direct naar inhoud van Regels
Plan: Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afvalscheidingsinstallatie

Installatie die bestaat uit verkleinen en scheiden van gemengde afvalstromen in deelstromen.

1.6 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.7 archeologische waarde

De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.10 bebouwingspercentage

Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;

dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.14 begane grond bouwlaag

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.15 bestaande situatie
  • a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi-inrichting

Een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 biomassa
  • a. Producten die bestaan uit plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische inhoud ervan te benutten;
  • b. de volgende afvalstoffen:
    • 1. plantaardig afval uit land- of bosbouw;
    • 2. plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
    • 3. vezelachtig plantaardig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp, indien het op de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
    • 4. kurkafval;
    • 5. houtafval, met uitzondering van houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.
1.22 biomassa-installatie

Stookinstallatie met als brandstof biomassa.

1.23 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.31 buitencomposteren

Uitpandig onder aerobe omstandigheden biologisch afbreken van plantaardige organische (afval)stoffen, niet zijnde in de tunnelcompostering geproduceerde compost dat in de tunnel een temperatuur tussen de 40 en 50 oC heeft bereikt.

1.32 coffeeshop

Horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.33 detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.34 emissiepunt

De locatie waar de geleide emissie uiteindelijk van een gebouw in de buitenlucht komt.

1.35 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.37 geluidzoneringsplichtig bedrijf

Een bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, dat in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een geluidszone rond het betrokken terrein.

1.38 gevaarlijke afvalstoffen

Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen (nr. 2008/98/EG) genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit (bijlage 1 Omgevingswet juncto artikel 1.1 Wm).

1.39 grondverwerking

De verwerking van (verontreinigde)grond, veegvuil, baggerspecie en riool- en kolkenafval volgens BRL-richtlijnen en bijbehorende protocollen.

1.40 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.41 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 horeca

Een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.43 huishouden

Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.44 kantoor

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.45 kelder

Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.

1.46 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.47 openbare nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen.

1.48 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.49 overkapping

Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.

1.50 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.51 peil
  • a. Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.52 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.53 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 recyclingbedrijf

Bedrijf dat gericht is op verwerking van afvalstoffen tot producten, materialen en stoffen, voor het oorspronkelijke doel of een ander doel.

1.55 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.56 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.58 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.59 stookinstallatie

Technische eenheid waarin brandstoffen worden geoxideerd ten einde de aldus opgewekte warmte te gebruiken.

1.60 straatmeubilair

Bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.61 tunnelcompostering

Inpandig onder aerobe omstandigheden biologisch afbreken van plantaardige organische (afval)stoffen. Inclusief de mechanische afvalbehandelingstechnieken ten behoeve van de productie van compost. Met deze techniek kan ook biologisch drogen van afvalstoffen plaatsvinden als voorbehandeling voor afvalscheiding

1.62 verdieping

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.

1.63 verwerking

Nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen.

1.64 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.66 windturbine

Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.67 wonen

Het gehuisvest zijn in een (bedrijfs)woning zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen.

1.68 zeer kwetsbare groepen

Personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager is gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.6 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.9 de ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mogen bedragen.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de verticale diepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf (sb - rb)’ uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zich richten op:
      • recyclingactiviteiten;
      • hergebruik van grondstoffen en/of nuttige toepassing, met uitzondering van composteren;
      • overige aanverwante bedrijfsactiviteiten;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tunnelcompostering (sb - tc)' uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zich richten op:
      • composteer- en droogactiviteiten in een gesloten gebouw, alsmede:
      • de aanvoer, voorbewerking en nabewerking van de materialen behorend bij de composteer- en droogactiviteiten;
      • brandstofproductie;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – afvalscheidingsinstallatie (sb – as)' uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zich richten op:
      • verkleinen en scheiden van niet-gevaarlijke afvalstromen in een gesloten gebouw met behulp van een afvalscheidingsinstallatie;
      • recyclingactiviteiten en hergebruik van grondstoffen en/of nuttige toepassing;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – biomassa-installatie (sb - bmc)' uitsluitend één biomassa-installatie is toegestaan;
  • b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 3.000 m²;
  • c. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met de daarbij behorende:

  • d. opslag en uitstalling;
  • e. erven en terreinen;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijf - biomassa-installatie' één gebouw ten behoeve van een biomassa-installatie mag worden gebouwd met een maximaal totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 14,9 MW;
  • b. het bouwvlak mag voor 60% worden bebouwd, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander bebouwingspercentage is aangeduid;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) een andere bouwhoogte is aangeduid;
  • d. indien gebouwen en overkappingen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m.
3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de bouwaanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • d. de maximum inhoud bedraagt 750 m³.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de maximale goothoogte bedraagt 3 m;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;
  • e. de minimale afstand tot de voorgevellijn van de (bedrijfs)woning bedraagt 1 m en de maximale afstand tot de (bedrijfs)woning bedraagt 50 m.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn voor zover gelegen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 2 m;
  • d. de bouwhoogte van een geluidscherm bedraagt maximaal 2,4 m;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m;
  • f. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 m;
  • g. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 m;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m,

met dien verstande dat:

  • i. ter plaatse van de ‘specifieke vorm van bedrijf - tunnelcompostering (sb - tc)’ een schoorsteen is toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 30 m en
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – biomassa-installatie (sb - bmc)' een schoorsteen is toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 20 m.
3.2.6 Parkeren

Gebouwen ten dienste van de functieaanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf – recyclingbedrijf', als bedoeld in artikel 3.1 sub a mogen uitsluitend worden gebouwd als voor de daarmee gepaard gaande parkeerbehoefte, die wordt bepaald overeenkomstig de meest recente parkeernormen van het CROW, dan wel daarvan afwijkende parkeernormen op basis van deskundigenonderzoek, wordt voorzien in parkeren op eigen terrein.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking erf- en terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.5 onder b ten behoeve van de bouw van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn met een hoogte van maximaal 2 meter, mits deze stedenbouwkundig inpasbaar zijn.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. ander gebruik dan in 3.1 beschreven;
  • b. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  • c. een risicovolle inrichting;
  • d. een sociale werkplaats;
  • e. bedrijven met zeer kwetsbare groepen als bedoeld in artikel 1.68;
  • f. buitencomposteren maximaal drie maanden na realisatie en ingebruikname van de tunnelcompostering;
  • g. verwerking van gevaarlijke afvalstoffen.
3.4.2 Inname- en verwerkingscapaciteit tunnelcompostering, afvalscheidings- en recyclingactiviteiten
  • a. De totale innamecapaciteit ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten als genoemd in 3.1 sub a is maximaal 764.500 ton per jaar, met dien verstande dat:
  • b. De verwerkingscapaciteit van activiteiten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf (sb - rb)’ mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 100.000 ton per jaar voor verwerking van steenachtig materiaal;
    • 2. 240.000 ton per jaar voor grondverwerking;
    • 3. 80.000 ton per jaar voor brandstofproductie;
    • 4. 500 ton per jaar voor op- en overslag van plantaardige oliën en vetten.
  • c. De verwerkingscapaciteit van activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tunnelcompostering (sb - tc)', mag niet meer bedragen dan 212.500 ton per jaar voor composteer- en droogactiviteiten.
  • d. De verwerkingscapaciteit van de activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – afvalscheidingsinstallatie (sb - as)', mag niet meer bedragen dan 140.500 ton per jaar.
  • e. De verwerkingscapaciteit van de activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – biomassa-installatie (sb - bmc)' mag niet meer bedragen dan 31.500 ton per jaar.
3.4.3 Opslaghoogte buitenopslag

De opslaghoogte van buitenopslag ten behoeve van de in 3.1 genoemde bestemming(saanduidingen) bedraagt maximaal 8 m.

3.4.4 Biomassa-installatie

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt gerekend het gebruiken en in werking hebben van één biomassa-installatie met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen groter dan 14,9 MWth.

3.4.5 Parkeren

Het is slechts toegestaan om de op grond van artikel 3.1 onder a ter plaatse toegestane activiteiten uit te oefenen als voor de daarmee gepaard gaande feitelijke parkeerbehoefte wordt voorzien in parkeren op eigen terrein.

3.4.6 In -en uitritten

Er zijn maximaal twee in- en uitritten toegestaan op de Tweede Bloksweg, met dien verstande dat:

  • a. de in- en uitrit naar de bedrijven als genoemd in 3.1 sub a ten hoogste 12 meter is;
  • b. de in- en uitrit naar het kantoor en de bedrijfswoning als genoemd in 3.1 sub b en c ten hoogste 6 meter is.
3.4.7 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plan gelden de volgende regels:

  • a. de landschappelijke inpassing dient uiterlijk het eerstvolgende plantseizoen na oplevering van de eerste bedrijfshal te worden gerealiseerd overeenkomstig het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan;
  • b. de landschappelijke inpassing dient vervolgens duurzaam in stand te worden gehouden door de exploitant van het perceel.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkend gebruik

Als één van de bedrijfsactiviteiten genoemd in genoemd in 3.1, lid a, sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 ter plaatse na aanvang zijn geëindigd, dan kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van andere bedrijven dan genoemd in 3.1, lid a, sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 en naar aard en omvang passen in het gebied;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 en naar aard en omvang passen in het gebied;
  • c. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, maar niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden genoemd en naar aard en omvang passen in het gebied,

met dien verstande dat:

    • 1. het bedrijf vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen onevenredige nadelige invloed heeft op de nabij gelegen woonbebouwing en
    • 2. het bedrijf niet valt onder een van de genoemde projecten in bijlage I en II bij Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
3.5.2 Beoordeling afwijking

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf als bedoeld in 3.5.1 dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² - exclusief de te slopen oppervlakte van het bestaande bouwwerk - en dieper dan 2,5 m beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in sublid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Weigeringsgrond vergunning

Indien uit het in sublid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in sublid 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

4.2.4 Uitzondering archeologisch rapport

Het overleggen van een archeologisch rapport zoals bedoeld in lid 4.2.1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden voor de Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  • k. het uittrekken van heipalen.
4.3.2 Uitzonderingen

Het in sublid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; het aanleggen van drainage wordt beschouwd als vallend onder het normale bedrijfsmatig gebruik;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in sublid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in sublid 4.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • c. Het overleggen van een archeologisch rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.3.7 Uitzondering archeologisch rapport

Het overleggen van een archeologisch rapport zoals bedoeld in lid 4.3.1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Algemeen
  • a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
6.2 Ondergrondse werken en bouwwerken
6.2.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

6.2.2 Ondergrondse bouwwerken

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van bouwwerken zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,50 m onder peil.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop of horeca anderszins.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 veiligheidszone - windturbine

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ zijn de gronden aangewezen voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een windturbine.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  • a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  • b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  • c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  • d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  • e. de bij recht in de regels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  • f. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
9.2 Afwijken parkeren

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.6 en 3.4.5:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht

Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen.