Plan: | Noordeinde 150a, Waddinxveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPnoordeinde150a-0401 |
Aan het Noordeinde 150a staat een bedrijfswoning welke toebehoorde aan een sierteeltbedrijf. In verband met aanleg van het Bentwoud zijn de landerijen in 2009 verkocht en is de kwekerij beëindigd. In het bestemmingsplan Noord-West is het perceel nog bestemd voor 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'Sierteelt', omdat de beoogde bosbouw in dit deelgebied niet (meer) is gerealiseerd. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan.
Met de inwerkingtreding van de Wet plattelandswoningen op 1 januari 2013 is het mogelijk geworden om bestaande bedrijfswoningen om te zetten naar een ‘plattelandswoning’. Het bestemmingsplan Noord-West maakt dit niet mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid, zodat een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Er zijn geen planologische beletselen om het woonperceel om te zetten naar plattelandswoning. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van het plangebied juridisch planologisch mogelijk.
Het plangebied ligt aan het Noordeinde in de tweede lijn achter het bebouwingslint in het westelijke buitengebied van Waddinxveen tegen Boskoop aan (figuur 1). Ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn paardenhouderijen gevestigd. In oostelijke richting staan aan het Noordeinde hoofdzakelijk woningen. Aan de overzijde hiervan ligt de bebouwde kom van Boskoop.
Figuur 1: Situering plangebied (rood omlijnde rechthoek) en omgeving.
Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Noord-West" | 10 april 2013 | n.v.t. |
Het plangebied is bestemd voor 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'Sierteelt'. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan (zie figuur 2). In de regels van het bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van plattelandswoning. Om hieraan medewerking te verlenen is een bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Noord-West (planlocatie rood gestreept omlijnd).
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het westelijk buitengebied van Waddinxveen in de polder Achterof. In het gebied tussen het Noordeinde de Eerste Tocht zijn naast agrarische (sierteelt)bedrijven ook niet agrarische functies gevestigd, alsmede paardenhouderijen. Aan het lint staan voorts overwegend woningen.
Op de locatie zelf staat achter het bebouwingslint een bedrijfswoning van een voormalig sierteeltbedrijf. De bedrijfswoning zelf is in gebruik als woondoeleinden met bijbehorend erf. Vroeger maakte de woning onderdeel uit van het bijbehorende sierteeltbedrijf. Dit bedrijf is evenwel gesaneerd, zodat de woning niet langer onderdeel uitmaakt van het sierteeltbedrijf. De voormalige sierteeltgronden zijn gedeeltelijk in gebruik voor weidegang van paarden. Het gehele bouwperceel heeft de bestemming ‘Agrarisch’ met de aanduiding 'sierteelt'. In een loods is middels een omgevingsvergunning van 14 maart 2013 een 'beautysalon mogelijk gemaakt. Hoewel de woning niet meer is gekoppeld aan het sierteeltbedrijf heeft het woonperceel nog de status van bedrijfswoning.
Voorzijde woning Noordeinde 150a en achterzijde van de woning.
Zuidelijk gelegen paardenfokkerij. Noordelijk gelegen manege Bentwoud.
Het plangebied ligt in een overgangszone tussen het Noordeinde en de Eerste Tocht. Ten oosten van het plangebied ligt het Bentwoud. Parallel aan de Eerste Tocht is de Bentwoudlaan gepland. De randzone tussen de Bentwoudlaan en het Noordeinde maakt na de herijking niet langer onderdeel hiervan uit.
Met de inwerkingtreding van de Wet Plattelandswoningen op 1 januari 2013 kan geregeld worden dat voormalige bedrijfswoningen niet worden beschermd tegen hinder van het voormalig agrarisch bedrijf. Bedrijfswoningen van landbouwinrichtingen die door burgers worden bewoond, blijven onderdeel van de inrichting, zolang ze zijn bestemd als bedrijfswoning. De bestemming is bepalend. Bewoning door derden is dan in strijd met het bestemmingsplan.
Om bewoning door derden mogelijk te maken, kan deze woning worden herbestemd. In dat geval moet het bevoegd gezag beoordelen of ter plaatse van de betreffende woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of het agrarisch bedrijf al dan niet in zijn belangen wordt geschaad. Het bestemmingsplan Noord West maakt het niet mogelijk om zogenaamde “plattelandswoningen” toe te staan, zodat een herziening van het bestemmingsplan nodig is. Dit houdt in dat een bedrijfswoning die oorspronkelijk behoort bij een agrarisch bedrijf bewoond mag worden door een persoon of een huishouden dat geen binding heeft met het ter plaatse gevestigde bedrijf.
In de nieuwe situatie wordt de bestemming van de bedrijfswoning met bijbehorend erf gewijzigd in plattelandswoning. In Hoofdstuk 6 (milieu en omgevingsaspecten) wordt aangetoond dat de woonfunctie aanvaardbaar is vanuit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat en er voor omliggende (agrarische) bedrijven geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen.
Verkeer
Het plangebied ligt aan het Noordeinde 150a in Waddinxveen. De locatie is bereikbaar via een inrit tussen Noordeinde 150, Waddinxveen en Noordeinde 152 in Boskoop. Deze provinciale weg (N455) vormt een gebiedsontsluitingsweg naar de N11 via Boskoop en Hazerswoude-Dorp. De N207 (route Gouda – Alphen aan den Rijn is bereikbaar via de Zijdeweg (Boskoop). In zuidelijke richting is het centrum van Waddinxveen bereikbaar. De weg is ter plaatse een 50 km/uur zone. De functiewijziging zal geen toename van het verkeer genereren.
Parkeren
De woning wordt vanaf de bestaande uitrit ontsloten op het Noordeinde. Het plangebied is van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd overeenkomstig het gemeentelijke parkeerbeleid, zoals dat is opgenomen in het paraplubestemmingsplan voor parkeren. Dit betekent dat wordt voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2012 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 317) op grond waarvan 2,8 parkeerplaatsen per woning (vrijstaande woningen in buitengebied, niet stedelijk) aanwezig dienen te zijn. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 11.1 Parkeerregeling, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen.
Het Noordeinde. Inrit van Noordeinde naar woning op 150a.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Wanneer een plan buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd moet worden aangetoond waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor deze nieuwe ontwikkeling. Dit vloeit voort uit onder andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan wordt alleen een functiewijziging mogelijk gemaakt van een agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit wordt toegelicht in 4.2.2.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De functiewijziging betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. De wijziging van 30 mei 2018 heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen, de ladder voor duurzame verstedelijking en de 3 hectare kaart.
Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart maakt de bedrijfswoning onderdeel uit van de aanduidingen 'droogmakerij (klei)' en 'stads- en dorpsrand'. Op de kaart 'Laag van stedelijke occupatie' van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'stads- en dorpsrand'. In figuur 3 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Laag stedelijke occupatie opgenomen.
Dit bestemmingsplan maakt alleen een functiewijziging van een bedrijfswoning naar plattelandswoning mogelijk. Deze ontwikkeling is in overeenstemming is met de provinciale belangen.
Conclusie
Deze transformatie naar plattelandswoning tast de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet aan. Er is geen strijd met de provinciale belangen.
Figuur 3: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts Kaart 20 Laag stedelijke occupatie. (plangebied met zwart blokje aangeduid.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening ruimte van 9 juli 2014 en de partiële wijziging van 14 december 2016 (artikel 2.1.1 van de Verordening). In de wijziging 2018, vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018, zijn de regels over de Ladder van duurzame verstedelijking aangepast. In deze wijziging is aansluiting gezocht bij het Bro. Op grond van dit aangepaste artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt alleen een functiewijziging van een bestaande woning mogelijk. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Verordening ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart (figuur 3) is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)'. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. Voorts maakt het plangebied onderdeel uit van de 'stads- of dorpsrand'. Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Sprake is van een voormalige agrarische woning die alleen van functie wijzigt naar plattelandswoning. De richtpunten worden hierdoor niet aangetast. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een functiewijziging mogelijk naar een plattelandswoning. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit blijven hierdoor ongewijzigd. De provinciale belangen zijn niet in het geding.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
De polder Achterof bestond vroeger uit een veenwildernis, die in de dertiende eeuw is ontgonnen ten behoeve van landbouw. Het ontgonnen land werd echter tussen 1500-1700 voor turfwinning ontgraven. Daardoor ontstonden aan weerszijden van de middeleeuwse ontginningsweg Noordeinde diverse veenplassen. Het overgrote gedeelte daarvan (aan de westzijde van het Noordeinde) werd in de tweede helft van de achttiende eeuw ingepolderd, het gedeelte aan de oostzijde een eeuw later. Het huidige gebied geeft nog een goed voorbeeld van een voornamelijk negentiende-eeuws polderlandschap met bijbehorende bebouwing.
De polder heeft een kenmerkend regelmatig rechthoekig wegen- en verkavelingspatroon. De polder ligt enkele meters lager dan het omliggende land. Om het water uit de polders te weren liggen er kaden om de polders heen. Dwars op de verkavelingsrichting lopen enkele brede sloten die ‘tochten’ worden genoemd. Deze vervullen een belangrijke rol in de afwatering van de polder. Het plangebied niet meer in gebruik voor sierteelt.
Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap achter het lint in dit deel is al aangetast door de aan weerszijden gelegen paardenhouderijen. Voorts zal het landschap verder wijzigen door de in voorbereiding zijnde bovenlokale infrastructuur (Bentwoudlaan). De woning ligt enigszins verscholen achter het Noordeinde. Doorzichten worden niet aangetast. De functiewijziging is inpasbaar, omdat de bestaande kwaliteiten niet worden aangetast.
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas; de ruimtelijke kwaliteit van de droogmakerij achter het lint wordt niet gewijzigd.
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. De volgende passage is relevant voor dit bestemmingsplan (citaat uit Structuurvisie, blz. 29).
Realisatie van het Bentwoud
In het verleden zijn in regionaal verband vergaande afspraken gemaakt over de realisatie van het Bentwoud. Dit bovenregionale groenproject ligt deels binnen de gemeente Rijnwoude en deels binnen de gemeentegrenzen van Waddinxveen. Het Waddinxveense deel van het Bentwoud is gelegen tussen de zogenaamde Maaltocht en de Hoogeveenseweg (N455) en is in deze structuurvisie bijgesteld aan de hand van Rijksbezuinigingen op groenprojecten. De zone langs het Noordeinde is bedoeld voor een aantal recreatieve en ecologische routes van en naar het Bentwoud. Tevens kunnen hier groengebieden (al dan niet privaat) ontwikkeld worden, bijvoorbeeld in de vorm van landgoederen. Ook agrarisch gebruik behoort tot de mogelijkheden. Verder moet in of langs deze strook rekening worden gehouden met het tracé van de Bentwoudlaan. |
Daarnaast is het van belang om wonen in het buitengebied naast de agrarische sector verder mogelijk te maken. Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied in de aanduiding “Versterken natuurwaarden Zuidplaspolder/ Polder Achterof”. (zie figuur 4).
Conclusie
De structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken op perceelsniveau worden gedaan. Een omzetting van bedrijfswoning naar plattelandswoning is vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar. Mitsdien kan worden gesteld dat de functiewijziging naar plattelandswoning in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Figuur 4: Integrale kaart Structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
Het Noordeinde kan worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Een agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een plattelandswoning. De ontsluiting van de woning vindt plaats vanaf de bestaande inrit op het Noordeinde. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling geen wijzigingen voor wat betreft verkeersintensiteit.
Dit voornemen past binnen de kaders van nationaal beleid. Met een functiewijziging naar een plattelandswoning worden de mogelijkheden benut om de kwaliteit en vitaliteit van het buitengebied te behouden. De functiewijziging is in overeenstemming met de Wet plattelandswoningen. Met dit bestemmingsplan zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.
In de provinciale Structuurvisie is het gebied buiten het bestaand stedelijk en dorpsgebied gelegen. Het bebouwingslint wijzigt niet. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals is vastgelegd in de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit). De gevraagde functiewijziging is in overeenstemming met de provinciale belangen.
De plattelandswoning op onderhavige locatie past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
maar ook aan:
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Beschrijving watersysteem
Het plangebied bestaat voornamelijk uit jonge zeekleigronden. De maaiveldhoogte loopt naar het westen toe op. In het oostelijk deel ligt het maaiveld rond de 6,00 m beneden NAP met enkele plekken waar de maaiveldhoogte nog iets lager dan 6,00 m beneden NAP ligt.
De grondwatertrappen houden verband met de maaiveldhoogte. Het plangebied valt binnen grondwatertrap III. Dit houdt in dat de hoogste grondwaterstand dieper ligt dan 40 cm-mv ( beneden maaiveld) en de laagste grondwaterstand tussen de 80-120 cm-mv.
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen de (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening ruimte.
Het Noordeinde ligt in een waterkering met een kernzone en een beschermingszone. Het plangebied ligt met een smalle strook in het westelijke gedeelte in de buitenste beschermingszone. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone. De beschermingszone is door middel van de verbeelding voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied, omdat het plangebied in de buitenste beschermingszone ligt en er bovendien geen nieuwbouw plaatsvindt. Op de Legger oppervlaktewater (2014) zijn de noordelijk en zuidelijk gelegen sloten in het plangebied aangemerkt als 'overige watergangen' met een beschermingszone van 2 meter. Deze zone wordt in acht genomen. In figuur 5 is dit weergegeven.
Figuur 5: Legger oppervlaktewateren (2014). Plangebied rood gestreept omlijnd.
Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 15% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd wanneer meer verhard oppervlak wordt gerealiseerd.
Toekomstige situatie en waterafvoer
Binnen het bouwvlak van het plangebied staat een (bedrijfs)woning met een functieaanduiding. In deze situatie is alleen sprake van een functiewijziging van de bestaande woning naar een plattelandswoning. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is dan ook geen watercompensatie nodig. Het hemelwater van het dak van de woning wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de woning is aangesloten op de bestaande (pers)riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid.
Conclusie
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 17 juli 2018 (dossiercode 20180717-13-18358) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen waterstaatkundige belangen zijn. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt alleen een functiewijziging mogelijk gemaakt van een bestaande woning. Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat een functiewijziging van een bedrijfswoning naar plattelandswoning volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen de kern van Boskoop en het buitengebied van Waddinxveen nabij een belangrijke ontsluitingsweg voor de dorpskern (N455). Aan het Noordeinde komen in de directe omgeving naast agrarische bedrijven ook woningen en niet-agrarische functies voor. Gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verminderd (zie tabel 6.1).
Voor de functiewijziging zijn de in tabel 6.2 nabijgelegen bedrijfsmatige (agrarische) activiteiten relevant. Overige (agrarische) bedrijven liggen op een grotere afstand dan 100 meter. Deze functies zijn vanuit milieuzonering niet relevant.
Tabel 6.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.
Bedrijf | Adres | Richtafstand tot rustig buitengebied | Richtafstand tot gemengd gebied | |
Stal Everse, (milieucategorie 3.1). | Noordeinde150b, Waddinxveen | 50 m | 30 m | |
Manege Bentwoud (milieucategorie 3.1) |
Sportlaan 2, Boskoop | 50 m | 30 m |
Stal Everse, Noordeinde 150b, Waddinxveen
De aan het Noordeinde 142 en 150b in Waddinxveen gelegen paardenfokkerij valt onder milieucategorie 3.1. Hiervoor is de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De afstand tussen de binnenbak en de woning bedraagt meer dan 35 m.
Manege Bentwoud, Sportlaan 2, Boskoop
De aan de Sportlaan 2 in Boskoop gevestigde manege valt onder milieucategorie 3.1. Hiervoor is eveneens de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De afstand tussen de binnenbak en de woning bedraagt meer dan 55 m.
Volgens de Wet op de Plattelandswoningen hoeft er niet te worden getoetst aan geluid en geur van deze bedrijven. Een functiewijziging naar plattelandswoning vormt voor deze activiteit dan ook geen belemmering, temeer daar de bedrijfswoning in de huidige situatie ook al dient te worden beschouwd als een woning van derden waarmee deze bedrijven rekening dienen te houden en de afstand ten opzichte van beide binnenbakken meer dan 30 meter bedraagt. Het woon- en leefklimaat in het plangebied kan hier voldoende worden gegarandeerd.
Gewasbeschermingsmiddelen
Het aspect gewasbeschermingsmiddelen vraagt hier om aandacht, omdat de gronden ten westen van het plangebied de aanduiding 'Sierteelt' behouden. Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de tuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol. Op grond hiervan dient daarom rekening te worden gehouden met een grotere afstand dan 10 meter van sierteeltbedrijven tot woongebieden. Niet in alle gevallen wordt deze afstand in de bestaande situatie gehaald. Aangezien het gaat om bestaande bedrijven waarop milieuwetgeving van toepassing is die gevaar of hinder moet voorkomen heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de veiligheidszones en verantwoorde afstanden rondom het sierteeltbedrijf als gevolg van bespuitingen met toxische stoffen en de blootstelling hiervan op de beoogde functiewijziging.
Beschouwing
Tot op heden is er geen wet- en regelgeving omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot omliggende gevoelige bestemmingen. Deze landelijke discussie wordt primair gevoerd in relatie tot fruitteeltopstanden, waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen veel groter is. De minister heeft de Gezondheidsraad voor dit dossier om een advies gevraagd. De Gezondheidsraad (GR) heeft op 29 januari 2014 advies uitgebracht over de vraag of omwonenden van landbouwpercelen gezondheidsrisico's lopen door toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De Gezondheidsraad heeft aanleiding gezien voor een nader blootstellingsonderzoek onder omwonenden en voor aanpassing van de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen. Dit nadere onderzoek is tot op heden nog niet afgerond.
In het Activiteitenbesluit staan eisen waaraan voldaan moet worden bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van deze middelen op een perceel langs een watergang is aan regels gebonden. Deze regels bieden ook bescherming aan een woning naast een sierteeltbestemming met een watergang ertussen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de sierteelt is niet te vergelijken met akkerbouw en fruitteelt c.q. boomgaard. Dit omdat gewassen van sierteelt zeer weinig gewasbeschermingsmiddelen gebruiken in vergelijking tot fruitteelt. De Omgevingsdienst Midden-Holland adviseert een afstand van 10 meter tussen een sierteeltperceel en een woning. Hierdoor is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Planspecifiek
Zoals eerder aangehaald hoeft bij een plattelandswoning niet getoetst te worden aan de milieugevolgen van het voormalige bedrijf. De milieuaspecten van de omgeving (zowel woningen en bedrijven) zijn getoetst in het vigerende bestemmingsplan. Bij een plattelandswoning wordt bewoning toegestaan door een derde. Het betreft alleen de omzetting van een bedrijfswoning naar plattelandswoning. Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' zonder de aanduiding 'Sierteelt' van toepassing met een bouwvlak voor de plattelandswoning. De afstand tussen de woning en de westelijk gelegen sierteeltgronden (die overigens niet meer als zodanig in gebruik zijn) is 16 meter. Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat er een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aanwezig is.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de in de bestaande vergunde milieusituatie al rekening is gehouden met het feit dat de woning geen onderdeel uitmaakt van de manege en paardenfokkerij. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is alleen het Noordeinde. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. De weg is binnenstedelijk en heeft een zonebreedte van 200 meter. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze situatie worden evenwel geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. De bedrijfswoning wordt alleen omgezet naar plattelandswoning.
De leefomgevingskwaliteit wordt niet in negatieve zin wordt beïnvloed. Uit onderzoek blijkt verder dat de woning niet op een saneringslijst staat en er geen hogere waarde Wgh is verleend.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen bezwaren tegen onderhavige functiewijziging.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld. De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is de lintbebouwing als Wonen aangeduid.
Vanuit oogpunt van bodem bestaan er geen belemmeringen tegen het voorgenomen gebruik, omdat het feitelijke gebruik voor woondoeleinden niet wordt gewijzigd. Wanneer in de toekomst grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de functiewijziging op het onderhavige plangebied.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Noord-West is gebleken dat wordt voldaan wordt aan de grenswaarden (Milieukundig advies Milieudienst Midden-Holland te Gouda van 19 april 2012). In dit onderzoek is evenwel niet getoetst aan de wettelijke norm voor PM2,5. In verband hiermee is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de prognosejaren 2020 en 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs het Noordeinde en Hogeveenseweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. De afstand tot het Noordeinde bedraagt voor het plangebied is bovendien meer dan 100 m. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Project is NIBM
Het plan omvat alleen de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft verder niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
De functiewijzig ing valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
De woning ligt binnen het invloedsgebied (een zone van 200 meter aan beide zijden) van het Noordeinde (N455), te weten op een afstand van circa 105 m. (De noordelijk gelegen Hogeveenseweg ligt op een afstand van minimaal 210 meter.) Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen sprake van een PR 10-6 contour buiten de weg zelf en geen sprake van een relevant groepsrisico (in ieder geval kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Gezien de omvang van het plan (beperkt tot functiewijziging woning) zal het groepsrisico niet toenemen. Verdere maatregelen in het kader van externe veiligheid zijn niet nodig.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie waarvan de PR en/of GR reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 6) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Bereikbaarheid hulpdiensten en bluswatervoorzieningen
De wettelijke aanrijdtijd van de brandweer wordt op deze locatie overschreden met een gemiddelde van ca. 2,5 minuut. Het betreft hier een bestaande situatie, waarin alleen sprake is van een functieomzetting van bedrijfswoning naar plattelandswoning. Het risico dat er meer en ernstigere slachtoffers kunnen zijn bij in geval van een calamiteit wordt geaccepteerd.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Figuur 6: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit gebied er redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen is op 3 tot 5 m onder maaiveld in oude stroomgordels en geulafzettingen van de Formatie van Echteld.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op grond van de Monumentenwet op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 7) heeft het gebied een middelhoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Archeologisch onderzoek ter plaatse van de bebouwing is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 1.000 m² en bodemingrepen die dieper reiken dan 2,5 m.- Mv. De woonbebouwing is minder dan 1.000 m². Bovendien vinden er geen grondingrepen plaats.
Op basis hiervan kan een onderzoek naar archeologie achterwege worden gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient aanbeveling om bij toekomstige grondingrepen de uitvoerder van grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 7: Uitsnede archeologische beleidskaart.
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komen de woningen voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze functiewijziging.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS), of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 10 km ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een functiewijziging van een bestaande (bedrijfs)woning, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Op minimaal 250 meter ten westen van het plangebied ligt het Bentwoud (figuur 8). De functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen nadelige gevolgen voor NNN.
Figuur 8: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Onderhavig initiatief voorziet uitsluitend in een functiewijziging van een bestaande woning. Er vinden voorts geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het gebruik maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze functiewijziging.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomend geval gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch - Plattelandswoning'. Er is uitsluitend de bestaande woning toegestaan binnen het bouwvlak. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is opgenomen in de regels. Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn toegestaan met een maximum oppervlakte van 50 m². In de regels zijn tevens nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van overige bouwwerken.
Bij de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Voor het in het plangegbied gelegen bijgebouw (ten zuidoosten van de woning) is al bij besluit van 14 maart 2013 (kenmerk 201303032287) een omgevingsvergunning verleend voor het hebben van een Beautsysalon aan het Noordeinde 150a. Ten westen hiervan staat ook een bijgebouw. Beide bijgebouwen zijn met een bouwaanduiding opgenomen en maken onderdeel uit van de bijgebouwen ten behoeve van de plattelandswoning. De schoonheidssalon heeft tevens een functieaanduiding gekregen op de verbeelding.
Artikel 4 en 5 Waarde - archeologie 2 en 3
In het plangebied komen gebieden met (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor deze gebieden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
Artikel 6 Waterstaat- Waterkering
Voor het bebouwingslint langs de Noordeinde geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Op deze gronden mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, tenzij advies is ingewonnen bij het hoogheemraadschap.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen geringe wijzigingen voor bouwwerken worden gerealiseerd, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 12.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 12.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
In deze situatie is alleen sprake van een functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar plattelandswoning. Er is dan ook geen sprake van een planontwikkeling als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Tussen initiatiefnemer en gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten, waaronder verhaal van planschade de planschaderisico’s voor de gemeente af te dekken. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.
In het kader van het vooroverleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp bestemmingsplan toegezonden naar een aantal overlegpartners.
Het hoogheemraadschap en de gemeente Alphen aan den Rijn hebben aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben. De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft de volgende opmerkingen gemaakt:
Beschouwing
Conclusie
Naar aanleiding van deze overlegreactie is paragraaf 6.1.6 van de plantoelichting aangevuld.
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden. Initiatiefnemer heeft het voornemen tot wijziging van bedrijfswoning naar plattelandswoning besproken met de eigenaren/ bewoners van de percelen Noordeinde 150, 150b, 150c, Waddinxveen en 152 in Boskoop. Geen van de omwonenden hebben bezwaren geuit tegen het voornemen.
Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 31 januari 2019 gedurende zes weken ter inzage te leggen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.