordat bomen en gebouwen afwezig zijn. Er zijn wel soorten die de watergangen gebruiken als trekroute tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Daarom mag de ontwikkeling niet leiden tot het extra verlichten van watergangen over de grens van het plangebied in de bouw- en/of gebruiksfase.

Rugstreeppad
In het plangebied zijn muizenholen aanwezig die door beschermde soorten als rugstreeppad kunnen worden gebruikt als overwinterhabitat. De rugstreeppad is de afgelopen jaren bij diverse bouwlocaties in de gemeente Waddinxveen opgedoken. Er is geen permanent geschikt voortplantingshabitat van rugstreeppad aanwezig. Na de bouwactiviteiten kunnen rugstreeppadden opnieuw in de omgeving gebruik maken van de overgebleven muizenholtes. Door het toekomstig bouwterrein af te zetten met paddenschermen na het actieve voortplantingsseizoen (dit seizoen loopt van april tot en met oktober) kunnen overtredingen van de Wnb voor rugstreeppad worden voorkomen. De soort kan zich dan niet voortplanten binnen het plangebied. Het agrarisch beheer voorkomt dat het akkerland onder water komt te staan, voortplantingshabitat ontbreekt. Om het bouwvlak heen blijft voldoende akkerland met muizenholen als overwinterhabitat over.

Overige soorten
Overige soorten uit de groepen planten, reptielen, vissen en ongewervelden kunnen op basis van habitatskenmerken voor het plangebied worden uitgesloten. De in de quickscan genoemde waterslak platte schijfhoren kan voor dit plangebied worden uitgesloten, omdat de watergangen niet in dit plangebied vallen.

Een ontheffingsplicht voor beschermde soorten, is niet aan de orde, als voorkomen wordt dat de rugstreeppad zich vestigt binnen plangebied tijdens de werkzaamheden.

Bescherming houtopstanden
Er zijn geen houtopstanden aanwezig in het plangebied. Wet- en regelgeving op dit gebied is niet van toepassing.

6.9.3 Conclusie en advies

Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het verplaatsen van het landbouwbedrijf leidt niet tot negatieve effecten op de dichtstbijzijnde (toekomstig) stikstofgevoelige gebieden Polder Stein en Nieuwkoopse Plassen. Een significant negatief effect kan worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland
Er is geen NNN-gebied aanwezig in het plangebied. Het plan hoeft hier geen rekening mee te houden.

Belangrijke weidevogelgebieden
Er is geen belangrijk weidevogelgebied aanwezig in het plangebied. Het plan hoeft hier geen rekening mee te houden.

Voor gebiedsbescherming zijn geen maatregelen nodig om het project binnen de wet- en regelgeving uit te voeren.

Soortbescherming
Enkele maatregelen zijn nodig om overtredingen van de Wnb te voorkomen:

  • Er moet worden gewerkt buiten broedseizoen van vogels.
  • Er mag geen buitenverlichting worden verplaatst die de tochten in de polder verlichten.
  • Het bouwterrein moet worden afgeschermd om rugstreeppad te weren, die in andere projecten in Waddinxveen al bouwterreinen heeft gekoloniseerd.

Met het nemen van bovenstaande maatregelen kan de bedrijfsverplaatsing van Noordeinde 38 naar de nieuwe locatie naast de toekomstige provinciale weg (Tiendweg) binnen de wet- en regelgeving worden uitgevoerd. Beschermde soorten en gebieden lopen dan geen risico.

6.10 Milieueffectrapportage

6.10.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • 1. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • 2. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • 1. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • 2. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

6.10.2 Onderzoek en conclusie

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is zowel naar (de mogelijkheid tot) nieuwe ontwikkelingen als naar onbenutte bouwmogelijkheden gekeken.

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten.

Derhalve rust op dit bestemmingsplan geen plicht tot het uitvoeren van een MER, m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

6.11 Provinciaal milieubelang

6.11.1 Wet- en regelgeving

Provincie Zuid-Holland heeft in haar Omgevingsbeleid vier provinciale milieubelangen benoemd. Ruimtelijke plannen worden doorgaans na publicatie van het ontwerpbesluit aan de Provincie toegestuurd. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.

In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.

Onderstaand wordt de relevantie per provinciaal milieubelang beschreven:

  • Bescherming van stiltegebieden

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de buurt van) een stiltegebied.

  • Windenergie stimuleren

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de buurt van) een plaatsingsgebied voor windmolens.

  • Beschermen bedrijventerreinen voor Hogere Milieu Categorie-bedrijven

De voorgenomen ontwikkeling vindt niet plaats in (de buurt van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde.

  • Beschermen van grote groepen mensen

De voorgenomen ontwikkeling ligt wel in een invloedsgebied Groepsrisico van een EV-relevante risicobron (de toekomstige Bentwoudlaan), Het groepsrisico ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen over de Bentwoudlaan is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het gaat om een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning zal het groepsrisico ook niet significant toenemen. Gezien de beperkte omvang van deze transportstroom en de beperkte omvang van het plan, zijn er geen belemmeringen ten aanzien van plaatsgebonden risico en groepsrisico.

De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de provinciale milieubelangen.

6.12 Conclusie en aanbevelingen

De ontwikkeling van het bedrijf met bedrijfswoning is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven zonder meer toelaatbaar. Vanwege de milieuaspecten wegverkeerslawaai, bodem, ecologie, is het plan toelaatbaar, maar geldt nog wel een aantal aandachtspunten.

Onderstaand zijn de aandachtspunten en noodzakelijke vervolgacties weergegeven:

Wegverkeerslawaai
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan beperkingen tegen de bouw van deze agrarische bedrijfswoning. Voor de agrarische bedrijfswoning dient een hogere waarde vastgesteld te worden van 58 dB ten gevolge van de Bentwoudlaan (N457). De bedrijfswoning dient op een afstand van minimaal 64 meter uit het hart van de N457 te worden gerealiseerd. De regeling in dit bestemmingsplan is hierop aangepast. In het inrichtingsplan kan worden nagegaan dat de woning 53 meter verwijderd ligt van de parallelweg, 73 meter van het hart van de N457. Het inrichtingsplan voldoet aan de voorwaarde dat de bedrijfswoning op een afstand van minimaal 64 meter uit het hart van de N457 wordt gerealiseerd.

Gevelwering
Het uitgevoerde akoestisch onderzoek geeft geen uitsluitsel over de gevelwering in het kader van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. Een door derden uit te voeren akoestisch-bouwtechnisch onderzoek moet hierover uitsluitsel bieden. Voor deze berekeningen dient uitgegaan te worden van de berekende geluidsbelasting van 60 dB, exclusief aftrek ex. artikel 110g Wgh. In de regels is een minimale gevelwering van 27 dB opgenomen.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

Ecologie
Uit het ecologisch onderzoek komt naar voren dat bij werkzaamheden op de volgende manier rekening moet worden gehouden met het Wnb:

  • Er moet worden gewerkt buiten het broedseizoen van vogels. Hierbij is te weten is dat het broedseizoen voor vogels loopt van 15 maart tot 15 juli.
  • Er mag geen buitenverlichting worden verplaatst die de tochten in de polder verlichten.
  • Het bouwterrein moet worden afgeschermd om rugstreeppad te weren, die in andere projecten in Waddinxveen al bouwterreinen heeft gekoloniseerd. Dit kan door het toekomstig bouwterrein af te zetten met paddenschermen na het actieve voortplantingsseizoen. Hierbij is te weten is dat het voortplantingsseizoen loopt van april tot en met oktober.

Daarnaast zijn de maatregelen in het kader van de zorgplicht aanbevolen. Deze maatregelen kunnen zonder een ontheffingsaanvraag bij het bevoegd gezag worden toegepast. Indien bovenstaande planningsmaatregelen niet kunnen worden geborgd, is dus nog wel aanvullend onderzoek nodig om een definitieve conclusie over de ontheffingsplicht te kunnen trekken. Als bovenstaande wel kan worden geborgd is de Wnb geen beletsel voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Er is geen sprake van een verplichting tot het uitvoeren van een MER, m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.

7.1 Algemeen

Voorafgaand aan de concrete onderbouwing van de keuzes die in dit bestemmingsplan zijn gemaakt, wordt stilgestaan bij de juridische planopzet en de opmaak van de verbeelding.

Bij het toekennen van bestemmingen aan functies in het plangebied is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:

  • planregels mogen slechts worden voorgeschreven in verband met de bestemming en als dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is;
  • planregels dienen niet meer te regelen dan, in verband met de bestemming, strikt noodzakelijk is;
  • de bestemmingen dienen zodanig te worden geprojecteerd dat duidelijk is waar kan worden gebouwd en welk gebruik hierbij is toegestaan;
  • verbeelding, verklaring en planregels vormen in juridisch opzicht een eenheid en dienen als zodanig te worden gehanteerd;
  • het bestemmingsplan dient vergezeld te gaan van een toelichting, welke een onderbouwing geeft aan het bestemmingsplan in zijn geheel; hierin dienen zowel de intenties van het plan als de uitleg van de planregels te zijn opgenomen;
  • het bestemmingsplan is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) opgesteld.

Het plan is vervat in:

  • a. een verbeelding, met bijbehorende verklaring, waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen;
  • b. een omschrijving van de bestemming, waarbij het toe te kennen doel of de doeleinden is/zijn aangegeven;
  • c. planregels omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daarop bevindende opstallen.

De verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen aanduidingen van de doeleinden waarvoor de gronden mogen worden gebruikt.

Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de planregels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de planregels een juridische betekenis, uitgezonderd enkele specifieke aanduidingen. In de toelichting is nader verklaard welke aanduidingen het betreft.

7.2 De bestemmingen

Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de planregels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de planregels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.

Bestemmingen en aanduidingen
Agrarisch
Het plangebied is voorzien van de bestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming is akkerbouw toegestaan en extensieve beweiding. Kassen zijn niet toegestaan. Bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak, met een maximum van 50% van het bouwvlak. Tevens is 1 bedrijfswoning toegestaan.

Waarde- Archeologie 2
In het plangebied komen (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor deze gebieden is de dubbelbestemmingen Waarde- Archeologie 2 opgenomen met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningenstelsel. Omdat in deze dubbelbestemmingen een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om te wijzigen naar andere dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie, die niet zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, zijn in bijlage 2 alle dubbelbestemmingen Waarde-Archeologie opgenomen.

Algemene regels en Overgangs- en slotregels
De Algemene regels en overgangs- en slotregels omvatten algemene regels die verplicht zijn gesteld in het Bro.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) inwerking getreden met daarin opgenomen een afdeling omtrent grondexploitatie, afdeling 6.4. Het doel van deze afdeling is om de mogelijkheden voor gemeentebesturen te verbeteren, om kosten te verhalen en eisen te stellen aan de inrichting, de kwaliteit of de realisatie van bouwlocaties. Conform art 6.12 1e lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform art 6.12 2e lid onder a, de kosten anderszins zijn verzekerd. Voor de vaststelling van het bestemmingsplan wordt er een koopovereenkomst en/of anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg worden in deze paragraaf verwerkt.