direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scholenlocatie Noord-Hofland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In oktober 2012 is de nieuwbouw voor de basisscholen De Vink en Het Kompas, in combinatie met een gezamenlijke gymzaal, opgeleverd. Door het clusteren deze functies in een gebouw op de locatie van basisschool De Vink, komt de voormalige locatie van Het Kompas, ten noorden van de nieuwe schoollocatie, vrij voor herontwikkeling.

De gemeente Voorschoten is voornemens in dit gebied woningbouw toe te staan. Hiervoor zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld, die op 11 oktober 2012 zijn vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van deze randvoorwaarden is een ontwikkelaar geselecteerd, die de ontwikkeling mag realiseren.

Deze ontwikkeling past echter niet in het bestemmingsplan dat nu voor deze locatie geldt. Met vaststelling van dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt. Gezien de keuzes die nog gemaakt dienen te worden en de wens om snel te kunnen bouwen is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in de wijk Noord-Hofland. Deze wijk ligt ten noorden van het centrum van Voorschoten. Het plangebied ligt centraal in de wijk, op de hoek van de Thorbeckeweg en de Admiraal de Ruytersingel. Het wordt verder begrensd door de Van Hogendorpweg in het westen en het nieuwe scholencluster in het zuiden. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De vigerende regeling voor het gebied is het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan Noord. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er is daarom geen rekening gehouden met de nieuwe ontwikkeling; nieuwe ontwikkelingen worden in separate ruimtelijke besluiten opgenomen. Het plangebied heeft nu grotendeels de bestemming Maatschappelijk. In het noorden ligt de bestemming Verkeer, aan de oostzijde de bestemming Groen. Voor het gebied geldt tevens een archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan en deelkaart archeologie

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is opgebouwd uit drie elementen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De regels vormen, samen met de verbeelding, het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan waaraan getoetst kan worden. De toelichting geeft inzicht in de aanleiding en de afwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan bovengenoemd juridisch kader.

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt het relevante beleidskader voor dit plan geschetst. Daarbij wordt ingegaan op kaderstellend beleid op diverse overheidsniveaus. Nadat inzicht is verkregen in het beleidskader, worden in hoofdstuk 4 de uitgangspunten van het bestemmingsplan geformuleerd. Hieruit blijkt dat de uitgangspunten die het bestemmingsplan op het plangebied projecteert, aansluiten op het beleidskader. Na deze ruimtelijke beschrijving, volgt in hoofdstuk 4 de verdieping in de diverse sectorale aspecten. De beschrijving van de bestemmingsregels, die enerzijds ruimtelijke gebruiks- en bouwmogelijkheden bieden en anderzijds ruimtelijke kwaliteiten en sectorale waarden beschermen, volgt in hoofdstuk 5. Na een algemene toelichting op de systematiek van het bestemmingsplan, volgt een beschrijving per bestemming. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder).

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Met dit herontwikkelingsplan in bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er is in Voorschoten voldoende vraag naar woningen. Door de herontwikkeling op een vrijkomend schoolterrein binnen de stad is sprake van intensief ruimtegebruik.

2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & Barro (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0005.png"  

Figuur 2.1 Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het ontwerp Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

2.1.3 Waterbeleid in de 21e eeuw

Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de waterspiegel. Het kabinet vindt dat er een aanscherping moet komen in het denken over water. Er zal meer rekening gehouden moeten worden met eisen die het water stelt. Dat betekent het water meer ruimte geven.

Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten opgesteld:

  • 1. anticiperen in plaats van reageren;
  • 2. niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van 'vasthouden-bergen-afvoeren';
  • 3. meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.

Belangrijk onderdeel van het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw is de watertoets. Water zal meer dan voorheen sturend zijn bij de ruimtelijke inrichting en het ruimtegebruik in Nederland. Ruimtelijke plannen worden aan een watertoets onderworpen. De watertoets is geen toets achteraf, maar een procedure om tot optimale inbreng van het waterbelang in ruimtelijke plannen te komen, van locatiekeuze tot inrichting. Hierdoor is de verwachting dat de afstemming tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer beter zal verlopen. Bestemmingsplannen bevatten daarom een waterparagraaf. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

In het bestemmingsplan is in paragraaf 4.12 nader ingegaan op de watertoets.

2.1.4 Nationaal Waterplan 2009

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW.

In het bestemmingsplan is in paragraaf 4.12 nader ingegaan op de watertoets.

2.1.5 Consequenties rijksbeleid voor het bestemmingsplan

De genoemde onderdelen van het rijksbeleid vinden doorwerking in het provinciale en gemeentelijke beleid, alsmede in het beleid van het Hoogheemraadschap. Een directe toetsing van het bestemmingsplan aan het rijksbeleid is niet goed mogelijk, met name vanwege het hoge abstractieniveau. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid is.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

De structuurvisie bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Ook de aanpak om samen met andere partijen de doelen te bereiken komt aan de orde. Het accent daarbij ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Het plangebied is geheel gelegen in 'stads- en dorpsgebied'. Door de ligging van het NS-station De Vink geldt daarbij de toevoeging 'met hoogwaardig openbaar vervoer'. De verstedelijkingsopgave waar de provincie voor staat, richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied. Met name het stimuleren van verdichting in het gebied dat ligt binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer, benadering beperkt het stedelijk ruimtebeslag, stimuleert de benutting van het openbaar vervoer en vergroot het draagvlak van voorzieningen in het stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0007.png"  

Figuur 2.2 Uitsnede Provinciale structuurvisie

2.2.2 Verordening Ruimte Zuid-Holland

In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Woningbouw dient in principe binnen de bebouwingscontouren gerealiseerd te worden. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik. Dit plan geeft hieraan invulling.

SER-ladder

Omdat het in dit geval niet gaat om nieuwe verstedelijking, maar om herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied voldoet de ontwikkeling aan de SER-ladder, de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2.3 Samenhang en Samenspel Woonvisie Zuid-Holland 2005-2014

In deze visie geeft de provincie aan hoeveel woningen er in die periode in Zuid-Holland gebouwd moeten worden en welke kwalitatieve accenten zij daarbij legt. De Woonvisie is gebaseerd op een analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar en op de nieuwste inzichten in woningbehoeften.

Het provinciale beleid is erop gericht ernaar te streven dat alle bevolkingsgroepen kunnen beschikken over passende woningen. In deze woonvisie wordt daarom zorgvuldig gekeken naar de behoefte aan sociale woningbouw, naar het scheppen van woonmilieus voor midden- en hogere inkomens en de behoefte aan woningen voor ouderen en jongeren. Daarnaast blijft er ook aandacht voor de gezinshuishoudens. De provincie heeft vooral de taak de langetermijnbehoefte transparant te maken en te bewaken dat de gestelde doelen worden bereikt.

Op dit moment is de provincie Zuid-Holland bezig met het vaststellen van een nieuwe woonvisie voor 2011-2020. De ontwerpwoonvisie is door Gedeputeerde Staten op 18 januari 2011 vastgesteld.

2.2.4 Provinciaal Verkeer en Vervoerplan Zuid-Holland 2002-2020

Het PVVP deel B, omvat de uitwerking van de provinciale visie en ambities op hoofdlijnen voor verkeer en vervoer, zoals die in de Nota Beheerst Groeien (PVVP deel A) is vastgelegd. In deel B (de Beleidsagenda) wordt een eerste uitvoeringsprogramma geschetst. De algemene beleidslijnen zijn daarin omgezet in concrete maatregelen (zoals de Rijnlandroute) en geprogrammeerd in de tijd. Deel B geeft daarmee richting aan de provinciale investeringen en activiteiten voor verkeer en vervoer op de korte termijn. Het PVVP wordt tevens gebruikt om de (mobiliteits)plannen van andere overheden en instanties te beoordelen en te beïnvloeden.

2.2.5 Consequenties provinciaal beleid voor het bestemmingsplan

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Het beleid is gericht op intensief ruimtegebruik. Dit plan geeft hieraan invulling. Het plan voldoet aan de SER-ladder.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Met deze structuurvisie zetten de samenwerkende gemeenten van Holland Rijnland koers voor de ruimtelijke inrichting van de Leidse regio. In de visie zijn een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren. Binnen de Regionale Structuurvisie wordt de ruimtelijke positie van de regio bepaald en gekeken hoe dit zich verhoudt tot haar (Randstedelijke) omgeving. Hiervoor worden zeven kerndoelen nagestreefd:

  • Holland Rijnland is een topwoonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • concentratie van stedelijke ontwikkeling;
  • 'groenblauwe kwaliteit' staat centraal;
  • de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
  • verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Concreet zijn hier onder andere de volgende kernbeslissingen mee gemoeid:

  • van 2000 tot 2020 netto 33.000 woningen bouwen in de regio;
  • versterken van het OV-net met Leiden als centrum;
  • merendeel van woningbouw en bedrijventerreinen in aaneengesloten stedelijke agglomeratie;
  • creëren van ecologische en recreatieve groene verbindingen tussen de kust en het Groene Hart;
  • op peil houden van hoeveelheid bollengrond;
  • uitbreiding van bio-science in en om Leiden;
  • aanleg van Rijn-GouweLijn en Rijnlandroute.
2.3.2 Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019

De samenwerkende gemeenten in de Leidse regio presenteren in de Regionale Woonvisie hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. De ambitie en de potentie is om een top woonregio in de Randstad te zijn. Er is echter een kwantitatief en kwalitatief woningtekort, dat leidt tot een vertrek uit de regio. De woonvisie maakt inzichtelijk welke kwantitatieve en kwalitatieve vragen er in de woningmarkt leven en hoe de plannen daarop aansluiten. Op basis hiervan zijn ambities, doelstellingen en afspraken geformuleerd.

De Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 dient meerdere doelen:

  • de samenwerkende gemeenten en Holland Rijnland stellen een perspectief vast dat zij met elkaar delen: visie, doelstellingen en afspraken;
  • de Woonvisie vormt een basis voor het vaststellen van het kwantitatieve en kwalitatieve bouwscenario en voor nadere afstemming over het bouwscenario gedurende de uitvoering;
  • in de Woonvisie worden afspraken geformuleerd over de wijze waarop Holland Rijnland zich verantwoordt over de uitvoering en over de wijze waarop Holland Rijnland reageert op ontwikkelingen in de woningmarkt;
  • de Woonvisie dient als beleidsmatig kader voor corporaties, projectontwikkelaars en bewoners en biedt houvast voor ons eigen handelen;
  • de Woonvisie dient, samen met de Regionale Structuurvisie, als beleidsmatig kader voor de regio-inzet richting het Rijk, bijvoorbeeld bij de Verstedelijkingsafspraken.

Indien nieuwe woningbouwlocaties ontstaan ten gevolge van bijvoorbeeld herstructurering en verdichting binnen het plangebied, zullen deze woningen, qua woningtype, doelgroep en woonmilieu moeten voldoen aan de uitgangspunten van de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019.

2.3.3 Consequenties regionaal beleid voor het bestemmingsplan

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het regionaal beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie gemeente Voorschoten 2005-2020

De gemeenteraad heeft in 2007 een structuurvisie voor het gehele gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de vertaling van de geformuleerde beleidslijnen in een ruimtelijk-functioneel toekomstperspectief voor de periode tot circa 2020:

  • het plezierige woonklimaat dient gehandhaafd te blijven (en waar nodig versterkt);
  • revitalisering van het centrumgebied, met daarbinnen opwaardering van de openbare ruimte, blijft van belang;
  • (volks)huisvestingsbeleid dient de eigenheid van Voorschoten te waarborgen binnen de gemêleerdheid van de regio.

Kenmerkende en onderscheidende begrippen voor de gemeente Voorschoten zijn:

  • de gemeente Voorschoten wil zich duidelijk profileren als een lommerrijk dorp met een kloppend historisch centrum, waarbij de nabijheid van de Vliet weer zichtbaar en bruikbaar wordt gemaakt;
  • de gemeente Voorschoten wil het huidige sociaal-culturele en sportieve klimaat vasthouden en op basis van particulier initiatief blijven ondersteunen;
  • de gemeente Voorschoten wil het (resterende) openbare gebied zodanig inrichten en onderhouden, dat het lommerrijke karakter versterkt wordt en tegelijkertijd duurzaam en onderhoudsarm zal zijn.

De structuurvisie geeft inzicht in de ruimtelijk belangrijke kwaliteiten, die kenmerkend zijn voor de gemeente en die behouden en waar nodig versterkt dienen te worden.

Tegelijkertijd is deze structuurvisie een richtsnoer, waar langs de discussies met provincie, regio en buurgemeenten over ruimtelijk relevante onderwerpen gevoerd kan worden.

2.4.2 Visie op verkeer en vervoer 2009-2020

De Verkeersvisie omvat het kader voor het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Voorschoten. Het begrip 'duurzaam' staat centraal; Duurzaam Veilig, bruikbaar voor langere tijd en met respect voor de leefomgeving. Veel aandacht in de nota gaat uit naar de fietser, de voetganger en het openbaar vervoer. Extra aandacht is er voor kwetsbare verkeersdeelnemers zoals (school)kinderen, senioren en mensen met een mobiliteitsbeperking. Voor het autoverkeer zijn in het afgelopen jaar al belangrijke besluiten genomen, denk aan het parkeerbeleid voor het centrumgebied en de Traverse. Deze besluiten zijn integraal onderdeel van de Verkeersvisie.

Het wegennet van Voorschoten is relatief verkeersveilig. Om de verkeersveiligheid voor de toekomst zeker te stellen, wordt het wegennet Duurzaam Veilig ingericht en worden alle wijken ingericht als 30 km/h-zones. Om de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers te verbeteren, wordt vooral aandacht besteed aan schoolroutes en oversteekplaatsen. Om het gebruik van de fiets te vergroten, wordt het stelsel van fietspaden en fietsroutes gecompleteerd en wordt het comfort voor de fietser verbeterd door het wegdek goed te onderhouden.

De regio Holland Rijnland heeft een plan ontwikkeld om het openbaarvervoergebruik flink te laten stijgen. Dit zal ook in Voorschoten goed merkbaar zijn. Punt van aandacht is het bedieningsniveau van het openbaar vervoer in de wijken.

Uit onderzoek blijkt dat het autoverkeer in Voorschoten de laatste tientallen jaren nauwelijks is toegenomen. Het wegennet voor de auto is binnen Voorschoten daarom nog steeds van voldoende capaciteit en zal dat naar verwachting ook voorlopig blijven. Een uitzondering daarop is de Leidseweg Noord. Al geruime tijd is er sprake van verkeershinder op deze weg. Op basis van onderzoek worden oplossingsrichtingen aangedragen voor de verkeersproblematiek aldaar. Het aanleggen van een route door het voormalige Intratuinterrein lijkt een kansrijke oplossing.

De Verkeersvisie is concreet uitgewerkt in een aanpak per wijk in het Maatregelenpakket Verkeer en Vervoer. Het Maatregelenpakket geeft per jaarschijf inzicht in de maatregelen die worden genomen.

2.4.3 Groenstructuurvisie

De Groenstructuurvisie 2009 heeft betrekking op al het groen binnen de bebouwde kom van Voorschoten. Het geeft een visie op het openbare en semi-openbare groen dat in beheer is bij de gemeente en doet uitspraken over de grote groengebieden die in beheer zijn van particulieren. De groenstructuurvisie heeft de volgende doelen:

  • bepalen van de gewenste kwaliteit van het groen en de daarmee samenhangende structuren en routes;
  • behouden en ontwikkelen van een duurzame groenstructuur en waterstructuur die aansluit op de cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden;
  • bieden van een beleidskader voor de beheerkwaliteit, honden in de openbare ruimte, spelen in het groen en de verkoop van groen aan particulieren;
  • doen van voorstellen en geven van richtlijnen voor de verbetering van de inrichting van het openbaar groen in parken, groenzones en woonomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0009.png"

Figuur 2.3 Uitsnede Groenstructuurvisie

De Groenstructuurvisie dient als kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen. Bij het plan is een programma met maatregelen en projecten opgenomen. In de visie worden in hoofdzaak twee groenstructuren onderscheiden: de hoofdstructuur en wijkgroenstructuur. Zoals weergegeven in bovenstaande figuur worden de voornaamste wegen langs het plangebied als groene lijnen geprojecteerd. De aanliggende bermen zijn aangewezen als 'overig groen in hoofdstructuur'.

2.4.4 Welstandsnota 2002

Centraal in het welstandsbeleid staat de zorg voor de bebouwde omgeving, om de identiteit en uitstraling van Voorschoten te waarborgen en waar nodig te versterken. Deze identiteit wordt gekenmerkt door de kleinschaligheid van het historisch dorpscentrum en de sterke relatie van de bebouwde kom met het landschap.

De stedenbouwkundige opbouw van Voorschoten is gebaseerd op de onderliggende landschapsstructuur van strandwallen en strandvlaktes. Door de kern loopt het bebouwingslint, bestaande uit de Leidseweg en Veurseweg, met als belangrijkste functie de hoofdontsluiting van de kern. Het gevarieerde gevelbeeld van dit bebouwingslint is karakteristiek voor Voorschoten en dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt door architectonische accenten. Aan weerszijden van het lint tussen de Vliet en de spoorlijn zijn de planmatige woonwijken gelegen. Deze hebben elk een eigen bebouwingskarakteristiek en opbouw. Zeker de grotere planmatige woonwijken hebben een eigen uitstraling. De welstandstoetsing vindt dan plaats aan de hand van specifieke in de Welstandsnota aangegeven criteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0010.png"

Figuur 2.4 Uitsnede gebiedsindeling welstandsbeleid 2008

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied woonwijken. Voor ieder deelgebied worden afzonderlijke welstandscriteria geformuleerd die recht doen aan het karakter en de architectonische geschiedenis van het betreffende deelgebied.

In figuur 2.5 is te zien dat het plangebied is aangemerkt als regulier welstandsgebied. Bij nieuwe ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen, is dit aspect via het reguliere vergunningentraject geregeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0011.png"

Figuur 2.5 Welstandsniveaus

2.4.5 Beleidsnota's erkers en balkonbeleid

De gemeente Voorschoten heeft middels een raadsbesluit d.d. 12 februari 2002 de beleidsnota Erkers en d.d. 26 juli 2005 de beleidsnota Balkonbeleid vastgesteld. In deze beleidsnota's worden beperkingen opgelegd aan maatvoering en positionering van erkers aan de voorzijde van de woningen en van balkons en aanbouwen aan de achterzijde van de woning.

2.4.6 Beleidsnotitie instrumenten voor ruimtelijke ordening

Deze notitie betreft de omgang met de juridische instrumenten in de op 1 juli 2008 in werking getreden Wro. Vergeleken met de sinds 1965 geldende WRO zijn er nieuwe, veranderde en onveranderde instrumenten. De notitie volgt op een aanpassing van de tabel bij de legesverordening aan de nieuwe producten en door delegatie van de bevoegdheid inzake het projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit en het bijbehorend exploitatieplan.

De grotere rol van het bestemmingsplan en de verandering van de mogelijkheden om van het bestemmingsplan af te wijken, dwingt tot bezinning over de wijze waarop planologische medewerking wordt verleend. Daarbij bevat de notitie de volgende beleidsuitgangspunten die voor bestemmingsplannen rechtstreeks van belang zijn:

  • gebruik van het exploitatieplan als planologisch instrument overwegen bij (vervangende) nieuwbouw;
  • voor zover niet op eigen terrein kan worden geparkeerd, de initiatiefnemer bij laten dragen aan de realisatie van parkeerruimte;
  • een restrictief afwijkingsbeleid ten opzichte van actuele bestemmingsplannen vast te leggen in beleidsregels van de gemeenteraad en het college (dit betekent namelijk dat in bestemmingsplannen zoveel 'bij recht' mogelijk moet worden gemaakt);
  • gebieden waarvoor het bestemmingsplan wordt herzien intensief te inventariseren en geconstateerde overtredingen te wraken;
  • een eenvormige opzet van bestemmingsplannen aan de hand van een begin 2010 vast te stellen handboek met onder andere en een inhoudelijke visie op wat in een woonomgeving wat betreft de toetreding van zon- en daglicht gewenst is;
  • de regels van een bestemmingsplan gedegen motiveren;
  • bestemmingsplannen alleen nog vast te stellen in digitaal uitwisselbare vorm.
2.4.7 Erfgoedbeleid

In het Erfgoedbeleid van de gemeente Voorschoten, beschreven in de 'Nota Erfgoed - Agenda 2010-2015' zijn drie accenten aanwezig:

  • veilig stellen van erfgoed met het stimuleren van eigenaren;
  • ontwikkeling en nieuwe betekenis van het erfgoed;
  • openstellen en profileren en uitdragen van erfgoed.

Om dit beleid te bereiken is onder meer bepaald dat bestemmingsplannen een cultuurhistorische paragraaf moeten bevatten, waarin helder is aangegeven welke waarden van belang zijn en hoe deze inhoudelijk en procesmatig bij de uitwerking van de plannen betrokken en geborgd kunnen worden. Ook in dit bestemmingsplan is invulling gegeven aan deze bepaling.

2.4.8 Archeologie

De gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, hebben in 2005 besloten om op een aantal beleidsterreinen gezamenlijk op te trekken ter versterking van het Duin, Horst en Weidegebied. Eén van deze onderwerpen is het archeologiebeleid. De reden is gelegen in de geografische en historische samenhang van het gebied, die het wenselijk maakt het gebied eenduidig met het gebied om te gaan. Het hiertoe strekkende beleid is opgenomen in de nota 'Het bodemarchief ontrafeld: nota archeologie Duin, Horst en Weidegebied' uit 2008. In deze nota zijn beleidsregels en wensen ten aanzien van de omgang met het archeologisch erfgoed geformuleerd en maken de gemeenten duidelijk hoe waardevol het archeologisch erfgoed voor de identiteit van het gebied is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten die de pactgemeenten moeten doen en activiteiten die in de toekomst wenselijk zijn om op te pakken. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze het archeologietraject structureel in het ruimtelijke ordenings- en vergunningverleningproces kan worden ingebed, welke relatie de gemeenten met betrekking tot de archeologie hebben met de provincie en het Rijk en hoe er omgegaan dient te worden met terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde.

Een van de actiepunten uit de nota is dat de archeologische beleidskaart, met de bijbehorende maatregelen zoals de model-bestemmingsplanregels, worden ingebed in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het uitgangspunt hierbij is behoud 'in situ' van archeologische relicten.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart toont globaal de archeologische verwachting en de daarbij horende vastgestelde archeologische beleidsregels. Op deze kaart staat aangegeven welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welke vervolgstappen bij bodemingrepen verplicht zijn. De kaart is mede richtinggevend bij ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke plannen. De verschillende gebieden van de beleidskaart met de bijbehorende beleidsregels kunnen vervolgens ook worden opgenomen in de gemeentelijke structuur- en bestemmingsplannen. Op de archeologische beleidskaart zijn negen soorten gebieden met bijbehorende beleidsregels te onderscheiden. Het plangebied valt onder soort 6, met een lage archeologische verwachting: Hollandveen op klei, zoals blijkt uit onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0013.png"  

Figuur 2.6 Uitsnede beleidskaart bodemarchief

De conclusie is dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde bezit.

2.4.9 Speelruimtebeleid

Het gemeentelijk beleid inzake openbare (buiten)speelplaatsen voor kinderen is beschreven in het speelruimteplan 'Buiten spelen, echt wel - beleidsplan voor en analyse van speelruimte' (2009).

Een van de beleidsuitgangspunten is dat toekomstige stedenbouwkundige plannen worden getoetst aan de visie en normen van speelruimte. Hiertoe moet in een vroegtijdig stadium een Programma van Eisen worden ingediend bij de gemeente.

In het plangebied zal binnen de nieuwe ontwikkeling voorzien worden in voldoende speelruimte op basis van het gemeentelijk beleid. De realisatie van deze speelvoorzieningen zijn mogelijk binnen dit bestemmingsplan.

2.4.10 Woonvisie 2010-2014

In 2009 heeft de Raad de bestedingsregels voor het Volkhuisvestingsfonds vastgesteld. Volgens de woonvisie 2010-2014 moet in nieuwe projecten minimaal 30% sociale woningbouw gerealiseerd worden. Onder dit percentage sociale woningbouw vallen zowel sociale koopwoningen als sociale huurwoningen. Een partij die minder dan 30% sociale woningbouw ontwikkelt op een locatie dient een bijdrage te leveren aan het volkshuisvestingsfonds. Deze bijdrage bedraagt € 15.000,- per niet gerealiseerde sociale woning. Dit bedrag is gebaseerd op de grondprijs van sociale woningen en vrije sector woningen (2007).

In dit project zullen de gronden worden verkocht aan een ontwikkelaar. Bij het bepalen van de grondprijs heeft de gemeente er rekening mee gehouden dat er geen sociale woningen worden gerealiseerd. Mocht de ontwikkelaar juist in dit segment kansen zien kan hij met bovenstaande bedragen rekening houden. (Er hoeft dan in elk geval niet afgedragen te worden).

Vanuit het volkshuisvestingbeleid wordt geadviseerd hier niet te dure woningen neer te zetten omdat vraagtekens worden gezet bij de afzetbaarheid hiervan. Dit beeld wordt bevestigd door een tweetal lokale makelaars die recent zijn geconsulteerd.

In de woonvisie van de gemeente Voorschoten wordt aangegeven dat er veel vraag is naar jongerenwoningen en ouderenwoningen en dan voor al in de vorm van meergezinswoningen/appartementen met lift. Ook een invulling met middeldure grondgebonden woningen zou een goede aanvulling zijn op de woningvoorraad in de wijk en de doorstroming bevorderen.

2.5 Beleid Hoogheemraadschap

2.5.1 Waterbeheerplan 2010-2015

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland (verkort: Rijnland). Het beleid van Rijnland is weergegeven in het Waterbeheerplan (WBP) 2010-2015. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse en planbeschrijving

3.1 Gebiedsanalyse

Noord-Hofland

Het plangebied ligt in de wijk Noord-Hofland. Deze wijk is gebouwd in de jaren '70 en is gelegen in de meest noordelijke punt van de gemeente Voorschoten. Deze wijk is gerealiseerd in de Noord-Hoflandse polder, tussen de spoorlijn Leiden-Den Haag en de Leidseweg en ten oosten van de hoogspanningsverbinding.

De Noord-Hoflandse polder werd doorsneden door de Voorwatering en de zogenoemde Dolende sloot. De Noord-Hoflandse polder kende een kleinschalige verkaveling. Bij de aanleg van de percelen en sloten is duidelijk rekening gehouden met de lokale bodemomstandigheden, waarbij rechte slagen werden afgewisseld met organische lijnen. De Noord-Hoflandse polder was tot de jaren '60 onbebouwd. Eind jaren '60 is begonnen met de bouw van de wijk Noord-Hofland. Daarbij is de oorspronkelijke verkavelings- en waterstructuur verloren gegaan.

De belangrijkste weg in de wijk Noord-Hofland is de noord-zuidgerichte Admiraal de Ruytersingel. Samen met de Trompweg en de Piet Heynlaan vormt deze weg de hoofdontsluitingsstructuur van de wijk. Deze wegen delen de wijk ook op in verschillende buurten. Centraal aan de Admiraal de Ruytersingel ligt het voorzieningencluster, bestaande uit het winkelcentrum, de scholencluster en het wijkcentrum Alettahof.

De wijk Noord-Hofland is een planmatige uitbreiding die in verschillende fasen is gerealiseerd. De bebouwingsstructuur varieert van rationele strokenverkaveling en galerijflats in het midden van de wijk, tot meer organische structuren (meander- of bloemkoolwijken) in het noorden en zuiden van de wijk. De wegen- en bebouwingsstructuur van Noord-Hofland wordt ondersteund door de groen- en waterstructuur, die nadrukkelijk in de wijk aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0014.png"

Figuur 3.1 Luchtfoto omgeving plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0015.png"

Figuur 3.2 Plangrens

Directe omgeving

De locatie ligt centraal in de wijk Noord-Hofland direct aan de belangrijkste wijkontsluitingsweg (de Admiraal de Ruytersingel).

Aan de oostzijde ligt, van het plangebied gescheiden door een watergang, de Admiraal de Ruytersingel. Aan de overzijde van deze weg ligt een woonwijk, met daarin het wijkwinkelcentrum. Deze woonwijk bestaat uit eengezinswoningen, opgericht in 2 lagen met kap. Het wijkwinkelcentrum is opgebouwd uit een lager bouwvolume van één bouwlaag en een hoger appartementengebouw dat is opgericht in 4 bouwlagen.

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Thorbeckeweg. Dit is de (belangrijkste) ontsluitingsweg van het plangebied en het aangrenzende woongebied voor autoverkeer en sluit aan op de Admiraal de Ruytersingel. Ten noorden hiervan staan galerijflats. Deze zijn 7 lagen hoog en hebben een platte dakafdekking. Rond de flats is relatief veel open ruimte.

Aan de westzijde ligt de Van Hogendorpweg. Daaraan ligt een rij grondgebonden woningen direct grenzend aan het plangebied. Deze woningen maken deel uit van een buurt die zich uitstrekt langs de Thorbeckeweg. Ook deze woningen bestaan uit 2 bouwlagen en zijn afgedekt met een kap.

Aan de zuidzijde ligt het nieuwe scholencluster. Dit is een compact gebouw van 2 lagen. Het bestaat uit 2 vleugels die aan de noordzijde verbonden zijn. Bij de scholen is voorzien in een ruime hoeveelheid fietsenstallingen die via de achterzijde worden ontsloten. Hier bevindt zich ook een tweede ingang. Aan de noordzijde is de hoofdentree. Aan deze zijde zal de locatie ook voor het autoverkeer ontsloten worden. In het plangebied moet hiervoor een nieuwe ontsluiting en voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0016.png"

Figuur 3.3 Plangebied en omgeving

Het plangebied

Het plangebied betreft de voormalige locatie van basisschool De Vink. De oppervlakte is circa 9.100 m². Deze school heeft inmiddels onderdak in het scholencluster, direct ten zuiden van het plangebied. De schoolbebouwing in het plangebied is inmiddels gesloopt.

3.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Het plangebied zal worden ontwikkeld tot woongebied. Op dit moment wordt uitgegaan van realisatie van 35 woningen. De gemeente heeft voor deze locatie de volgende ambities vastgesteld:

  • 1. de woningbouwontwikkeling moet op een kwalitatief goede manier inspelen op de omgeving;
  • 2. kopers moeten veel invloed hebben op de woningen;
  • 3. op het gebied van duurzaamheid moet het een voorbeeldproject voor Voorschoten zijn;
  • 4. het project moet voldoende grondopbrengst genereren.

Bovenstaande ambities zijn vertaald in ruimtelijke randvoorwaarden. De voor het bestemmingsplan relevante randvoorwaarden zijn hieronder opgenomen.

Woningbouw

Aansluitend aan de woningen aan de Van Hogendorpweg liggen grondgebonden eengezinswoningen voor de hand. De woningen kunnen een hoogte krijgen van 2 lagen met een kap of een teruggelegen derde laag. Het profiel dient te worden aangepast aan het nadrukkelijke woonkarakter dat deze straat zal krijgen en dient zeker bomen te bevatten (minimaal 20 m van gevel tot gevel).

Bijkomende opgave met betrekking tot deze grondgebonden woningen is het inpassen van de achterzijden van deze woningen. Hierbij valt te denken aan het creëren van (half) gesloten bouwblokken, het meeontwerpen van erfafscheidingen en/of het werken met niveauverschillen.

Aan de noord- en oostzijde van het plangebied is meer intensieve bebouwing mogelijk. Hierbij kan gedacht worden aan bebouwing tot maximaal 4 lagen hoog (18 m). Hoogbouw past minder bij het in Voorschoten gewenste dorpse karakter. Ook zijn er in de wijk al relatief veel meergezinswoningen te vinden. Woningen in een hoger segment zijn een welkome differentiëring in deze wijk.

In eerste instantie worden de bestaande rooilijnen van de omliggende bebouwing aangehouden als bebouwingsgrenzen. Er bestaat echter de mogelijkheid en de ruimte op dit deel van het ontwikkelingsgebied om deze incidenteel te overschrijden. Zeker richting de Admiraal de Ruytersingel is voldoende ruimte. Er dient hierbij wel rekening gehouden te worden met wegverkeerslawaai en watereisen.

Voor het definitieve programma zullen economische (grondopbrengsten) en volkshuisvestelijke (naar welke woningtypen is vraag en welke vullen de bestaande voorraad in de betreffende wijk goed aan) aspecten een belangrijke rol spelen. Binnen de ruimtelijke randvoorwaarden is een veelvoud aan mogelijkheden.

De gemeente wil de ontwikkelaars laten concurreren op (duurzame) kwaliteit. Een hogere grondopbrengst betekent zo vooral meer kwaliteit.

Parkeren 

Het parkeren zal een belangrijk aspect bij het inrichten van het plangebied worden; het gebied krijgt te maken met een aanzienlijke parkeeropgave. Bij parkeren op maaiveldniveau is dat al snel ongeveer een vijfde van het totale plangebied. Om de ruimtelijk kwaliteit van het openbaar gebied op een hoog niveau te krijgen/houden, zullen slimme oplossingen voor het parkeren noodzakelijk zijn. Slim combineren van de ontsluiting met parkeren en ruimtelijke inpassing door middel van bijvoorbeeld groen zijn oplossingen waaraan gedacht moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0017.png"

Figuur 3.5 Ruimtelijke randvoorwaarden

3.3 Geselecteerd ontwerp

De selectie heeft plaatsgevonden aan de hand van een selectieleidraad. Een selectiecommissie, bestaande uit VAC, platform duurzaamheid, buurtcomité Noord-Hofland, gedelegeerde namens de Welstand, een makelaar, en enkele specialistische ambtenaren, heeft de ingekomen plannen beoordeeld. De beoordeling heeft plaatsgevonden aan de hand van kwaliteit en prijs.

Het college heeft Kalliste Woningbouwontwikkeling BV de ontwikkelopdracht van het plan, genaamd “Hortus Hofland”, voorlopig gegund, conform het advies van de selectiecommissie.

Op de punten stedenbouw en beeldkwaliteit, verkeer, programma en doelgroep en qua presentatie scoorde het plan van Kalliste goed. Doorslaggevende elementen zijn de open en creatieve stedenbouwkundige opzet met verkeers- en parkeeroplossingen en de bijbehorende (beeld)kwaliteit. Dit in combinatie met een grotere mate van differentiatie qua programma.

Het ontwikkelproces van Kalliste voorziet in een interactief proces met de aspirant kopers en bewoners uit de directe omgeving en vertegenwoordiging van de scholen. Dit proces is momenteel in volle gang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0018.jpg" Figuur 3.6 Gekozen ontwerp Kalliste

Het ontwerp van Kalliste Woningbouwontwikkeling BV voorziet in 32 woningen rondom de openbare ruimte die wordt gevormd door een brink en een groene wig. De aanwezige bomen kunnen daardoor voor een groot deel behouden blijven. De brink en de wig zorgen ook voor een duidelijke verbinding met de omgeving.

Door middel van groene randen aan de verkaveling wordt een zachte overgang gecreëerd tussen privé en openbaar. De samenhang in de bebouwing wordt gevormd door de doorloppende kappen, terwijl er toch de mogelijkheid bestaat om aan individuele wensen te voldoen. De nieuwe bewoners worden betrokken bij de invulling en ontwerp van de verschillende bouwvormen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten en;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Er worden alleen kleinschalige ontwikkelingen in mogelijk gemaakt. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Bodemkwaliteit

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe ontwikkelingen dienen in principe op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Op de locatie is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek - Van Hogendorpweg Voorschoten, Archiefcode 701436, IDDS bv milieu en techniek, 5 april 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor de voorgenomen bouwplannen met betrekking tot de kwaliteit van de bodem en het grondwater geen milieuhygiënische beperking bestaat. Sindsdien is het gebruik van de gronden niet gewijzigd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen, dient een actueel bodemonderzoek aangeleverd te worden. Voor de vaststelling van dit bestemmingsplan is op dit moment voldoende aangetoond dat de bodemkwaliteit voldoet.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.

Archeologie

Archeologische verwachtingen en waarden

In paragraaf 2.4.8 is reeds ingegaan op het archeologische beleid binnen het plangebied. In het archeologiebeleid van de gemeente Voorschoten, dat een verdieping vormt van het archeologiebeleid van de provincie Zuid-Holland, kent het plangebied de gebiedssoort 6, met een lage verwachting.

Onderzoek

In februari 2007 heeft het archeologisch adviesbureau Becker en Van de Graaf een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd aan de van Hogendorpweg 1-5 in Voorschoten.

Uit de resultaten blijkt dat het plangebied is gelegen op een vlakte van getij-riviermondafzettingen. In het plangebied en in de omgeving ervan zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor kreekgeulen. Langs de kreekgeulen is in dit gebied de enige plek waar oude bewoning, vanaf de ijzertijd, verwacht zouden kunnen worden. Voorafgaand aan het aanbrengen van het voorbelastingsmateriaal voor de huidige woonwijk, zal het plangebied geen geschikte bewoningslocatie hebben gevormd. Er wordt derhalve geen vervolgonderzoek aanbevolen.

Bron: Archeologisch onderzoek, Inventariserend veldonderzoek, verkennende fase – Van Hogendorpweg Voorschoten, CIS-code 21197, Becker & Van de Graaf 6 april 2007.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Onderzoek

In het plangebied zijn biotopen aangetroffen van een aantal in meer of mindere mate beschermde soorten, waarvan verwacht wordt dat de werkzaamheden invloed zouden kunnen hebben op de lokale populatie. Het gaat hierbij om:

  • zoogdieren uit tabel beschermde soorten 1. Naast de algemene zorgplicht hoeft in het kader van de Flora- en faunawet hiervoor geen extra voorziening te worden ondernomen;
  • vogels ter plaatse. Indien in het voorjaar sloop- of bouwactiviteiten plaatsvinden, moet worden verzekerd dat hierbij geen broedende vogels worden verstoord;
  • amfibieën en reptielen uit tabel beschermde soorten 1. Naast de algemene zorgplicht hoeft in het kader van de Flora- en faunawet hiervoor geen extra voorziening te worden ondernomen.

De bouwactiviteiten bieden gelegenheid om de mogelijk verdwenen biotopen te compenseren. Vanuit de zorgplicht zouden in de bouwplannen de volgende compenserende maatregelen kunnen worden genomen:

  • zoogdieren uit tabel beschermde soorten 1. Deze soorten leven vooral in de struik- en strooisellaag. Door in de bouwplannen voldoende (gelijk of groter oppervlak dan de huidige bosjes) ruimte op te nemen voor groene aankleding, wordt deze soort weer een nieuwe plaats geboden;
  • vogels ter plaatse. Door nieuwe bomen te plaatsen voor elke gekapte boom en door geschikte bosjes wat ruiger te laten worden, wordt de vogelpopulatie nieuwe broedgelegenheid geboden;
  • amfibieën en reptielen. In de bouwplannen kunnen maatregelen worden opgenomen om deze dieren gelijke of meer plaats te bieden. Amfibieën zijn gebaat bij een leefomgeving waarbij dicht in de buurt open water moeras (in de vorm van een natuurvriendelijke oever) en strooisel onder struiken aanwezig is. Langs de bestaande sloot is dit wellicht eenvoudig te realiseren.

Bron: Quick scan beschermde flora en fauna Archiefcode 701684 Landschapsbeheer Zuid Holland, Arjan van Duijvenboden, maart 2007.

Conclusie

Er zijn in het plangebied biotopen aangetroffen van een aantal min of meer beschermde soorten. Naast de algemene zorgplicht hoeven hiervoor geen extra voorzieningen te worden ondernomen. Bij sloop- of bouwactiviteiten mogen geen broedende vogels worden verstoord. Het aspect ecologie vormt geen knelpunt voor de ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of bronnen zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Geluidshinder

4.6.1 Verkeerslawaai

Gezoneerde wegen

Uit de resultaten van het uitgevoerde akoestisch onderzoek (Bron: geluidsberekeningen scholenlocatie Noord-Hofland - LBP Sight, 2 februari 2012 - B085050ab.00001.eh) blijkt dat voor deze locatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vrijwel overal op het betreffende kavel zal worden overschreden. Dit betreft dan de gecumuleerde waarden van zowel de Thorbeckeweg als de Admiraal de Ruytersingel. De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Admiraal de Ruytersingel. Deze weg heeft een geluidszone van 200 m. In het kader van dit bestemmingsplan is aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij de geluidsbelasting is berekend op de uiterste contour van het bouwvlak. Zodoende wordt rekening gehouden met de maximale bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan kent. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Admiraal de Ruytersingel wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overscherden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 55 dB op de eerstelijns bebouwing in het plangebied en 52 dB op de tweedelijns bebouwing. Bij dit onderzoek is rekening gehouden met de correctie ex artikel 110g Wgh. Maatregelen ter vermindering van het geluid stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, technische en financiële aard . Het plaatsen van schermen stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard, terwijl het aanbrengen van (geluidsarm) asfalt op overwegende bezwaren van financiële aard zal stuiten. Conform de Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag, in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels voor nog te bouwen woningen in het binnenstedelijk gebied die nog niet zijn geprojecteerd, een maximale hogere waarde vaststellen van 63 dB.

Omdat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk of doelmatig zijn, moet een ontwerpbesluit hogere waarden worden voorbereid voor maximaal 55 dB voor de eerstelijns bebouwing en 52 dB voor de tweedelijns bebouwing. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in het ontwerpbesluit hogere waarden [Voorschoten, scholenlocatie Noord-Hofland, besluit hogere waarden].

De exacte geluidsbelasting en de vereiste geluidwerende voorzieningen aan de woningen zelf kan pas bepaald worden op het moment dat het definitieve ontwerp van de locatie beschikbaar is. Toetsing hiervan vindt plaats in het kader van het bouwbesluit.

Conclusie

Als gevolg van het wegverkeer worden de geluidsnormen ter plaatse van de eerstelijns en tweedelijns bebouwing, gezien vanaf de Admiraal de Ruytersingel, overschreden. Voor de eerstelijns bebouwing dient een hogere waarde van 55 dB te worden vastgesteld. Voor de tweedelijns bebouwing dient een hogere waarde van 52 dB te worden vastgesteld. Er wordt een hogere grenswaardenprocedure gevolgd.

30 km/h-wegen

Daarnaast liggen rondom het plangebied enkele 30 km/h-wegen, die op grond van de Wet geluidhinder niet-gezoneerd zijn. De Thorbeckeweg, Van Hogendorpweg en de Abraham van der Hulstlaan zijn relevante 30 km/h-wegen rondom de locatie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is het akoestisch klimaat van deze 30 km/h-wegen inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt de normstelling die de Wet geluidhinder kent voor gezoneerde wegen als uitgangspunt genomen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Omdat de verkeersintensiteit op deze wegen niet bekend is, is een inschatting gemaakt op basis van de ontsluitingsfunctie van deze wegen en de verkeersintensiteit op de aansluitende Admiraal de Ruytersingel. De Abraham van der Hulstlaan ontsluit een gebied met circa 530 woningen en een aantal andere functies, zoals winkels. Op basis van kencijfers uit publicatie 317 (CROW 2012) worden door de woningen circa 3.300 mvt/etmaal gegenereerd. Aangenomen wordt dat de andere functies circa 1.500 mvt/etmaal genereren en dat 70% van dit verkeer via de Abraham van der Hulstlaan afwikkelt. Het gebied heeft immers meerdere ontsluitingen op de omliggende verkeersstructuur. De verkeersintensiteit op de Abraham van der Hulstlaan bedraagt derhalve circa 3.400 mvt/etmaal. Het achterliggende gebied van de Thorbeckeweg bestaat uit 1.050 woningen en enkele andere functies. De woningen genereren circa 6.600 mvt/etmaal. Inclusief de overige functies wordt uitgegaan van 7.000 mvt/etmaal. Het woongebied wordt via drie aansluitingen verbonden met de Admiraal de Ruytersingel. Aangenomen wordt dat 50% afwikkelt via de Thorbeckeweg, waardoor de verkeersintensiteit circa 3.500 mvt/etmaal bedraagt. De verkeersintensiteit op de Van Hogendorpweg zal, gezien het aantal aanliggende woningen, niet hoger liggen dan 300 mvt/etmaal. Omdat de verkeersintensiteiten berekend zijn op grond van de ontsluitingsfunctie en de wegen geen doorgaande functie kennen, wordt geen autonome groei toegepast. Voor de voertuig- en etmaalverdeling wordt uitgegaan van een standaard verdeling voor buurtverzamelwegen (onderzoek 'Grenzen aan de groei', RBOI/Rho adviseurs 2009). De wegdekverharding van beide wegen bestaat uit klinkers in keperverband. De uitgangspunten zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Uitgangspunten akoestisch onderzoek 30 km/h-wegen

  verkeers-
intensiteit  
voertuigverdeling   etmaalverdeling  
    licht   middelzwaar   zwaar   dag   avond   nacht  
Abraham van der Hulstlaan   3.400   94,59%   4,76%   0,65%   6,54%   3,76%   0,81%  
Thorbeckeweg   3.500   94,59%   4,76%   0,65%   6,54%   3,76%   0,81%  
Van Hogendorpweg   300   94,59%   4,76%   0,65%   6,54%   3,76%   0,81%  

Op basis van een SRM I-berekening is de geluidsbelasting op de grenzen van het bouwvlak berekend. De afstand tussen de Abraham van der Hulstlaan en het bouwvlak bedraagt 58 dB. De afstand tot de Thorbeckeweg bedraagt 11 m. De afstand tot de Van Hogendorpweg bedraagt 10 m. De geluidsbelasting is berekend op de waarneemhoogtes 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m. In tabel 4.2 zijn de resultaten van het akoestisch onderzoek weergegeven.

Tabel 4.2 Resultaten 30 km/h-wegen

  geluidsbelasting begrenzing bouwvlak  
  1,5 m   4,5 m   7,5 m  
Abraham van der Hulstlaan   43 dB   44 dB   45 dB  
Thorbeckeweg   54 dB   54 dB   54 dB  
Van Hogendorpweg   45 dB   45 dB   44 dB  

De geluidsbelasting ten gevolge van de Thorbeckeweg bedraagt 54 dB en overschrijdt de richtwaarde van 48 dB met 6 dB. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van de Abraham van der Hulstlaan en de Van Hogendorpweg is er geen sprake van overschrijding van de richtwaarde van 48 dB. De invoergegevens en resultaten van het akoestisch onderzoek zijn weergegeven in Bijlage 3 .

Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting ten gevolge van de Thorbeckeweg doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.

Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk, doelmatig of wenselijk zijn. Voorts wordt gesteld dat gezien de ligging van het bouwvlak, voorzien kan worden in een geluidsluwe gevel. Verder wordt de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet overschreden. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat het akoestisch klimaat als gevolg van niet-gezoneerde 30 km/h-wegen aanvaardbaar wordt geacht. Het aspect wegverkeerslawaai met betrekking tot niet-gezoneerde wegen staat realisatie van de ontwikkeling niet in de weg.

Ten gevolge van de gezoneerde Admiraal de Ruytersingel is een hogere waardeprocedure doorlopen. Het genomen besluit is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.

4.6.2 School

Vanuit het milieuspoor bezien moet een school aan de geluidsnormen van het activiteitenbesluit voldoen. Stemgeluid van kinderen hoeft in dat kader niet getoetst te worden. Vanuit het RO-spoor is stemgeluid van kinderen wel relevant.

Een aanknopingspunt biedt in dat kader de publicatie Bedrijven en milieuzonering. Daarin geldt voor scholen ten opzichte van woningen een richtafstand van 30 m indien sprake is van een (rustige) woonwijk (grens bestemming school tot grens bestemming woning).

Bij een dergelijke of grotere afstand is geen nadere ruimtelijke onderbouwing nodig. Bij een kleinere afstand is dit wel nodig. Met name de ligging van het schoolplein of schoolpleinen ten opzichte van nieuw te bouwen woningen is een aandachtspunt dat nadere akoestische beschouwing verdient.

Indien sprake is van een gemengd gebied, mag uit worden gegaan van een richtafstand van 10 m. De aanwezigheid van het winkelcentrum en de Admiraal de Ruytersingel die ook al een behoorlijke geluidsbelasting geeft en maatregelen als afscherming of het creëren van een geluidsluwe zijde voor de woningen zouden dit verder onderbouwen.

Ook de school heeft een extra verkeersaantrekkende werking die af kan doen aan de stelling dat het hier gaat om een rustige woonwijk. Bij het ontwerp van de nieuwe woningen dient hier op geanticipeerd te worden.

Conclusie

Ten zuiden van het plangebied ligt het scholencluster. Aangezien sprake is van een gemengd gebied, kan worden uitgegaan van een richtafstand van 10 m. Deze afstand is in dit bestemmingsplan geborgd.

4.7 Kabels, leidingen en straalverbindingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels, leidingen en straalverbindingen. Het aspect kabels en leidingen staat de vaststelling van het plan daarom niet in de weg.

4.8 Milieuhinder bedrijven

In een bestemmingsplan moet bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd;
  • rekening worden gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die de planontwikkeling in de weg staan.

4.9 Mobiliteit en verkeer

Ontsluiting openbaar vervoer

Op circa 500 m afstand ligt het NS-station Leiden De Vink. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is daarom uitstekend.

Er is voor gekozen om de school te realiseren aan de zuidzijde van het perceel. De schoollocatie ligt zo centraal in de wijk en is optimaal verbonden met het voetgangers- en fietsnetwerk. De woningen kunnen nu dicht bij de toegangsweg voor autoverkeer worden gerealiseerd.

Belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van de gehele locatie is om het autoverkeer zoveel mogelijk te scheiden van het fiets- en voetgangersverkeer. Dit bevordert de verkeersveiligheid en het gebruik van de fiets. Vanuit dat oogpunt is het ook van belang om de entree van de school dichterbij de fiets- en voetpaden te realiseren dan bij de parkeerplaats. De entree van de scholen voor fietsers is direct aan het fietspad gelegen aan de zuidzijde van het perceel.

De ingang van de school dient wel weer dichterbij de parkeerplaats te zijn dan bij de omliggende woonstraten of bij de oversteekplaats over de Admiraal de Ruytersingel naar het winkelcentrum. Dit voorkomt parkeeroverlast in de omliggende woonstraten en verkeersonveilige situaties op de Admiraal de Ruytersingel.

Duurzaam Veilig: 30 km/h-zone

In de wijk geldt een snelheidsregime van 30 km/h en de wijk wordt ontsloten via de Thorbeckeweg naar de Admiraal de Ruijtersingel die is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. De wegvakken door het nieuwe plangebied zullen onderdeel uitmaken van een 30 km/h-zone. Een gebied mag als 30 km/h-zone worden aangeduid, als wordt voldaan aan de volgende eisen (BABW):

  • iedere weg in het betrokken gebied heeft voornamelijk een verblijfsfunctie;
  • om te voorkomen dat de verblijfsfunctie wordt aangetast door een relatief hoge intensiteit van het gemotoriseerd verkeer, is de weg met zijn omgeving waar nodig aangepast;
  • met het oog op snelheidsbeperking en attentieverhoging is extra aandacht besteed aan potentieel gevaarlijke punten, zoals:
    • 1. kruispunten met een hoofdroute voor fietsers en eventueel bromfietsers;
    • 2. kruispunten waar de voorrang door middel van borden geregeld is;
    • 3. plaatsen waar voetgangers, in het bijzonder schoolkinderen en bejaarden, oversteken;
  • de overgangen naar een andere maximumsnelheid zijn door de constructie duidelijk herkenbaar;
  • indien de overgang naar een hogere maximumsnelheid binnen 20 m van een kruisende weg ligt, dan is de voorrang geregeld door middel van verkeerstekens of een in- en uitritconstructie, tenzij de kruisende weg geschikt is om in het betrokken gebied opgenomen te worden.

Verkeersstructuur

In het nieuwe plangebied worden twee nieuwe wegvakken aangelegd: wegvak tussen de Thorbeckeweg en school (hierna te noemen: wegvak A) en de een verbinding tussen wegvak A en de Thorbeckeweg (hierna te noemen: wegvak B). Daarnaast worden de omliggende wegvakken, waaronder de van Hogendorpweg en de Thorbeckeweg, deels aangepast (zie onderstaande kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0019.png"

Figuur 4.1 Schematische structuur

NB: dit betreft de schematische structuur, de exacte ligging en uitvoering maken onderdeel uit van het ontwerp.

Om een goede uitwisseling van verkeer mogelijk te maken en de van Hogendorpweg niet onnodig te belasten, wordt wegvak A ingericht als tweerichtingsverkeer. Om verkeerschaos te voorkomen, dient het uiteinde van wegvak A voorzien te worden van een keermogelijkheid. Daarnaast moet een verbinding gecreëerd worden tussen wegvak A en de van Hogendorpweg om de bereikbaarheid van het gehele gebied te waarborgen.

Het aantal aansluitingen op de Thorbeckeweg dient minimaal te zijn in verband met verkeersveiligheid. Eén aansluiting moet voldoende zijn, deze moet gesitueerd worden recht tegenover de aansluiting van de Gerbrandylaan, om zo het aantal aandachtspunten op de Thorbeckeweg niet te vergroten.

Met het oog op de toekomst is het wenselijk om de verkeerscirculatie te beïnvloeden door eenrichtingsverkeer in te stellen op de van Hogendorpweg om zodoende onbedoeld verkeer te voorkomen. Gezien de ligging van het scholencluster wordt aanbevolen het verkeer van oost naar west te laten rijden. Wegvakken voor eenrichtingsverkeer hebben enkele negatieve effecten. Automobilisten zijn geneigd de verkeerstekens te negeren en tegen het verkeer in te rijden. Daarnaast kan de snelheid toenemen. Om deze negatieve effecten tegen te gaan, is het toepassen van aanvullende maatregelen noodzakelijk om de verkeersveiligheid te waarborgen waaronder kruispuntplateaus en goede oversteekvoorzieningen.

Bij en/of na ontwikkeling van de nieuwbouw zal de Thorbeckeweg aangepakt worden. Deze vervult de functie van centrale entree en moet voldoende breed zijn om fietsers, personenvoertuigen en vrachtwagens af te wikkelen. Er dient rekening gehouden te worden in het ontwerp met een rijbaan van minimaal 5,5 m, met aan beide zijden langsparkeervakken van 2 m, zoals op de Prins Bernhardlaan in de Nassauwijk. De definitieve inrichting zal nog nader bezien moeten worden.

Ten behoeve van de bereikbaarheid van de scholen voor hulpdiensten zijn zo twee ontsluitingen beschikbaar: via het nieuwe wegvak A en via het Savornin Lohmanplantsoen/Van Hogendorpweg. De opstelplaats voor de brandweer bevindt zich aan het einde van de Van Hogendorpweg ter plaatse van het fietspad.

Ten behoeve van het laden en lossen voor de scholen zal een laad- en losstrook van minimaal 10 m lang en 2,5 m beschikbaar moeten zijn. Dit mag op de openbare weg en zal plaats dienen te vinden buiten de schoolspitstijden.

Parkeren

Voor de woningen dient afhankelijk van de te bouwen woningtypes, uitgegaan te worden van een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaats per woning waarvan 0,3 parkeerplaats per woning is bestemd voor bezoekers. Voor de definitieve normering voor het aantal parkeerplaatsen zal gerefereerd worden aan de meest recente richtlijnen van het CROW.

In het plangebied dient tevens de parkeervoorziening voor de scholen gerealiseerd te worden. Voor de scholen zal worden gerekend met 0,5 parkeerplaats per leslokaal voor met name het personeel. De nieuwe scholen hebben gezamenlijk 31 lokalen, dat zijn afgerond totaal dus 16 parkeerplaatsen. Ook zal er rekening gehouden moeten worden met een relatief omvangrijke kiss & ridevoorziening van 40 plaatsen. In totaal moet dus rekening worden gehouden met 56 parkeerplaatsen ten behoeve van de scholen. Aangezien er sprake is van avondgebruik van de gymzaal, wordt niet uitgegaan van dubbelgebruik van met de parkeerplaatsen van de woningen.

Conclusie

Voor het (verkeers)ontwerp voor deze locatie zijn de belangrijkste uitgangspunten:

  • opzet conform geschetste schematische structuur;
  • scheiding van verkeersstromen;
  • inrichting conform Duurzaam Veilig;
  • adequate ontsluiting van de scholen voor zowel personeel, kinderen, bezoekers, bedrijven en hulpdiensten;
  • voor de naast het plangebied gelegen scholen zullen minimaal 56 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Daarnaast zal voor de nieuwe woningen een adequate hoeveelheid parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd in het plan. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente CROW-normen.

4.10 Molenbiotoop

Binnen het plangebied zijn geen windmolens aanwezig. Ook windmolens buiten het plangebied, waarvan de molenbiotoop tot binnen het plangebied reikt, zijn niet aanwezig. Molenbiotopen komen zodoende niet voor binnen dit bestemmingsplan.

4.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan, waarin woningbouw mogelijk gemaakt wordt, draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De Leidseweg en de Admiraal de Ruytersingel zijn de belangrijkste bron van luchtverontreinigende stoffen in het plangebied. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat het verkeer op deze wegen niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide en/of fijn stof. Binnen het gehele plangebied liggen de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.12 Groen en water

4.12.1 Groen

Er is een inventarisatie gemaakt van de waardevolle bomen die zich op dit moment in het plangebied bevinden. Het streven is dat deze bomen binnen het plangebied behouden blijven. (Bron: Boomtechnisch onderzoek 58 bomen nabij de basisscholen De Vink en Het Kompas te Voorschoten, BSI bomenservice, M.L. van der Spoel 28 september 2010).

De waardevolle bomen in het plangebied zijn opgenomen in de door het college vastgestelde 'Beschermwaardige bomenlijst gemeente Voorschoten'. Voor alle bomen op deze lijst geldt het 'niet kappen-tenzij-principe'. Kappen van deze bomen is alleen toegestaan indien er sprake is van een aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk belang en bij gebrek aan alternatieven. Is behoud niet mogelijk, dan dient het compensatiebeginsel gestalte te krijgen in de vorm van mitigatie of compensatie. Het beleid omtrent het kappen van een boom op de 'Beschermwaardige bomenlijst gemeente Voorschoten' is vastgelegd in het 'Beleid beoordeling kapaanvraag gemeente Voorschoten'.

Van de bomen in het gebied is de financiële waarde bepaald. Indien als gevolg van het plan op basis van het 'Beleid beoordeling kapaanvraag gemeente Voorschoten' het kappen onvermijdelijk blijkt te zijn, dient de waarde van de te kappen boom aantoonbaar aan groenwaarde in het plan te worden gecompenseerd. Onder compenserende maatregelen wordt uiteraard verstaan het terugplanten van nieuwe bomen, maar ook maatregelen ter verbetering van de standplaats (wortelscherm, boomgranulaat) en dergelijke. Hiermee de gemeente de ontwerper/ontwikkelaar uitdagen om zoveel mogelijk groen te behouden en/of vergelijkbaar of meer groen in het nieuwe ontwerp te integreren. De compenserende maatregelen zullen door de gemeente op hun waarde worden beoordeeld.

Los van de compensatie-eis wordt gesteld dat minimaal 8% van het plangebied zal moeten bestaan uit openbaar en/of collectief groen.

Ook wordt opgemerkt dat omwonenden grote waarde hechten aan de groene uitstraling van het plangebied. Hierom wordt gesteld dat ook in het nieuwe profiel van de Van Hogendorpweg ruimte dient te zijn voor (liefst bestaande) bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2013ScholenlocNhof-BP40_0020.png" Figuur 4.2 Kaart bomeninventarisatie

Algemeen kan geconcludeerd worden dat van alle bomen op het totale gebied, dus inclusief de schoollocatie, de meeste bomen in een redelijk tot goede conditie verkeren.

Op grond van de huidige conditie en mechanische kwaliteit, kan de toekomstverwachting voor in totaal 45 bomen gesteld worden op meer dan 15 jaar. Voor in totaal 12 bomen geldt een toekomstverwachting van ten minste 10 jaar. Slechts een boom heeft een toekomstverwachting van ongeveer 5 jaar. Op grond van bovenstaande conclusies kan worden gesteld dat 22 bomen potentieel verplantbaar zijn.

Conclusie groen

  • Er is een uitgebreide inventarisatie van de bomen in en om het plangebied gemaakt, uitgangspunt is dat deze bomen gehandhaafd blijven, dan wel de waarde hiervan in het plangebied wordt teruggebracht in de vorm van groen.
  • Minimaal 8% van het plangebied dient openbaar en/of collectief groen te worden.
4.12.2 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit bestemmingsplan brengt ten aanzien van de verschillende wateraspecten geen (ingrijpende) veranderingen teweeg. Vergroting van de oppervlakte aan verhardingen en bebouwing wordt in dit plan niet toegestaan. Bij herontwikkeling wordt naar een duurzaam en veerkrachtig stedelijk watersysteem gestreefd.

Keur

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. In deze Beleidsregels is het beleid van het Hoogheemraadschap nader uitgewerkt. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van het water in de bodem.

De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.

Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Langs de hoofdwatergang, die is gelegen langs de oostelijke plangrens, is een beschermingszone aanwezig van 5 m gemeten vanuit de insteek.

Grondwater

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een op grond van Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland (PMV) beschermde zone voor grondwater, respectievelijk waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, of boringsvrije zone. Er gelden op basis van de grondwaterkwaliteit geen specifieke beperkingen ten aanzien van het gebruik van de gronden binnen het plangebied.

Regenwater

In het plangebied wordt nog geen gebruikgemaakt van (verbeterde) gescheiden rioolstelsels en waterretentievoorzieningen. Hemelwater wordt afgevoerd via het normale rioleringsstelsel. Alleen bij grootschalige herinrichting en als de grondwaterstand het toelaat zal het gebied worden afgekoppeld. Bij nieuwe ontwikkeling zal, waar mogelijk, worden getracht over te gaan op een verbeterd gescheiden rioolstelsel en/of volledige afkoppeling van het hemelwater en plaatselijke aanleg van waterinfiltratie- en waterbergingsvoorzieningen.

Riolering en afkoppelen 

Overeenkomstig het rijksbeleid geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, wordt ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

In het plangebied ligt een gemengd rioleringssysteem.

Oppervlaktewater

Het plangebied ligt in de Noord-Hoflandse polder. Het oppervlaktewater in het plangebied bestaat uit hoofdwatergangen en boezemwatergangen. Via een aantal gemalen binnen het plangebied wordt het water uit de polders uitgeslagen op de boezem.

Het waterpeil in de bovengenoemde polder is vastgesteld op -1,32 m -NAP. Met dit peil moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden. De primaire functie van de boezem is een goede aan- en afvoer van water vanuit polders en bijdragen aan het bergend vermogen bij lokale heftige buien. Binnen de boezemwateren is er een onderscheid in primaire en overige watergangen. Naast de boezem zijn er enkele gebieden met een ander peil (1,4 m -NAP voor peilvak 2.09.1.1, 1,3 m -NAP voor peilvak 2.08.1.2, 1,6 m -NAP voor peilvak 2.08.3.1 en 1,65 m -NAP voor peilvak 2.08.1.1).

Het waterpeil van de boezem en de polders is vastgelegd in peilbesluiten. De actuele peilbesluiten zijn op te vragen bij het Hoogheemraadschap.

In de boezem van Rijnland kan maximaal 10 cm water worden opgevangen in natte perioden. Dit komt overeen met een hoeveelheid van 4,5 miljoen m² water. De waterstand aan het begin van een neerslagperiode is een maat voor de hoeveelheid neerslag die tijdelijk geborgen kan worden in de boezem.

Watertoets ontwikkelingslocaties

Gemeenten en andere partijen dienen bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium rekening te houden met de benodigde ruimte voor water. Het waterbeleid kan daarmee goed worden afgestemd op de ruimtelijke ordening. Informatieverstrekking alleen zal echter niet toereikend zijn om tot een goede afstemming te komen. Hiervoor is in een vroeg stadium ook overleg en kennisuitwisseling nodig tussen het Rijnland en de partners in de ruimtelijke ordening. Het Hoogheemraadschap hanteert een 'Handreiking Watertoets' als toetsingskader. De watertoets regelt daarmee zowel het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen als de uiteindelijke ruimtelijke vertaling van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Hoogheemraadschap heeft gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. De opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De reactie is opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie water

In een vooroverleg met het Hoogheemraadschap is duidelijk geworden dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling in het plangebied compensatie van oppervlaktewater niet noodzakelijk is. Extra waterberging is alleen noodzakelijk indien bestaande waterberging verloren gaat.

Wel zal een gescheiden rioolstelsel noodzakelijk zijn waardoor het hemelwater kan worden afgewaterd op de singel, die daarvoor voldoende bergend vermogen heeft Vanzelfsprekend zal eventueel demping van bestaand oppervlaktewater wel gecompenseerd dienen te worden.

Aan de relatie van het plangebied met het bestaande water en de gunstige invloed die dit op de ruimtelijk kwaliteit kan hebben dient aandacht besteed te worden. Zeker ook gezien de ambities op het gebied van duurzaamheid.

4.13 Duurzaamheid

Inleiding

De gemeente heeft voor deze locatie hoge kwaliteitsambities, met name op het gebied van duurzaamheid. De standaardeisen van de gemeente zijn (onder meer op basis van regionale afspraken) al iets hoger dan wettelijke vereisten vanuit bijvoorbeeld het Bouwbesluit, maar de ambitie is om op deze locatie nog een stukje verder te gaan.

In deze paragraaf worden de eisen omschreven en handreikingen gegeven om net dat stukje verder te gaan. Aan de ontwikkelaar de taak om in de toelichting bij zijn inschrijving aan te geven waar hij invulling geeft aan deze extra ambities en dat zijn plan HET voorbeeldproject van Voorschoten kan worden.

Regionaal Duurzaam Bouwen 'Plus'

Duurzaam Bouwen (DuBo) is het bouwen en beheren van gebouwen en hun omgeving, waarbij de schade voor het milieu in alle stadia, van ontwerp tot sloop, zoveel mogelijk beperkt blijft. Dit kan door zoveel mogelijk duurzaam en verantwoord om te gaan met energie, grondstoffen, materialen en gezondheid. Hierbij wordt gestreefd naar een balans tussen extensivering van het gebruik van energie, water en materialen, en het verhogen van de kwaliteit van gezond wonen, werken en recreëren.

De gemeenten Kaag en Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Voorschoten, Teylingen en Zoeterwoude, hanteren de Regionale DuBoPlus-Richtlijn als uitgangspunt bij bouwprojecten. De DuBoPlus-Richtlijn bestaat uit een beperkt aantal basismaatregelen en een prestatiescore voor nieuwbouw en bestaande bouw. De prestatie wordt bepaald met behulp van het rekenprogramma GPR-Gebouw of gelijkwaardig en uitgedrukt in een schoolcijfer. Een score van 7.0 voor alle thema's (energie, milieu, gezondheid, gebruikswaarde en toekomstwaarde) is de regionale maatlat. Daarbij vereist de gemeente voor dit project een minimum gemiddelde score van 7,5. Het toepassen van GPR-Gebouw stimuleert een prestatiegerichte werkwijze en biedt ontwikkelende partijen vrijheid in ontwerp, bouwwijze en materiaalkeuze om een pakket maatregelen samen te stellen met de hoogste winst voor milieu en economie.

De gemeente verstrekt gratis een sublicentie aan de ontwikkelende partij voor het berekenen van de prestatiescore.

Meer informatie over Duurzaam Bouwen 'Plus' is te vinden op http://www.odwh.nl/dubo.

Het plan dient te voldoen aan de Regionale DuBoPlus-Richtlijn. Voor dit project wil de gemeente een minimum GPR-score van 7,5.

Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw

Bij het ontwikkelen van een duurzame wijk zijn veel partijen betrokken. Het is belangrijk dat deze partijen vanaf een zo vroeg mogelijk stadium samen praten en denken over duurzame oplossingen. Om dit voor elkaar te krijgen is het regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw ontwikkeld. Het beleidskader is een kapstok waaraan handleidingen en instrumenten hangen om duurzaamheid (people, planet, profit) een vaste plek te geven in het planproces.

De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude hebben gezamenlijk op initiatief van de Milieudienst West-Holland een regionaal beleidsplan op het gebied van Duurzame Stedenbouw ontwikkeld.

Reeds bestaande afspraken met betrekking tot onder andere het Klimaatbeleid en de Regionaal DuBo'Plus'-richtlijn, werden aangevuld met ambities en maatregelen op het schaalniveau van stedenbouw. Met het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS) als inspiratiebron en procesinstrument, zijn in een aantal bijeenkomsten/workshops proces- en prestatieafspraken geformuleerd, die de basis vormen voor het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS).

Op basis van het gemeentelijk vigerend beleid en de drie kwaliteitspijlers, people, planet en profit zijn duurzaamheidsthema's benoemd. Elk thema is gesplitst in deelaspecten. Per deelaspect zijn twee ambitieniveaus (basis en extra) geformuleerd, waarvan de maatlat hoger ligt dan wettelijk vereist. Dit betekent dat op het gebied van duurzame stedenbouw bijvoorbeeld het Klimaatbeleid en de DuBo'Plus'-richtlijn als vigerend beleid en dus als basisambitie gehanteerd moeten worden. Maar ook andere afspraken als gebiedsgerichte milieuprofielen of gezondheidsaspecten zijn als uitgangspunt vastgelegd. Hier geldt: breed kijken en andere beleidsvelden meenemen in het denkproces.

De duurzaamheidsthema's en deelaspecten zijn opgenomen in de Ambitietabel Duurzame Stedenbouw. De gemeente Voorschoten zal deze ambitietabel gebruiken bij het opstellen van de selectie- en beoordelingscriteria, met als doel de grootst mogelijke kwaliteit (duurzaamheid) te realiseren.

Het integrale beleidskader, de ambitietabel en een infoblad zijn ook te vinden op de website (http://www.odwh.nl/rbds) van de Milieudienst West-Holland.

WoonKeur

De gemeente Voorschoten promoot dat alle nieuwbouwwoningen in de gemeente gerealiseerd worden met WoonKeur. WoonKeur is een certificaat voor nieuwbouwwoningen. Het certificaat wordt afgegeven aan nieuwbouwwoningen met voldoende woontechnische kwaliteit: een woning met WoonKeur kent een hoog niveau aan gebruikskwaliteit, inbraakwerendheid en sociale veiligheid, toegankelijkheid en flexibiliteit en aanpasbaarheid.

WoonKeur is samengesteld uit de eisen van de vier meest bekende door woonconsumenten opgestelde eisenpakketten voor nieuwbouw: het Seniorenlabel, het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwbouw, de VAC-Kwaliteitswijzer en het Handboek voor Toegankelijkheid.

Conclusie Duurzaamheid

  • De gemeente Voorschoten hanteert het regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw en zal de ambitietabel Duurzame Stedenbouw hanteren bij het opstellen van de selectie- en beoordelingscriteria.
  • Alle woningen in het plangebied dienen te worden gerealiseerd met WoonKeur.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied. Hierbij zijn de ruimtelijke randvoorwaarden, die door de gemeente zijn opgesteld, leidend bij de regeling in het bestemmingsplan. Gekozen is voor een flexibel bestemmingsplan met een directe bouwtitel. Een plan met 'directe bouw- en gebruikstitel', dat wil zeggen dat niet eerst een uitwerking behoeft te worden vastgesteld alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.

Het bestemmingsplan is globaal van opzet. De ruimtelijke randvoorwaarden die gesteld zijn vanuit de gemeente zijn hierbij leidend en bieden de kaders voor de ontwikkeling. Hierdoor kunnen binnen het bestemmingsplan verschillende stedenbouwkundige invullingen worden gefaciliteerd. Hierdoor kan op een goede wijze ingespeeld worden op veranderingen in ontwerpen en de markt. Wel zijn daar waar nodig duidelijke regels gesteld om de kaders aan te geven.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De bestemming bestaat in het bestemmingsplan uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn opgenomen.

Aanduidingen

Op de verbeelding is gebruikgemaakt van twee verschillende aanduidingen:

  • 1. maatvoeringaanduidingen: dit zijn aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik; op de verbeelding is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de bouw- en goothoogten;
  • 2. functieaanduidingen: met deze aanduidingen wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan; een voorbeeld uit dit plan betreft de aanduiding 'ontsluiting', waarmee ter plaatse de ontsluiting van het plangebied wordt geregeld, aanvullend op het algemene toegestane gebruik.

Hierna wordt nader ingegaan op de delen van de juridische regeling in de planregels en op de verbeelding, die enige nadere toelichting behoeven.

5.2 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Artikel 3 Woongebied

In het bestemmingsplan is het perceel ten behoeve van de ontwikkeling bestemd als Woongebied. Binnen deze bestemming is de realisatie van woningen toegestaan, daarnaast zijn andere functies die bij de ontwikkeling van het woongebied horen toegestaan, zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, wegen en parkeerplaatsen. Vanwege de rechtszekerheid zijn de verkeersaansluitingen van het woongebied op het omliggend wegennet vastgelegd door middel van de aanduiding 'ontsluiting'. Daarnaast is in het bestemmingsplan opgenomen dat ten minste 700 m² (8% van het plangebied) dient te worden ingericht als groenvoorziening. Hiermee wordt geborgd dat binnen het plangebied voldoende groen wordt gerealiseerd.

Ten aanzien van parkeren dient te worden aangesloten bij de geldende CROW-normen. Toetsing hieraan zal plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning en is daarom niet opgenomen in het bestemmingsplan.

Binnen de bestemming mogen ten hoogste 35 woningen worden gebouwd. De woningen dienen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. Op de verbeelding is door middel van maatvoeringaanduidingen de bouwhoogte bepaald op 12 m. Om een goede aansluiting met de woningen aan de van Hogendorpweg te waarborgen, is bepaald dat de woningen in deze strook een maximale goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m mogen hebben.

Erfbebouwing

Ten aanzien van de erfbebouwingsregeling wordt aangesloten op de bestaande erfbebouwingsregeling van de gemeente. Dit betekent dat bij het hoofdgebouw ten hoogste 70 m² aan aan- en bijgebouwen kan worden gerealiseerd, het bij het hoofdgebouw behorende perceel mag voor niet meer dan 30% worden bebouwd met aan- en bijgebouwen.

Dakterrassen, balkons, privacy-schermen

De bepalingen betreffende dakterrassen (op aanbouwen en dergelijke), balkons (aan de woning) en privacy-schermen (op dakterrassen en balkons) dienen enerzijds om een ruimtelijk aanvaardbare situatie te bevorderen en anderzijds om de privacy te beschermen. De regeling is gebaseerd op de gemeentelijk Beleidsnotitie Balkonbeleid.

Beroep-aan-huis

Het uitoefenen van een beroep-aan-huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Woongebied. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen. Die bijgebouwen dienen dan wel aan de woning te zijn aangebouwd, aangezien dit in vrijstaande bijgebouwen zou kunnen leiden tot een ruimtelijk en planologisch ongewenste ontkoppeling en verzelfstandiging van de beroepsuitoefening ten opzichte van de woonfunctie van de betreffende woning.

Bedrijf-aan-huis

Het uitoefenen van een bedrijf-aan-huis zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming Woongebied. Om te voorkomen dat de bedrijfsuitoefening de woonfunctie zou kunnen overheersen en om te voorkomen dat de bedrijfsuitoefening tot overlast zou kunnen zorgen, zijn hiervoor wel diverse voorwaarden opgenomen in de bestemmingsregels.

Zo zijn onder andere de maximaal toegestane bedrijfscategorie en de maximum oppervlakte geregeld en worden er eisen gesteld ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking, parkeren en reclame-uitingen.

Artikel 4 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid regels opgenomen over dit gebruik, zoals een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het plan, voor zover het de aanleg van bouwwerken voor algemeen nut betreft. Daarbij voorziet het artikel in voorwaarden waaraan de afwijkingsbevoegdheid gebonden is.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

Algemene wijzigingsbevoegdheid

Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders het plan op specifieke onderdelen wijzigen. Het mag daarbij gaan om het verleggen van bestemmingsgrenzen voor zover deze afwijkt van de feitelijke situatie en het aanpassen van bedrijfscategorieën. Daarbij voorziet het artikel in voorwaarden waaraan de wijzigingsbevoegdheid gebonden is.

Artikel 8 Overige regels 

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

Artikel 9 Overgangsrecht en Artikel 10 Slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de wettelijk voorgeschreven overgangsregels en de slotregel aan de orde.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn in eigendom van de gemeente. Bij de gronduitgifte wordt een overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer met betrekking tot planschade en locatie-eisen.

Een exploitatieplan hoeft in dit geval niet opgesteld te worden omdat het kostenverhaal op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd').

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan aan een aantal instanties voorgelegd. Dit zijn:

  • Gasunie
  • Alliander
  • Dunea
  • HHR Rijnland
  • Regio Holland Rijnland
  • Brandweer Hollands Midden
  • Platform Gehandicapten Voorschoten

Daarnaast is het E-formulier van PZH ingevuld.

De ingekomen reacties van de overleginstanties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 1.

Handhaving

Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de handhaving van de regelgeving in het bestemmingsplan. Blijkens jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot handhaving. De gemeente Voorschoten heeft in dit kader handhavingsbeleid. In de nota wordt aangegeven op welke wijze de gemeente handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid.

De nota vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen handhavingsprogramma. Het handhavingsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het komende jaar. Bij nieuwe bestemmingsplannen, zoals dit bestemmingsplan, wordt bovendien een handhavingsparagraaf opgenomen, waarin omschreven staat op welke wijze en met welke middelen wordt gehandhaafd.

Handhavingsmiddelen

De gemeentelijke overheid heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in deze nota centraal.

De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten.

Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen.

Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.

Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen teneinde te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.

Ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis en was digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiermee is voldaan aan de verplichting zoals gesteld in afdeling 3.4 Awb en is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen.

De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord en opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.