Plan: | Kromme Esse 4b, Waddinxveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.KrommeEsse4b-0401 |
Op het perceel Kromme Esse 4b in Waddinxveen is een sierteeltbedrijf gevestigd. Dit bedrijf maakt onderdeel uit van Bremmer Boomkwekerijen dat is gevestigd aan de Kromme Esse 6d. Het plangebied ligt in het sierteeltconcentratiegebied.
De eigenaar/ exploitant is voornemens om een nieuwe bedrijfshal met kantoorruimte te realiseren waar nu nog een verouderde kas en een loods staan, zodat de bedrijfsvoering op deze locatie kan worden geoptimaliseerd. De uitbreiding van het bouwvlak komt in het verlengde van de huidige verkavelings- structuur te liggen, zodat de nieuwe bedrijfsloods landschappelijk kan worden ingepast. De noordelijk gelegen watergang blijft behouden, zodat bestaande doorzichten vanaf de Kromme Esse niet onevenredig worden aangetast. Over de situering van het bouwvlak tot de noordelijk gelegen watergang heeft inmiddels overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met de beoogde uitbreiding van het bouwvlak kunnen zij instemmen. Dit bestemmingsplan maakt het vergroten van het agrarisch bouwvlak voor het sierteeltbedrijf juridisch planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan de Kromme Esse 4b in de polder Bloemendaal van het oostelijk gelegen buitengebied. Ten westen van de Kromme Esse ligt de Zeeheldenwijk. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een sloot met aansluitend sierteeltgronden met een wijzigingsbevoegdheid om hier maximaal drie woningen mogelijk te maken. Ten zuiden van het plangebied zijn aan de Kromme Esse 4c, 4d en 4e enkele bedrijven gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw, waaronder een groothandel in horeca met hierachter het sierteeltgebied. In westelijke richting staat een burgerwoning aan het bebouwingslint van de Kromme Esse 4. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Ruimte voor Ruimte, Polder Bloemendaal" | 17 juli 2014 | 15 april 2015 | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2019 | Geen beroep ingesteld |
Het plangebied is in het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte, Polder Bloemendaal" bestemd voor 'Agrarisch - Sierteelt' met deels een bouwvlak (figuur 2). Binnen het bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen toegestaan. Voor het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2 en 4'. Om een aanpassing van het bouwvlak mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. De Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geen betrekking gehad op onderhavig plangebied.
In het nadien vastgestelde "Parapluplan Archeologie en Parkeren" is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' beperkt tot de lintzone langs de Kromme Esse.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte, Polder Bloemendaal'.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In de polder Bloemendaal kwam van oorsprong, naast weidebouw, tuinbouw (groenteteelt) voor. Deze groenteteelt is in de loop van de tijd vervangen door sierteelt (boomteelt). Ook de relatief kleine kassen ten behoeve van de groenteteelt worden thans voor de sierteelt gebruikt. In het gedeelte ten oosten van de Zeeheldenbuurt/ Kromme Esse tot de Winterdijk zijn voornamelijk sierteeltbedrijven gevestigd. Daarnaast zijn ook enkele niet agrarische functies gevestigd en speeltuinvereniging De Overkant aan de Kromme Esse 6.
In het gebied ten westen van de Kromme Esse bevindt zich de Zeeheldenwijk. Deze wijk ligt tussen de voormalige loop van de Gouwe en de huidige loop. Het gevolg is dat het gebied is afgesneden van de kern en een geïsoleerde ligging heeft. De buurt bestaat uit kleine arbeiderswoningen in rij, die direct zijn gesitueerd aan de straat. Doordat ook sprake is van smalle straatprofielen ontstaat een gebied met een zeer kleinschalig, besloten karakter. In het noordelijke gedeelte liggen enkele bedrijven, zoals de inmiddels opgeheven machinefabriek Van den Berg en BRUWA (een meubelfabriek). Beide bedrijven waren gevestigd aan de Henegouwerweg, maar de bedrijfsbebouwing loopt door tot de Kromme Esse. Tussen beide voormalige bedrijven ligt de Van Speykstraat. Via deze ontsluitingsweg worden de bedrijven en woningen aan de Kromme Esse ontsloten op de Henegouwerweg.
De woning aan de Kromme Esse 4. Bedrijfsverzamelgebouw aan de Kromme Esse 4c/f.
Noordelijk gelegen te behouden sloot. Sierteeltgronden achter het plangebied.
Planspecifiek
Het plangebied ligt achter een bebouwingslint ten oosten van de Kromme Esse. In westelijke richting staat een burgerwoning op huisnummer 4. Ten noorden van het perceel zijn de gronden bestemd voor sierteelt met een wijzigingsbevoegdheid naar maximaal drie compensatiewoningen. Momenteel zijn deze gronden in gebruik als grasland. In zuidelijke richting ligt aan het bebouwingslint een bedrijfsverzamelgebouw met onder andere een groothandel in horeca. De gronden hierachter zijn in gebruik als sierteeltrond. De gronden ten oosten van het plangebied maken onderdeel uit van het sierteeltbedrijf van initiatiefnemer. Een luchtfoto van de bestaande situatie is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Luchtfoto bestaande situatie met loods en kas.
Bestaande loods. Bestaande kas, waarin producten worden verwerkt.
Verhard terrein naast loods en voor kas. Verhard voorterrein.
In de bestemmingsplannen 'Landelijk Veen' en 'Ruimte voor Ruimte polder Bloemendaal' zijn de beleidsmatige ontwikkelingen vastgelegd op basis waarvan private initiatieven kunnen worden gefaciliteerd. Voor alle ontwikkelingen geldt dat de ruimtelijke, de milieukundige en de financiële uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond om hieraan medewerking te verlenen. Het gemeentelijk beleidskader hiervoor zijn de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal (zie paragraaf 4.4.2) en de Ruimte voor Ruimteregeling voor de polder Bloemendaal. De ruimte voor ruimteregeling is niet van toepassing op onderhavig plangebied.
In 2019 heeft Bremmer Boomkwekerijen B.V. 8 ha sierteeltgrond aan de Kromme Esse 2 aangekocht. Deze percelen sluiten aan bij de kwekerij die is gesitueerd op Kromme Esse 4b. Geleidelijk aan is het in 2019 gekochte land ingericht als kwekerij. Bij volledige inrichting verdubbelt het teeltareaal op deze locatie. Verwerking, aan- en afvoer van goederen en planten nemen navenant toe. Eén en ander vraagt extra verwerkingsruimte, zowel voor het oppotten als het afleveren van de planten.
De bestaande bedrijfsgebouwen op de Kromme Esse 4b zijn verouderd. De loods van 240 m² uit 1985 heeft een asbestdak, enkel glas, onvoldoende isolatie, enz. In dit pand is een werkplaats en opslag gevestigd. De kas van 1.000 m² dateert van 2002. Deze verouderde kas wordt gebruikt als hal voor het oppotten. Het dak lekt en het werkklimaat voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd ('s-winters koud, 's-zomers warm). Om de bedrijfsvoering duurzaam te exploiteren dient de huidige bebouwing om de volgende redenen te worden vervangen:
Situering nieuwe bedrijfshal
Zoals hierboven beschreven krijgt de nieuwe bedrijfshal meerdere functies: verzendhal voor gereed product, verwerkings- c.q. oppotruimte, opslag van materialen en werkplaats. De verzendhal voor gereed product wordt aan de voorzijde (westzijde) geplaatst en voorzien van twee dockshelters voor het laden van vrachtwagens. Naast de laaddocks komt een ruimte voor kantoor en kantine. In het achterste deel (oostzijde) komen de overige functies. De nieuwe bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van afgerond 1.892 m². De goot- en bouwhoogte is respectievelijk afgerond 5,8 meter en 7,2 meter. Het kantoor aan de voorzijde van de bebouwing krijgt een bouwhoogte van circa 3,2 meter.
Het agrarisch bedrijfsperceel van de huidige en toekomstige bebouwing grenzend aan de Kromme Esse is relatief smal, circa 32 meter. De achterste helft van de hal moet bereikbaar blijven voor vrachtwagens voor het lossen van potgrond, potten en dergelijke. Daarnaast is het belangrijk dat de ontsluiting langs de hal (zuidzijde) voldoende breed is dat verkeer elkaar kan passeren en om de achterliggende kwekerij toegankelijk te houden. Om die reden kan de ruimte aan de slootkant van de noordzijde niet gemist worden en dient het gebouw tot op de slootkant te worden gebouwd, zodat de bereikbaarheid van de oostelijk gelegen sierteeltgronden via de zuidzijde kan plaatsvinden.
Als gevolg van deze ontwikkeling dient het bouwvlak te worden aangepast, zodat er een duurzaam agrarisch bedrijfsperceel ontstaat. Zichtlijnen worden als gevolg van aanpassing van het bouwvlak niet onevenredig beperkt vanaf de Kromme Esse, omdat de bestaande watergang behouden blijft. In figuur 4 is een situatietekening opgenomen. Een vogelvluchttekening van de nieuwe situatie is weergegeven in figuur 5.
Figuur 4: Situatieekening nieuwe toestand.
Figuur 5: Vogelvluchttekening nieuw bedrijfsgebouw.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
De polder Bloemendaal is een voorbeeld van een klassieke Hollandse ontginning, waarbij het veen door de aanleg van sloten en dijken werd ontwaterd ten nutte van de landbouw. Om een goede afwatering te garanderen werden de sloten dwars op de hoogtelijnen aangelegd. De kavels waren min of meer van gelijke omvang en werden verpacht of verkocht aan kolonisten uit de wijde omgeving, vandaar de naam “Cope” ontginning.
Het huidig gebruik van de Polder Bloemendaal is voornamelijk agrarisch, daarbij is beperkt recreatief medegebruik van het gebied mogelijk. Er worden percelen gebruikt voor veehouderij. Verder zijn er sierteeltbedrijven aanwezig en bevinden zich kassen in de polder die veelal ondersteunend zijn voor de sierteelt dan wel voor tuinbouwdoeleinden worden gebruikt. Veel van die kassen zijn in het grootste deel van de polder gesaneerd in het kader van de ruimte voor ruimteregeling Polder Bloemendaal. Behalve in de noordwesthoek van de polder. Daar is juist een ruimer beleid voor de vestiging van boomkwekerijen met bedrijfsgebouwen en ondersteunende kassen tot 1/3 van de bedrijfsoppervlakte. Dit sierteelt- concentratiegebied grenst aan de bebouwde kern. Zo is aan de Kromme Esse en Henegouwernesse een sierteeltconcentratie gelegen met diverse boomkwekerijen met vele bedrijfsruimten en kassen, met daartussen ook bedrijfsbestemmingen. Een gedeelte van dit gebied is opgenomen in onderstaand kaart.
Sierteeltconcentratiegebied in noordwesthoek van polder Bloemendaal.
Het plangebied maakt in de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal onderdeel uit van de zuidwestkwadrant. Dit gebied is aangeduid als boomsierteelt. Om de openheid van het veenweidelandschap in Weids Bloemendaal te behouden en te versterken, wordt ingezet op het sterker concentreren van de sierteelt en het saneren van verspreid glas en sierteelt buiten de boom- en sierteeltcontour. Binnen de sierteeltcontour zijn optimalisatiemogelijkheden mogelijk, waaronder ruimte behouden en creëren voor ondersteunend glas en bedrijfsgebouwen.
De polder Bloemendaal is een veenweidegebied met typische kenmerken zoals het patroon van en slagenlandschap met sloten en weiden. De polder wordt bijna rondom omsloten door lintbebouwing. Vanaf diverse wegen is de polder nog goed zichtbaar, echter op deze locatie aan de Kromme Esse is dat niet meer het geval, doordat hier relatief veel meer bebouwing en bedrijvigheid is gevestigd. De woonhuizen, bedrijfsgebouwen en kassen zijn voornamelijk geconcentreerd aan de wegzijde.
Concreet is er sprake van een geringe vergroting van een bestaand agrarisch bouwvlak voor een bestaand sierteeltbedrijf met bestaande bedrijfsruimte binnen de sierteeltcontour. De locatie betreft een vrij dicht bebouwd sierteeltgebied in de noordwesthoek van de polder Bloemendaal. Het ligt niet in het deel met karakteristiek veenweidegebied en ook niet aan de rand van dit gebied. Er is dan ook geen sprake van een harde grens of overgang naar het naastgelegen gebied. Ten zuiden van het perceel ligt een perceel met industrie/bedrijfsterrein. Het perceel ten noorden van het plangebied heeft eveneens de bestemming 'Agrarisch - Sierteelt' met een woning op de bouwkop en bouwvlakken erachter op het sierteeltperceel ten behoeve van bedrijfsbebouwing en/of kassen. De locatie zelf is momenteel een volledig verhard terrein met plein en oudere bedrijfsgebouwen.
De nieuwe, vervangende bedrijfsloods, wordt evenwijdig aan de verkavelingsstructuur gesitueerd, zodat zichtlijnen vanaf de Kromme Esse niet onevenredig worden aangetast. De toegestane goot- en bouwhoogte van respectievelijke 5,8 meter en 7,2 meter met een hierbij passende kleurstelling is passend in het agrarische landschap. De kenmerkende landschapselementen worden niet aangetast.
Het verkavelingsplan, zoals weergegeven in figuur 4, heeft als basis gediend voor het bestemmingsplan. Voor de vernieuwde bedrijfsruimte is een ruime parkeerplaats gepland langs de noord- en westzijde van het perceel. Deze parkeerruimte zal in de nieuwe situatie groen en met in het gebied passende bomen worden ingericht, onder andere langs de slootkant, en daarmee evenwijdig aan het verkavelingspatroon.
Het moederbedrijf van Bremmer Boomkwekerijen B.V. is gevestigd aan de Kromme Esse 6d/ Henegouwernesse 14. Tot op heden worden nagenoeg alle verzendingen van planten verstuurd vanaf laatstgenoemde locatie. Dat heeft veel vervoersbewegingen tot gevolg van Kromme Esse 4b en 6d visa versa. Doordat de afleverhal op de Kromme Esse 6d onvoldoende is berekend op de toenemende afzet is het voornemen om ook directe verzending vanaf Kromme Esse 4b te laten plaats vinden. Deze werkwijze zal naar verwachting de verkeersdruk van vrachtverkeer tussen beide locaties op de openbare weg verminderen.
Op dit moment wordt de ontsluiting van Kromme Esse 2 niet gebruikt voor de kwekerij, omdat deze ontsluiting is niet geschikt voor vrachtverkeer aangezien de brug te smal is en de toegangsweg vlak langs een woonhuis loopt. De huidige ontsluiting op Kromme Esse 4b voldoet wel voor vrachtwagens.
De Kromme Esse is aangemerkt als een erftoegangsweg in de bebouwde kom met een snelheid van 30 km/uur. Via de Van Speykstraat is de Henegouwerweg (N207) bereikbaar. Deze gebiedsontsluitingsweg is de verbindingsweg tussen Gouda en Alphen aan den Rijn. De maximum snelheid is ter plaatse 50 km/uur. In zuidelijke richting ligt Gouda. In noordelijke richting is het centrum van Waddinxveen via de hefbrug bereikbaar.
Verkeersgeneratie
Toekomstige verkeerssituatie
De agrarische bedrijfsactiviteiten hebben een gering effect op het goederenverkeer. Uitgaande van een nieuw bedrijfsvloeroppervlak van (1.892 m² (nieuw) - 1.240 m² (bestaand) =) 652 m² is de toekomstige nieuwe verkeersgeneratie gemiddeld 29 voertuigbewegingen per werkdag, waarvan 4 vrachtwagens per dag, zijnde 15% (bron CROW 744, augustus 2024); verkeersgeneratie gemiddeld 4,5 per 100 m² bvo in rest bebouwde kom, sterk stedelijk voor bedrijf, arbeidsextensief (loods, opslag/ transportbedrijf).
Effecten verkeersafwikkeling
Als gevolg van de herschikking van bedrijfsactiviteiten, neemt de verkeersgeneratie met circa 29 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal toe; waarvan 4 vrachtwagens per dag. Aan de hand van de geprognosticeerde verkeersgeneratie kan worden vastgesteld dat het effect leidt tot een beperkte toename van het verkeer op de omliggende wegvakken. De toename vindt verspreid over de dag plaats en is verkeerskundig dermate laag dat mag worden verondersteld dat het verkeer opgaat in het reguliere verkeersbeeld en niet leidt tot (nieuwe) knelpunten op gebied van verkeersafwikkeling.
De bedrijfsbebouwing wordt naar achteren verplaatst om op het voorterrein vrachtwagens de mogelijkheid te geven om op eigen terrein te keren. Tevens wordt de loods van dockshelters voorzien voor gemak met laden en lossen en beperking van geluidsoverlast. Vanwege de helling in deze voorziening vraagt dit veel ruimte.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:
Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 744, 'Parkeerkencijfers 2024' (augustus 2024). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'sterk stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied'. De te kiezen plek in de bandbreedte is afhankelijk van situatiespecifieke kenmerken. Een locatie dicht bij een aansluiting op een snelweg kan een hoger autogebruik veroorzaken en daarmee een hogere vraag naar parkeerplaatsen. Anderzijds kan een locatie dicht bij een treinstation een lager autogebruik veroorzaken en daarmee minder vraag naar parkeerplaatsen. Omdat Waddinxveen vlak bij de A12 en de A20 ligt én drie treinstations, wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte. Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers in verband met oprichten bedrijfshal met kantoor
Functies | Per 100 m² | Oppervlakte | Aantal pp |
Bedrijven sterk stedelijk/ buitengebied | gemiddelde norm | ||
Bedrijf, arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) | 0,95 pp |
1.750 m² | 16,6 pp |
Kantoor (zonder baliefunctie) | 1,65 pp | 142 m² | 2,4 pp |
Totaal | 1.892 m² | 19 pp |
Op het perceel staan nu een kleine loods en een kas. Na sloop wordt hiervoor in de plaats een bedrijfshal met kantoor teruggebouwd van 1,892 m², waarvan 142 m² kantoor. Dit betekent een parkeerbehoefte van 19 parkeerplaatsen. Op het voorterrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen terrein te vangen. Hier kunnen 26 parkeerplaatsen worden aangelegd zoals aangegeven in figuur 4. Daarnaast wordt er ruimte gereserveerd voor stalling van fietsen. Het laden van vrachtwagens vindt plaats via de twee dockshelters.
Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm. Dit wordt geborgd in de parkeerregels in artikel 9.1, waarbij de regels van het Parapluplan Archeologie en Parkeren zijn overgenomen.
Kromme Esse. Brede inrit vanaf Kromme Esse naar het plangebied.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: 'Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.' Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.
Het plangebied is gelegen in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het vergroten van een agrarisch bouwvlak van een bestaand sierteeltbedrijf binnen de sierteeltcontour. Deze ontwikkeling is passend.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Het plangebied ligt niet binnen één van de rijksbelangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt een aanpassing van een agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt van een bestaand sierteeltbedrijf. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Hieronder wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen voor deze planontwikkeling.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het Omgevingsprogramma zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het plangebied ligt in het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke. In paragraaf 4.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
Het plangebied maakt in de Laag van de ondergrond (eerste laag) onderdeel uit van veen in een veencomplex met een hoge waterstand. Het veen kent een geringe draagkracht. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorgdragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van 'Sierteelt op veen' (figuur 6). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid. Richtpunten zijn onder andere:
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied gedeeltelijk in de stads- en dorpsrand (figuur 6). Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.
Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Dit bestemmingsplan maakt een aanpassing van een agrarisch bouwvlak mogelijk voor een bestaand agrarisch bedrijfscomplex in de 'stads- en dorpsrand', waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. De bestaande verkavelingsstructuur wordt gerespecteerd, omdat de uitbreiding van het bouwvlak binnen de sierteeltkavel blijft en de noordelijk gelegen lengtesloot blijft behouden. De planontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Figuur 6: Links uitsnede Laag van de cultuur- en natuurlandschappen en rechts Laag van de stedelijke
occupatie.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeldop kaart 19 in bijlage II.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een vergroting van een agrarisch bouwvlak mogelijk voor een bestaand sierteeltbedrijf in het boom- en sierteeltgebied als genoemd in artikel 6.16 van de Omgevingsverordening. De nieuwe bedrijfsloods heeft een oppervlakte van 1.892 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
In lid 8 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, ontwikkelingen mogelijk kan maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a. In dit artikel (Beschermingscategorie 3 Buitengebied) is bepaald dat een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'sierteelt op veen'. Als richtpunten voor 'sierteelt op veen' wordt onder andere het volgende aangehouden:
De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak is gebaseerd op de historische copeverkaveling (de uitbreiding vindt in oostelijke richting plaats). De lengtesloten en kenmerkende landschapselementen blijven behouden. Evenmin worden zichtlijnen vanaf de Kromme Esse aangetast. De ontwikkeling houdt rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
Boom- en sierteeltgebied
In artikel 6.16, lid 1 (Boom- en sierteeltgebied) is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het boom- en sierteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II alleen bedrijven toelaat die zich bezighouden met boom- en sierteelt en de daarbij behorende voorzieningen. Het plangebied maakt hiervan onderdeel uit. Tevens heeft het plangebied op grond van lid 10 de aanduiding 'maatwerkgebied boom- en sierteeltgebied'. In figuur 7 is dat weergegeven.
De maatwerkregeling is hier niet van toepassing, omdat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling tot het boom- en sierteeltgebied behoort. Er is geen strijd met de Omgevingsverordening.
Figuur 7: Uitsnede Kaart 11, Greenports.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Conclusie
Met deze planontwikkeling wordt een uitbreiding van een bouwvlak voor een bestaand sierteeltbedrijf mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling' zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben voor Gouwe Wiericke op 16 december 2014 een gebiedsprofiel vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
De werkgebieden in Gouwe Wiericke concentreren zich in de Oude Rijnzone en in de nabijheid van de (afritten van) de A12 en N11. In het landelijk gebied komen verspreid enkele grote bedrijven voor, zoals in Reeuwijk-dorp. De westrand van Gouwe Wiericke wordt gedomineerd door het sierteelt-werkgebied van Boskoop. Verspreid liggen enkele glasopstanden binnen de grenzen van Gouwe Wiericke.
Het plangebied maakt onderdeel uit van een sierteelt werkgebied. De kavelopbouw bestaat veelal uit een woongebouw middenvoor op de kavel, op afstand van de weg en evenwijdig aan de kavelgrenzen. Daarachter staat de bedrijfsbebouwing in de vorm van kassen of loodsen. Waar de sierteeltbedrijven aan de veenweide grenzen zijn vaak de lange en monotone zijkanten van de bedrijfsgebouwen. Vroeger was de siertuin aan de weg een plek waar de kweker zijn producten toonde. Tegenwoordig is de logistieke functie zwaarder en komt er meer verharding bij de entrees.
Ambities zijn onder andere:
Spiegeling aan gebiedsprofiel
Het plangebied ligt aan een rand van het sierteelt werkgebied. De bedrijfsbebouwing komt achter het bebouwingslint. Bij de situering van het bouwvlak is rekening gehouden met de bestaande kavelstructuur. De noordelijk gelegen sloot wordt gehandhaafd, zodat doorzichten vanaf de Kromme Esse niet onevenredig worden beperkt. Verder heeft een uitwerking van de ambities al min of meer plaatsgevonden in de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal (december 2011), zoals opgenomen in paragraaf 4.4.2. Met dit plan wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van doorzichten en handhaving sloten zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling).
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling voorziet in een vergroting van een agrarisch bouwvlak voor een bestaand sierteeltbedrijf. Doorzichten vanaf de Kromme Esse worden niet aangetast. De planontwikkeling voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit zoals vastgelegd in artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
De Greenport regio Boskoop - het netwerk van bedrijven in de boomsierteelt - heeft een echte centrumpositie. Om die positie te kunnen vasthouden en uit te bouwen, hebben de betrokken gemeenten met overtuiging gekozen voor de ontwikkeling van de Greenport.
De Intergemeentelijke Structuurvisie (afgekort ISV) is gemaakt om de ruimtelijke keuzes in samenhang te kunnen bepalen. Kernbegrippen zijn: compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid. De ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Greenport Boskoop worden al langer beperkt door het ruimtelijk beleid in het Groene Hart. Mede daardoor is een achterstand ontstaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten in balans met de omgeving plaatsvinden. Daarnaast zijn aanzienlijke investeringen in de infrastructuur nodig. Als gevolg van de aanwijzing als Greenport zal er ook schaalvergroting plaatsvinden. De ambitie van de structuurvisie ligt in een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving. Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen.
Duurzaamheid ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik: bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden met duurzaam waterbeheer en voldoende zoetwatervoorziening.
De Greenport moet beleefbaar zijn, een uitstraling krijgen die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen.
In de ISV is voor polder Bloemendaal opgenomen dat voor bedrijven die willen verplaatsen of stoppen een nadere regeling zal worden opgesteld. Hieraan is uitvoering gegeven door het opstellen van een Visie voor de polder Bloemendaal. In hoofdstuk 4.4.2 wordt hierop ingegaan. Op de visiekaart is het plangebied aangeduid als 'transformatie boomsierteelt'. Het ISV heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 16 februari 2011 vastgesteld.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling wordt niet specifiek genoemd in de ISV. Er is sprake van een bestaand sierteeltbedrijf, waarbij alleen een bouwvlak wordt vergroot. Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de ISV.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft in zijn vergadering van 17 februari 2021 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop - herziening 2020 (ISV) vastgesteld. Hierin is de ambitie vastgesteld om de centrumpositie vast te houden en uit te bouwen en de Greenport verder te ontwikkelingen. In dat kader streeft de ISV naar versterking van de Greenpoort, waarbij compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid kernbegrippen zijn. Binnen de Greenport wordt ruimte geboden voor faciliteiten en activiteiten die direct en indirect van belang zijn. Herstructurering van het gebied is daarbij belangrijk. Om tot herstructurering te komen wordt naast verbetering van infrastructuur en waterhuishouding ook ingezet op schaalvergroting. Sommige delen van het sierteeltgebied zijn vanwege de kleinschaligheid, gebiedsstructuur en moeilijke bereikbaarheid niet meer geschikt voor moderne en toekomstbestendige sierteeltbedrijven.
Op de visiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van het 'boomsierteeltgebied, maatwerk/ conservering' (figuur 8). De planlocatie ligt binnen de contour van de boomsierteelt. Een herziening van de sierteeltcontour kan zich aandienen wanneer dit bij lokale uitwerking duidelijk wordt en voor zover dit realiseerbaar is zonder wezenlijk negatief gevolg voor de economische functie van de Greenport.
Conclusie
De herziening van de Structuurvisie Greenport regio Boskoop (2020) heeft een hoog abstractieniveau. Sprake is van een bestaand sierteeltgebied dat als zodanig is toegestaan in het geldende bestemmingsplan. Deze planontwikkeling is passend binnen de uitgangspunten van de door de drie Greenportgemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen vastgestelde herziening 2020, waarin het plangebied is aangeduid als boomsierteeltgebied.
Figuur 8: Visiekaart 2020 ISV Greenport regio Boskoop, partiële herziening 2020, waarin het gebied is
aangeduid als 'onderdeel boomsierteeltgebied, maatwerk/conservering'.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.
Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?
Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.
Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.
Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050. De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast. Het plangebied is hier aangeduid als 'sierteelt' (figuur 9).
Figuur 9: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.
Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:
Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & Voorofsche polder
Polder Bloemendaal en de Voorofsche polder hebben een hoge omgevingskwaliteit met bijzondere polders met hoge cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden. Het zijn waardevolle gebieden voor weidevogels en ze bevatten een grote hoeveelheid archeologische sporen. In de polder lopen ook bewoningslinten door en er is bedrijvigheid in verschillende vormen aanwezig: landbouw in afnemende mate en kwekerijen. De polders worden niet overal als even goed bereikbaar en fietsvriendelijk ervaren. Ook moet opgepast worden met het toestaan van nieuwe ontwikkelingen: het huidige karakter ten zuiden van de Brugweg en van de Voorofsche polder dient bewaakt te worden.
Toetsing planinitiatief
Er is sprake van een bestaand sierteeltbedrijf. De geringe aanpassing van het bouwvlak gaat gepaard met de nieuwbouw van een bedrijfsgebouw. De landschappelijke kwaliteiten van het bebouwingslint worden niet aangepast, omdat het bouwvlak achter het lint is gelegen en in oostelijke richting wordt uitgebreid. Het plan is in overeenstemming met de koers voor de Polder Bloemendaal, waarin het plangebied is aangeduid als 'sierteelt' (figuur 10). Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan.
Figuur 10: Uitsnede Kaart 'Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder'. Plangebied
zwart omkaderd.
Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. Het plangebied ligt achter het bebouwingslint van de Kromme Esse. Op de Visiekaart Waddinxveen 2050 is het plangebied aangeduid als 'boomteelt'. Om een duurzame herinrichting van het bedrijfsperceel mogelijk te maken is een vergroting van het agrarisch bouwvlak nodig. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft de inrichtingsvisie Weids Bloemendaal op 14 december 2011 vastgesteld. Centraal in de inrichtingsvisie staat het behoud en de versterking van de kwaliteiten van het veenweidelandschap in dit deel van het Groene Hart. Daarbij wordt ernaar gestreefd dit gebied meer maatschappelijke waarde te geven, onder andere door het vergroten van de betekenis voor natuur en recreatie. Aanpassing van het grondgebruik aan het bestaande peil, mede om verdergaande bodemdaling tegen te gaan is wenselijk. Er wordt ingezet op transformatie naar natuur, waarbij de landbouw als beheerder van het gebied kan blijven functioneren, met name door weidebouw.
Karakteristieke landschapselementen worden waar mogelijk hersteld en beheerd. Binnen de sierteeltcontour blijft de sierteelt een beeldbepalende vorm van landgebruik. Om de recreatieve structuur te versterken wordt tevens gestreefd naar uitbreiding van het wandelroutenetwerk en realisatie van kleinschalige recreatieve voorzieningen (uitkijkpunt e.d.).
In de Inrichtingsvisie (figuur 11) is het plangebied aangeduid als 'sierteelt'. Het bebouwingslint is aangeduid als 'gesloten lint (indicatief)' langs de Kromme Esse. De ruimtelijke koers voor de boomsierteelt is behoud en versterken van de boomsierteeltfunctie. Optimalisatiemogelijkheden binnen de voorgestelde nieuwe sierteeltcontour dient nader te worden bezien, mogelijk via maatwerk (ruimte behouden en creëren voor ondersteunend glas en bedrijfsgebouwen, evt. aanpassen waterstructuur).
Conclusie
Het plangebied ligt in een bestaand sierteeltgebied. De ruimtelijke koers hiervoor is behoud en versterken van de boomsierteeltfunctie. Het bouwvlak van het sierteeltbedrijf wordt in oostelijke richting vergroot door maatwerk te verlenen voor een bestaand bedrijf, waarbij de bedrijfsvoering kan worden geoptimaliseerd. Bestaande doorzichten worden vanaf de Kromme Esse niet onevenredig beperkt. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal.
Figuur 11: Inrichtingsvisie Weids Bloemendaal.
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
De Kromme Esse is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. De aanpassing van het bouwvlak gaat gepaard met een gering aantal extra verkeersbewegingen die het bestaande wegennet kan verwerken.
Conclusie
Deze planontwikkeling geeft geen verkeerskundige beperkingen voor de Kromme Esse.
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Dit bestemmingsplan maakt een vergroting van een bouwvlak mogelijk van een bestaand sierteeltbedrijf. Bij bouwen van het bedrijfsgebouw wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG voor de nieuwbouw. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Het dak wordt gedeeltelijk voorzien van zonnepanelen.
Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. De draagkracht van de bodem is niet optimaal. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn vanuit dit oogpunt geen belemmeringen.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Nieuwe bedrijfsbebouwing daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.
Conclusie
De nieuw te bouwen bedrijfsloods wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en klimaatadaptatie.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.
Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:
Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP6) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2028. Op 8 februari 2022 is het WBP6 'Water wijst de weg' vastgesteld (https://wbp6rijnland.nl/). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
In 2020 is de Keur 2020 in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Waterkwantiteit
Het waterpeil binnen de polder Bloemendaal wordt beheerd op NAP -2,29 m t.o.v. NAP. De waterafvoer van het stedelijk gebied van Gouda geschiedt via twee onderdoorgangen onder de A12, bij de Winterdijk en bij de Bloemendaalseweg. Hier zijn twee automatische stuwen die het waterpeil beheren. Er is een aantal onderbemalingen in het gebied aanwezig. Indien hier geen bemaling zou plaatsvinden, zou het maaiveld permanent onder water staan. Waterinlaat is mogelijk via de inlaat nabij het gemaal en voor het stedelijk deel van de polder, via de inlaat vanuit de Breevaart. Een stelsel van hoofdwatergangen langs de Winterdijk, de Bloemendaalseweg en de Zwarteweg, alsmede de Molenvliet zorgen voor de hoofdwateraf- en aanvoer in de polder Bloemendaal.
Waterkwaliteit
De waterkwaliteit van de hoofdwatergangen is matig. Dit komt doordat de algenconcentratie iets te hoog is en het doorzicht te laag. De hoge algenconcentratie wordt veroorzaakt door de hoge voedselrijkheid van het water (fosfor en stikstof). Hoewel er toch redelijk veel plantensoorten voorkomen, groeien er te weinig planten, omdat de oevers deels beschoeid zijn. Aangezien er te weinig waterplanten aanwezig zijn, is de macrofauna matig ontwikkeld en is de visstand waarschijnlijk ook niet goed. De situatie van de diverse perceelsloten lijkt op basis van waarnemingen beter te zijn. Er zijn meer waterplanten, waaronder Krabbescheer, aanwezig. De hoofdwatergangen staan meer onder invloed van het water uit het stedelijk deel van de polder en het ingelaten water uit de Gouwe. De perceelsloten zijn hierdoor minder beïnvloed en zullen meer neerslag gevoed zijn. Hierdoor kan de waterkwaliteit hier beter zijn.
Veiligheid en Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een regionale waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewateren
Op de Legger oppervlaktewater (2018) ligt ten noorden van het plangebied 'Overig oppervlaktewater' met een beschermingszone van 2 meter (figuur 12). Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. Over het plan heeft overleg plaatsgevonden met het hoogheemraadschap om het bedrijfsgebouw binnen deze zone te bouwen. Zij heeft in een vooroverleg medegedeeld hiertegen geen bezwaren te hebben. Er zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd om het oprichten van de bedrijfsloods tot de waterkant mogelijk te maken.
Figuur 12: Uitsnede Legger oppervlaktewater (2018).
Beschrijving waterkwantiteit
Toekomstige situatie en waterafvoer
Binnen het bestemmingsvlak van het plangebied wordt de nieuwbouw van een bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt. De bestaande loods en kas zullen worden gesloopt. De verharding bij de bedrijfsbebouwing neemt in geringe mate toe. Het voorste gedeelte van het sierteeltterrein is momenteel al verhard met stelconplaten en bebouwing. De te slopen bebouwing en verharding maken plaats voor nieuwbouw met verharding. Per saldo wijzigt het verhard oppervlak niet. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Waterkwaliteit (riolering en dubo)
Het hemelwater van het dak van de bedrijfsbebouwing zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 24 maart 2023 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermede is het ontwerpbestemmingsplan om advies aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Het wateradvies is verwerkt in het bestemmingsplan. Met inachtneming hiervan zijn de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 9, landinrichtingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 50 ha valt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt een geringe vergroting van het agrarisch bouwvlak mogelijk gemaakt van een bestaand sierteeltbedrijf dat al is toegestaan in het geldende bestemmingsplan. De bedrijfsvoering van het sierteeltbedrijf wijzigt hierdoor niet. Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat deze kleine aanpassing volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r. kan een m.e.r.-beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat het plangebied al ten behoeve van een sierteeltbedrijf in gebruik is. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft de planontwikkeling ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
De Kromme Esse kan worden aangemerkt als een gemengd gebied, omdat sprake is van een gebied met functiemenging. Naast enkele agrarische bedrijven zijn aan de Kromme Esse ook bedrijven en (bedrijfs)woningen aanwezig. Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de aanpassing van het bouwvlak. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn.
De bedrijfsactiviteiten van Bremmer Boomkwekerijen B.V. vallen onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De dichtstbijzijnde woning aan de Kromme Esse 4 ligt op ruim 40 meter afstand van het plangebied. De zuidelijk gelegen inrit naar de kwekerij ligt op minimaal 17 meter afstand van de woning.
Akoestisch onderzoek industrielawaai
Ter onderbouwing van deze ontwikkeling is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd door adviesburo van der Boom B.V. te Zutphen (rapport van 22 oktober 2024, Bijlage 1). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit het rapport).
De akoestisch relevante activiteiten bij de inrichting omvatten het rijden van vrachtwagens en personenauto’s van en naar de laaddocks en parkeerplaatsen. De geluidbelasting op de omgeving is bepaald met een rekenmodel. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8).
Resultaten
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT ten gevolge van alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1-4 bij de woningen Kromme Esse 4 en 5 hooguit 43 dB(A) overdag, 40 dB(A) in de avond en 34 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden niet overschreden.
De maximale geluidniveaus LAmax ten gevolge van de vrachtwagens bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 72 dB(A) overdag, 72 dB(A) in de avond en 72 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richt- en grenswaarden overschreden.
Ruimtelijke toets
De richtwaarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus worden niet overschreden. De richtwaarden voor de maximale geluidniveaus worden bij de woningen overschreden in de avond met 7 dB(A) en met 12 dB(A) in de nacht. Zowel het passerende vrachtverkeer als de pieken ten gevolge van vrachtwagens bij de laaddocks zijn maatgevend. Er is dus niet zonder meer sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Maatregelen en binnenniveaus
Afscherming
Om de geluidbelasting te reduceren kan worden overwogen een afscherming te plaatsen. Bij een 3 meter hoge afscherming dalen de maximale geluidniveaus bij woning Kromme Esse 4 tot hooguit 57 dB(A) in de punten 1 en 2, maar blijven de piekniveaus in punt 3 nog te hoog (64 dB(A)). Alleen nog hogere afschermingen aan de oostzijde van de woning kan deze pieken verder reduceren. Om in de punten 1 en 2 aan de maximale piekniveaus van 60 dB(A) te (kunnen) voldoen, is een 2,5 meter hoge afscherming aan de zuidzijde voldoende. De hoge piekniveaus in punt 4 (Kromme Esse 5) zijn niet middels afschermingen te reduceren. Dat zou tot verkeersonveilige situaties leiden.
Geluidwerende maatregelen
Bij hoge gemiddelde en maximale geluidniveaus buiten op de gevel kunnen de binnenniveaus worden gegarandeerd. Conform het Activiteitenbesluit mogen de (maatgevende) maximale geluidniveaus binnen in de avond en nacht niet hoger zijn dan 50 respectievelijk 45 dB(A); dat vergt dus een geluidwering van de oostgevel van woning Kromme Esse 4 van minimaal 70 – 45 = 25 dB(A), hetgeen met gebruikelijke constructies haalbaar is (geluidgedempte ventilatie, goede beglazing en kierdichting). Voor woning Kromme Esse 5 is een geluidwering van 27 dB(A) noodzakelijk.
Op 8 augustus 2024 zijn de woningen Kromme Esse 4 en 5 bezocht en is een inventarisatie gemaakt van de bouwkundige staat van beide woningen. Vervolgens is de geluidwering van beide woningen berekend, als gegeven in bijlage V van het akoestisch rapport. Daaruit blijkt dat:
Voordeel van deze mechanische ventilatie-unit – in tegenstelling tot maatregelen in/aan de kozijnen – is dat de kozijnen en ramen ongewijzigd kunnen blijven. Met mechanische ventilatie kunnen ramen gesloten blijven. Bovendien vergt plaatsing ervan een beperkte bouwkundige ingreep.
Omgevingswet
In de Omgevingswet (inwerkingtreding 1 januari 2024) zullen (ook voor piekgeluiden) nieuwe grenswaarden gelden. Voor piekgeluiden ‘veroorzaakt door aanrijgeluid van transportmiddelen’ gelden dan grenswaarden in de avond en nacht van 70 dB(A). Voor ‘andere geluiden’ gelden 5 dB(A) lagere grenswaarden (65 dB(A)). Er geldt geen standaardwaarde meer voor piekgeluiden in de dagperiode. De piekgeluiden ten gevolge van het bedrijf zullen dan dus in de punten 1 -3 kunnen voldoen aan de nieuwe grenswaarden.
Voorgestelde maatregelen naar aanleiding van akoestisch rapport
Uit het akoestische onderzoek blijkt dat met een 3 meter hoge afscherming aan de zuidzijde nog niet aan de eisen kan worden voldaan. Deze schermhoogte wordt niet als realistische optie beschouwd, omdat daarmee het (uit)zicht van de bewoners in zuidelijke richting volledig verdwijnt. Bij een lager scherm is het effect op de maatgevende toetshoogte van 5 m voor de gevel nihil.
Gekozen wordt daarom voor het aanbrengen van enkele geluidwerende voorzieningen waarmee het binnenniveau - het meest relevant voor de slaapvertrekken op verdiepingsniveau – wel effectief wordt beperkt tot wettelijk vereiste waarden. In verband hiermede zullen maatregelen worden getroffen door het plaatsen van een ventilatiesysteem (middels een de bouwkundige constructie) aan beide woningen. Deze maatregel geldt uitsluitend voor de uitgangspunten zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek. Een scherm kan dan achterwege blijven.
Ter meerdere zekerheid heeft initiatiefnemer een aanvraag maatwerkvoorschrift geluid ingediend bij het bevoegd gezag. Naar aanleiding hiervan heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland bij besluit van 4 februari 2025 een maatwerkbesluit vastgesteld. Dit besluit is opgenomen in Bijlage 2. Naast de nieuwe grenswaarden die worden vastgesteld voor de bedrijfsactiviteiten is er een voorschrift opgenomen welke stelt dat de maatregelen zoals omschreven in het akoestisch onderzoek behorende bij het maatwerkverzoek moeten zijn uitgevoerd voordat de gewijzigde situatie in gebruik wordt genomen.
Conclusie
Voor woningen van derden aan de Kromme Esse blijft een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. De planontwikkeling levert vanuit milieuzonering geen belemmeringen op.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Onder geluidsgevoelige gebouwen wordt verstaan (artikel 1 Wgh en artikel 1.2 Bgh):
Onderzoek/ beoordeling
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Henegouwerweg. Voor deze weg geldt ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/uur. De overige wegen zijn ingericht als 30 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. De aanpassing van het bouwvlak ten behoeve van het uitbreiden van een bouwvlak voor het oprichten van een bedrijfsloods valt niet onder de noemer geluidgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge voornoemde weg.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 juli 2012 is regeling voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Onderzoek/ beoordeling
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. De zone van de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn (traject 521) ter hoogte van het plangebied bedraagt 100 meter. Het plangebied valt ver buiten deze zone. Bovendien is er geen sprake van een geluidsgevoelige bestemming.
Conclusie
Het plangebied ligt buiten gezoneerde spoorwegen. Spoorweglawaai vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform artikel 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (artikel 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde in het bestemmingsplan voor realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone voor industrielawaai.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een industrieterrein. Bovendien is er geen sprake van een geluidgevoelige bestemming. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 6.1.2.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'. De (ontwerp) beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 april 2023 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een nieuwe ontwikkeling dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 7 september 2022, projectcode 22181BRW, Bijlage 3). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Op dit moment is de locatie van de geplande nieuwbouw bebouwd met een kas/loods en verhard met asfalt (met puinfundering). De huidige loods zal in een latere fase worden gesloopt. Indien blijkt dat de locatie onverdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging is vervolgonderzoek in een wettelijk kader niet noodzakelijk en bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen herbestemming. Indien de locatie wel verdacht is met betrekking tot bodemverontreiniging dient bij herbestemming/-inrichting een verkennend bodemonderzoek conform de NEN-5740 te worden uitgevoerd om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. De te verwachten kwaliteit van de bovengrond is volgens de bodemkwaliteitskaart klasse industrie. De locatie bevindt zich in een zone voor diffuse spoed (verkennend bodemonderzoek verplicht bij 'wonen met tuin') en in aandachtsgebied met betrekking tot bodemlood. De geplande functie is 'industrie'.
Op basis van de bevindingen van de Omgevingsdienst Midden-Holland wordt de onderzoeklocatie verdacht van bodemverontreiniging omdat er een bestrijdingsmiddelenkast en een opslag van smeermiddelen aanwezig is (geweest), het terrein verhard is met een onbekende fundatielaag die mogelijk een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt en er zijn bitumineuze golfplaten als beschoeiing gebruikt. Voor de geplande nieuwbouw is een verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN 5740 en/of NEN 5707 noodzakelijk. Voor de geplande nieuwbouw van de bedrijfsruimte wordt de uitvoering van verkennend bodemonderzoek nodig geacht.
Conclusie
Op basis van het vooronderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoeklocatie is niet zondermeer geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning zal een verkennend (asbest)bodemonderzoek worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal in overleg met het bevoegd gezag een saneringsplan of BUS-melding worden opgesteld. Het saneringsplan of de BUS-melding zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Initiatiefnemer zal in de grondexploitatie een budget reserveren voor onderzoek en eventuele bodemsanering. Na afronding van het (asbest)bodemonderzoek dan wel sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de munitie uit de Tweede Wereldoorlog niet tot de gewenste uitwerking kwam en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Op basis hiervan kan vervolgens weer meer onderzoek nodig zijn.
Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied onverdacht is op ontplofbare oorlogsresten. Verder onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten is niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van de bestemmingsplannen Landelijk Veen en Ruimte voor Ruimte Polder Bloemendaal is uit de rapporten van de Omgevingsdienst Midden-Holland gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Hoewel niet nader onderzocht zal dit voor PM2,5 niet anders zijn.
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd, zijnde 29 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 15% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.
Tabel 6.3: Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als
gevolg van een plan op de luchtwaliteit.
Aanvullend is nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 van de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Henegouwerweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Voor het plangebied zal dat niet anders zijn, omdat het aantal verkeersbewegingen gering is. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
Dit bestemmingsplan valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan (thans) de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
De Gouwe ligt circa 185 meter ten westen van het plangebied. Deze waterweg is in de risicoatlas hoofdvaarwegen Nederland opgenomen als hoofdvaarweg. Op de Gouwe worden slechts transporten van dieselolie genoemd. In het Basisnet Water is de Gouwe als groene vaarweg aangemerkt. Dit betekent dat er geen GR verantwoording nodig is. Evenmin geldt hier een plasbrandaandachtsgebied. De Gouwe vormt derhalve geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van de Henegouwerweg (N207). De afstand is circa 170 meter. is Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de omvang van het plan (geringe vergroting bouwvlak zonder toename van (beperkt) kwetsbare objecten) zal het groepsrisico niet toenemen. Verdere maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 13) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 13: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart gestippeld omkaderd).
Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten nieuwe bedrijven worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. In verband hiermee is in artikel 3.4.3 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwbedrijf pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in het bedrijf kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door gebruikers.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in het plangebied geen archeologische waarden zijn.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.
Op de bijbehorende waarden- en verwachtingenkaart (figuur 14) heeft de lintbebouwing in het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De bestaande bebouwing ligt gedeeltelijk in een gebied met hoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen op een grotere diepte dan 0,3 m met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m².
Figuur 14: Uitsnede archeologische beleidskaart 2018. Plangebied zwart gestippeld omkaderd.
Onderzoek/ beoordeling
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte, Polder Bloemendaal is al een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (rapport van RAAP te Leiden van 14 mei 2014, nummer 4771, Bijlage 4). Het plangebied maakte hiervan onderdeel uit. Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Op basis van de landschappelijke ontwikkeling en de bekende archeologische waarden rondom het plangebied is een gespecificeerde archeologische verwachting worden opgesteld. In het plangebied kunnen drie verschillende landschappen worden onderscheiden, ieder met een specifieke archeologische verwachting. Om deze opgestelde verwachting te toetsen is een karterend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, daar waar de toekomstige graafwerkzaamheden eventueel aanwezige archeologische waarden zullen verstoren. Het betreft 12 locaties langs de Henegouwerweg/ Kromme Esse waar bouwblokken en een waterpartij zijn gepland en vormen samen het onderzoeksgebied in deze rapportage.
Op grond van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen in het onderzoeksgebied geen archeologische resten zullen worden verstoord. De volgende bevindingen zijn van belang:
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
De beoogde nieuwbouw van de bedrijfsloods overschrijdt gedeeltelijk de vrijstellingsbepaling van 100 m². Uit eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast, met dien verstande dat de gemeente bij het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning kan afwegen of een aanvullend inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is bij wijziging van de voorgenomen graafwerkzaamheden binnen het plangebied. In verband hiermede wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' gehandhaafd. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt de bebouwing voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan dit bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van 5,5 km ten oosten van het plangebied. De aanpassing van het bouwvlak is niet van invloed op dit Natura2000-gebied. Evenmin worden significante externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van de bestaande bedrijfsactiviteiten.
Het plangebied ligt circa 810 meter ten westen van bestaande en nieuwe natuur van NNN van de provincie Zuid-Holland in de polder Bloemendaal (figuur 15). Iets verderop ligt op 910 meter een belangrijk weidevogelgebied. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor NNN en dit weidevogelgebied. Ten westen van het plangebied ligt op circa 2,2 km de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 15: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het 5,5 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' betreft een Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat 'Polder Stein' mogelijk wel binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op 9 km afstand.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een bedrijfsloods mogelijk. Gelet op de grote afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura2000-gebied (9 km) kan zonder onderzoek worden gesteld dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van toename van stikstofdepositie. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
Onderhavig initiatief voorziet het oprichten van een bedrijfsloods op een bestaand sierteeltbedrijf. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Meerkikker, Bunzing, Dwergmuis, Egel, Haas, Hermelijn, Konijn, Veldmuis, Wezel, Bosmuis, Huisspitsmuis, Ree, Vos en Woelrat geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Er zullen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.
Gelet hierop is de kans klein dat er een negatief effect optreedt op aanwezige flora en fauna, zodat een ecologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten. Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van ecologie.
Algemene zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan tegen deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.500, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Agrarisch - Sierteelt
Voor het perceel geldt de bestemming ‘Agrarisch - Sierteelt’. Deze gronden zijn al in gebruik voor sierteelt. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om bedrijfsbebouwing, zoals bedrijfsgebouwen, kassen en andere bouwwerken te realiseren. Deze bebouwing, dient te worden gerealiseerd binnen het nieuwe bouwvlak. Hierbij mogen kassen eveneens in aansluiting op het bouwvlak worden gerealiseerd. In de regels is de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte opgenomen. De maximale toegestane oppervlakte kassen per bedrijf bedraagt 3.000 m². De in het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte, Polder Bloemendaal' opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van een grotere oppervlak aan kassen blijft onverminderd van toepassing, omdat deze sierteeltgronden buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen.
Via een afwijking kan het oppervlak aan kassen per bedrijf worden verhoogd tot maximaal 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak (met voorwaarde voor landschapscompensatie).
De natuur- en landschapswaarden zijn middels de bestemmingsomschrijving en de opgenomen regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden (aanlegvergunning) beschermd.
Artikel 4 Waarde - archeologie 2
Het plangebied heeft gedeeltelijk hoge archeologische verwachtingswaarden. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 10.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 10.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan aan een aantal personen en/of instanties toegezonden.
Er is één vooroverlegreactie ontvangen van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 3 mei 2023 en 25 mei 2023 heeft het hoogheemraadschap gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan van dit plan onder zaaknummer 2023-007325. Hierin gaven zij een positief wateradvies, met dien verstande dat hiervoor wel een vergunning nodig was. Op dit moment is er bij Rijnland een aanvraag voor een watervergunning in behandeling voor dit project. Deze aanvraag voor een watervergunning is bij Rijnland bekend onder het zaaknummer 2024-000019/OLO8207551.
Eerder advies
Het advies wat het Hoogheemraadschap eerder heeft gegeven op het vooroverleg was gebaseerd op de Keur 2022, met ingang van 2024 is nu de Waterschapsverordening van kracht en geeft aanleiding tot het maken van verdere opmerkingen. Daarnaast zijn de plannen qua toename hardoppervlak gewijzigd.
Opmerkingen
Het aanleggen van meer dan 5.000 m² geldt naast de 15% ook dat het gebied 90 mm moet kunnen bergen. Voor het bestemmingsplan is dit geen reden tot een negatief advies. In de vergunningsaanvraagprocedure wordt de waterbalans getoetst.
Reactie gemeente
Wij hebben kennisgenomen van de vooroverlegreactie van het Hoogheemraadschap. Deze reactie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Initiatiefnemer heeft overleg gehad met de bewoners/gebruikers van aangrenzende en nabijgelegen percelen. Hij heeft betrokkenen per e-mail van 17 maart 2023 geïnformeerd over de aanpassing van het bouwvlak om een nieuw bedrijfsgebouw mogelijk te maken. In de bijlage van de mail was een situatietekening met het nieuwe bedrijfsgebouw aangegeven.
Eén omwonende heeft medegedeeld geen bedenkingen te hebben tegen vergroting van het bouwvlak. De overige personen/instanties hebben niet gereageerd.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 en artikel 3:10 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 21 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.