Plan: | Vredenburghzone |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401 |
De gemeente Waddinxveen is voornemens om het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' ter plaatse van de Vredenburghzone deels te herzien. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op gronden die zijn gelegen in de Vredenburghzone. Het gebied bevind zich aan de Zuidelijke Rondweg bij Waddinxveen. Het huidige terrein is in gebruik als agrarisch grasland. Men is voornemens om het plangebied om te vormen naar extensief recreatief uitloopgebied voor Waddinxveen met natuurwaarden en wateropvang. In dit gebied worden tevens enkele compenserende maatregelen gerealiseerd ten behoeve van de geplande werkzaamheden die worden verricht op het noordwestelijk gelegen plan 'Park Triangel'.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vredenburghzone' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.
Het plangebied Vredenburghzone is gelegen in de Zuidplas, ten (zuid)westen van het plan Park Triangel in Waddinxveen.Het plangebied bestaan uit 3 separate percelen die aan weerzijden van de IJsermanweg, de Beijerincklaan en de Tweede Bloksweg zijn gelegen.
Het betreft de kadastrale percelen:
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrenst door het Moerkappellepad en de N451.
De Zuidelijke Rondeweg vormt de oostlijke begrenzing en aan de noodzijde wordt het plangebied door de Plasweg begrenst. Tenslotte vormt de Vredenburghlaan de westgrens van het plangebied.
De locatie van de Vredenburghzone (tussen de Vredenburglaan en de bebouwde kom van Waddinxveen is in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' van kracht, zoals vastgesteld op 26 juni 2013.
De betreffende gronden hebben de bestemmingen:
Tevens zijn randen van de betreffende percelen gelegen binnen het bestemmingsplan 'Vredenburghlaan' en het inpassingsplan 'Extra Gouwekruising' en hebben in beide plannen de bestemming 'Verkeer'.
Afbeelding - geldend bestemmingsplan en in rood het plangebied (3 gebieden)
De gemeente wil in deze zone een bestemming opnemen die het mogelijk maakt dat de gronden gebruikt kunnen worden als extensief recreatiegebied (met uitloopmogelijkheden voor Waddinxveen) en ingericht als gebied met natuurwaarden en mogelijkheden voor het bergen van water. Horeca wordt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de bestemmingsplanregeling die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Waddinxveen Noord-West', in dit bestemmingsplan niet toegestaan.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom moet dit bestemmingsplan partieel worden herzien.
Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven. Het plangebied bestaat uit drie percelen, zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven.
Perceel 1: gelegen naast de Vredenburghlaan
Perceel 2: gelegen aan de Zuidelijke Rondweg
Perceel 3: gelegen boven de N451 en het Moerkapellepad
De percelen zijn gelegen ten zuidwesten van het woningbouwplan Park Triangel en zijn van oudsher nog ingericht als agrarisch gebied.
Afbeelding - Ligging plangebied
Perceel 1: gelegen naast de Vredenburghlaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie C, nummer 6612
Afbeelding - ligging en foto perceel naast Vredenburghlaan
Perceel 2: gelegen aan de Zuidelijke Rondweg
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie E, nummer 4163 (gedeeltelijk)
Afbeelding - ligging en foto perceel aan de Zuidelijke Rondweg
Perceel 3: gelegen boven de N451 en het Moerkapellepad
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie E, nummers 3884 en 1625
Binnen dit perceel ligt een gemaal met toegangsweg vanaf de Zuidelijke Rondweg.
Afbeelding - ligging en foto perceel boven de N451 en het Moerkapellepad
Landschap
De oorspronkelijke opzet van de polders is alleen nog te herkennen aan de verkaveling en de hoger gelegen dijken aan de randen. De openheid van het landschap is verminderd door stedelijke uitbreidingen, kassencomplexen en de bedrijvigheid rondom voornamelijk de A12. Aan de zuid- en oostkant van de Zuidplaspolder ligt veel infrastructuur: snelwegen, provinciale wegen en spoorlijnen versnipperen het landschap. De vele infradijken in het gebied doorsnijden het landschap en vormen een fysieke en ruimtelijke barrière. De heldere opbouw van het droogmakerijenlandschap is enigszins vertroebeld: de grote open ruimtes in de polders zijn verdeeld.
De omgeving wordt daarnaast gekenmerkt door diepe peilen en hogere peilen (met in de hogere peilen ook een veel geringere drooglegging waardoor te snelle klink van het veen wordt voorkomen) in de hogergelegen veenpolders en resten bovenland. De waterhuishouding van de veenweidegebieden is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de Gouwe, die van de droogmakerijen vooral aan de ringvaart. Beide staan in verbinding met de Hollandsche IJssel. De waterhuishouding binnen de bebouwde kom van Waddinxveen sluit nog aan op deze twee systemen.
Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' is opgesteld om de gewenste realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, paden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied.
Afbeelding - Ligging plangebied
Perceel 1: gelegen naast de Vredenburghlaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie C, nummer 6612
Afbeelding - ligging perceel naast Vredenburghlaan
Afbeelding - doorsnede over perceel naast Vredenburghlaan
Perceel 2 en 3: gelegen aan de Zuidelijke Rondweg en boven de N451 en het
Moerkapellepad
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie E, nummers 1625, 3884 en 4163 (gedeeltelijk)
Afbeelding - ligging perceel aan de Zuidelijke Rondweg en perceel boven de N451 en het Moerkapellepad
Afbeelding - doorsnede over perceel boven de N451 en het Moerkapellepad
Biotoop Ransuil
Tevens zullen de gronden van het plangebied, als compensatie vanuit Plan Triangel, deels worden ingezet als mitigerende maatregel voor de Ransuil.
Afbeelding - Biotoop Ransuil perceel aan de Zuidelijke Rondweg en perceel boven de N451 en het Moerkapellepad
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 of 2023 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is in september 2021 vastgesteld.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ondergeschikt recreatief medegebruik reeds op de percelen toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om op de percelen de realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken.
Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt deze ontwikkeling niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.
Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:
De Vredenburghzone zal dienst gaan doen als groene recreatieve zone voor Waddinxveen. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, ruiterpaden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied. Binnen het plangebied is geen woningbouw mogelijk.
Het initiatief past daarmee binnen het provinciale beleid.
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.
In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
Op de onderstaande structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan als 'Groenblauwe zone' aangeduid. De voorgenomen ontwikkeling beoogt de groen blauwe waarden te versterken en past derhalve volledig binnen de Structuurvisie Waddinxveen.
Afbeelding - structuurvisiekaart
Water, landschap, natuur & recreatie
Afbeelding - Kaart 8 Thema Water, landschap, natuur & recreatie
Kwantitatief en kwalitatief hoogwaardig watersysteem
De gemeente Waddinxveen ligt op één van de laagste plekken in Nederland. Water is daarom een actueel en belangrijk thema in de structuurvisie. De gemeenten Boskoop en Waddinxveen hebben in 2009 een Waterplan opgesteld om de waterkwaliteit en –kwantiteit op langere termijn ook te garanderen, met als doel de veiligheid waarborgen, schoon water en een aantrekkelijke omgeving. De gemeente Waddinxveen hanteert de doelstellingen uit dit plan nog steeds:
Het waterplan geeft aan dat bij investeringen in het watersysteem de prioriteit ligt bij ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het robuuster maken van de hoofddragers van het watersysteem. Dit betekent dat oplossingen van wateropgaven -bijvoorbeeld als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen - zo mogelijk daar worden gezocht. De ontwikkeling van het recreatief en ecologisch netwerk wordt zo mogelijk gecombineerd met de ontwikkeling van deze hoofddragers.
Een belangrijke maatregel voor een beter functionerend en aantrekkelijker watersysteem is de realisatie van meer natuurvriendelijke oevers. Het streven is om 50% van de oeverlengte natuurvriendelijk in te richten. In het uitvoeringsprogramma worden drie projecten genoemd die in deze structuurvisie worden verankerd: herstelplannen voor de Petteplas en Zuiveringsplas en het realiseren van waterberging in de Vredenburghzone. Daarnaast wordt voorzien in het verbeteren van het waterpeil in de polder Achterhof, zodat de verzilting van het gebied wordt tegengegaan.
Duurzaamheid en het thema Water, landschap, natuur & recreatie
Het thema duurzaamheid speelt een essentiële rol binnen dit thema. Alle ambities in deze paragraaf dragen bij aan een kwalitatief en kwantitatief goed aanbod van water, landschap, groen en natuur voor de inwoners, ondernemers en organisaties in Waddinxveen. De gemeente streeft daarbij naar een goede balans tussen de ecologische aspecten van het buitengebied, biodiversiteit, de economische belangen van de agrarische sector en de recreatieve wensen van de bezoekers. Op het gebied van water zet de gemeente in op waterneutraal bouwen. Dat betekent dat wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen consequenties hebben voor het watersysteem deze onder de verantwoordelijkheid van het betreffende project moeten worden opgelost, en dat de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt verbeterd door het toepassen van natuurvriendelijke oevers en het gebruik van duurzame, niet uitloogbare bouwmaterialen.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de werking van het watersysteem in deze omgeving conform het gemeentelijk beleid.
Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren. Een deel van het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Na onderzoek, zie paragraaf 5.7, is echter gebleken dat de gronden een lage archeologische verwachting hebben, vanaf het maaiveld tot en met de diepere ondergrond.
Voor het bestemmingsplan is vanwege de lage verwachting geen archeologische dubbelbestemming nodig. Voor de voorgenomen natuurontwikkeling (met graafwerkzaamheden) is geen verder archeologisch onderzoek meer nodig.
Daarom is in het voorliggend bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.
De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 3.3.1) en wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen effect op of relatie met externe veiligheid.
Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) vastgesteld. Het NWP vervangt het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 en geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.
Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.
Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water' (WBP) vastgesteld.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het plan bepaalt de koers: het geeft richting aan het handelen van het HHSK en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het HHSK kunnen verwachten.
Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving. Het HHSK streeft er naar haar taken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten uit te voeren, bij te dragen aan de leefbaarheid van het gebied en de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem te vergroten. Zo benoemt het waterbeheerplan concrete doelen om de impact van klimaatverandering (adaptatie) en de omvang van de klimaatverandering (mitigatie) te beperken. Een mogelijke aanscherping van doelen zal binnen de planperiode plaatsvinden.
Het HHSK gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van burgers, bedrijven en partners.
Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
In het kader van het bestemmingsplan Park Triangel en het bestemmingsplan Zuidplan Noord is uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken wordt omgegaan (zie navolgend paragraaf 4.2 Water in Vredenburgh).
Ten aanzien van de natuurlijke inrichting en de inrichting van het gebied als waterberging zijn een aantal aspecten van belang in het licht van de waterhuishouding. Hierop wordt hieronder ingegaan.
Inrichting en ecologie
Het plangebied zal natuurvriendelijk worden ingericht. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke inrichting draagt bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.
Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle watergangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden).
Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).
Advies HHSK
De waterparagraaf van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan het HHSK.
Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat planologische of milieutechnische beperkingen dienen te worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.
Een groot deel van het voorliggende hoofdstuk (paragrafen 5.1t/m 5.9) is opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH). Het betreffende document is voor de volledigheid als Bijlage 1 in de toelichting opgenomen.
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beinvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Ook stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
De Wgh verstaat onder geluidsgevoelige bestemmingen (art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mag de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde bedragen. Als bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan deze voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.
Als toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden moet een onderzoek worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen die de geluidsbelasting reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Als deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht, dan kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.
Als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiele aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2012) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel wordt voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.
Afbeelding - Tabel 1.1: Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg-, railverkeer en industrielawaai
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied in kaart te brengen. Ten behoeve van een eventueel te realiseren geluidswal langs de Vredenburghlaan en een geluidswal langs de N251 heeft de ODMH eerder een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 2. In dit onderzoek zijn verschillende varianten van de geluidswal onderzocht.
In elke variant zal de milieukwaliteitsmaat van Miedema uitkomen op een 'redelijk' tot 'tamelijk slecht' woon- en leefklimaat. In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Daarom wordt de genoemde milieukwaliteitsmaat als voldoende geacht.
Omdat er geen geluidgevoelige of milieubelastende functie mogelijk wordt gemaakt, vormt geluid geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op delicha melijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen staan in onderstaande tabel.
Afbeelding - Tabel : Grenswaarden Wet luchtkwaliteit stof jaargemiddelde uurgemiddelde
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden als:
Regeling NIBM
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Bij deze onderstaande gevallen is een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Ook bevat het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken.
Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) . bijvoorbeeld aan de gevels van woningen.
Terwijl bij de 24- uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, daar waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden . bijvoorbeeld "locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is".
In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Ook betreft de ontwikkeling geen realisatie van een voorziening voor kwetsbare groepen. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Het plangebied zal fungeren als bufferzone tussen de (toekomstige) Vredenburghlaan en de bebouwde kom van Waddinxveen. Het te realiseren recreatiegebied zal voornamelijk gebruikt worden door inwoners van Waddinxveen die dit gebied als uitloopgebied gebruiken en hier dus te voet of met de fiets naartoe zullen komen. Er zal daarom niet tot nauwelijks een verkeersaantrekkende werking ontstaan. Het plan draagt daarom in niet betekende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is de NSL monitoringstool benaderd. Hieruit blijkt dat op alle meetpunten in de omgeving de concentratie N02 en PM10 < 35 µg/m3 en de PM 2,5 < 20 µg/m3 is.
Het voornemen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit en de grenswaarden in het plangebied worden niet overschreden. Het aspect 'luchtkwaliteit' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Sinds juni 2019 moet ook rekening worden gehouden met het Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
Wanneer er sprake is van het kunnen toelaten van een bodemgevoelige functie, moet inzichtelijk worden gemaakt of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke functie c.q. bebouwing en gebruik ook mogelijk maken. In onderhavig plan is echter geen sprake van een bodemgevoelige functie waarbij voortdurend (meer dan 2 uur per (werk)dag) mensen verblijven. Ook worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt die de grond raken. Hierdoor is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren. De conclusie is derhalve dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik.
Het aspect bodem staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, Natuurnetwerk Nederland). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2021) en natuurbeheerplan 2021.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening en voert Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uit voor de Wnb.
Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden moeten voorkomen worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing moet in het bezit zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.
Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de "zorgplicht" (art. 1.11), die stelt dat een ieder die weet of edelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen veroorzaakt voor beschermde gebieden en/of flora of fauna, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Stikstofregelgeving
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet natuurbescherming door de toevoeging van een aantal artikelen. De Wsn zet in op een zo ver mogelijke reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van deze wetgeving de partiele vrijstelling van de vergunningplicht voor bouwprojecten. Het gaat hierbij om tijdelijke bouw- of sloopwerkzaamheden. Voor structurele stikstofemissie in de gebruiksfase is de vrijstelling niet van toepassing. Voor de bouwfase geldt wel een prestatieverplichting om met zo duurzaam mogelijk materieel te bouwen.
Er is voor zwel deel gebied 1 als deelgebied 2 een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarin is onderzocht welke beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn in het plangebied.
De quickscan ten aanzien van deelgebied 1 is opgenomen in Bijlage 3 en de quickscan voor deelgebied 2 in Bijlage 4. Hieronder staan in hoofdlijnen de conclusies en het advies van deze uitgevoerde quickscans.
Deellocatie 1 (kadastraal perceel WDV C 6612)
Gebiedsbescherming
Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De te ontwikkelen locatie ligt op circa 7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein). Het dichtstbijzijnde NNN ligt op circa 800 meter afstand. De ontwikkeling betreft het opnieuw inrichten van een perceel dat nu met zand voorbelast is.
De herinrichting bestaat uit het realiseren van een dijk, ingericht met bomen. Met de herinrichting wordt geen negatief effect voorzien op Natura 2000-gebieden of NNN en vormt gebiedsbescherming geen probleem voor de uitvoering van het plan.
Soortenbescherming
Het perceel, dat voorbelast is met zand, kent weinig diversiteit. Tijdens het veldbezoek zijn er dan ook geen beschermde flora waargenomen. Ten aanzien van een de meeste soorten wordt geconcludeerd dat dit deelgebied geen beschermde soorten bevat.
Mogelijk dat het plangebied geschikt habitat is voor de waterspitsmuis, de rugstreeppad en het plangebied is geschikt als leefgebied voor de ringslang.
Bij herinrichting van het perceel (het plaatsen van bomen en het verbreden van watergangen) moet rekening worden gehouden met rugstreeppadden. De rugstreeppad mag niet worden gedood en zijn eieren mogen niet worden vernietigd. Met het ecologisch werkprotocol is het risico dat schade aan rugstreeppadden wordt veroorzaakt klein.
Wanneer de werkzaamheden op het landdeel (het poten van bomen) plaatsvinden buiten de kwetsbare periode van winterrust (herfst/winter) en voor het verbreden van de watergang buiten de kwetsbare periode van voortplanting (voorjaar en zomer), dan wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden. Dit is ter bescherming van deze soorten ook zo in de regels opgenomen.
Daarnaast wordt er aanvullend onderzoek gedaan of de ringslang, waterspitsmuis en rugstreeppad daadwerkelijk voorkomen ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden; dit om uit te sluiten dat er door het uitvoeren van de werkzaamheden schade wordt aangebracht aan deze soorten. Op basis van de uitkomsten van de quickscan zijn de voorgenomen werkzaamheden uitvoerbaar.
Deellocatie 2 (kadastraal perceel WDV E 3884)
Gebiedsbescherming
Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De te ontwikkelen locatie ligt op circa 7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein). Het dichtstbijzijnde NNN ligt op circa 800 meter afstand.
De ontwikkeling betreft het opnieuw inrichten van een perceel dat nu agrarisch grasland is. De herinrichting bestaat uit het omvormen tot een nat natuurgebied met waterberging dat niet toegankelijk zal zijn voor recreatie. Met de herinrichting wordt geen negatief effect voorzien op Natura 2000-gebieden of NNN en vormt gebiedsbescherming geen probleem voor de uitvoering van het plan.
Soortbescherming
Het agrarisch grasland, een monocultuur, kent weinig diversiteit. Beschermde soorten onder de Wnb worden niet verwacht. Wel kunnen in het broedseizoen vogels nestelen op het perceel. Als werkzaamheden op het perceel worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot half juli) of na controle van het plangebied door een ecoloog op nesten en broedsels vormt soortenbescherming geen probleem voor de uitvoering van het plan.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risicofs zoveel mogelijk beperkt.
In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Er worden geen kwetsbare object mogelijk gemaakt. Het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen milieubelastende of milieugevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Omliggende bedrijven zullen daarom ten gevolge van de beoogde bestemmingswijziging niet in de bedrijfsvoering belemmerd worden. Het woon- en leefklimaat terplaatse van nabij gelegen woningen wordt niet geschaad ten gevolge van deze functiewijziging.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen heeft sinds 2012 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. De archeologische waardenkaart is in 2018 geactualiseerd en vastgesteld door middel van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018).
Het bestemmingsplan wordt opgesteld naar aanleiding van de functiewijziging van de deelgebieden A4 (ca. 2,3 ha) en C2 (ca. 3,6 ha). De plangebieden zijn momenteel in gebruik als agrarisch gebied. Het nieuwe gebruik wordt nat natuurgebied en waterberging.
In het kader van het bestemmingsplan Vredenburghzone Waddinxveen deelgebied A4, deelgebied 2 en C2, wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
In de onderstaande afbeedling is een uitsnede van de archeologische waardenkaart (gelijk aan het Parapluplan Archeologie en Parkeren) van de gemeente Waddinxveen weergegeven.
Afbeelding - uitsnede uit de waardenkaart; rode contour: plangebieden A4 en C2 en perceel 2, de donkere zone betreft de ligging van een stroomgordel met Waarde Archeologie 3 (WA3).
Het plangebied deelgebied 2 ligt gebied waar in de diepere ondergrond (2,5 m onder het maaiveld) de zandige en kleiige afzettingen aanwezig zijn van een oude rivierloop (stroomgordel). Deze afzettingen hebben een hoge archeologische verwachting omdat ze vaak de hoge en droge delen vormden in een verder nat en drassig landschap. Door de droge ligging vormden deze afzettingen ideale bewoningslocaties voor de prehistorische jagers en verzamelaars. Daarom is de kans groot dat er ter hoogte van oude stroomgordels archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. In het vigerend bestemmingsplan hebben deze afzettingen dan ook de Waarde Archeologie 3 en is er een archeologisch onderzoek voor bepaalde ontwikkelingen verplicht. Deze verplichting geldt bij ontwikkelingen bij een minimale maat vanaf 1000m2 en bij werkzaamheden dieper dan 2,5 meter onder de grond. Ter plaatse van deelgebied 2 zullen in het kader van dit bestemmingsplan geen werkzaamheden uitgevoerd worden die groter zijn dan deze drempelwaarden. Desondanks is voor dit deelgebied een dubbelbestemming 'waarde - archeologie 3' opgenomen, conform het 'paraplubestemmingsplan archelogie en parkeren'.
Aan weerszijden van de stroomgordelafzettingen bevindt zich een nat en drassig landschap, de zogenaamde komgronden. Dit landschap bestaat uit kleiige en venige afzettingen, hebben nooit droog gelegen en vormden dus geen geschikte bewoningslocaties in het verleden. Daarom geldt voor deze gebieden een kleine kans (lage verwachting) op de aanwezigheid van archeologische resten. Op deze gronden zijn de plangebieden A4 en C2 gelegen.
Nu worden de dieper gelegen stroomgordelafzettingen en komgronden afgedekt door dun een pakket veen en een dikker pakket van klei en zand (wadafzettingen). Beide pakketten zijn gevormd onder water, waardoor er een lage kans is op de aanwezigheid van archeologische resten. Het oorspronkelijke middeleeuwse veenlandschap is geheel vergraven vanwege de turfwinning, waardoor er geen kans meer is op de aanwezigheid van middeleeuwse archeologische resten.
Kortom: ter hoogte van de deelgebieden A4 en C2 geldt een algehele lage archeologische verwachting voor de gehele ondergrond.
Deze lage verwachting wordt bevestigd door twee archeologische onderzoeken. In 2004 is het plangebied Triangel door middel van 213 grondboringen onderzocht (adviesbureau RAAP, rapport 1031, november 2004). Deelgebied C2 grenst direct aan een deel dat door middel van 10 boringen is onderzocht. In 2017 is naar aanleiding van de aanleg van de Vredenburghlaan een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (adviesbureau De Steekproef, rapport 2017-12/06, 12 februari 2018). De beide deelgebieden grenzen direct aan een gebied dat door middel van 34 boringen is onderzocht.
Beide archeologische onderzoeken bevestigen de lage archeologische verwachting van de ondergrond ter hoogte van de deelgebieden A4 en C2 . Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten.
De deelgebieden A4 en C2 maken deel uit van een landschap dat niet geschikt is geweest voor bewoning in het verleden. Er geldt een lage archeologische verwachting, vanaf het maaiveld tot en met de diepere ondergrond.
Voor het nieuwe bestemmingsplan is vanwege de lage verwachting geen archeologische dubbelbestemming nodig. Voor de voorgenomen natuurontwikkeling (met graafwerkzaamheden) is geen verder archeologisch onderzoek meer nodig.
Ter plaatse van deelgebied 2 geldt wel een archeologische verwachting, maar hier worden geen werkzaamheden uitgevoerd die boven de drempelwaarden uitkomen (het deelgebied is zelfs kleiner dan de minimale maat van 1000m2 die geldt); desondanks is hier een archeologische dubbelbestemming opgenomen om te signaleren dat hier archeologische verwachtingswaarden gelden.
Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten onverhoopt toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dan moet het bevoegd gezag (zijnde gemeente Waddinxveen) meteen op de hoogte gesteld worden en een beslissing nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
Als de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dan moet de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven worden. Als de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dan moet beoordeeld worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Feitelijk komen de activiteiten niet voor in het besluit m.e.r. De Activiteiten zijn daarnaast derhalve kleinschalig van aard en uit de nader onderzochte deelaspecten is gebleken dat er geen effect te verwachten is op bestaande waarden. Een m.e.r. procedure of een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.
Gezien de beperkte omvang van het voornemen en de omschrijving van de deelaspecten, waaruit blijkt dat enig effect voorkomen wordt, is een m.e.r. procedure niet noodzakelijk.Het college van B&W heeft naar aanleiding hiervan het besluit genomen dat geen milieueffectrapportage benodigd is, dit besluit is opgenomen in bijlage 5.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:
Artikel 3 Recreatie
De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie'.
Binnen deze bestemming is een natuurgebied met extensieve (dag)recreatie en wateropvang/-berging toegestaan. Daarbij zijn onder andere kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en speelweides toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt en enkel mogelijk ten behoeve van voorzieningen voor openbaar nut en bouwwerken geen gebouw zijnde. Tevens is een regeling opgenomen inzake Omgevingsvergunning(plicht) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor.
Ten behoeve van de, blijkens het paraplubestemmingsplan archeologie en parkeren, op het deelgebied 2 aanwezige archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming opgenomen voor dit gedeelte van het plangebied. Deze archeologische dubbelbestemming is gelijk aan de dubbelbestemming die op is genomen in het 'paraplubestemmingsplan Archeologie en parkeren'.
Artikel 5 Waterstaat - Waterberging
Ten behoeve van het veilig stellen van de onderhoudszone rondom de Zuidelijke Dwarstocht is aan weerszijden hiervan een zone van 5 m opgenomen waar deze dubbelbestemming geldt. De breedte van de onderhoudsstrook geldt vanaf de boveninsteek van het talud, tenzij het talud dermate flauw is (1:7 of flauwer) dat onderhoudsmaterieel hierop kan rijden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Afhankelijk van de aard van het plan dient nader te worden ingegaan op de beargumentering dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De gemeente is zelf initatiefnemer en de financiering voor het plan is geregeld.
Eventueel uit het plan voortvloeiende planschade is voor rekening van de gemeente.
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden.
Het ontwerp van dit bestemmingsplansplan heeft vanaf 16 juni 2022 tot en met 27 juli 2022 ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp zijn geen zienswijzen ontvangen.
Gelijktijdig met de terinzagelegging is het bestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de wettelijk verplichte relevante overlegpartners.