Plan: | Uitwerkingsplan Haagwijk |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0626.2012Haagwijk-UP20 |
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.
Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):
Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.
Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):
Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).
Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):
Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
In 2009 is onderzoek gedaan naar flora en fauna. Het onderzoek is verricht door Van der Helm Milieubeheer B.V. uit Berkel en Rodenrijs (Rapportage Natuurtoets ´Duivenvoorde corridor / Haagwijk´ te Voorschoten d.d. 12 augustus 2009, zie bijlage 3). Met het onderzoek is komen vast te staan dat het verwilderde landgoed rijk is aan natuurwaarden met onder andere diverse soorten broedvogels en plantensoorten. Het gebied is verder belangrijk voor vleermuizen.
Binnen het projectgebied komen beschermde diersoorten voor. Deze soorten zijn in de Flora en faunawet aangewezen als algemeen beschermde soorten en strikt beschermde soorten (tabel 1, 2 en 3).
Algemene soorten (tabel 1) zijn: konijn, haas, mol, egel, spitsmuis (zoogdieren), gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker (amfibieën), gewone dotterbloem en kleine maagdenpalm (vaatplanten). Van de overige soorten (tabel 2) is daslook aangetroffen (vaatplant). Onder de tabel 3 soorten (bijlage IV HR / bijlage 1 AMvB) vallen de gewone dwergvleermuis, de rosse vleermuis, de watervleermuis, de ruige dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis. Aangetroffen vogels met een vaste rust- en verblijfplaats zijn: de groene specht, de huismus, de buizerd, de grote bonte specht, de zwarte kraai, de spreeuw, de koolmees, de pimpelmees, de glanskop, de boomkruiper en de ekster.
Afbeelding 5.2: Verspreidingskaart enkele bijzondere vogels
Afbeelding 5.3: Verspreidingskaart vleermuizen
Afbeelding 5.4: Beschermde vaatplanten
Ontheffing van de flora- en faunawet dient te worden aangevraagd indien: de groeiplaats van de daslook verloren gaat, de vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels verloren gaan of verstoord worden en indien de vliegroutes of foerageergebieden van de vleermuis verloren gaan of worden verstoord.
Aanbevelingen: