Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Landelijk Veen, Henegouwerweg 119a, 119b en 120 Waddinxveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0627.Henegouwerweg119a-0401
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Landelijk Veen, Henegouwerweg 119a, 119b en 120 Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.Henegouwerweg119a-0401 van de gemeente Waddinxveen;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlage;
 
1.3 aanbouw:
een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 achtergevel:
de van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel;
 
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Onder andere nader te onderscheiden in:
  1. grondgebonden: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt danwel het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  2. glastuinbouw: teelt van gewassen voor tuinbouw en sierteelt en hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  3. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.
  4. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  5. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  6. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
 
1.8 agrarisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw;
 
1.9 agrarisch dienstverlenend bedrijf (loonwerkbedrijf)
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
 
1.10 agrarisch hulpgebouw
een gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilgelegenheden, melkschuren, etc.;
 
1.11 archeologische waarden:
de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;
 
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.13 bebouwingspercentage:
een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages;
 
1.14 bed en breakfast:
een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is; onder een bed&breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
 
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.16 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, werkplaats, opslagplaats, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsuitoefening benodigde vloeroppervlakte met uitzondering van parkeren;
 
1.17 begane grond bouwlaag:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
 
1.18 bestaande situatie:
  1. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
 
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.24 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
 
1.25 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;
 
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.27 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.30 compensatie-eenheid/ compensatie-woning
Voor de sloop of sanering van iedere 1.000 m² gebouwen op één of meer percelen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom-en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd. Eén compensatiewoning wordt (als rekenwaarde) gezien als een compensatie-eenheid (ce) van 600 m³.
  1. Een gebouw is elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
  2. Sierteeltgrond is grond die daadwerkelijk in gebruik is als sierteeltgrond (gemeten land, peiljaar 2011)
Rekenvoorbeeld:
600 m² gebouw = 0.6 ce = 360 m³
10.000 m² glas = 2 ce = 1.200 m³
 
1.31 compensatiewaarde:
de waarde gebaseerd op een vrijstaande woning in het buitengebied ten opzichte van de te saneren bedrijvigheid (bebouwing, glasopstanden sierteeltgronden);
 
1.32 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;
 
1.33 dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
 
1.34 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.35 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;
 
1.36 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.37 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto’s, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
 
1.38 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zoals zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;
 
1.39 ecologische verbindingszone:
samenhangend stelsel van (te ontwikkelen) landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende leefgebieden van planten en/of dieren;
 
1.40 erf:
de verharde grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
 
1.41 erker:
een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek;
 
1.42 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
1.43 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.44 grens verschillende hoogten:
een op de verbeelding aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;
 
1.45 hoofdgebouw:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.46 huishouden:
een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
 
1.47 inwoning:
het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;
 
1.48 kampeermiddel:
  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voorzover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.49 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning van een kampeerterrein is uitgesloten;
 
1.50 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
 
1.51 kassen:
bouwwerken voornamelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m¹ of meer, trek-, schaduw-, gaas-, boog- en tunnelkassen daaronder begrepen;
 
1.52 kelder:
een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen;
 
1.53 Kleine windturbines:
Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter;
 
1.54 kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
1.55 landschappelijke waarde:
de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen;
 
1.56 maatschappelijke dienstverlening:
educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levens-beschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, naschoolse opvang alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;
 
1.57 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende en diens partner door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
 
1.58 natuurwaarden:
de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen;
 
1.59 niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
 
1.60 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
 
1.61 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30 % van het brutovloeroppervlak als zodanig gebruikt mag worden tot een maximum oppervlak van 100 m²;
 
1.62 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;
 
1.63 paardenbak (buitenrijbaan):
een door middel van een onoverdekte voorziening afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond naar de uiterlijke verschijningsvorm ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij los laten lopen van paarden;
 
1.64 paardenhouderij:
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
 
1.65 peil:
  1. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - Railverkeer', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
  4. voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
  5. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  6. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
 
1.66 perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in volumineuze goederen, tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloer oppervlak van minimaal 1.000 m²;
 
1.67 plattelandswoning:
een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf.
 
1.68 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.69 recreatie:
alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
 
1.70 recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;
 
1.71 staat van bedrijfsactiviteiten:
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt;
 
1.72 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.73 verdieping:
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
 
1.74 verkoopvloeroppervlak:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van verkoopruimten, die bedoeld zijn voor het publiek en die direct samenhangen met de winkelverkoop;
 
1.75 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf in omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
 
1.76 voorgevel:
het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
1.77 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
 
1.78 voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening (zoals een gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen), het telecommunicatieverkeer, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.79 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
 
1.80 wet:
  1. indien en voor zover in deze regels in algemene zin wordt verwezen naar wettelijke regelingen casu quo verordeningen en dergelijke. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  2. indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling casu quo verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststellen van het plan;
 
1.81 woonschip:
elk vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning;
 
1.82 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
 
1.83 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;
 
2.2 bebouwingspercentage:
het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.6 horizontale bouwdiepte van een gebouw:
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;
 
2.7 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde vanaf peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
gemeenschappelijke scheidsmuren);
 
2.9 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen;
 
2.10 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.11 verticale bouwdiepte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
 
2.12 tiphoogte van een windturbine:
de totale hoogte van de windtubrine, vanaf het peil tot aan het uiteinde van de tip van de rotor in hoogste stand.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische (grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten;
  2. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het kenmerkende verkavelingspatroon van sloten en smalle percelen, het open weidegebied en de daarmee samenhangende natuurwaarden;
  3. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  4. ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten;
  5. ondergeschikt recreatief medegebruik;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is tevens een intensieve veehouderij toegestaan;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ is opslag toegestaan;
  8. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - kleine windturbine’ is een kleine windturbine toegestaan;
  9. ter plaatse van de maatvoering ‘maximum oppervlakte opslag (m2)’ is opslag toegestaan met de oppervlakte zoals aangegeven in de maatvoering;
met de daarbij behorende:
  1. hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
  2. erven en terreinen;
  3. wegen en paden;
  4. kunstwerken;
  5. water.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
  1. Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
  2. De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ niet meer mag bedragen dan 7.500 m²;
  3. de maximum oppervlakte bebouwing ten behoeve van een intensieve veehouderij zoals bepaald in 3.2.2 onder b mag worden verhoogd indien:
    1. dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen; of
    2. dit noodzakelijk is voor het welzijn van dieren.
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
  5. de afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.
  6. de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van opslag ter plaatse van de maatvoering ‘maximum oppervlakte opslag (m2)’ mag niet meer bedragen dan dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte opslag (m2)’ is aangegeven.
 
3.2.3 Bedrijfswoning
  1. Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
  5. de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
  6. de maximale inhoud bedraagt 600 m³.
  7. de afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.
 
3.2.4 Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
  3. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
  4. de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;
  5. de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
 
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. Binnen het bouwvlak geldt dat:
    1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
    2. de hoogte van silo's bedraagt maximaal 15 m¹;
    3. de ashoogte van een kleine windturbine bedraagt maximaal 15 m1;
    4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
  2. Buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;
    2. de hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal 5 meter;
    3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.
 
3.2.6 Paardenbakken
Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
  1. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’ een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan;
  2. Per bouwvlak is 1 paardenbak toegestaan;
  3. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m²;
  4. Het bepaalde in lid b en c is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenhouderij en pensionstal’ en/of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’;
  5. De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹;
  6. De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m¹.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
  1. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
 
3.3.2 Afwijking overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 ten behoeve van het overschrijden van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
  2. het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m² worden overschreden;
  3. de totale diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 260 m¹;
  4. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  5. het woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
  6. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van deze regel wordt voldaan.
 
3.3.3 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
  1. het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 3.4.2;
  2. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
  3. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  4. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
  5. mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;
  6. na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.
 
3.3.4 Afwijken hoogte kleine windturbine
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder a, lid 3 voor het verhogen van de ashoogte van de kleine windturbine, met dien verstande dat:
  1. wordt voldaan aan provinciaal en gemeentelijk beleid over windmolens;
  2. de verhoging niet leidt tot een verslechtering voor beschermde flora en fauna.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan dient de landschappelijke inpassing te zijn gerealiseerd, beheerd en in stand gehouden conform het ‘Landschappelijk inpassingsplan’ zoals opgenomen in bijlage 4 bij deze regels.
 
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting afgraven oppervlaktewater
Binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor bouwen, dient uitvoering te worden gegeven aan het afgraven van oppervlaktewater ter compensatie van het dempen van de sloot.
 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Afwijking kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 3.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
  1. kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
  3. ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;
  4. het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
 
3.5.2 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
  1. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;
  2. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
  3. de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;
  4. geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
  5. het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
  6. aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
  7. de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
 
3.5.3 Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
  1. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
  2. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
  3. de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
  4. de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
  5. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
  6. de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  7. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.
 
3.5.4 Afwijking ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
  1. nevenfuncties niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
  2. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
  3. de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
  4. de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
  5. de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
  6. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  7. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
  8. de volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
    1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten: max. 50 m²;
    2. kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max. 100 m² en buitenruimte max. 500 m²;
    3. agrarisch verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max. 200 m²;
    4. huisdierenpension/hondenfokkerij: max. 200 m²;
    5. agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max. 500 m²;
    6. inpandige statische voumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen detailhandel: max. 500 m2;
    7. overige niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2: 200 m².
 
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het omzetten van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;
  2. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
  4. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voorzover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten).
 
3.6.2 Toegestane werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
3.6.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.
 
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.7.1 Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
  1. de wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;
  2. de functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande bedrijventerreinen;
  3. de nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
  5. de nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
  6. de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
 
3.7.2 Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
  1. wijziging van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
  2. de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
 
3.7.3 Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:
  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in aan- merking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige agrarische functie en hiermee vervalt.
  2. Deze wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
  3. De voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt.
  4. Ter compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de sanering van:
    • 2000 m² agrarische bedrijfsbebouwing;en/of
    • 5000 m² kassen; en/of
    • 2,25 ha sierteeltgronden.
  5. Als compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume.
  6. Bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.
  7. Er geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd aan de compensatie-eenheden.
  8. De gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
  9. De woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  10. De woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  11. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  12. Er dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage 3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden welke hieraan voldoet.
 
3.7.4 Wijzigen ten behoeve van Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:
  1. De woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  2. Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.
  3. Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.
  4. Voor het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
 
3.7.5 Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:
  1. De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  2. Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.
  3. Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.
  4. Voor het overige de regels in 3.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
 
3.7.6 Wijziging naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkelingsgebied’, de bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ en/of ’Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, met dien verstande dat:
  1. de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), natuur- en/of landschapscompensatie;
  2. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  3. de wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.
Artikel 4 Waarde – Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
4.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 21.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Verbod
Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
  2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m¹ bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt.
 
4.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. indien naar het oordeel van (de adviseur van) burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
 
4.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
 
4.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in lid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
4.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
 
4.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ als bedoeld in artikel 4.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
Artikel 5 Waterstaat – Waterkering
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
 
5.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
 
5.3 Bouwregels
 
5.3.1 Bouwen, algemeen
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 5.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
 
5.3.2 Uitzondering
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
5.3.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.4.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
 
5.4.3 Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  2. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Algemeen
  1. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering de ASVV van CROW (2004) gehanteerd;
  3. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  4. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
7.2 Vloerpeilen
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
  1. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het betreffende Hoogheemraadschap gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het betreffende peilgebied;
  2. in afwijking van het bepaalde in sub a mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het in sub a genoemde niveau bevinden;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub a kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid a voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het betreffende Hoogheemraadschap schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
  1. Behoudens het bepaalde in artikel 11 Overgangsrecht gebruik is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan;
  2. Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
    de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
  3. In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Algemene bouwregels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7 ten behoeve van:
  1. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de algemene bouwregels is toegestaan;
  3. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. daar waar detailhandel is toegestaan: de vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan 10.000 kilo mag bedragen. Voordat afwijking wordt verleend, wordt mede advies ingewonnen van de regionale brandweer.
  6. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  7. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  8. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
 
9.2 Afwijking overige regels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
 
10.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
 
10.3 Wijzigen Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
11.2 Afwijking
Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10 %.
 
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Landelijk Veen, Henegouwerweg 119a, 119b en 120 Waddinxveen’.
 
Vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen op 16 april 2025.