Plan: | Buitenplaats Duivenvoorde 2011 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0626.Duivenvoorde-BP50 |
Zoals ook in het deels met het voorliggende plan te vervangen bestemmingsplan "Buitengebied" als hoofdlijn is verankerd, is de ruimtelijke ontwikkeling in het gehele gebied van de Duivenvoordecorridor primair gericht op consolidatie respectievelijk versterking van het huidige landschapsbeeld. Dit beeld wordt in het relatief kleine plangebied van het voorliggende plan bepaald door het landgoed Duivenvoorde met zijn talrijke landerijen en bosschages.
Het voorliggende plan maakt enkele ingrepen respectievelijk ontwikkelingen van zeer beperkte omvang mogelijk, die mede bijdragen aan het waarborgen van een gecontinueerde exploitatie van het landgoed en het kasteel en daarbij ook een bijdrage leveren aan het versterken van de recreatieve betekenis en de belevingswaarde van het landgoed.
Op 14 november 2006 is door het bestuur van de Stichting Duivenvoorde de "Landgoedvisie Duivenvoorde" vastgesteld. Met deze visie verwoordt het bestuur zijn beleid met betrekking tot de ontwikkeling van het landgoed Duivenvoorde op de middellange termijn. Het kader van de visie wordt gevormd door de statutaire doelstelling van de Stichting:
"Het doel van de stichting is het behoud van het kasteel met inboedel en landgoed Duivenvoorde te Voorschoten als cultuur- en natuurmonument en het behoud van de daarbij behorende archieven".
Voorts is rekening gehouden met ontwikkelingen op economisch en planologisch gebied, die hun invloed op het landgoed zullen hebben.
De visie beschrijft de toekomstvisie voor het landgoed als geheel, maar gaat ook in op het toekomstig functioneren van de diverse onderdelen van het landgoed, te weten:
De uitgangspunten en doelstellingen van de Landgoedvisie Duivenvoorde worden door de gemeente Voorschoten onderschreven. De Landgoedvisie van de Stichting vormt dan ook een belangrijke basis voor de in dit hoofdstuk beschreven visie op het plangebied. Het voorliggende bestemmingsplan is noodzakelijk om een aantal in de Landgoedvisie beschreven en onderbouwde ingrepen in het plangebied van een passende juridisch-planologische grondslag te voorzien.
In opdracht van de gemeente Voorschoten en de Stichting Duivenvoorde is een wervend en realistisch toekomstperspectief uitgewerkt, waarbij wordt aangesloten op de gemeentelijke structuurvisie, het bestemmingsplan en de onder 4.2.2 beschreven landgoedvisie. Dit toekomstperspectief is geconcretiseerd in een inrichtingsschets en gespiegeld in een uitvoeringsprogramma. De voorstellen zijn op hoofdlijnen financieel onderbouwd, waarbij de sanering van het glasbestand de belangrijkste ingang vormt. Eén en ander is vastgelegd in het rapport "Van glas naar gras" dat op 26 februari 2008 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
Het herstel- en ontwikkelingsplan voor de parkaanleg rond kasteel Duivenvoorde, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de juridisch-planologische basis vormt, maakt onderdeel uit van de totale herinrichting van de Duivenvoordecorridor zoals beschreven in het rapport.
Het herstel- en ontwikkelingsplan voor de parkaanleg rond kasteel Duivenvoorde, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de juridisch-planologische basis vormt, maakt onderdeel uit van de totale herinrichting van de Duivenvoordecorridor zoals beschreven in het rapport "Van glas naar gras" (zie: 4.2.3).
Duivenvoorde is een buitengewoon object in een tamelijk chaotische omgeving. Tot zo'n 50 jaar geleden was het landschap en het daarin gelegen landgoed eeuwenlang nauwelijks van karakter veranderd. Te midden van een weids en open veenweidegebied lag de statige buitenplaats Duivenvoorde met zijn forse opgaande beplanting als een weelderig eiland in zijn omgeving. De overige bewoning en de (voornamelijk agrarische) bedrijvigheid was geconcentreerd in de occupatielinten die de strandwallen volgenden die hier vooral in de ondergrond aanwezig zijn. Deze situatie is weliswaar thans nog zo herkenbaar, maar lang niet meer zo duidelijk en dramatisch als voorheen het geval was. In de laatste decennia heeft de verstedelijking en de daarmee gepaard gaande stadsrand-verschijnselen zich tot aan de buitenplaats uitgebreid.
De buitenplaats zelf is ook door de tijd heen langzamerhand veranderd. Het terrein is op sommige plaatsen dichtgegroeid, boomgroepen en solitairen zijn deels verdwenen en anderen zijn aangeplant, paden zijn in onbruik geraakt of verlegd, waterpartijen zijn verland of gedempt en de gazons zijn verruigd. De structuur is nog wel herkenbaar, de grootsheid van de oorspronkelijke aanleg evenzeer. Het algehele voorkomen is echter niet meer zo ruimtelijk en heroïsch als voorheen het geval moet zijn geweest. De buitenplaats staat op het punt in verval te raken. Een forse ingreep om de kwalitatief-ruimtelijke situatie weer op het juiste spoor te krijgen is dringend gewenst.
Om het verval te keren en te weten hoe de buitenplaats in de komende eeuw in stand zou moeten blijven is een plan nodig, een samenhangend ruimtelijk beleid. Zo'n plan kan alleen gemaakt worden als er voldoende kennis voorhanden is van de geschiedenings van de buitenplaats. Alleen dan kan begrepen worden waarom een aantal elementen zo zijn zoals die nu worden aangetroffen. Een grondige analyse van het beschikbare cartografische - en foto-materiaal is daarbij onontbeerlijk.
De geschiedenis van het park bij Duivenvoorde laat zich analyseren aan de hand van een vijftal kaarten van situaties die min of meer gedetailleerd zijn weergegeven op kaarten uit die periode.
De eerste beschikbare kaart is die uit 1615. Het park rondom Duivenvoorde, volgens de stijlkenmerken uit die tijd formeel van opzet, had nog niet de huidige omvang maar wel dezelfde opbouw. Een duidelijk gemarkeerd blok in het verder open landschap dat rationeel was ontgonnen met lange opstrekkende sloten. De buitenplaats paste en past nog steeds naadloos in deze strakke rechtlijnige verkaveling. De buitenplaats was met een lange toegangsweg vanaf de Voorschoterweg enerzijds en vanaf de Wassenaarse weg (De Horsten) anderzijds bereikbaar.
De parkaanleg was redelijk overzichtelijk. Direct rondom het kasteel met zijn gracht lagen de besloten stijltuinen. Voor het kasteel lag een plein met pelotons bomen en in noordelijke richting bevonden zich de omsloten moestuinen en boomgaarden. Het geheel was omringd met hakhoutbosschages die goed ontwaterd waren door een stelsel van dicht bij elkaar gelegen parallelle sloten. Dit waterrijke karakter van de buitenplaats is een kenmerkend eigenschap gebleven in de ontwikkeling van de parkaanleg van Duivenvoorde.
De kaart uit 1703, die de situatie rondom 1680 schetst, laat zien dat de situatie sinds 1615 niet wezenlijk is gewijzigd. Deze kaart is wel beduidend meer gedetailleerd zodat daarmee een beter inzicht wordt verkregen in de parkaanleg van Duivenvoorde in de zeventiende eeuw. Een belangrijk verschil is wel dat ten zuiden van de noordelijke oprijlaan er ook een zuidelijke oprijlaan vanaf de Voorschoterweg is aangelegd. De aanleg direct rondom het kasteel is nog in opzet gelijk gebleven. Wel zijn er ter weerszijden van de zuidoostelijk zichtas twee bijhuizen verschenen en is deze zichtas daarmee formeler en belangrijker geworden.
In 1717 is de parkaanleg van de buitenplaats niet alleen aanmerkelijk uitgebreid, en wel tot globaal zijn huidige vorm, maar vooral vorstelijk verfraaid. Rondom het kasteel met zijn gracht liggen in een binnenring en een buitenring een serie tuinen, boomgaarden, waterkommen, kanalen, bosquets, lanen en parterres. De formele waterpartijen zoeken aansluiting bij, of beter gezegd, zijn transformaties van, de sloten en weteringen in het omliggend landschap. Het kasteel heeft naast een monumentale zichtas over een kanaal en grote waterkom in de richting van de Voorschoterweg, ook een noordwestelijke formele zichtas over een langgerekte waterpartij, maar die wordt binnen het parkgebied beëindigd.
Deze grootse formele aanleg is volgens de kadastrale kaart uit circa 1850 waar alleen de waterpartijen op vermeld staan, voor slechts een gering deel gewijzigd, in een meer informele landschappelijke aanleg. In plaats van de brug in de zuidoostelijke zichtas is de huidige zuidwestelijk-noordoostelijk gelegen brug gebouwd waardoor er ruim zicht kwam op een landschappelijke waterpartij die de blik van de centrale as in zuidoostelijke richting af leidt.
De kaarten en luchtfoto's van de afgelopen 150 jaar laten een min of meer gelijke landschappelijke aanleg zien. Het carré van weelderig opgaand groen is gebleven, en daarmee de inbedding in het omringend landschap, alleen de oorspronkelijke formele aanleg is nu in zijn geheel verlandschappelijkt. De grote landschappelijke waterpartij in zuidelijke richting met bijbehorende zichtas zoals op de kaart uit 1850 stond, is ook in noordelijke richting uitgebreid waarbij de daar aanwezige formele waterkom in de landschappelijke waterpartij is geïncorporeerd. Daardoor is het kasteel op een ruimtelijk overtuigende wijze op een diagonaal komen te liggen wat de gehele aanleg een duidelijk meer ontspannen karakter geeft.
De oude formele zichtassen zijn daarnaast in stand gebleven maar wel geheel van karakter gewijzigd. De noordwestelijke zichtas in plaats van over een gracht nu over een uitgestrekt gazon, wordt nog steeds beëindigd binnen het park. De zuidoostelijke oorspronkelijk formele zichtas, wordt nu op monumentale wijze ondersteund door een grote informele waterpartij met een beplant eiland, een omvorming van het oorspronkelijke Grand Canal, door een drietal forse boomgroepen in de grote weide tussen de buitenplaats en de Voorschoterweg en door een ei-vormig boscomplex tegen de Voorschoterweg aan. Het zuidwestelijke deel van de parkaanleg is bosachtig. De aanwezige waterelementen zijn omgevormd tot een slingerbeek. Een belangrijk verschil is verder dat de zuidelijke oprijlaan is komen te vervallen en de noordelijke van een formele rechte laan is omgevormd tot een gebogen laan met daaraan gekoppelde boscomplexen die wisselende zichten mogelijk maken op het omringend landschap. Deze fraaie en elegante opzet is in de huidige situatie nog volledig aanwezig en herkenbaar.
Het plan op hoofdlijnen voor de renovatie van de parkaanleg rondom Duivenvoorde, het zogenaamde Herstelplan, gaat uit van de geschiedenis en de aangetroffen situatie. Door bestudering van de geschiedenis ontstaat niet alleen begrip voor de kwaliteiten, kenmerken en de opbouw van het huidige park maar er ontstaat ook inzicht in de mogelijkheden om de huidige situatie weer aan te scherpen en te verhelderen. De tijd maakt immers altijd alles vager en minder gearticuleerd. Renovatie vergt articulatie met respect voor de geschiedenis. De huidige wat chaotische omgeving vraagt ook om een verdere aanscherping van de aanleg en het specifieke karakter van deze aanleg. In een chaotische wereld moet de parkaanleg duidelijker en krachtiger overkomen dan wellicht oorspronkelijk bedoeld is, willen die bedoelingen ook nu nog overkomen.
Anders dan bij de laatste grootscheepse omvorming naar landschappelijke aanleg worden de resterende en mogelijk terug te brengen formele elementen niet geheel genegeerd, maar - op plaatsen waar dat mogelijk is en ruimtelijk niet concurreert met de latere en beeldbepalende landschappelijke aanleg - juist zoveel mogelijk teruggebracht. De buitenplaats als geheel wordt daarmee rijker. De geschiedenis wordt er, meer dan voorheen, in afleesbaar. Tenslotte wordt er niet voor geschroomd om een enkel nieuw element aan de aanleg toe te voegen om daarmee de geschiedenis op terughoudende en subtiele wijze te continueren en de aanleg als geheel daarmee eveneens te verrijken.
In het Herstelplan wordt in eerste plaats de rechthoekige hoofdopzet van de aanleg waar mogelijk geaccentueerd door sloten terug te brengen, lanen te herstellen en door bosschages die deze ruimtelijke opzet vertroebelen te verwijderen. Verder worden de bospartijen aangescherpt en tot krachtige gesloten elementen in de aanleg gemaakt. Deze staan in een duidelijk contrast met de open boomgroepen en solitairen in de gazons. Een aantal zichtlijnen die in de loop der tijd zijn dicht gegroeid komen weer terug. Hierdoor krijgt het park opnieuw een meer extravert karakter met lange zichten tot in het omringend landschap, zoals voorheen het geval ook was. Het park is in de loop der tijd steeds introverter geworden.
In het zuidwestelijk - meer besloten - deel is de waterpartij in de vorm van een kronkelende beek op een landschappelijke wijze uitgebreid op de locatie van de vroegere formele zuidelijke kom als zuidelijk pendant van de noordelijke kom die in de grote waterpartij was opgenomen. Daarmee wordt de ligging van deze kom en het oorspronkelijke waterrijke karakter van dit bos gedeelte teruggebracht en versterkt.
Nieuw is ook het herstel van de zuidelijke oprijlaan. Binnen de bestaande boscomplexen als laan en in de weilanden als pad. Hiermee wordt de aanleg ruimtelijk interessanter en ontstaat er meer keuzemogelijkheden voor bezoekers van deze bijzondere parkaanleg.
Een hedendaags fenomeen is verder een voorziening voor het parkeren van bezoekers, die met name bij concerten in het kasteel in vrij grote aantallen tegelijk het landgoed bezoeken. Voor de exploitatie van het huis en de bijbehorende gronden is het organiseren van deze concerten en bijeenkomsten van essentieel belang. Het parkeren in bermen en op het grote gazon is binnen het karakter van de buitenplaats, maar ook voor het fysieke behoud van het gazon en de bomen, beslist ongewenst. Een adequate parkeervoorziening is dan ook onontbeerlijk. In het voorliggende bestemmingsplan is het voorstel uitgewerkt om het parkeren in een strip langs het noordelijk deel van de zuidoostelijke rand van de buitenplaats te leggen en deze parkeerstrip zowel aan de parkzijde als de buitenzijde in te pakken met hakhout en bomen. Zo zijn ook de andere randen aangeplant. De kenmerkende, strakke en rechthoekig aansluiting op de omgeving wordt daarmee geen geweld aangedaan terwijl de verkeersbewegingen tot een minimum worden beperkt.Deze voorziening is direct vanuit de noordelijke laan te bereiken. Bussen kunnen naast de daar aanwezige woning parkeren en keren.
Dit Herstelplan dient - na acceptatie door de betrokken besturen en instanties - per onderdeel nader uitgewerkt te worden tot plannen op het niveau van de individuele boom of boomgroep. Het gaat nu in de eerste instantie om de ruimtelijke opbouw op hoofdlijnen, het na te streven karakter van de aanleg en de houding van de ontwerper ten opzichte van de renovatie van de aanleg. Renovatie houdt per definitie vernieuwing in.
In het Masterplan voor het herstel van de parkaanleg rondom kasteel Duivenvoorde is niet specifiek op de inrichting van de grote moestuin, de zogenaamde Leidse Tuin, ingegaan maar is wel aangegeven dat dit gebied een eigen en zelfstandige ruimte in het park dient te zijn. Het ging bij het opstellen van het Masterplan immers in eerste instantie om de hoofdlijnen voor het herstel. Nu de contouren voor het herstel van de parkaanleg zich beginnen af te tekenen, is het zaak om dieper in te gaan op verschillende onderdelen van de parkaanleg, waaronder de Leidse Tuin.
De bedoeling is dat deze ruimte, momenteel hoofdzakelijk in gebruik als kerstboom kwekerij, weer de specifieke functie krijgt waarvoor de tuin bedoeld is en daarmee kan bijdragen aan de betekenis en allure van deze buitenplaats. De tuin kan in gebruik genomen worden als moestuin, bloementuin en/of boomgaard. Er zijn een aantal alternatieven ontwikkeld met steeds een bloementuin al of niet aangevuld met een boomgaard of moestuinen die te gebruiken zijn door mensen uit de omgeving. De keuze is sterk afhankelijk van de mogelijkheden voor het beheer van een dergelijk arbeidsintensieve voorziening.
Bij alle alternatieven wordt uitgegaan van de bijzondere hoofdvorm van de Leidse Tuin en wordt met name de lengterichting van deze tuin benadrukt. Veder krijgt de zuidelijke, gebogen rand een brede grasbaan afgezoomd met een hoge haag (afwisselend aan de binnen of de buitenzijde) en daarop (op wisselende afstanden) bomen eerste grootte. Deze bomen zijn nodig om de hoofd zichtas van Duivenvoorde in oostelijke richting het benodigde evenwicht te geven. Aan de zuidzijde ligt een eiland met bomen die aan de noordzijde van dit zicht een vergelijkbaar boombeplanting behoeft. Om tegelijkertijd een voldoende bezonning van de moestuin te behouden, is hier een gespreide en losse boombeplanting voorgesteld die in het perspectief vanaf het kasteel zich echter als boomgroep zal voordoen.
Voor het onderhoud van deze moestuin is een ruim onderkomen noodzakelijk. Daarnaast wil de Stichting Duivenvoorde ook de mogelijkheid hebben een theeschenkerij te exploiteren in deze tuin en ook gelegenheid te hebben om de producten van deze tuin te kunnen verkopen. Deze theeschenkerij zal een rol spelen in de exploitatie van het kasteelmuseum, dat tot nu toe niet kon beschikken over goede mogelijkheden om bezoekers van het museum voor of na hun bezoek aan het kasteel van een verfrissing of versnapering te voorzien. Vermeden moet worden dat hier een complex aan gebouwen verrijst. Het is verre te prefereren dat hier een stevige schuur komt waarin alle wensen worden ondergebracht. Een schuur die door zijn maat een relatie kan onderhouden met de enorme maat van deze tuin en reageert op de indelingsprincipes van de tuin.
De hoofdentree van de Leidse Tuin ligt even ten westen van de beheerderswoning. Bij binnenkomst zou de schuur met bijbehorende voorruimte (om te werken en/of voor een terras) eigenlijk direct zichtbaar moeten zijn. De tuin is aan de westzijde en aan de noordzijde grotendeels ommuurd en voor de rest omsloten door een even hoge haag van circa 2,5 meter. De schuur dient deze ommuring op te zoeken maar tegelijkertijd daar een respectvolle afstand toe te bewaren en zich te richten naar de lengterichting van de tuin die in het inrichtingsplan ook benadrukt is. Gegeven deze randvoorwaarden is een langgerekte schuur mogelijk van maximaal 6 meter breedte en 30 meter lengte.
Het is voor het beeld van groot belang dat de schuur ook een schuur is. Een stoer, sober, agrarisch gebouw met een vanzelfsprekende en zelfbewuste uitstraling. Een houten gebouw met singels of pannen op het dak en donker van kleur. De gevels dienen niet hoger te zijn dan de omringende muur. Het dakvlak dient te domineren en dus hoog en groot te zijn. Het dak mag niet geperforeerd zijn met ramen of dakkapellen. Veel dak dus en meer dak dan muur. Bij een goothoogte van circa 2,5 meter moet de nokhoogte idealiter op minstens 8 meter liggen om ook een kopgevel te krijgen die fraai van verhouding is. De nokhoogte van de nieuw te bouwen schuur zal echter niet hoger mogen zijn dan de nokhoogte van de bestaande nabijgelegen woning (het jagershuis).
Vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit in relatie tot onder meer het in voorbereiding zijnde Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor (zie: 2.5.3) is in het plangebied vooral de geplande realisatie van een 'theetuin' in de Leidse Tuin relevant. Door het Q-team Duivenvoordecorridor is de voorgenomen realisatie van deze theetuin en in het bijzonder de gepande bouw van de schuur in de Leidse Tuin in twee sessies besproken en getoetst.
In een eerste sessie (op 15 juni 2010, zie: Bijlage 1) heeft het Q-team een aantal globale randvoorwaarden geformuleerd waaraan de nieuwe schuur dient te voldoen:
In een tweede sessie (op 24 januari 2011, zie: Bijlage 2) is ingegaan op de reden waarom de schuur is getekend aan de noordkant van de Leidse Tuin. Door de aanplant van bomen aan de rand van de tuin wordt de zichtas verlegd en vormt de schuur een logische beëindiging van de moestuin. De schuur zal worden omzoomd met heggen en bomen, bovendien gemaakt worden van donker hout. Hij zal daardoor niet zichtbaar zijn vanuit het kasteel en nauwelijks zichtbaar vanaf de Veurseweg. De nokhoogte van de schuur/theepaviljoen blijft onder de nokhoogte van de portierswoning en de twee bijgebouwen die voor kasteel Duivenvoorde liggen. De schuur/theepaviljoen wordt groot, zodat er ook ruimte is voor opslag van gereedschap dat nu in een schuur achter in het bos wordt opgeslagen. Die schuur wordt daarmee overbodig en zou kunnen worden afgebroken ter compensatie van extra groen.
Op basis van deze uitgangspunten heeft het Q-team ingestemd met het initiatief van de schuur/theepaviljoen in de Leidse Tuin, op voorwaarde dat:
Aanvullend heeft het Q-team geadviseerd in het bestemmingsplan resp. in de daarvan deel uitmakende beeldkwaliteitsparagraaf van de landgoedbiotoop zoveel mogelijk vast te leggen over de maatvoering en de uitstraling van de schuur. De schuur/theepaviljoen is onderdeel van de Leidse Tuin en moet niet als onderdeel van het hele ensemble van gebouwen bij kasteel Duivenvoorde worden gezien. De dakhelling van de schuur moet groter dan 45 graden zijn. De goothoogte 2,20 meter (even hoog als de tuinmuur), de nokhoogte kleiner dan die van de portierswoning en de twee bijgebouwen. De tuin moet zoals ontworpen worden beplant. Deze adviezen zijn (voor zover het onderwerpen betreft die in een bestemmingsplan kunnen worden vastgelegd) in het voorliggende plan verwerkt.
De ontwikkelingen in het buitengebied van Voorschoten zijn gericht op versterking van het huidige landschapsbeeld, dat in de eerste plaats wordt gedomineerd door de landgoederen Duivenvoorde en De Horsten met hun talrijke landerijen en bosschages en door de open weidegronden in de Papewegsepolder. De afwisseling van open ruimten en houtopstanden biedt het beeld van een coulisselandschap dat in de afgelopen eeuwen nauwelijks veranderingen heeft ondergaan.
De Duivenvoordecorridor fungeert thans als een laatste groene verbinding tussen het Groene Hart in het oosten en de duinen en duinpannen rond Wassenaar in het westen. Het landgoed Duivenvoorde vervult binnen deze groene verbindingsfunctie een prominente rol. Verdere versterking van de kwaliteiten en waarden van het landgoed kan aan deze rol nog verder invulling geven, mits daarbij de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plangebied eveneens worden versterkt of ten minste in stand gehouden. Ruimtelijke ingrepen in het gebied zijn slechts aanvaardbaar wanneer zij daartoe kunnen bijdragen, en de landschapsbeleving (mede) helpen bevorderen. Het voorliggende plan is daarom primair conserverend van aard.
De handhaving en de ontwikkeling van natuur- resp. ecologische waarden in het buitengebied is reeds eerder beleidsmatig verankerd en veilig gesteld in de natuurkerngebieden en in de ecologische verbindingszone. Hier toe behoren:
Deze waarden dienen, ongeacht welke ontwikkelingen en/of ingrepen in het plangebied plaatsvinden, in stand gelaten te worden resp. in juridisch-planologische zin blijvend van een beschermend regime te worden voorzien.
Met het oog op de omvangrijke natuurwaarden van het buitengebied en de ecologische betekenis er van, maar ook met het oog op de vogel- en habitatrichtlijnen op Europees niveau is de vraag onderzocht of het buitengebied in het algemeen en het plangebied in het bijzonder nog een verder reikende bescherming nodig heeft dan het niveau waarin het streekplan reeds voorziet. De conclusie is gerechtvaardigd dat daartoe geen noodzaak bestaat, omdat alle in het plangebied aanwezige natuurgebieden hun status ongewijzigd behouden en daardoor reeds sprake is van een afdoende niveau van bescherming van soorten en habitats. Daarbij komt dat binnen het plangebied slechts sprake is van ontwikkelingen dan wel ruimtelijke ingrepen die zodanig beperkt van omvang zijn en zodanig voortvloeien uit en voortborduren op de bestaande situatie, dat van significante negatieve invloed op de ecologische waarden in het plangebied geen sprake kan zijn.
Voorts is aandacht besteed aan de vraag of het voorliggende plan eventueel negatieve effecten zou kunnen hebben voor in specifieke delen van het plangebied voorkomende soorten en of in dat kader nader onderzoek op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk zou kunnen zijn. Daartoe is een natuurtoets uitgevoerd, die als Bijlage 3deel uitmaakt van deze toelichting.
Het plangebied heeft een parkachtige uitstraling met een aanzienlijke variatie in terreinsoorten. Daardoor komen in het plangebied veel verschillende plantensoorten voor. Karakteristiek zijn de zogenaamde stinzenplanten, die in Nederland slechts voorkomen op oude landgoederen, boerenhoven en dergelijke. In het plangebied komen de volgende stinzenplanten voor:
Alleen de Gewone vogelmelk wordt op grond van de Flora- en Faunawet beschermd, het betreft echter een zogenaamde Tabel 1-soort waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt.
Het plangebied biedt vanwege de afwisseling in terrein- en vegetatiesoorten een geschikte biotoop voor verschillende soorten zoogdieren. De in het plangebied te verwachten soorten zijn, met uitzondering van de Eekhoorn, Tabel 1-soorten waarvoor in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing nodig is. Zowel de Eekhoorn als Eekhoornesten zijn als Tabel 2-soort beschermd op grond van de Flora- en Faunawet. Hoewel tijdens het oriënterend veldbezoek geen Eekhoorns of Eekhoornnesten zijn waargenomen, kan de aanwezigheid van deze soorten op de locaties van de geplande ingrepen niet op voorhand worden uitgesloten.
Vanwege de afstand van het plangebied tot het leefgebied van reptielen wordt de aanwezigheid van reptielen in het plangebied uitgesloten geacht. Tijdens het oriënterend veldbezoek zijn geen amfibieën waargenomen, het plangebied vormt echter door de terreinvariatie wel een geschikt leefgebied voor een aantal soorten. Het voorkomen van een aantal soorten kan daarom niet op voorhand worden uitgesloten. Het betreft daarbij echter zonder uitzondering Tabel 1-soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing nodig is.
Het water binnen het plangebied vormt een geschikte biotoop voor verschillende soorten, waaronder Bittervoorn (Tabel 3) en Kleine modderkruiper (Tabel 2). In het plangebied is een aantal ingrepen voorzien op locaties waar het voorkomen van de Bittervoorn en Kleine modderkruiper niet op voorhand is uit te sluiten.
De aanwezigheid van oude bomen, lijnvormige elementen, watergangen en de combinatie van bos en open plekken maken het plangebied bijzonder geschikt als foerageer- en leefgebied voor vleermuizen. Mogelijke boombewonende soorten die in of nabij het plangebied kunnen voorkomen zijn:
Daarnaast kunnen de volgende gebouwbewonende soorten het plangebied als foerageergebied gebruiken:
De soortgroep vogels heeft in de Flora- en Faunawet een afwijkende status. Gedurende het broedseizoen zijn de nesten van alle broedvogels en de functionele omgeving van de de broedplaatsen beschermd. Het plangebied vormt voor veel vogelsoorten een geschikte broedbiotoop. Uit onder andere het oriënterend veldonderzoek blijkt dat in het plangebied van een grote soortenrijkdom sprake is. Weliswaar zijn ter plaatse van de locaties waar ingrepen zijn voorzien geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen, de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen zoals spechtenholen, reigernesten en nesten van roofvogels is op voorhand niet uit te sluiten.
Op basis van verspreidingsgegevens zijn binnen of nabij het plangebied geen beschermde soorten vlinders of libellen te verwachten. Hoewel de aanwezigheid van een beschermd exemplaar in de directe nabijheid van het plangebied nooit valt uit te sluiten, zal gezien de omvang en het karakter van de ruimtelijke ingrepen geen negatief effect op de soorten optreden.
Uit verspreidingsgegevens blijkt dat in het plangebied geen beschermde soorten overige ongewervelden voorkomen.
Het landgoed Duivenvoorde maakt deel uit van de EHS. De planologische bescherming van EHS-gebieden vindt plaats bij ruimtelijke procedures op grond van de Wro, maar kan ook bij andere trajecten worden betrokken. Voor het plangebied moet in het voorliggende plan worden beoordeeld in welke mate de herontwikkeling effect heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS.
In het concept voor de gemeentelijke structuurvisie van Voorschoten worden de volgende binnen het plangebied voorkomende waarden en kenmerken beschermwaardig geacht:
In het rapport Ecologische Verbindingszones in Zuid-Holland, Aanwijzingen voor inrichting en beheer (1998) heeft de povincie voor de verbindingszone Duivenvoorde / Starrevaart de volgende waarden beschreven die in het plangebied (kunnen) voorkomen:
Om binnen de EHS voldoende ecologische kwaliteit te realiseren heeft het Rijk ecologische doelen geformuleerd aan de hand van zogenoemde natuurdoeltypen. De hierboven beschreven waarden en kenmerken horen bij het natuurdoeltype 'Park-stinzenbos'. Dit natuurdoeltype betreft oude landgoed- en parkbossen die zijn gelegen op oude bosgroeiplaatsen van rijke, maar zwaar behandelde en gedraineerde bodems. De vormgeving van de bossen (met bijvoorbeeld een specifieke lanenstructuur, het openhouden van zichtassen en dergelijke) is sterk door de mens bepaald. In de kruidlaag komen veel planten voor die oorspronkelijk zijn aangeplant en nu zijn verwilderd en ingeburgerd. De meeste van deze stinzenplanten zijn (nog) niet bedreigd maar wel zeldzaam.
De herinrichting van het plangebied versterkt de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. De vormgeving van het bos wordt verbeterd: zichtassen en lanenstructuur worden hersteld. De herinrichting voorziet in het openhouden van de bosstructuur, met name aan de randen van het parkbos wat gunstig is voor zoomvegetaties en stinzenplanten.
In de bestaande groenstructuur in het plangebied wordt niet wezenlijk ingegrepen, de aanwezige houtwallen, bosschages, etc. blijven in stand, waarbij voor het beheer van het landgoed Duivenvoorde ook in de toekomst aandacht voor de kwaliteit van het aanwezige groen blijft bestaan.
De open weidegronden binnen het plangebied blijven eveneens grotendeels ongewijzigd. Slechts een strook van beperkte omvang (< 2.000 m²) tussen de Laan van Duivenvoorde en de Horstlaan zal opnieuw worden ingericht als parkeervoorziening voor bezoekers van het landgoed en het kasteel. Op de groenstructuur resp. de ecologische waarden van het plangebied zal deze ingreep geen significante invloed hebben. Met deze parkeervoorziening kan wel invulling worden gegeven aan één van de doelstellingen van het beleidskader, te weten het versterken van de recreatieve functie van het gebied.
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan beschrijft het Hoogheemraadschap van Rijnland wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen het accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Met ingang van 22 december 2009 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. Een nieuwe Keur was nodig vanwege de invoering van de Waterwet en de daarmee samenhangende verschuiving van bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur en de Beleidsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheer met algemeen verbindende voorschriften (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan bij het Hoogheemraadschap een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde, in de Keur niet rechtstreeks toegelaten, activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap daarin toestemt, dan wordt een Watervergunning (Keurvergunning) verleend voor de betreffende activiteit. De Keur is daarmee een belangrijk instrument om door middel van vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoograadschap ten aanzien van de in de Keur geregelde onderwerpen vastgelegd.
Het waterbeheer in het plangebied zal binnen de planhorizon van tien jaar naar verwachting geen ingrepen van betekenis ondergaan. Weliswaar vindt er al enige tijd onderzoek plaats naar mogelijkheden tot verbetering van de waterkwaliteit in het waterstelsel van de Duivenvoordecorridor als geheel, maar concrete maatregelen in het plangebied van het voorliggende plan, die een planologische regeling vragen, zijn niet voorzienbaar. Wel wordt het graven van een extra vijver in het park rond het kasteel voorzien, zodat oppervlaktewater wordt toegevoegd. De kleinschalige ingrepen die met dit plan binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt hebben geen of uitsluitend positieve gevolgen voor de aanwezige omvang aan oppervlaktewater of de inrichting van het waterstelsel ter plaatse.
Alle binnen het plangebied voorkomende watergangen en waterelementen, die voor een stabiele waterhuishouding van het plangebied een centrale afwaterings- of bergingsfunctie vervullen en/of die van cultuurhistorische waarde zijn, hebben de bestemming 'Water'. Voor deze gronden is op grond van het voorliggende plan een aanlegvergunningenstelsel van toepassing, waarin aan de waterbeheerder een adviserende rol is toegekend. De verschillende soorten waterelementen in het plangebied van het voorliggende plan, zoals primaire boezemwateren, hoofdwatergangen, e.d. zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1: waterelementen in het plangebied
De in het plangebied aanwezige waterkeringen zijn op de van het plan deel uitmakende verbeelding als zodanig bestemd, door middel van de (dubbel)bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze bestemming waarborgt de instandhouding van de waterkering, door bouw- en overige activiteiten die de waterkerende functie zouden kunnen aantasten in principe te weren. Slechts na positief advies van de verantwoordelijke waterbeheerder (i.c. het Hoogheemraadschap van Rijnland) kan alsnog vergunning worden verleend voor dergelijke werken, werkzaamheden en bouwplannen.
Met deze wijze van bestemmen van de waterelementen en waterstaatswerken is de aansluiting tussen het bestemmingsplan enerzijds en de Keur + Beleidsregels van Rijnland juridisch-planologisch verankerd. Figuur 4.2 bevat een overzichtskaart van de regionale waterkeringen die relevant zijn voor het voorliggende bestemmingsplan.
Figuur 4.2: regionale waterkeringen
In het plangebied is ten behoeve van kasteel Duivenvoorde en de bijbehorende gebouwen en overige functies een riolering met persleiding aanwezig. De verwachting is dat de theetuin met nieuw op te richten bebouwing in de Leidse Tuin daarop zonder problemen kan worden aangesloten.
Voor het afkoppelen van verharding geldt de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken" (2003) van de Werkgroep Riolering West-Nederland als beleidsmatig uitgangspunt. Voor deze beslisboom is de kwaliteit van afstromend regenwater van verschillende oppervlakken onderzocht en op basis van deze metingen zijn de verharde oppervlakken opgedeeld in drie categorieën:
Als conform de Beslisboom wordt afgekoppeld, dan kan voor de lozing worden volstaan met een melding en is er geen vergunning vereist. Bij het afkoppelen dient voldoende (ruim) oppervlaktewater aanwezig te zijn om het af te koppelen hemelwater te kunnen verwerken. Als alternatief voor het afvoeren van het hemelwater naar oppervlaktewater kan gekeken worden of infiltratie of hergebruik van hemelwater mogelijk is.
Met het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn de juridisch-planologische randvoorwaarden verankerd die nodig zijn voor het behoud en waar mogelijk de versterking van de cultuurhistorische waarden in het buitengebied van de gemeente Voorschoten. Ook de aanwijzing van de Landgoederenzone Wassenaar - Voorschoten - Leidschendam-Voorburg draagt in belangrijke mate bij aan het realiseren van deze beleidsdoelstelling. Voor het plangebied van het voorliggende plan is een aantal cultuurhistorische waarden specifiek relevant, te weten:
Het bestemmingsplan legt deze waarden conserverend vast en waarborgt daarmee het in juridisch-planologisch opzicht best haalbare beschermingsniveau, maar biedt daarbij ook ruimte voor noodzakelijke ontwikkelingen die de bedoelde waarden en de beleving daarvan versterken. De bescherming van cultuurhistorische waarden heeft ook haar neerslag gevonden in de aanwijzing van het landgoed als beschermd complex, de aanwijzing van een aantal (Rijks)monumenten dan wel het aanmerken van bebouwing als cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken. In het plangebied betreft het daarbij -uiteraard- het kasteel Duivenvoorde alsmede andere op het landgoed aanwezige bebouwingselementen.
De gronden rondom het kasteel Duivenvoorde die deel uitmaken van het landgoed, zijn op grond van de Provinciale Verordening Ruimte aangewezen als landgoedbiotoop. Aangezien in het plangebied sprake is van enkele nieuwe ontwikkelingen, dient de landgoedbiotoop in de vorm van een beeldkwaliteitsparagraaf in het voorliggende plan te worden verwerkt. Hierin dient te beschreven wat de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van de biotoop zijn, hoe met de kenmerken van de biotoop wordt omgegaan en wat het effect van de nieuwe ontwikkelingen op de biotoop is. Een biotoopkaart van het landgoed Duivenvoorde is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.
Voor het bestemmingsplan "Buitenplaats Duivenvoorde" zijn twee landgoedbiotopen relevant, die echter beide slechts gedeeltelijk binnen het plangebied vallen. Van kasteel Duivenvoorde is alleen het gebruikspark in dit bestemmingsplan opgenomen, het blikveld valt in het bestemmingsplan "Buitengebied". De biotoop van de buitenplaats Ter Horst valt vrijwel volledig binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied". Slechts een klein stukje van het blikveld ten oosten van de spoorlijn ligt binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
Het deel van de biotopen dat zich uitstrekt over de in dit plan begrepen gronden is als 'vrijwaringszone - landgoedbiotoop' weergegeven op de verbeelding. In deze beeldkwaliteitsparagraaf wordt de kwaliteit van de binnen het voorliggende bestemmingsplan begrepen gronden gewaarborgd. Hierbij wordt wel ook naar de buiten het voorliggende bestemmingsplan gelegen delen van de landgoedbiotoop gekeken om een integraal beeld van de biotoop te waarborgen. Verwijzingen naar op het terrein van Ter Horst gelegen beschermde objecten en structuren en verwijzingen naar toekomstige bouwmogelijkheden op het terrein van de betreffende buitenplaats zelf worden beschreven in het bestemmingsplan voor het buitengebied, niet in het hier voorliggende bestemmingsplan.
Het terrein van kasteel Duivenvoorde is aangewezen als rijksbeschermd monument met een complexbescherming. De begrenzing van het beschermde complex is aangegeven op de 'bolletjeskaart' die als Bijlage 5 deel uitmaakt van dit plan. Binnen het complex, bestaande uit de parkinrichting, het kasteel en bijgebouwen, zijn losse objecten voorzien van rijksbescherming. Deze rijksbescherming betreft naast het complex als geheel:
Kasteel Duivenvoorde ontstaat in het midden van de dertiende eeuw met de bouw van een vierkante woontoren. Deze toren was omgracht door een watertje, waar omheen rond 1300 een schildmuur werd gebouwd. In de late middeleeuwen was er behoefte aan meer woonruimte en ontstonden er vleugels aan weerszijden van de donjon. Tot ver in de zeventiende eeuw bleef de vierkante woontoren in beeld. Het huidige grondplan ontstond in 1631, toen het kasteel grondig verbouwd werd. Vanaf de zeventiende eeuw werden regelmatig moderniseringen doorgevoerd die hebben geleid tot het huidige beeld.
Rondom het huidige landhuis hebben vanaf het ontstaan van het kasteel gronden gelegen die tot nut van het kasteel waren. In eerste instantie zullen dat hakhoutbossen, moestuinen en boomgaarden zijn geweest. Op vogelvluchtperspectieven van het einde van de zeventiende eeuw is te zien dat de tuinen worden gesierd door een geometrische inrichting van de tuinen. Net als het hoofdhuis was de tuin onderhevig aan moderniseringen. In eerste instantie waren dat uitbreidingen in geometrische stijl. De landschappelijke tuinen dateren uit het tweede kwart van de negentiende eeuw. Ze zijn vermoedelijk naar ontwerpen van J.D. Zocher jr. De slotgracht werd in deze periode vervangen door een slingerende vijver. Bosschages werden in de omliggende weilanden geplant zodat een parkachtig landschap ontstond. In het park en in het gebied rondom het park liggen veschillende bijgebouwen met een eigen functie, zoals een orangerie, kassen, een tuinmanswoning, een jachthuis, boerderijen en een botenhuis.
Het landgoed Duivenvoorde wordt gekenmerkt door een groots aangelegd park uit het tweede kwart van de negentiende eeuw in de late of open landschapsstijl. Kenmerkend voor de parkaanleg in deze stijl zijn de lange doorzichten naar bosschages en kleine boomgroepen die zijn gelegen in de aangrenzende weilanden. Hierdoor ontstaat een tweedeling in de parkaanleg. Enerzijds is er het gebruikspark, anderzijds is er het zichtpark.
Het gebruikspark is onderdeel van de buitenplaats en heeft als hoofddoel het verpozen in een geënsceneerde natuur. Kenmerkend voor de aanleg zijn de strakke curven langs de beboste percelen en mooi gebogen paden, afgewisseld met slingerende vijvers. Het padensysteem binnen het park bestaat uit een kleine en een grote wandelcirkel. De kleine wandelcirkel concentreert zich rondom het hoofdhuis. Voor het huis ontstaat daardoor rond de vijver een keerlus met een uitgang richting de Veurseweg en een uitgang richting het huidige spoor (voorheen richting de op de strandwal gelegen Rijksstraatweg bij Wassenaar). De grote wandelcirkel slingert meer en gaat door de oostelijke en westelijke delen van het park en verbindt het gebruikspark en het zichtpark.
Het zichtpark behoort tot de gronden van de buitenplaats, maar valt buiten het eigenlijke park. Het is onderdeel van de gronden van nut met een agrarische inrichting. Het wordt gekenmerkt door zorgvuldig geplaatste boomgroepen en ontworpen bosschages in het landschap. De boerderijclusters in het gebied, met hun bouwhuizen, stallen en geriefhout, vormen een aanvulling op het geënsceneerde groen in het zichtpark.
Binnen het gebruikspark zijn er zichtassen die vanaf het hoofdhuis zicht bieden op de verschillende parkonderdelen, zoals vijvers en boomgroepen en zicht bieden op het omliggende landschap (het zichtpark). Vice versa zijn er ook zichtassen die vanaf de paden tussen de bomen door zicht geven op het hoofdhuis. Verschillende zones hebben een bewust 'verborgen' karakter. De orangerie en restanten van kassen liggen in het meest beschutte deel van het park. De moestuin, de zogenaamde Leidse Tuin, is aan het zicht en ongewenste luchtstromen onttrokken door muren en beukenhagen.
Het buiten Duivenvoorde heeft een relatie met verschillende infrastructuren in het gebied. Er is een directe relatie met de Veurseweg. Deze oude hoofdroute van Delft naar Leiden over de strandwal is sinds de stichting van de Duivenvoorde onderdeel van de bereikbaarheid van Duivenvoorde. Vanaf de Veurseweg is een trechtervormig panorama aanwezig dat doorloopt tot aan de Vliet. Het panorama vernauwt zich naar het hoofdhuis van Duivenvoorde dat aan het einde van de trechter zichtbaar is, half geflankeerd door bosschages. Vanuit het hoofdhuis en het terras voor het hoofdhuis is een panorame tot aan de Vliet. De spanning van het panorama wordt versterkt door de aanwezigheid van twee dienstgebouwen die aan weerszijden staan. Deze versterken de trechtervorm vlak voor het hoofdhuis. Infrastructureel zijn de Vliet en de opvaart vanaf de Vliet, doorlopend tot in de oostelijke vijver, van belang als oude toegangsweg tot de buitenplaats. De lange, iets gebogen oprijlaan vervult deze functie vanaf de Veurseweg. Een tweede belangrijke hoofdroute is de Horstlaan. Aan de noordzijde van Duivenvoorde voert een secundaire toegangsweg naar deze middeleeuwse verbindingsweg tussen de Veurseweg en de Rijksstraatweg. Door de komst van de spoorlijn heeft deze verbindingsweg zijn waarde verloren. Als laatste speelt de Dobbewetering een rol als belangrijke waterstructuur die vanuit het noorden het terrein Duivenvoorde binnenkomt. De Dobbewetering, een vergraven natuurlijke waterloop, voedt de vijvers en staat in open verbinding met de Vliet.
Door de ligging van Duivenvoorde als een beboste enclave in het omringende polderlandschap is er sprake van een groot blikveld. Het blikveld is de mate van zichtbaarheid van de buitenplaats gezien vanuit de omgeving. Het blikveld van Duivenvoorde wordt begrensd door verschillende structuren. Enerzijds is dat de Vliet. Andere begrenzers van het blikveld zijn de bebouwing en boomgroepen van andere buitenplaatsen en de spoorlijn in het westen.
De geschiedenis van kasteel Ter Horst gaat terug tot de middeleeuwen. Het kasteel wordt vermoedelijk rond 1200 gesticht door de familie van Wassenaar. Door overerving komt het kasteel in de zestiende eeuw in bezit van de familie De Ligne. Daarna wordt het kasteel vanaf de zeventiende eeuw meerdere malen verkocht om vervolgens in 1838 in handen te komen van Prins Frederik. Het twaalfde-eeuwse kasteel wordt in 1631 geheel opnieuw opgetrokken en in de navolgende eeuwen verrijzen enkele bijgebouwen. In 1863 laat Prins Frederik vervolgens het huidige jachtslot bouwen op de plaats van het oude kasteel. Dit nieuwe jachtslot bevat nog restanten van het oude kasteel, die in de nieuwbouw zijn opgenomen. Het interieur werd in 1873 geheel vernieuwd.
Zowel het oude kasteel als het huidige jachthuis hebben altijd in een rijk aangelegd groen gebied gelegen. Rondom het vroeg-zeventiende-eeuwse kasteel lagen boomsingels en er waren twee oprijlanen die als toegang tot het kasteel dienden. Eén ervan was de Horstlaan die tot aan de Heerweg tussen Den Haag en Leiden (de huidige Veurseweg) liep. De andere oprijlaan liep richting de Rijksstraatweg in Wassenaar. Na de nieuwbouw in 1631 werd ook een eenvoudige geometrische tuin aangelegd voor het kasteel. Later, in de zeventiende en achttiende eeuw, werden er rondom het huis (sterren)bossen aangelegd. In het centrum van het grote sterrenbos ligt een waterkom.
Nadat Prins Frederik Raaphorst, Eikenhorst en Ter Horst had aangekocht liet hij door de tuinarchitect C.E.A. Petzold een nieuw ontwerp maken voor de samenvoeging van deze afzonderlijke parken tot één groot nieuw park, maar met behoud van het karakter van de afzonderlijke buitenplaatsen. Voor Ter Horst veranderde er weinig aan de tuinaanleg, de oude structuur bleef grotendeels in stand. in 195 liet Prins Hendrik door de tuinbaas een doolhof aanleggen bij het jachtslot. Sindsdien is het park onaangetast. De begrenzing van het complex 'De Horsten' is weergegeven in figuur 4.3.
Figuur 4.3: begrenzing complex historische buitenplaatsen 'De Horsten'
De tuin en het park van Ter Horst zijn ontworpen in formele stijl, afgewisseld met enkele landschappelijke stijlkenmerken. Doordat Petzold grotendeels gebruik heeft gemaakt van de zeventiende- en achttiende-eeuwse structuur is het gebied vrij besloten gebleven. Binnen de landgoedbiotoop van Ter Horst is slechts een beperkt aantal ruimtelijke landgoedelementen te benoemen, die onderdeel uitmaken van de biotoop.
Vanaf het hoofdhuis, het huidige jachthuis, is er een viertal zichtassen aanwezig. De hoofdzichtas loopt over de Horstlaan, de voormalige Voorlaan tussen de Veurseweg en het hoofdhuis. Deze laan was de oorspronkelijke oprijlaan, maar is vooral door de komst van de spoorlijn in 1847 doorkruist. De ligging van de spoorlijn op een dijklichaam heeft tot gevolg dat de zichtas wordt onderbroken. Vanuit het hoofdhuis zijn er nog drie verdere zichtassen. Richting het noorden, het westen en het zuiden zijn in de aanleg van het bos open zones opgenomen die vanuit het hoofdhuis zicht bieden op de erachter gelegen weilanden en parken.
De ligging van Ter Horst, ingeklemd tussen Raaphorst, Eikenhorst en de spoorlijn, maakt het parklandschap slecht afleesbaar in het veenweidegebied. Hierdoor is het blikveld van het landgoed zeer beperkt en is deze alleen herkenbaar vanuit de trein aan de noord-/noordwestzijde van Ter Horst resp. vanaf het Oude Veenpad en de Duivenvoordseweg aan de zuid-/zuidwestzijde. Vanaf deze plekken zijn het bos en enkele hakhoutbosjes van de buitenplaats Ter Horst als parklandschap herkenbaar.
Een deel van het blikveld ligt ten oosten van de spoorlijn. Door de verhoogde ligging van de spoorlijn op een dijklichaam is er geen directe interactie tussen het park van Ter Horst en dit deel van het blikveld. Oorspronkelijk hoort dit deel, dat door de Dobbewetering wordt begrensd, wel bij de buitenplaats. Vanaf de oostzijde zijn alleen boomtoppen aan de westzijde van het spoor zichtbaar.
Ter Horst is gekoppeld aan een tweetal wegenstructuren, alhoewel indirect door de lange oprijlanen. In het westen is Ter Horst gekoppeld aan de rijksweg tussen Den Haag en Leiden, de huidige N44. In het oosten is Ter Horst gekoppeld aan de oude Heerweg tussen Den Haag en Leiden, de huidige Veurseweg. De ligging van Ter Horst op een smalle zandrug in het veenweidelandschap zorgt er voor dat er geen zichtrelatie is met deze wegenstructuren.
Naast de wegenstructuren zijn er twee waterstructuren van belang. Een aftakking van de Dobbewetering aan de oostgrens van Ter Horst verzorgt de watertoevoer voor de omgrachting van het hoofdhuis. Aan de westzijde wordt het landgoed begrensd door de scheidsloot, ofwel de grenssloot tussen Voorschoten en Wassenaar.
Twee visies zijn van belang in de toekomstige beeldkwaliteit van kasteel Duivenvoorde. Dat zijn het herstelplan en het plan voor de herontwikkeling van de grote moestuin of Leidse Tuin.
Figuur 4.4: huidige toestand park kasteel Duivenvoorde
Renovatie is een vorm van vernieuwing. Bij deze vernieuwing staat het in stand houden van de historische waarden en uitgangspunten van het ontwerp voorop. Het herstel mag geen aantasting betekenen. Om deze waarden te beschermen zal het herstelplan per onderdeel nader uitgewerkt worden ten behoeve van afstemming met betrokken partijen en instanties en vergunningverlening.
Duivenvoorde is van grote waarde voor het buitengebied van de gemeente Voorschoten. De hoge cultuurhistorische, landschappelijke, natuur- en agrarische waarden van het landgoed hebben een hoge prioriteit bij de gemeente. Samen met de Stichting Duivenvoorde wenst de gemeente de huidige kwaliteiten van het gebied in stand te houden. Vanuit deze gedachte is het herstelplan voor het park van kasteel Duivenvoorde door de stichting ontwikkeld. De tijd heeft de lijnen van het ontwerp vervaagd en minder scherp gemaakt, waardoor de kwaliteit van het park achteruit gaat. Het herstelplan is erop gericht op basis van oude gegevens (de beschikbare kaarten en fotobeelden) de lijnen in het park te herstellen. Hierbij moet gedacht worden aan het aanvullen van boomgroepen waar gaten zijn gevallen, aanscherpen van de padenstructuur en eventueel terugbrengen van tuinelementen uit de periode voor het landschapspark voor zover dit een verrijking van het park is en er nog aantoonbare restanten aanwezig zijn. Daarnaast zullen nieuwe elementen in het park worden toegevoegd die, mits zij niet concurrent zijn met de oorspronkelijke tuinaanleg, bij zullen dragen aan de verbetering van de tuin.
Figuur 4.5: toekomstvisie park kasteel Duivenvoorde
Figuur 4.6: toekomstvisie park / uitsnede parkeerterrein en verwijzing naar positie in het geheel
Binnen het herstelplan is tevens ruimte gevraagd voor het verbeteren van de verkeerssituatie op het terrein van het kasteel. Het kasteel organiseert, als onderdeel van de economische rentabiliteit, kleinschalige evenementen zoals concerten. Daarnaast is de professionalisering van de toeristische aantrekkingskracht van het museum een blijvend aandachtspunt. De bezoekers van de evenementen en reguliere kasteelbezoekers komen in de meeste gevallen met de auto. In de huidige situatie parkeren bezoekers de auto aan het begin van de oprijlaan tussen de bomen of vlak bij het hoofdhuis aan de rand van een keerlus. Bij evenementen worden auto's ook op het gazon naast het kasteel geplaatst. De verschillende oplossingen hebben een schadelijk effect op de kwaliteit van de parkaanleg. Er ontstaat visuele - en natuurschade. Het huidige parkeerterrein met keerlus biedt slechts plaats aan enkele auto's (<8). Om de schade door auto's te stoppen, biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid voor het aanleggen van een kleinschalig parkeerterrein aan de noordoostzijde van het park: op de verbeelding aangegeven met de bestemming AW-OG (p). Het parkeerterrein ligt in het blikveld van Duivenvoorde, gezien vanaf de structuur van de Horstlaan en minder direct in het blikveld vanaf de Veurseweg. In de visievorming van kasteel Duivenvoorde over het park en als onderdeel daarvan het parkeerterrein is aangegeven dat het parkeerterrein zal worden ingebed in een groene parkstructuur. Concreet betekent dit dat de huidige bomenrij, die de grens met het polderlandschap markeert, gekopieerd wordt richting Horstlaan en Veurseweg. De gekozen locatie van het parkeerterrein ligt buiten de lanenstructuur en buiten de zichtassen. Net als de historische orangerie en de kassen ligt het parkeerterrein verscholen aan de rand van het geënsceneerde parklandschap. De inpassing in het groen en de positie in het park zorgen ervoor dat de impact van deze ingreep zeer beperkt is. De impact moet tevens afgewogen worden tegen de schade die in de huidige toestand door het parkeren ontstaat. De ingreep is alleszins acceptabel.
Een tweede aspect aan de visie van de Stichting Duivenvoorde is de wens de grote moestuin, de zogenoemde Leidse Tuin, aan te passen. Zie ook 4.2.4.2. De Leidse Tuin fungeert nu als een kerstbomenkwekerij, waar jaarlijks een kerstboom geleased kan worden. Deze activiteit zal beëindigd gaan worden. De Leidse Tuin moet weer hersteld worden als een bloemen- en moestuin, aangevuld met een boomgaardfunctie. Ten behoeve van deze functie bestaat bij het kasteelbestuur de wens in de Leidse Tuin een gebouw op te richten dat zowel als opslag voor de moestuin kan dienen, maar ook een kleinschalige horecavoorziening en een museumwinkeltje kan huisvesten. Om te voorkomen dat voor deze doeleinden een veelheid aan kleinere gebouwtjes moet worden gerealiseerd, wil het kasteelbestuur hier een groter gebouw neerzetten.
Figuur 4.7: ligging van de nieuwe schuur in de Leidse Tuin
Dit nieuwe gebouw (in de vorm van een schuur) dient te passen in de sfeer van de Leidse Tuin en zich te verhouden tot de, door hagen en muren omsloten, ruimte waarbinnen het wordt gesitueerd. Daartoe moet de nieuwbouw binnen de volgende kaders passen:
Figuur 4.8: impressie impact nieuwe schuur op panorama van hoofdhuis naar Veurseweg en
vice versa
De Leidse Tuin ligt aan de rand van het panorama tussen hoofdhuis en Vliet. Het panorama wordt aan één zijde begrensd door de beukenhagen van de Leidse Tuin. Na realisatie van een gebouw ten behoeve van de genoemde functies zal het dak daarvan boven de haag uitsteken. Langs de rand van de haag zullen losse bomen worden geplaatst als versterking van het huidige panorama en als tegenhanger van de bomengroep aan de andere zijde van het panorama. De schuur vormt hierdoor een logische beëindiging van de tuin.
Door de ligging van de schuur op de kopse kant van de Leidse Tuin is deze zichtbaar in het panorama vanaf de Veurseweg. Vanaf deze zijde zal de nieuw te bouwen schuur tegen een achterwand van hoog opgaand groen worden gepositioneerd. In het perspectivisch beeld vanaf de Veurseweg zullen de heg en de bestaande muur ook een rol spelen. De aansluiting in materiaal en kleur op de directe omgeving van de Leidse Tuin moet er voor zorgen dat de schuur ondergeschikt blijft in het beeld. Gezien vanaf het kasteel zal de schuur niet binnen het panorama vallen. Deze ligt verborgen achter een boomgroep.
Binnen de Leidse Tuin heeft de schuur impact op de sfeer. Inpassing en herinrichting zal moeten leiden tot een harmonische nieuwe sfeer, passend bij het historische karakter van de tuin.
De hier beschreven ontwikkelingen zijn onderdeel van de kasteelvisie die naast de ontwikkeling van een parkeerterrein en een schuur met name is gericht op het versterken en in stand houden van de huidige kwaliteiten van kasteel Duivenvoorde, het park en het omliggende polderlandschap. Buiten de in deze beeldkwaliteitsparagraaf beschreven ontwikkelingen zijn de bestemmingsplanregels en de verbeelding zo opgesteld dat er buiten de bestaande bebouwingsvlakken geen directe mogelijkheden voor verdere ontwikkelingen worden geboden. Hierdoor blijven de cultuurhistorische waarden van de landgoedbiotoop binnen de buitenplaats en de direct aangrenzende gronden optimaal gewaarborgd. De structuur van zichtassen, panorama en blikvelden wordt dan ook in stand gehouden.
Ook voor het blikveld van 'Ter Horst' geldt deze conserverende c.q. beschermende wijze van bestemmen. Op deze gronden zijn overigens ook geen ontwikkelingen te verwachten.
Belangrijk aandachtspunt in cultuurhistorische opzicht zijn de archeologische waarden in het plangebied. Reeds bij de planvoorbereiding van het bestemmingsplan "Buitengebied" is door de gemeente een inventarisatie uitgevoerd van alle archeologische gegevens uit het gemeentelijk archief, uit het databestand ARCHIS van de (voormalige) Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek en andere bronnen. Het Archeologisch Adviesbureau RAAP B.V. heeft voorts een archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart voor het gebied opgesteld, die geverifieerd is door middel van grondboringen. Daarmee zijn de thans bekende archeologische vindplaatsen in kaart gebracht en zijn zones met een lage danwel hoge archeologische trefkans ingeval van grondwerkzaamheden inzichtelijk gemaakt. De resultaten van deze onderzoeken zijn één-op-één te vertalen naar dit bestemmingsplan, aangezien het plangebied van het voorliggende plan integraal deel uitmaakt van het onderzochte gebied.
De provincie heeft een drietal cultuurhistorische disciplines, te weten historische bouwkunde (nederzettingen), historische geografie (landschappen) en archeologie samengevoegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Voor de archeologie geeft de CHS bekende archeologische terreinen weer, alsmede de trefkans op archeologische vondsten bij andere terreinen. De gemeentelijke verwachtingskaart is een afgeleide van de CHS en de geologische kaart. Van de aangegeven terreinen staat vast dat ze in meer of mindere mate bescherming vanuit cultuurhistorisch oogpunt verdienen. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet daarmee rekening worden gehouden.
De concrete onderzoeksresultaten laten zien dat in het plangebied rekening moet worden gehouden met een relatief hoge archeologische verwachting. Ter bescherming van de archeologische waarden is daarom in het bestemmingsplan een aanlegvergunningenstelsel opgenomen, gekoppeld aan een onderzoeksplicht. Concreet is bij de afweging omtrent het al dan niet verlenen van een aanlegvergunning in elk geval van belang:
Figuur 4.9: uittreksel archeologische verwachtingenkaart
Daarnaast maakt van de meer recente archeologienota "Het bodemarchief ontrafeld" (zie ook: 2.5.2) een archeologische beleidskaart deel uit die de vastgestelde archeologische waarden en verwachtingen toont. Op deze beleidskaart staat aangegeven welke maatregelen van toepassing zijn en welke vervolgstappen bij bodemingrepen verplicht zijn. De kaart is mede richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen. De actuele archeologische beleidskaart is weergegeven in figuur 4.10.
Figuur 4.10: gemeentelijke archeologische beleidskaart
Op de beleidskaart zijn, naast de topografische ondergrond, elf soorten gebieden met bijbehorende archeologische beleidsregels te onderscheiden. Voor het plangebied zijn de volgende gebiedstypen relevant:
2. Terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde
Dit zijn terreinen die door de Pactgemeenten als archeologisch (zeer) waardevol en behoudenswaardig zijn aangewezen. De terreinen die hiervoor in aanmerking komen zijn de gebieden die op de CHS Zuid-Holland met een hoge en zeer hoge waarde zijn aangegeven. Archeologieverstorende ruimtelijke ontwikkelingen worden altijd afgewogen tegen de verschillende belangen, maar zijn hier in principe niet toegestaan. Een verzoek hiertoe dient aan het college van burgemeester en wethouders te worden gedaan. Omdat het bij deze terreinen altijd maatwerk betreft, wordt pas op basis van een archeologisch bureauonderzoek over het vervolgtraject besloten.
5. Hoge verwachtingen voor de periode Neolithicum t/m Middeleeuwen: Hollandveen op zand
Voorafgaand aan bodemingrepen en/of plannen met een oppervlak > 30 m² en dieper dan 30 cm. beneden het maaiveld dienen een archeologisch bureauonderzoek conform de KNA en enkele controleboringen naar de bodemgesteldheid van het plangebied te worden uitgevoerd. Ten behoeve van het bureauonderzoek dient tevens het bouwarchief te worden geraadpleegd. Bij het vaststellen van het oppervlak dient steeds te worden uitgegaan van het kadastrale perceel waarop de werkzaamheden mogelijk worden gemaakt. In plaats van het zetten van controleboringen naar de bodemgesteldheid mogen, indien voorhanden en diep genoeg gezet, ook de boorstaten van een verkennend bodemonderzoek tbv. milieu en/of grondwater worden gebruikt. Indien uit het bureauonderzoek blijkt dat het gebied een hoge verwachting heeft en uit de boringen een intacte bodem naar voren komt, dan volgt direct een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding.
6. Hoge verwachtingen voor de periode Neolithicum t/m Middeleeuwen: klei op veen op zand
Voorafgaand aan bodemingrepen en/of plannen met een oppervlak > 30 m² en dieper dan 1 m. beneden het maaiveld dienen een archeologisch bureauonderzoek conform de KNA en enkele controleboringen naar de bodemgesteldheid van het plangebied te worden uitgevoerd. Ten behoeve van het bureauonderzoek dient tevens het bouwarchief te worden geraadpleegd. Bij het vaststellen van het oppervlak dient steeds te worden uitgegaan van het kadastrale perceel waarop de werkzaamheden mogelijk worden gemaakt. In plaats van het zetten van controleboringen naar de bodemgesteldheid mogen, indien voorhanden en diep genoeg gezet, ook de boorstaten van een verkennend bodemonderzoek tbv. milieu en/of grondwater worden gebruikt. Indien uit het bureauonderzoek blijkt dat het gebied een hoge verwachting heeft en uit de boringen een intacte bodem naar voren komt, dan volgt direct een proefsleuvenonderzoek of archeologische begeleiding.
Het voorliggende plan voorziet in een opwaardering / herontwikkeling van het landgoed Duivenvoorde, die mede gepaard gaat met graafwerkzaamheden. Ten gevolge daarvan kunnen eventueel in het plangebied aanwezige archeologische waarden verloren gaan. Daarom is voorafgaand aan de uitvoering van deze werkzaamheden archeologisch onderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (versie 3.1). De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Bureauonderzoek Landgoed Duivenvoorde te Voorschoten" (Synthegra Rapport S090108, 22-2-2010) dat als Bijlage 6 deel uitmaakt van deze toelichting.
Het doel van het uitgevoerde bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte landschappelijke, historische en archeologische waarden. Daartoe dienen de volgende onderzoeksvragen, indien mogelijk, te worden beantwoord:
Wat is de opbouw van de ondergrond en het verwachte bodemtype?
In het plangebied worden ter plaatse van de strandwal beekeerdgronden verwacht die zich ontwikkeld hebben in de Oude Duin- en Strandzanden (Laagpakket van Zandvoort) op mariene afzettingen (Laagpakket van Wormer, Formatie van Naaldwijk). Ter plaatse van de strandvlaktes worden meerveengronden verwacht die zich in de oorspronkelijke veengronden (Hollandveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop) hebben ontwikkeld.
Worden in het onderzoeksgebied archeologische vindplaatsen verwacht?
In het plangebied worden op basis van de ouderdom van het landschap en de aanwezige monumenten en waarnemingen, zowel binnen het plangebied als in de directe omgeving daarvan, archeologische resten uit het neolithicum tot en met de Romeinse tijd en resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd verwacht.
Wat is naar verwachting de omvang, ligging, aard en datering hiervan?
Nederzettingsterreinen (neolithicum - Romeinse tijd) kunnen in grootte variëren van enkele honderden vierkante meters tot meer dan een hectare. Archeologische resten waaronder restanten van verschillende vormen van landschapsinrichting en -architectuur (greppels, sloten, muurwerk) uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd worden in het gehele plangebied verwacht.
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied?
De voorgenomen graafwerkzaamheden binnen het plangebied zullen met name plaatsvinden in die delen die als gevolg van eerdere activiteit reeds geroerd zijn. De diepte van de eerdere verstoringen is echter niet bekend. Bij het opnieuw uitgraven van waterlopen en het graven van waterpartijen kunnen daarom eventueel aanwezige archeologische resten worden bedreigd. In het oostelijk deel van het plangebied kunnen eventueel aanwezige resten bedreigd worden door het graven van het cunet en de nieuwe sloot, aangezien de bodem ter plaatse waarschijnlijk nog intact is en de archeologische resten vanaf het maaiveld verwacht worden.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt er voor de delen van het plangebied, waar graafwerkzaamheden zullen gaan plaatsvinden, vervolgonderzoek aanbevolen. Alvorens wordt gestart met de uitvoering van de werkzaamheden zal karterend booronderzoek plaatsvinden. De werkzaamheden zullen voorts worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding. Daarmee wordt de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende gewaarborgd.
Met het voorliggende plan wordt niet beoogd de ontwikkeling van nieuwe, in milieu-technisch opzicht als gevoelig te beschouwen, functies mogelijk te maken. Het plan voorziet slechts in een aantal ingrepen van beperkte omvang ten behoeve van reeds van oudsher in het plangebied aanwezige functies.
Voorafgaand onderzoek ten aanzien van de milieutechnische bodemkwaliteit (verontreiniging e.d.) kan gelet op de strekking en doelstelling van het voorliggende plan achterwege blijven. Er wordt geen realisatie van functies voorzien waarbij de aanwezigheid van eventuele bodemverontreinigingen als belemmerende factor een rol zou kunnen spelen. Mocht in concrete situaties toch blijken dat sprake is van verontreinigingen die het realiseren van de voorziene ingrepen belemmeren, dan zullen eerst passende saneringsmaatregelen worden getroffen alvorens tot vergunningverlening resp. uitvoering kan worden overgegaan.
Voor wat betreft luchtkwaliteit in het plangebied kan worden gesteld dat het plan niet voorziet in ontwikkelingen die in ook maar enigszins betekenende mate invloed zullen hebben op de belasting door stikstofoxide (NO2) of fijnstof (PM10). Er is geen sprake van een functiewijziging of het toevoegen van functies die ten aanzien van de luchtkwaliteit negatieve consequenties voor het plangebied zouden kunnen hebben. Datzelfde geldt voor het aspect geluidhinder.
In het plangebied zelf bevinden zich geen locaties of voorzieningen die vanuit oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Op enige afstand van het plangebied, ter hoogte van de Veurseweg 236, bevindt zich een verkooppunt voor LPG. Het plangebied ligt volledig buiten de wettelijke 'risicocirkel' van dit verkooppunt, zodat ook daaraan in het kader van het voorliggende plan verder geen betekenis toekomt.
Transporten van gevaarlijke stoffen vinden niet plaats op de provinciale weg noch op de secundaire wegen in de directe nabijheid van het plangebied. Alleen via de spoorlijn Den Haag - Leiden worden incidenteel gevaarlijke stoffen getransporteerd. Dit geschiedt echter in zo beperkte mate en met een zo geringe frequentie dat het spoorvak, grenzend aan het plangebied, tot de twee na laagste veiligheidsklasse kan worden gerekend. De daaraan gekoppelde veiligheidszone van 20 meter, gerekend vanuit de spoorstaaf, strekt zich niet uit tot binnen het plangebied. Transport van gevaarlijke stoffen via de spoorlijn heeft dan ook geen betekenis voor de in het plan voorziene ontwikkelingen.
Het plangebied wordt gedeeltelijk 'doorkruist' door een bovengrondse hoogspanningsverbinding, die geen veiligheidsrisico met zich meebrengt, maar ten aanzien waarvan de belangen van de beheerder van de leiding in juridisch-planologisch opzicht veilig gesteld dienen te worden. In het voorliggende plan is daarin op de (door SVBP2008) voorgeschreven wijze voorzien.
Overige leidingen e.d., die in het bestemmingsplan door middel van een beschermend regime opgenomen zouden moeten worden, zijn in het plangebied niet aanwezig.