direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitwerkingsplan Starrenburg III
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.UPStarrenburgIII-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 uitwerkingsplan

het uitwerkingsplan Uitwerkingsplan Starrenburg III met identificatienummer NL.IMRO.0626.UPStarrenburgIII-VA01 van de gemeente Voorschoten.

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aan- en uitbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat, welk gebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning, functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie.

1.6 aan-huis-verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwvlak per bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met het hoofdgebouw.

1.10 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 bijgebouw

een bij een woning behorend vrijstaand gebouw, dat minimaal 1 m afstand houdt tot het hoofdgebouw en/of andere bouwwerken, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de woning en dat niet voor bewoning is bestemd.

1.22 calamiteitenontsluiting

ontsluiting voor nood en hulpdiensten oa ambulances en brandweerwagens

1.23 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.24 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.25 eengezinswoning

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat.

1.26 erker

een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw, uitsluitend op de begane grond.

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 gestapelde woningen

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen.

1.29 gevellijn

de op de verbeelding aangegeven lijn waar de voorgevel van een hoofdgebouw naar toe is gekeerd die niet door gebouwen mag worden overschreden behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.31 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.

1.32 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

1.33 overkapping

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.34 peil
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd het door het Hoogheemraadschap ter plaatse vastgestelde waterpeil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.35 pergola

open constructie waar klim- en leiplanten langs groeien.

1.36 raamprostitutie

de prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg wordt aangeboden.

1.37 slopen

het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.

1.38 tuin

het gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.

1.39 veranda

een overdekte galerij die zich voor, langs of om een woning bevindt.

1.40 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel.

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.42 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.43 zolder

een ruimte onder het dak van een gebouw die niet geschikt is voor verblijf, maar wel voor opslag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de goothoogte van een gebouw:

in aanvulling op het bepaalde in lid 2.2. geldt voor gebouwen:

  • a. vanaf het peil tot de snijlijn van de gevel met het dak; indien zich op enige zijde van het gebouw één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot van de dakkapel c.q. de dakopbouw als goothoogte aangemerkt;
  • b. indien zich – ingeval van een lessenaarsdak – meerdere, van elkaar verschillende hoogten aanwezig zijn, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 diepte

de lengte loodrecht gemeten vanuit een gevel van de woning en het verlengde daarvan.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsplanvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons, liftopbouwen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeergarage': een ondergrondse parkeergarage, met inachtneming van de regels onder 15.1;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger: een aanlegsteiger, met inachtneming van de regels onder 15.2;
  • d. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • e. perceelontsluitingen;
  • f. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • g. onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval;
  • h. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen waaronder een gemaal;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm verkeer - calamiteiten ontsluiting' tevens en calamiteiten ontsluiting en een langzaamverkeersverbinding;
  • k. uitkijkpunten;

met daarbij behorende:

  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. oevers en kaden;
  • o. kabels en leidingen.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels.

3.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. oppervlakte maximaal 25 m²;
    • 2. bouwhoogte maximaal 4 m;
    • 3. afstand tot een bestemmingsgrens minimaal 3 m;
    • 4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'Gemaal' kan worden afgeweken van het bepaalde in sub 3.
  • b. Overige gebouwen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de inhoud van gebouwen ten behoeve van groen-, speel-, verkeers- en parkeervoorzieningen mag maximaal 15 m³ bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de in sub a bedoelde gebouwen mag maximaal 3 m bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:

  • a. maximaal 12 m voor palen en masten;
  • b. maximaal 1 m voor erfafscheidingen;
  • c. maximaal 5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeergarage': een ondergrondse parkeergarage, met inachtneming van de regels onder 15.1;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaats': mede voor parkeeropstelplaatsen op eigen terrein, met een maximum van 2 plaatsen per woning;

met daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. toegangspaden;
  • g. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels.

4.2.1 Gebouwen

Gebouwen, fietsen- en containerbergingen en overkappingen zijn niet toegestaan, behoudens het bepaalde in lid 4.2.3 en 4.4.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:

  • a. maximaal 1 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • b. maximaal 7 m voor vlaggenmasten;
  • c. maximaal 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.3 Erker
  • a. ten behoeve van het naastgelegen hoofdgebouw mag op de bestemming 'Tuin' een erker gerealiseerd worden;
  • b. en erker mag uitsluitend aan de voorgevel of zijgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • c. de breedte van een erker bedraagt niet meer dan 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw met een maximum van 3,5 m;
  • d. de diepte van een erker bedraagt niet meer dan 1,25 m;
  • e. de hoogte van een erker bedraagt niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw:
  • f. de afstand van een erker tot aan de perceelsgrens die aan de voorzijde van het perceel ligt, bedraagt minimaal 2 m;
  • g. de afstand van een erker tot aan de perceelsgrens die aan de zijzijde van het perceel ligt, bedraagt minimaal 1 m.

4.2.4 Pergola en veranda
  • a. ten behoeve het naastgelegen hoofdgebouw mag op de bestemming 'Tuin' een pergola en/of veranda gerealiseerd worden;
  • b. een pergola en/of veranda mag uitsluitend aan de voorgevel of zijgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
  • c. de diepte van een pergola en/of veranda bedraagt maximaal 2 meter;
  • d. de hoogte van een pergola en/of veranda mag niet meer dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. de afstand van een pergola en/of veranda tot aan het openbaar toegankelijk gebied, bedraagt minimaal 1 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met het ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van het bouwen van:

  • a. een fietsenberging, tot een oppervlakte van 3 m² en een bouwhoogte van 1,2 m, waarbij geldt dat een omgevingsvergunning alleen wordt verleend indien een dergelijke voorziening niet inpandig of elders bij de betreffende woning kan worden gerealiseerd, met een redelijke bereikbaarheid en toegankelijkheid vanaf de openbare weg;
  • b. een containerberging, tot een oppervlakte van 2 m² en een bouwhoogte van 1,2 m, waarbij geldt dat een omgevingsvergunning alleen wordt verleend indien een dergelijke voorziening niet inpandig of elders bij de betreffende woning kan worden gerealiseerd, met een redelijke bereikbaarheid en toegankelijkheid vanaf de openbare weg;
  • c. een pergola en/of veranda binnen een afstand van 1 m tot openbaar toegankelijk gebied mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeerswegen, bestaande uit maximaal 2 rijstroken (uitgezonderd voorsorteerstroken);
  • b. openbaar vervoersvoorzieningen;
  • c. parkeerplaatsen en -terreinen;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeergarage': een ondergrondse parkeergarage, met inachtneming van de regels onder 15.1;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor de aanleg en/of instandhouding van een brug en andere oeververbindingen;
  • f. pleinen, woonerven, voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;
  • g. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. voorzieningen voor afvalinzameling;
  • j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • m. kabels en leidingen;
5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels.

5.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. oppervlakte maximaal 25 m²;
    • 2. bouwhoogte maximaal 4 m;
    • 3. afstand tot een bestemmingsgrens minimaal 3 m.
  • b. Overige gebouwen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de inhoud van gebouwen ten behoeve van groen-, speel-, verkeers- en parkeervoorzieningen mag maximaal 15 m³ bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de in sub a bedoelde gebouwen mag maximaal 3 m bedragen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:

  • a. maximaal 10 voor verkeers- en openbaar vervoersvoorzieningen, waaronder bruggen;
  • b. maximaal 12 m voor palen en masten;
  • c. maximaal 5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1' is doorgaand verkeer alleen toegestaan voor hulpdiensten, voertuigen voor afvalinzameling en langzaam verkeer.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen;
  • d. waterwegen;
  • e. vijvers en plassen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor de aanleg en/of instandhouding van een brug en andere oeververbindingen;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger: een aanlegsteiger, met inachtneming van de regels onder 15.2;

met daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. oevers en kaden;
  • j. perceelsontsluitingen en langzaam verkeer;
  • k. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels.

6.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:

  • a. maximaal 7 m voor palen en masten;
  • b. maximaal 5 m voor bruggen;
  • c. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeergarage': een ondergrondse parkeergarage, met inachtneming van de regels onder 15.1;
  • c. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • d. parkeerplaatsen;
  • e. bergingen;

met daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. erven en tuinen;
  • j. pleinen, woonerven, voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;
  • k. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. kabels en leidingen;
  • m. groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels.

7.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • c. het gezamenlijk aantal grondgebonden en gestapelde woningen binnen het plangebied mag maximaal 356 woningen bedragen;
  • d. indien de figuur 'gevellijn' is opgenomen dient één van de gevels van de woning volledig in de gevellijn te worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid, met dien verstande dat maximaal 20% van het totaal aantal woningen als bedoeld onder 7.2.1 onder c mag worden gebouwd tussen de 12 m en 20 m;

7.2.2 Dakkappellen
  • a. op het dakvlak van (het dak van) een hoofdgebouw is een dakkapel toegestaan, mits op het betreffende dakvlak, voor zover behorende bij de betreffende woning, niet reeds een dakkapel aanwezig is;
  • b. de afstand van een dakkapel tot aan de onderzijde van het dakvlak bedraagt minimaal 0,5 m en maximaal 1 m;
  • c. de afstand van een dakkapel tot aan de bovenzijde van het dakvlak bedraagt minimaal 0,5 m;
  • d. de afstand van een dakkapel tot aan de zijkant van het dakvlak, dan wel woningscheidende muur, bedraagt minimaal 0,5 m;
  • e. de ruimte tussen dakkapellen bedraagt minimaal 1 m;
  • f. de bouwhoogte van een dakkapel bedraagt maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak, met een maximum van 1,5 m;
  • g. de breedte van een dakkapel bedraagt maximaal 50% van de breedte van het dakvlak, met een maximum van 3 m.

7.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen
  • a. bij ieder hoofdgebouw zijn aanbouwen en bijgebouwen toegestaan;
  • b. de diepte van een aanbouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 70 m² bedragen, mits niet meer dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bij die woning behorende gronden buiten het bouwvlak wordt bebouwd;
  • d. de oppervlakte van een aanbouw of bijgebouw maximaal 30 m² bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een aanbouw of bijgebouw mag niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedragen;
  • f. in aanvulling op het bepaalde onder e kan voor een aanbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw, waarvan de kaprichting evenwijdig loopt aan de openbare weg, een bouwhoogte van maximaal 7 m worden toegestaan, indien:
    • 1. deze kap overeenkomstig vorm, richting en hellingshoek van het hoofdgebouw wordt uitgevoerd;
    • 2. geen hogere bouwhoogte ontstaat dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; en
    • 3. een hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een goede beeldkwaliteit;
  • g. aanbouwen en bijgebouwen mogen niet worden voorzien van dakkapellen of balkons;
  • h. bijgebouwen mogen niet worden voorzien van dakterrassen.

7.2.4 Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. oppervlakte maximaal 25 m²;
  • b. bouwhoogte maximaal 4 m.

7.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 3 m voor pergola's;
    • 2. maximaal 2 m voor erfafscheidingen voor zover gelegen achter (het verlengde van de) de voorgevel;
    • 3. maximaal 1 m voor overige erfafscheidingen;
    • 4. maximaal 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. van dakterrassen op aanbouwen mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van de woning niet meer dan 3 m bedragen, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en de achterperceelgrens niet minder dan 2 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de terrasafscheiding, gemeten vanaf de voet daarvan, niet meer dan 1,2 m bedragen;
  • c. van balkons aan de woning mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van de woning niet meer dan 1,5 m bedragen, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen en de achterperceelgrens niet minder dan 2 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de balkonafscheiding, gemeten vanaf de voet daarvan, niet meer dan 1,2 m bedragen;
  • d. van privacyschermen op dakterrassen en balkons mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van de woning niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de terrasafscheidingen, gemeten vanaf de voet daarvan, niet meer dan 1,8 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b en c mogen dakterrassen en balkons worden gebouwd op minder dan 2 m tot de zijdelingse perceelsgrenzen en/of de achterperceelgrens, voor zover het erf grenst aan een openbare weg, openbaar groen of een openbaar water is, ook nadat deze hun openbare bestemming hebben verloren.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Beroep-aan-huis

In of bij een woning is de uitoefening van een beroep-aan-huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte met een maximum van 50 m² per woning bedragen;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

7.3.2 Bedrijf-aan-huis

In of bij een woning is de vestiging van een bedrijf-aan-huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend bedrijfsactiviteiten, behorende tot milieucategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten) zijn toegestaan;
  • b. de index voor verkeersaantrekkende werking in de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten mag niet hoger zijn dan 1P of 1G (potentieel geringe verkeersaantrekkende werking voor personen- en goederenvervoer);
  • c. horeca- of detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • d. een seksinrichting, porno- of escortbedrijf is niet toegestaan;
  • e. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf-aan-huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte bedoeld voor beroep-aan-huis (zie 24.3.1), mag niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;
  • f. op erven en tuinen is buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf niet toegestaan;
  • g. het bedrijf mag niet leiden tot vergroting van de parkeerdruk, tenzij hierin op eigen terrein volledig kan worden voorzien;
  • h. vanwege de bedrijfsactiviteiten mogen geen parkeerplaatsen op eigen terrein verloren gaan;
  • i. behoudens vervoersbewegingen mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden;
  • j. de bedrijfsactiviteit moet hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden;
  • k. het aanbrengen van reclamevoorwerpen (zoals lichtbakken) is niet toegestaan, met uitzondering van een naambordje van ten hoogste 0,16 m² (40 x 40 cm);
  • l. de bedrijfsactiviteit mag slechts worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning.

Artikel 8 Wonen - Gestapeld

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van gestapelde woningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - half verdiepte parkeergarage': een half verdiepte parkeergarage;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeergarage': een ondergrondse parkeergarage, met inachtneming van de regels onder 15.1;
  • d. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met daarbij behorende:

  • e. gebouwen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. erven en tuinen;
  • i. pleinen, woonerven, voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;
  • j. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. kabels en leidingen;
  • l. groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels.

8.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. de hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel bin het  bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage” is aangegeven;
  • c. het gezamenlijk aantal grondgebonden en gestapelde woningen binnen het plangebied mag maximaal 356 woningen bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangeduid, met dien verstande dat maximaal 20% van het totaal aantal woningen als bedoeld onder 8.2.1 onder b mag worden gebouwd tussen de 12 m en 20 m.

8.2.2 Aanbouwen en bijgebouwen
  • a. bij ieder hoofdgebouw zijn aanbouwen en bijgebouwen toegestaan;
  • b. de diepte van een aanbouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 70 m² bedragen, mits niet meer dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bij die woning behorende gronden buiten het bouwvlak wordt bebouwd;
  • d. de oppervlakte van een aanbouw of bijgebouw maximaal 30 m² bedraagt;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een aanbouw of bijgebouw mag niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedragen;
  • f. in aanvulling op het bepaalde onder d kan voor een aanbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw, waarvan de kaprichting evenwijdig loopt aan de openbare weg, een bouwhoogte van maximaal 7 m worden toegestaan, indien:
    • 1. deze kap overeenkomstig vorm, richting en hellingshoek van het hoofdgebouw wordt uitgevoerd;
    • 2. geen hogere bouwhoogte ontstaat dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw; en
    • 3. een hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een goede beeldkwaliteit;
  • g. aanbouwen en bijgebouwen mogen niet worden voorzien van dakkapellen of balkons;
  • h. bijgebouwen mogen niet worden voorzien van dakterrassen.

8.2.3 Nutsvoorzieningen

Nutsvoorzieningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. oppervlakte maximaal 25 m²;
  • b. bouwhoogte maximaal 4 m.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 3 m voor pergola's;
    • 2. maximaal 2 m voor erfafscheidingen voor zover gelegen achter (het verlengde van) de voorgevel;
    • 3. maximaal 1 m voor overige erfafscheidingen;
    • 4. maximaal 2 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. van balkons aan het hoofdgebouw mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1,5 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de balkonafscheiding niet meer dan 1,2 m bedragen;
  • c. van privacyschermen op dakterrassen en balkons mag:
    • 1. de diepte uit de betreffende gevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van de terrasafscheidingen niet meer dan 1,8 m bedragen.

8.2.5 Ondergrondse bouwwerken

De bouwdiepte van een half verdiepte parkeergarage mag niet meer bedragen dan -2 m onder peil.

8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Beroep-aan-huis

In of bij een woning is de uitoefening van een beroep-aan-huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte met een maximum van 50 m² per woning bedragen;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

8.3.2 Bedrijf-aan-huis

In of bij een woning is de vestiging van een bedrijf-aan-huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uitsluitend bedrijfsactiviteiten, behorende tot categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten) zijn toegestaan;
  • b. de index voor verkeersaantrekkende werking in de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten mag niet hoger zijn dan 1P of 1G (potentieel geringe verkeersaantrekkende werking voor personen- en goederenvervoer);
  • c. horeca- of detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • d. een seksinrichting, porno- of escortbedrijf is niet toegestaan;
  • e. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf-aan-huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte bedoeld voor beroep-aan-huis (zie 25.3.1), mag niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50 m²;
  • f. op erven en tuinen is buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf niet toegestaan;
  • g. het bedrijf mag niet leiden tot vergroting van de parkeerdruk, tenzij hierin op eigen terrein volledig kan worden voorzien;
  • h. vanwege de bedrijfsactiviteiten mogen geen parkeerplaatsen op eigen terrein verloren gaan;
  • i. behoudens vervoersbewegingen mogen geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaatsvinden;
  • j. de bedrijfsactiviteit moet hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden;
  • k. het aanbrengen van reclamevoorwerpen (zoals lichtbakken) is niet toegestaan, met uitzondering van een naambordje van ten hoogste 0,16 m² (40 x 40 cm);
  • l. de bedrijfsactiviteit mag slechts worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  • c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
  • d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

9.2.2 Selectiebesluit

De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 9.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 9.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.

9.2.3 Advies

Indien er sprake is van een activiteit waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 9.2.1 onder b en c en waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kan de aanvrager vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 indien:

  • a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de archeologische waarden, zoals onder lid 9.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek, zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    • 4. de begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 9.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het ondergronds slopen waarbij er funderingsbalken verwijderd, getrokken of afgebroken worden;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

9.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 9.4.1 is niet van toepassing indien de grondroerende werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 9.3, sub a en b in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een certificaat zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  • g. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • h. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.

9.4.3 Selectiebesluit

De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 9.4.2 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 9.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.

9.4.4 Advies

Indien er sprake is van een activiteit waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 9.4.2 onder b en c en waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kan de aanvrager vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

9.4.5 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:

  • a. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op artikel 9.4.5 onder b bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    • 4. het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen;
    • 5. de begeleiding van de activiteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
9.5 Beoordeling

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3 en 9.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3-bufferzone

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3-bufferzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden met betrekking tot de UNESCO bufferzone met resten die te maken hebben met het Kanaal van Corbulo. Deze zone is een zone van provinciaal belang.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, tenzij het bouwplan betrekking heeft op:

  • a. de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  • c. een bouwwerk waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
  • d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.2.2 Selectiebesluit

De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 10.2.1 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologisch waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 10.3 onder b zijn van overeenkomstige toepassing.

10.2.3 Advies

Indien er sprake is van het bouwen van een bouwwerk waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 10.2.1 onder b en c en waarvoor en omgevingsvergunning is vereist, kan de aanvrager vooraf schriftelijk archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

10.3 Afwijken van de bouwregels

 Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.1 indien:

  • a. de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de archeologische waarden, zoals onder lid 10.3 sub a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderende archeologisch onderzoek, zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    • 4. de begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Werkzaamheden

Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 10.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend het afgraven, ophogen, verwijderen van oude funderingen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, alsmede het verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het ondergronds slopen waarbij er funderingsbalken verwijderd, getrokken of afgebroken worden;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.

10.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 10.4.1, is niet van toepassing, indien de grondroerende werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 10.3, sub a en b in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. niet dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd door de houder van een certificaat zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  • g. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • h. worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.

10.4.3 Selectiebesluit

De uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 10.4.2 onder b en c, zijn niet van toepassing indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een selectiebesluit is afgegeven. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate is vastgesteld. De bepalingen van artikel 10.4.5 onder c zijn van overeenkomstige toepassing.

10.4.4 Advies

Indien er sprake is van een activiteit waarbij niet voldaan wordt aan de uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 10.4.2 onder b en c en waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kan de aanvrager vooraf schriftelijk een archeologisch advies inwinnen bij de archeologisch adviseur van het bevoegd gezag.

10.4.5 Voorwaarden

De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:

  • a. de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op artikel 10.4.5 onder b bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    • 2. het doen van (aanvullend) inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    • 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    • 4. het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen;
    • 5. de begeleiding van de activiteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
10.5 Beoordeling

Alvorens de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 10.3 en 10.4, te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, de bescherming en het beheer van de ter plaatse van de gronden aanwezige waterkeringen.

11.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 met inachtneming van de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  • b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend hoort het bevoegd gezag het waterschap, Hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
  • b. Het in onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast.
  • d. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend hoort het bevoegd gezag het waterschap, Hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Bestaande maatafwijkingen (bouwhoogte en afstand)

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige bouwhoogte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum bouwhoogte of minimum afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders worden gesitueerd.

13.2 Voorwaardelijke verplichting - geluid

Een Omgevingsvergunning bouwen voor woningen kan slechts worden verleend als is aangetoond dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder dan wel de vastgestelde hogere waarden waarbij wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. bij de aanvraag Omgevingsvergunning bouwen is gemotiveerd op welke wijze invulling is gegeven aan akoestische compensatie in de vorm van een ten minste +3 dB zwaardere gevelwering dan volgens het Bouwbesluit 2012 als een woning een geluidbelasting heeft van meer dan 53 dB (na aftrek artikel 110g Wgh);
  • b. er geen dove gevel is toegepast;
  • c. woningen met een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai beschikken over ten minste één stille gevel (<  48 dB), of ten minste één gevel met geluidsluw te openen delen grenzend aan een geluidsgevoelige ruimte;
  • d. verblijven alsmede ten minste 1 buitenruimte moeten zoveel mogelijk aan de niet hoogst geluidbelaste gevel worden gesitueerd.
13.3 Parkeerregeling

Een omgevingsvergunning voor woningen kan slechts worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en in stand wordt gehouden, overeenkomstig de volgende minimale parkeernormen:

  • a. 1,2 parkeerplaats per gestapelde of aaneengesloten woning;
  • b. 1,5 parkeerplaats per vrijstaande of twee-onder-één-kapwoning;
  • c. de parkeeropstelplaats op eigen erf mag als parkeerplaats worden meegeteld.
13.4 Afsluitbare mechanische ventilatie

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een woning, mag pas worden verleend, indien in voldoende mate is aangetoond dat die woning wordt voorzien van een afsluitbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  • a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
14.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  • a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  • b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  • c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Ondergrondse parkeergarage
  • a. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeergarage': een ondergrondse parkeergarage, inclusief in- en uitritten, met dien verstande dat:
    • 1. het aanduidingsvlak voor maximaal 100% ondergronds mag worden bebouwd;
    • 2. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken niet meer mag bedragen dan -4,8 m onder peil.
  • b. De inhoud van bovengrondse gebouwen ten behoeve van verkeers- en parkeervoorzieningen mag maximaal 15 m³ bedragen.
  • c. De bouwhoogte van de in sub b bedoelde gebouwen mag maximaal 3 m bedragen.
15.2 Aanlegsteigers
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger' is een aanlegsteiger inclusief oeververbinding toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. per woning 1 aanlegsteiger is toegestaan voor zover grenzend aan de aanduiding 'aanlegsteiger';
    • 2. de maximale breedte van de aanlegsteiger 5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste het aansluitend maaiveld bedraagt.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1' is een aanlegsteiger inclusief oeververbinding toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. per woning 1 aanlegsteiger is toegestaan voor zover grenzend aan de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger 1';
    • 2. de maximale breedte van de aanlegsteiger 10 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste het aansluitend maaiveld bedraagt.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Bouwwerken voor algemeen nut
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut, mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 30 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3 m.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend indien daardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden of kunnen worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

17.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens indien en voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • b. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, indien en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

18.2 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Indien en voor zover dubbelbestemmingen samenvallen gelden:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het uitwerkingsplan Uitwerkingsplan Starrenburg III'.