Plan: | Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0622.0300bpFlVijf2020-0030 |
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Westwijk te Vlaardingen. De Westwijk heeft circa 12.500 inwoners. Er staan circa 6.500 woningen waarvan 75% gestapeld en 25% grondgebonden. Deels zijn de woningen bezit van de woningbouwcorporatie Waterweg Wonen. De laatste jaren zijn, met name in de voorzieningenstroken, nieuwbouwprojecten opgeleverd. Dit is onderdeel van een grootschalig herstructureringsprogramma dat loopt tot 2030 in het kader van het Actieplan Wonen.
Onderdeel van de herstructurering is de realisatie van 64 grondgebonden woningen, waarvan 14 grondgebonden huur- of koopwoningen in de vrije sector en 50 grondgebonden sociale huurwoningen met bijbehorende voorzieningen en parkeerplaatsen. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
De doelstellingen voor het bestemmingsplan zijn als volgt:
De Westwijk is een naoorlogse wederopbouwwijk aan de westkant van Vlaardingen. De wijk is ontworpen door Willem van Tijen en wordt gekenmerkt door een heldere buurtopbouw. Er zijn vier buurten rondom een centraal middengedeelte. Het plangebied is gelegen in het noordoosten van Westwijk. In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied in de wijk en stad weergegeven.
Figuur 1. Globale ligging plangebied in Westwijk, Vlaardingen
Het plangebied wordt omsloten door:
Het plangebied is omgeven door bestaand stedelijk gebied, bestaande uit woningen, bedrijvigheid en een sporthal. Aan de noord-, west- zuidzijde van het plangebied is sprake van bestaande wegenstructuur.
In figuur 2 is een topografische weergave van de ligging van het plangebied opgenomen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is aangeduid met rode omlijning.
Figuur 2. Ligging en begrenzing van het plangebied
De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 Kaders wordt kort ingegaan op de kaders voor dit bestemmingsplan, waaronder de uitgangspunten voor de planontwikkeling, zoals die in het bestemmingsplan Westwijk zijn neergelegd. In Hoofdstuk 3 Beschrijving plan is de toekomstige situatie in het plangebied opgenomen. Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en milieutechnische aspecten gaat in op de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken.
De toelichting op de juridische planopzet is opgenomen in Hoofdstuk 5 Planopzet. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid. Ten slotte zijn in Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid de resultaten van het overleg met instanties en eventuele ingekomen zienswijzen op het plan opgenomen.
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is daarnaast de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.2 gemotiveerd.
Per 1 april 2019 zijn de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverorderning Zuid-Holland in werking getreden. Deze beleidstukken worden in de opvolgende subparagrafen beschreven.
In de omgevingsvisie is het al bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld.
1. Naar een klimaatbestendige delta
Het inrichten van de fysieke leefomgeving op een manier waarop deze klimaatbestendig blijft. Voorbeelden daarvan zijn: meer ruimte bieden aan water en het rekening houden met de impact van klimaatverandering bij nieuwe ruimtelijke projecten.
2. Naar een nieuwe economie: the next level
De stap van fossiele economie naar een circulaire economie in 2050, met grote gevolgen voor onder andere het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. Er wordt ingezet op bijvoorbeeld digitalisering en een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving.
3. Naar een levendige meerkernige metropool
De stap naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Er moet een fors aantal woningen worden gerealiseerd en de woonvoorraad dient te worden verduurzaamd. Ook zullen steden met elkaar verbonden moeten worden tot één metropolitaan gebied. In dit gebied zullen we moeten inzetten op het versterken van het leef- en vestigingsklimaat.
4. Energievernieuwing
Zuid-Holland wil de fossiele bronnen vervangen door hernieuwbare bronnen. Er worden maatregelen genomen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Ook wordt ingezet op innovatie: nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte.
5. Best bereikbare provincie
De provincie moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra. Er worden verkeersknelpunten aangepakt en de mobiliteitssector kan schoner worden gemaakt en verduurzaamd. Ook wordt ingezet op OV, gebruik van de fiets en vervoer over water.
6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Een groene leefomgeving draagt bij aan een gezonde leefstijl van de inwoners van de provincie, maar het landschap en de biodiversiteit staat ook onder druk door het groeiend aantal inwoners, economische ontwikkeling en klimaatverandering. De kwaliteit van de leefomgeving kan worden versterkt door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Daarnaast wordt vanuit twaalf samenhangende opgaven de zorg voor een goede omgevingskwaliteit ingevuld. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Inpassing
Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
Aanpassing
Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Transformatie
Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Figuur 3. Soorten ontwikkeling (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Bij de ontwikkeling zal onder andere rekening moeten worden gehouden met de impact van klimaatverandering, de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling van woningen sluit aan op de opgave om een fors aantal woningen te realiseren. Het plan voor de ontwikkeling van woningen dient goed gemotiveerd te worden aan de hand van de richtinggevende ambities van de Omgevingsvisie Zuid-Holland.
Ter plaatse van het plangebied is de voorheen aanwezige bebouwing gesloopt. Beoogd wordt binnen het plangebied 64 woningen te realiseren, waarvan 14 grondgebonden huur- of koopwoning en 50 grondgebonden sociale huurwoningen. De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van de herstructurering van Westwijk.
Om te beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling passend is, zal het plan getoetst worden aan de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de kwaliteitskaart zijn de volgende richtpunten van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van de onderzoekslocatie.
Laag van ondergrond
Het projectgebied is gelegen in 'Bijzonder reliëf – jonge stroomgordels en geulafzettingen' en in 'Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei'.
Figuur 4. Uitsnede kwaliteitskaart 'Laag van ondergrond', projectlocatie rood omlijnd
De richtpunten voor ontwikkelingen in het gebied 'Bijzonder reliëf' zijn:
Het richtpunt in het gebied 'Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei' is:
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het projectgebied is niet gelegen in één van de door de kwaliteitskaart 'laag van de cultuur- en natuurlandschappen' aangewezen gebieden. De richtlijnen die horen bij voornoemde kaart zijn niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.
Laag van stedelijke occupatie
Het projectgebied is gelegen in 'Steden en Dorpen'.
Figuur 5. Uitsnede kwaliteitskaart 'Laag van stedelijke occupatie', projectlocatie rood omlijnd
De richtpunten voor ontwikkelingen in dit gebied zijn:
Laag van de beleving
Het projectgebied is niet gelegen in één van de door de kwaliteitskaart 'laag van de beleving' aangewezen gebieden. De richtlijnen die horen bij voornoemde kaart zijn niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.
Bij het beoordelen van de ruimtelijke kwaliteit van het plan zijn de richtpunten zoals voortgekomen uit de kwaliteitskaarten van belang. De ontwikkeling voorziet in het type ontwikkeling 'inpassing'. De ontwikkeling is passend bij de aard van het landschap.
Het plangebied is gelegen in de bestaande woonwijk Westwijk en maakt onderdeel uit van een grotere herstructurering. De rol van de provincie is bij het type ontwikkeling 'inpassing' in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
De ontwikkeling voorziet in een stedelijke herstructurering binnen de stedelijk occupatie. In het plangebied worden maximaal 64 woningen gerealiseerd met een herkenbare structuur. Daarnaast is sprake van behoud van de elementaire groenstructuur. De bestaande en herkenbare wegenstructuur wordt beperkt aangepast en daardoor niet in haar herkenbaarheid aangetast.
De ontwikkeling is daarmee te beschouwen als een 'inpassing'.
Per 1 april 2019 is, naast de Omgevingsvisie, ook de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Hoe groot die ruimtelijke impact is wordt in specifieke gevallen bepaald aan de hand van gebiedsprofielen en door onderscheid te maken in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Onderstaande artikelen zijn van toepassing op het plangebied.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Bestaand stads- en dorpsgebied
Uitgangspunt voor de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkelingen vinden daardoor primair plaats binnen BSD. In figuur 6 is te zien dat de projectlocatie is gelegen binnen BSD. De contour bestaand stads- en dorpsgebied 2018 is vastgesteld op 20 februari 2019.
Figuur 6. Uitsnede kaart 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018', projectlocatie rood omlijnd. (geraadpleegd
op 13 maart 2020)
De beoogde ontwikkeling dient in lijn te zijn met de bepalingen voor ruimtelijke kwaliteit en stedelijke ontwikkelingen. De projectlocatie is gelegen binnen BSD, om deze reden zal het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking volstaan en dient de ontwikkeling niet opgenomen te zijn op de 3 hectare kaart.
Van een stedelijke ontwikkeling zoals toegelicht in artikel 6.10 is geen sprake, aangezien het aantal woningen in de toekomstige situatie afneemt t.o.v. de huidige situatie.
Voor het plan 'Floris V Laan Noord' is een Integraal Programma van Eisen (IPvE) opgesteld (d.d. september 2018). In opdracht van Waterweg Wonen is in samenwerking met de gemeente Vlaardingen door KuiperCompagnons een studie gemaakt naar het centrum van de Westwijk. Het ruimtelijke model dat uit deze studie is voortgekomen vormt de onderlegger voor het Integraal Programma van Eisen. Het IPvE is opgenomen in Bijlage 1 Integraal Programma van Eisen (IPvE).
Opgaven Centrumplan Westwijk
De opgave is om het nieuwe centrum van de Westwijk, gevormd door het Plein West en het Erasmusplein, stedenbouwkundig af te ronden door het Erasmusplein te begrenzen met bebouwing aan de westzijde gecombineerd met een verblijfsplein. Dit gebied moet ruimtelijk verbonden worden met de winkelstrook aan de Dirk de Derdelaan en met de Heemtuin en het Marnixplantsoen. Daarnaast komen locaties beschikbaar voor woningbouw bij de Valkenhof en de twee te verplaatsen sporthallen. Deze woningbouwlocatie moet in de uiteindelijke realisatie een stedenbouwkundige eenheid vormen met de woningbouw, welke de winkelstrip met woningen aan de Floris de Vijfdelaan zal vervangen.
Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de opgaven aan de Floris Vijfdelaan mogelijk te maken.
In het IPvE zijn verschillende randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen opgenomen. Deze zijn opgenomen voor verschillende aspecten om een ruimtelijk kwalitatief kader te bieden voor de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft de volgende aspecten:
Voornoemde aspecten worden nader behandeld in Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en milieutechnische aspecten en getoetst aan de planuitwerking van voorliggend bestemmingsplan in paragraaf 3.2 Randvoorwaarden, uitgangspunten en belemmeringen IPvE.
Het bestemmingsplan 'Westwijk' is op 3 juli 2018 vastgesteld. De gronden binnen het plangebied hebben de enkelbestemmingen: 'Wonen - 2', 'Horeca', 'Maatschappelijk' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Tevens is sprake van de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie 4'. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de volgende gebiedsaanduidingen: 'geluidszone - industrie', 'overige zone - parkeren, laden, lossen en stallen' en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 4'.
De gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 4' bevat een wijzigingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 39.8 van het bestemmingsplan Westwijk. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid van kracht is geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Uit te werken' ten behoeve van de realisatie van woningen.
In artikel 24 van het bestemmingsplan Westwijk zijn de regels met betrekking tot 'Wonen - Uit te werken opgenomen. De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en bijzondere woonvormen, al dan niet in combinatie met beroep en bedrijf aan huis of een gastouderopvang.
In voorliggend bestemmingsplan wordt géén gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, aangezien het onderliggende bestemmingsplan 'Westwijk' ten tijde van de voorbereiding van deze planvorming nog geen vastgestelde of onherroepelijke status geniet. Desondanks wordt in voorliggend bestemmingsplan wel rekening gehouden met en getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid (zie par. 2.3.2.1).
In het bestemmingsplan mogen uitsluitend woningen worden gebouwd. De woningen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding 'maximum aantal woonheden' is aangegeven. Deze aanduiding is echter niet opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan, In artikel 39.8 is tevens geen maximum aantal woningen opgenomen. De bouwhoogte van de woningen mag eveneens niet meer bedragen dan hetgeen door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven. Ook deze aanduiding is niet opgenomen.
Aangezien in de wijzigingsbevoegdheid geen beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het aantal woningen en de bijhorende bouwhoogte, is voorliggend bestemmingsplan op deze onderdelen niet strijdig met de voorwaarden van deze regeling.
Als gevolg van de archeologische verwachtingswaarde geldt voor het grootste deel van het plangebied een dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 4”. Projecten waarvan de omvang beneden 100 m2 blijft, of projecten die de bodem niet dieper dan 100 cm onder maaiveld verstoren, zijn van regels vrijgesteld.
Het plangebied is gelegen binnen de gebiedsaanduiding "Geluidzone - Industrie". Hierbinnen zijn nieuwe geluidgevoelige objecten slechts toegestaan indien de geluidbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen op de betreffende gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.
Het plangebied is eveneens gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren, laden, lossen en stallen'. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeren, laden en lossen en stallen' dient bij nieuwbouw en functiewijziging te worden voorzien in:
Van voornoemde kan worden afgeweken indien naar oordeel van Burgermeester en wethouders het voldoen aan de bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of naar oordeel op andere wijze in voldoende mate wordt voorzien.
Figuur 7. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Westwijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan 'Westwijk' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid is neergelegd in artikel 39.8 van de regels van het bestemmingsplan 'Westwijk'. In voorliggend bestemmingsplan wordt géén gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, aangezien het onderliggende bestemmingsplan 'Westwijk' ten tijde van de voorbereiding van deze planvorming nog geen vastgestelde of onherroepelijke status geniet. Desondanks wordt in voorliggend bestemmingsplan wel rekening gehouden met en getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid.
In deze paragraaf wordt het plan naast het voornoemde artikel gelegd.
39.8 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 (Floris V)
Beoordeling voorwaarden wijzigingsbevoegdheid:
Het bouwplan maakt deel uit van de herstructurering van Westwijk. In het plangebied was een appartementenblok gelegen met commerciële functies in de plint. De voormalige bebouwing, bestaande uit 76 woningen en ca. 4.500 m2 aan commerciële ruimte is inmiddels gesloopt. De gesloopte bebouwing was zes lagen hoog. Binnen het plangebied bevinden zich eveneens drie vrijstaande paviljoens die ook als winkelruimte en horeca in gebruik zijn geweest.
Beoogd wordt om binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 64 grondgebonden woningen te realiseren. De 64 woningen bestaan uit 14 grondgebonden koop- of huurwoningen in de vrije sector en 50 grondgebonden sociale huurwoningen. Tevens wordt parkeergelegenheid op maaiveld gerealiseerd. Aan de oostzijde binnen het plangebied is een plein met een grid van kastanjebomen gesitueerd. Dit plein blijft behouden. De groene driehoek in het zuidwestelijk deel van het plangebied blijft tevens behouden. In voorliggend bestemmingsplan is voor beide groenvoorzieningen de bestemming 'Groen' toegepast. Middels deze aanpassing hebben beide voorzieningen een gewaarborgd juridisch kader verkregen.
Figuur 8. Weergave van de voorlopige verkaveling
Het plangebied wordt ontsloten op de bestaande wegenstructuur: Floris de Vijfdelaan, Dirk de Derdelaan en Graaf van Egmondstraat. Ten opzichte van de huidige situatie wordt de ontsluitingslus aan de Floris de VIjfdelaan, waar het voormalige appartementencomplex via het parkeerterrein werd ontsloten, omgelegd en een nieuwe ontsluiting gemaakt op de Dirk de Derdelaan. Deze aanpassing in de wegenstructuur biedt in de toekomstige situatie meer ruimte voor de driehoek met groenvoorzieningen. De herkenbare stedenbouwkundige structuur wordt hiermee versterkt.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een Integraal Programma van Eisen (IPvE) opgesteld. Het IPvE biedt een ruimtelijk kwalitatief kader voor de uitwerking van het plan en biedt een set van randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen. Voorwaarde om medewerking te verlenen aan de wijzigingbevoegdheid is dat het plan voldoet aan de IPvE. In deze paragraaf worden de randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbeveling omschreven. De toetsing heeft plaatsgevonden op basis van het voorlopige bouwplan en de verkaveling.
Het IPvE is onderverdeeld in drie aandachtsgebieden waarbinnen verschillende aspecten worden behandeld. Het betreft de volgende drie aandachtsgebieden:
Randvoorwaarden
Uitgangspunten
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden en uitgangspunten die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van milieu. In Hoofdstuk 4 volgt een nadere beschouwing van deze elementen.
Randvoorwaarden
Op basis van de eisen volgens de Standaard Uitvoeringseisen Vlaardingen (SUV) is het vast te stellen peil (bovenkant afgewerkte vloer) van woningen in bouwprojecten afhankelijk van onder meer:
Het vloerpeil wordt conform het SUV bepaald op basis van bovenstaande eisen.
In de uitwerking van het plan wordt onderzocht of het realiseren van regentonnen bij woningen haalbaar is.
Uitgangspunten
Conclusie
In de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de randvoorwaarden en uitgangspunten die in het IPvE zijn opgenomen. Vooralsnog kan worden voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van het aspect water.
Groen
Randvoorwaarden
Uitgangspunt
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden en uitgangspunten die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van groen.
Openbare Ruimte
Randvoorwaarden
Uitgangspunten
Conclusie
De voornoemde punten zijn in acht genomen bij de beoogde ontwikkeling. Het plan voldoet aan de randvoorwaarden en uitgangspunten die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van openbare ruimte.
Kabels en Leidingen
Randvoorwaarden
Uitgangspunt
Aanbeveling
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van kabels en leidingen.
Randvoorwaarde archeologie
Randvoorwaarde cultuurhistorie
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie. De aspecten archeologie en cultuurhistorie worden in paragraaf 4.4 Archeologie en 4.5
Cultuurhistorie nader besproken.
Randvoorwaarden
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van het woningbouwprogramma Het bouwplan is in paragraaf 3.1 Bouwplan nader toegelicht.
Randvoorwaarden
Op basis van het beoogde bouwplan zijn in totaal 89 parkeerplaatsen benodigd (50 x 1,3 = 65 plus 14 x 1,7 = 24). In het verkavelingsplan zijn in totaal 89 parkeerplaatsen opgenomen. Het plan voldoet hiermee aan de voorwaarden van het gemeentelijk parkeerbeleid.
Uitgangspunten parkeren
Aanbevelingen
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen die in het IPvE zijn opgenomen ten aanzien van ontsluiting en parkeren. Het aspect verkeer komt nader aan bod in paragraaf 4.3
Verkeer- en parkeeraspecten.
Randvoorwaarde
Aanbeveling
Conclusie
Het plan voldoet aan de randvoorwaarde die in het IPvE is opgenomen ten aanzien van duurzaamheid.
Randvoorwaarden (Beeldkwaliteit Westwijk)
Het plan dient te passen in het ruimtelijke en stedenbouwkundige karakter van de Westwijk. Gebaseerd op eerder gerealiseerde projecten en op Welstandsuitspraken betekent dit een orthogonale planopzet en eigentijdse vormgeving die aansluit op de jaren 50 architectuur en aandacht voor detaillering.
Relatie met omgeving:
Het plan voldoet aan alle randvoorwaarden die vanuit Beeldkwaliteit Westwijk aan de uitwerking worden gesteld. In de navolgende fase van planuitwerking dient het ontwerp te worden afgestemd met de Welstandscommissie.
Uitgangspunt
Vanaf het trottoir naast het garagebedrijf is een strook van 13 meter aangegeven (rijbaan 6 meter, parkeren 5 meter en trottoir 2 meter). Vanaf daar begint het bebouwingsvlak van 43 meter diep . Aan de zuidzijde van de bebouwing ligt een strook van 12 meter voor parkeren en ontsluiting. De totale lengte van het bouwvlak is 163 meter. Vanaf de oostelijke bebouwingsgrens langs het pleintje op de gevellijn van de voormalige bebouwing is een kaveldiepte van 23.7 meter aangegeven. De lengte van het bouwvlak hier is 72 meter.
Het plan voldoet aan de ruimtelijke uitgangspunten.
Aanbevelingen
Kleur- en materiaalgebruik:
Het planontwerp dient te passen binnen de herkenbare verschijningsvormen van de Westwijk. De beoogde woningen, bestaande uit grondgebonden rijtjeswoningen zijn passend bij de bestaande verschijningsvormen in de Westwijk.
Conclusie
In de navolgende fase dient beoordeeld te worden dat voldaan wordt aan de randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen in het IPvE.
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (Awb, artikel 3.2). In het kader van het bestemmingsplan Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen is onderzoek gedaan naar meerdere aspecten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:
Artikel 3.1.6 van het Bro:
De voorgenomen ontwikkeling beoogt de realisatie van 64 woningen. In de voormalige situatie was sprake van 76 woningen en circa 4.500 m2 aan commerciële functies. Ten aanzien van het aantal woningen geldt een afname van 12 eenheden.
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een ruimtelijk plan voorziet in niet meer dan elf woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt (bron: uitspraak 201608869/1/R3, kenmerk: ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Voor de projectlocatie geldt in dit kader dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft om deze reden niet te worden gemotiveerd.
De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De parkeernorm conform parkeerbeleid gemeente is van toepassing. Op basis van de parkeernormen (zie Bijlage 1 Beleidsregel Parkeernormen 2019) geldt in woonwijken i.r.t. het bouwplan:
Op basis van het beoogde bouwplan zijn in totaal 89 parkeerplaatsen benodigd (50 x 1,3 = 65 plus 14 x 1,7 = 24). In het verkavelingsplan zijn in totaal 89 parkeerplaatsen opgenomen. Het plan voldoet hiermee aan de voorwaarden van het gemeentelijk parkeerbeleid.
Om de verkeersgeneratie van het plan in kaart te brengen, is het beoogde programma ingevoerd in de CROW-rekentool. Op basis van de functie wonen, 'tussen/hoek' in de rest bebouwde kom van Vlaardingen, geldt dat voor 14 woningen is sprake van een verkeersgeneratie van 94 motorvoertuigbewerkingen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor de 50 huurwoningen geldt op basis van de functie wonen, 'huurhuis sociale huur' in de rest bebouwde kom van Vlaardingen, een verkeersgeneratie van 216 mvt per etmaal op een gemiddelde weekdag. In totaal is sprake van een verkeersgeneratie van 310 motorvoertuigbewerkingen per etmaal op een gemiddelde weekdag.
Om een vergelijking te maken is getracht te verkeersgeneratie van de voorheen geldende situatie in kaart te brengen. In de voormalige situatie was sprake van ca. 4.500 m2 commerciële ruimte in de plint en 76 woningen op de bovengelegen verdiepingen. De woningen hadden een totale verkeersgeneratie van 328 mvt per etmaal, uitgaande van de functie wonen, 'huurhuis sociale huur' in de rest bebouwde kom van Vlaardingen. De commerciële plint kan functioneel worden beschouwd als klein wijkcentrum, aangezien op het plein een diversiteit aan voorzieningen was ondergebracht. Op basis van 4.500 m2 bvo is sprake van een verkeersgeneratie van 2483 mvt per etmaal. Dit levert een totale verkeersgeneratie van 2.811 motorvoertuigbewerkingen per etmaal op een gemiddelde weekdag.
In vergelijking met de voormalige situatie is derhalve sprake van een afname van 2.501 motorvoertuigen per etmaal. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de doorstroming en ontsluiting ter plaatse.
Het plangebied heeft diverse ontsluitingswegen. Deze wegen monden uit op de Floris de Vijfdelaan, de Dirk de Derdelaan en de Graaf van Egmondstraat en via de Graaf van Hoornestraat op de Philips de Goedestraat.
Met uitzondering van de ontsluitingslus in het zuiden van het plangebied, blijft de wegenstructuur onaangetast. De voormalige lus ontsloot het gebied via twee zijden op de Floris de Vijfdelaan. Een van de twee ontsluitingen wordt verlegd in de richting van de Dirk de Derdelaan.
In de randvoorwaarden uit het IPvE wordt vermeld dat uit het oogpunt van externe veiligheid vanwege Rotterdam-The Hague Airport het plangebied vanuit tenminste uit twee verschillende richtingen bereikbaar moet zijn voor hulpdiensten. De ontsluitingswegen zijn gelegen aan meerdere wegen en hiermee is het plangebied vanuit meerdere richtingen bereikbaar.
Gezien de afname van het aantal motorvoertuigbewegingen levert de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten op de bestaande wegenstructuur. Geconcludeerd kan worden dat het beoogde bouwplan op het gebied van verkeer- en parkeeraspecten inpasbaar is in de omgeving en voldoet aan de daartoe gestelde eisen.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt in combinatie met de Wro en de komende Omgevingswet de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaalt.
In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk.
De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd.
Door onderzoeksbureau Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie is een archeologische vooronderzoek (8 oktober 2018) uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2 Archeologisch vooronderzoek aan de bijlagen van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd in voorbereiding op de herontwikkeling van de Floris de Vijfdelaan. Dit gebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De resultaten van het onderzoek worden hieronder opgenomen.
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat tijdens het Neolithicum bewoning plaats heeft kunnen vinden op de oeverwallen van de oudere kreken. Binnen het plangebied worden echter geen sporen van bewoning verwacht.
Archeologische waarden uit de IJzertijd en Romeinse tijd worden verwacht in de top van het veen langs veenkreken. Voor het plangebied geldt een hoge verwachting voor deze periode. In de Late Middeleeuwen kon bewoning plaatsvinden op de verlande kreken (getij-inversieruggen). Hier kunnen ook huisplattegronden uit de Nieuwe Tijd worden aangetroffen. De kans hierop is laag vanwege de afwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal. Op het veen kunnen verder sporen worden verwacht van het ontginning van het veengebied in de Late Middeleeuwen, zoals greppels en een toemaakdek.
In het onderzoek wordt tevens vermeld dat bij het verkennend booronderzoek een relatief dun ophoogdek aangetroffen met daaronder slappe getijdeafzettingen (Laagpakket van Walcheren). De top van de klei laat geen sporen van bodemvorming zien. Vermoedelijk is de oorspronkelijke top van de afzettingen afgegraven ten behoeve van de bouw van de inmiddels gesloopte bebouwing. Naar onderen toe werden deze afzettingen steeds veniger met een scherpe overgang naar Hollandveen op een diepte van 3,7 meter beneden maaiveld. De top van het Hollandveen is niet intact. Binnen 4 meter beneden maaiveld zijn geen afzettingen uit het Laagpakket van Wormer aangetroffen. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat zich binnen het plangebied geen getij-inversieruggen in de ondergrond bevinden.
Op basis van de resultaten van het booronderzoek, kan de archeologische verwachting voor het plangebied voor alle archeologische perioden naar beneden worden bijgesteld tot 'laag'. Vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) worden dan ook niet noodzakelijk geacht. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen, om een besluit te nemen ten aanzien van het beëindigen van het onderzoeksproces. Ook wanneer het bevoegd gezag op basis van de resultaten van het van archeologisch vooronderzoek besluit dat het plangebied wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt voorgesteld de archeologische verwachtingswaarde naar beneden bij te stellen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' te laten vervallen in voorliggend bestemmingsplan.
Op basis van het archeologisch onderzoek kan de verwachting voor het plangebied voor alle archeologische perioden naar beneden worden bijgesteld tot 'laag'. Vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) worden dan ook niet noodzakelijk geacht. In voorliggend bestemmingsplan is geen dubbelbestemming t.b.v. archeologische waarden opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Vlaardingen, om een besluit te nemen ten aanzien van het beëindigen van het onderzoeksproces.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
De gemeente heeft beleid met betrekking tot objecten die karakteristiek zijn als gevolg van hun cultuurhistorische en architectonische waarde en situering. De definitieve lijst en het beleid zijn 11 januari 2011 door het college vastgesteld. Daarnaast zijn binnen de gemeente Vlaardingen zijn drie beschermde gebieden gelegen. De beschermde gebieden vormen samen één beschermd stadsgezicht.
Binnen het plangebied zijn geen panden of objecten gelegen met een monumentale waarde. Het plangebied is eveneens niet gelegen binnen beschermd stadsgebied.
In het plangebied is wel sprake van objecten met cultuurhistorische waarde. Zo is het driehoekige voorterrein aan de zijde van de Floris de Vijfdelaan in de Cultuurhistorische Waardebepaling van SteenhuisMeurs aangemerkt als stedenbouwkundig waardevol en staat het beeld "de Heier" van de beeldhouwer Han Rehm (1908-1970) in het plangebied.
Het driehoekige voorterrein blijft in de toekomstige situatie onbebouwd en wordt verlengd in de richting van Dirk de Derdelaan, waardoor dit een ruimtelijk herkenbaar element blijft. Het beeld "de Heier" krijgt een nieuwe standplaats in het plangebied.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient de watertoets te worden doorlopen. Op basis hiervan dient een waterparagraaf opgesteld te worden. In deze waterparagraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten vastgelegd.
Het hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder van het binnendijks gebied. Rijkswaterstaat is de waterbeheerder van de Nieuwe Maas en het buitendijks gebied. De waterparagraaf is opgesteld in afstemming met het hoogheemraadschap van Delfland.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die verplichtingen oplegt om aan strengere normen voor de waterkwaliteit te voldoen. Het doel van deze richtlijn is te zorgen dat de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater uiterlijk in 2027 op orde is. De komende jaren wordt gewerkt aan schoon en gezond water, wat belangrijk is voor planten, dieren en mensen.
Omdat water zich niet aan grenzen houdt, bepaalt de KRW dat waterbeheerders per stroomgebied moeten samenwerken om te komen tot een maatregelenpakket. Het pakket maatregelen omvat onder meer de aanleg van natuurvriendelijke oevers, maatregelen voor herstel van verdroging, het saneren van bodemverontreiniging bij drinkwaterwinning en het saneren van ongezuiverde lozingen.
De gemeente Vlaardingen is onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-West.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets is in 2003 verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen.
Provinciaal Waterplan Zuid-Holland
Het Waterplan Zuid-Holland beschrijft wat in de periode 2016 – 2021 moet gebeuren om de provincie in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het plan werkt de strategische wateropgaven voor drie gebieden verder uit, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de provinciale Verordening ruimte. De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken. In deze methodiek bedraagt de oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) 1x10-5.
Handreiking Watertoets voor gemeenten
Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert Delfland het stand-still beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op het watersysteem, bijvoorbeeld door een toename van het verhard oppervlak. Ook kan een gebied van functie veranderen, waardoor het vereiste beschermingsniveau verandert. Indien ontwikkelingen tot een verandering van de belasting op het watersysteem leiden, moet dit conform het stand-still beginsel worden gecompenseerd.
Uitgangspunt is dat ieder gebied moet voldoen aan de inundatienormen, de wettelijke veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde kans – per – jaar op wateroverlast door hevige neerslag. Ook mag een verandering niet tot grote afvoer naar andere gebieden leiden (afwentelen). Daarnaast moet worden tegengegaan dat de nog beschikbare ruimte in het watersysteem door (ruimtelijke) ontwikkelingen geleidelijk aan steeds kleiner wordt (normopvulling). Om de benodigde compensatie voor een (ruimtelijke) ontwikkeling te berekenen, heeft Hoogheemraadschap van Delfland de Watersleutel ontwikkeld. De Watersleutel toont het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige situatie én in de toekomstige situatie.
Waterplan
De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. In de plannen geven Vlaardingen en het hoogheemraadschap een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen uitgewerkt om die opgave te realiseren. De hoofddoelstellingen van het waterplan Vlaardingen zijn:
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan
Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's.
Hoogheemraadschap: Waterbeheerplan Delfland
Het Waterbeheerplan (WBP 5) van het Hoogheemraadschap van Delfland beschrijft de strategie ten behoeve van de uitvoering van zijn kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater.
Keur Delfland
Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen gelden regels. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening 'Delflands Algemene Keur'. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen. Concreet komt het erop neer dat binnen de beschermingszone van waterkeringen en wateren niets zondermeer gebouwd en opgeslagen mag worden, waarbij voor de kernzone een strenger regime (bouwen binnen de kernzone is niet toegestaan) geldt dan voor de aangrenzende beschermingszone. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel van de waterkering en/of veiligheid wordt aangetast dan wel het onderhoud van de waterkering/water wordt gehinderd. De breedte en maatvoeringen van deze beschermingszones zijn vastgelegd in de 'Legger'.
Watersleutel
Delfland maakt gebruik van de watersleutel. Dit is een rekentool die helpt bepalen hoeveel waterberging gecompenseerd moeten worden. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervalk toeneemt, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel. Tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Hierbij wordt gelet op een aantal relevante kenmerken binnen het watersysteem van de huidige situatie en de toekomstige situatie.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke aspecten rondom de waterhuishouding nader toegelicht. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Waterkwantiteit
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 13.250 m2. In de huidige situatie is hiervan 12.503 m2 verhard. In de toekomstige situatie is 10.337 m2 verhard, dit betekent dat er sprake is van een afname van 2.166 m2 aan verharding. In de IPvE is aangegeven dat als de footprint van de bebouwing in de proefverkaveling niet wordt vergroot, er geen watercompensatiemaatregelen benodigd zijn.
In het kader van de IPvE is destijds de watersleutel doorlopen. De watersleutel in het IPvE is verouderd, daarom is de nieuwe watersleutel doorlopen. De uitkomsten zijn opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan. Hieruit volgt opnieuw dat er geen extra oppervlaktewater gerealiseerd behoeft te worden, omdat de totale oppervlakte aan verharding kleiner is dan de oppervlaktie in de oorspronkelijke situatie. Er wordt geen extra verharding aangebracht.
Grondwater
Het plangebied is gelegen in de Westwijk. De Westwijk is gebouwd op een slappe ondergrond, bestaande uit klei en veen. De bodem heeft een gemiddelde zettingssnelheid van 3,1 mm per jaar.
Op basis van de meetgegevens van Munisense open data portal blijkt de grondwaterstand in het gebied gemiddeld rond de 3 meter onder NAP.
Figuur 9. Meetgegevens grondwaterstanden nabij het plangebied (bron: opendata.munisense.net)
Onttrekking van grondwater komt in Westwijk niet voor. Het plangebied is verder niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de toekomstige situatie zal ook geen oppervlaktewater worden gerealiseerd.
Figuur 10. Uitsnede legger, plangebied rood omlijnd (bron: Hoogheemraadschap Delfland)
Riolering
Het rioolstelsel in de wijk Westwijk is overwegend van het gemengde type. In principe worden de te realiseren woningen voorzien van een gescheiden rioleringssysteem, mits de gemeente in het openbaar gebied voorziet in een gescheiden rioleringssysteem. In andere gevallen worden de woningen voorzien van een gemengd rioleringssysteem.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen of beschermingsgebieden hiervan aanwezig.
Afvalwater en riolering
In Vlaardingen is het rioleringsbeleid erop gericht dat alle nieuwe ontwikkelingen moeten zijn voorzien van een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel. Voorwaarde is wel dat er voldoende open water in de directe omgeving aanwezig is om het hemelwater naar af te kunnen voeren. In de omgeving van het plangebied is weinig oppervlaktewater aanwezig.
In principe dient hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden. Dat kan door het aanleggen van groene daken, regentonnen, kratjes onder het maaiveld of bijvoorbeeld door de aanleg van groene tuinen. De voorgenomen ontwikkeling betreft sloop-nieuwbouw, er is in de toekomstige situatie minder verharding dan in de oorspronkelijke situatie. Daarnaast worden tuinen gerealiseerd en zal er sprake zijn van een toename van de hoeveelheid groen binnen het plangebied. De hemelwaterafvoeren van de bergingen wordt vertraagd afgevoerd naar het gescheiden rioleringssysteem, waardoor de bodem regenwater kan opnemen. Er zal dan ook geen extra hydraulische belasting te verwachten zijn op het rioleringsstelsel. Het gebruik van niet-uitlogende materialen is een voorschrift, ook in gebieden met een gemengd stelsel.
Verder voorziet het plan bij alle woningen in een voortuin inclusief een (bij oplevering) aangelegde haag, wat een positief effect heeft op hittestress.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming (Wnb). De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden worden beschermd op basis van de Habitatrichtlijn (HR). Deze gebieden zijn aangewezen als Natura-2000 gebied omdat er bijzondere habitattypen en/of bijzondere plant- en diersoorten aanwezig zijn. Laatstgenoemde kunnen van stikstofgevoelige habitattypen afhankelijk zijn.
De uitspraak van de Raad van State waarmee het Programma Aanpak Stikstof is komen te vervallen (ECLI:NL:RVS:2019:1603) heeft een aantal belangrijke gevolgen voor toekomstige en bestaande ontwikkelingen. Zo zijn de eerder geldende drempelwaarden komen te vervallen. Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toename van stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de realisatiefase (bouwwerkzaamheden) en de gebruiksfase (het gebruiken van het plan).
Op het moment dat een ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie vraagt dit om nadere aandacht. Wanneer sprake is van een bijdrage zal worst case een passende beoordeling gemaakt moeten worden. In geval van een bestemmingsplan leidt dit tot een planMER-plicht.
Soortenbescherming
De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming
Binnen een straal van 3 kilometer vanaf het plangebied bevindt zich geen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Oude Maas op circa 5 kilometer afstand van het plangebied. In dit gebied bevinden zich volgens gegevens uit de AERIUS Calculator geen stikstofgevoelige habitattypen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofstofgevoelige habitattypen betreft 'Solleveld & Kapittelduinen', gelegen op een afstand van circa 11 kilometer ten westen van de planlocatie. De dichtstbijzijnde delen van de NNN bevinden zich op een afstand van circa 0,6 kilometer.
Met betrekking tot het aspect stikstofdepositie is door Mees Ruimte & Milieu een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 4 Onderzoek stikstofdepositie van dit plan. De meetresultaten laten zien dat zowel in de aanleg- als de gebruiksfase geen meetbare effecten op omliggende Natura 2000-gebieden zijn te verwachten. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Soortenbescherming
De voormalige bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. In de huidige situatie vormt het plangebied een depot van grond en gebroken puin. Verblijfplaatsen kunnen hier worden uitgesloten, aangezien het plangebied is te beschouwen als ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Een quickscan ecologie is niet noodzakelijk voor de realisatie van het beoogde plan.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde initiatief.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluid-bronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming (zoals een woning) altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn. geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels' De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Door M+P raadgevende ingenieurs BV is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer, industrie en bedrijvigheid op de beoogde woningbouw in het plangebied (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek).
Wegverkeerslawaai
Het bouwplan ondervindt een verhoogde geluidsbelasting vanwege de rijkswegen en de Floris de Vijfdelaan. Om het plan mogelijk te maken zijn hogere grenswaarden nodig. De hoogste geluidsbelastingen bedragen:
Bij deze rekenresultaten is rekening gehouden met een tuinmuur van deels 0,6 meter en deels 1,8 meter hoog ter plaatse van het oostelijke bouwblok (zie figuur 2 in Bijlage 5). Deze tuinmuur is toegevoegd om ervoor te zorgen dat de woningen op deze hoek over een geluidsluwe tuin en zoveel mogelijk over een geluidsluwe eerste verdieping beschikken.
De geluidbelasting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde en blijft onder de maximale ontheffingswaarde die het wettelijke kader van wegverkeerslawaai toestaat. Wel dient er een Besluit hogere waarden te worden vastgesteld. Hierbij dient te worden getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid.
Het geluidbeleid van de gemeente Vlaardingen geeft als randvoorwaarde dat alle woningen waarop een overschrijding van de grenswaarde plaatsvindt moet beschikken over een geluidsluwe zijde waaraan het (merendeel) van de slaapkamers gesitueerd moet worden. Een gevel is geluidsluw wanneer de geluidsbelasting van alle bronnen samen gelijk aan of kleiner is dan 53 dB (zonder aftrek wegverkeer).
Alle woningen waar sprake is van een overschrijding beschikken over een geluidsluwe begane grond en bijbehorende buitenruimte. Voor nagenoeg alle woningen is daarbij tevens sprake van een geluidsluwe eerste en tweede verdieping, zodat aan die zijden de slaapkamers mogelijk gerealiseerd kunnen worden.
Om aan het gemeentelijk geluidsbeleid te voldoen zijn maatregelen nodig bij bouwnummers 51, 52, 53 en 54. Voor bouwnummers 51 t/m 53 geldt dit voor zowel de eerste als de tweede verdieping, bij bouwnummer 54 alleen voor de tweede verdieping. Aangezien maatregelen op stedenbouwkundig niveau niet mogelijk zijn, wordt als alternatief een gebouwgebonden maatregel voorgesteld als gelijkwaardige oplossing. Het voorstel betreft een spuivoorziening voor de verblijfsruimten aan de betreffende gevel die als geluidsluw kan worden gekenmerkt doordat deze wordt afgeschermd van het (bepalende) wegverkeersgeluid.
De geluidsbelasting dient op het maatgevende punt met 4 dB gereduceerd te worden om tot een totale geluidsbelasting van wegverkeer te komen die niet hoger is dan 53 dB bij een draairaam. Met het plaatsen van een 300 mm diep (glazen) scherm langs de kozijnen op de verdiepingen wordt minimaal 4 dB reductie gerealiseerd. De draairamen moeten maximaal 200 mm breed uitgevoerd worden en direct gelegen zijn aan de zijde van het scherm. Op deze wijze kan met open ramen gespuid worden. De locatie van de oplossing is opgenomen in figuur 6 van Bijlage 5.
In onderhavig geval is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. In het kader hiervan wordt het tuinscherm gerealiseerd en worden maatregelen in de vorm van spuivoorzieningen getroffen.
Bij de bouwvergunningsaanvraag dient een rapport ingediend worden met daarin berekeningen van de geluidswering conform het Bouwbesluit om zo het binnenniveau te garanderen.
Industrielawaai
Het industrielawaai vanwege Botlek-Pernis voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Dit geldt ook voor het industrielawaai vanwege Vulcaanhaven, Koningin Wilhelminahaven en Klein Vettenoord. Daarmee is er geen sprake van een verhoogde geluidsbelasting vanwege de gezoneerde industrieterreinen.
De bedrijvigheid in de nabijheid van het plan wordt niet extra belemmerd in de bedrijfsactiviteiten doordat het plan op dezelfde afstand van de huidige woonbebouwing is gesitueerd.
De geluidbelasting door wegverkeer- en industrielawaai is voor alle woningen lager dan de maximale ontheffingswaarde. Een Besluit hogere waarden is wel benodigd, aangezien de voorkeursgrenswaarde bij meerdere woningen wordt overschreden. Voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient te worden getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid. Hier wordt middels maatregelen aan voldaan.
Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen. Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).
Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:
AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m³ (µg/m³) voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Op 7 juni 2012 is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen aangepast, zodat het mogelijk wordt gemaakt om bij ministeriële regeling (Regeling NIBM) bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën aan te wijzen waarbinnen geen gebruik meer kan worden gemaakt van de NIBM-grond. Het zal gaan om gebieden waar de grenswaarde voor PM10 wordt overschreden of waar overschrijding van de grenswaarde dreigt. Dit betreft naar verwachting een enkele gemeente in Noord-Brabant, Limburg en Gelderland met veel intensieve veehouderijen, pluimveehouderijen in het bijzonder. De aanwijzing van gebieden en broncategorieën zal plaatsvinden in nauwe samenspraak met betrokken overheden en sectoren en zal gepubliceerd worden in de Regeling NIBM.
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 64 woningen. Op basis van bovenstaande voorbeelden kan geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goed woon- en leefklimaat
Voor toetsing aan de achtergrondconcentraties geldt voor NO2 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 25 µg/m3. Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 20 maart 2020) is te zien dat ter plaatse van de projectlocatie op rekenpunt 15954256: de grootschalige achtergrondconcentraties in 2020 van fijnstof PM10 19,6 µg/m3, van fijnstof PM2,5 11,7 µg/m3 en van stikstofdioxide NO2 22,7 µg/m3 zijn. De verwachting is dat de achtergrondconcentraties in het nieuwe decennium geleidelijk zullen afnemen.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling geldt dat sprake is van een afname aan motorvoertuigbewegingen. Wanneer de maximale bijdrage van het extra verkeer desondanks wordt opgeteld, blijven de achtergrondconcentraties van zowel fijnstof als stikstofdioxide alsnog ruim onder de grenswaarden. Op basis van de NIBM-tool geldt voor een verkeersgeneratie van 310 motorvoertuigen per etmaal een toename van 0,12 µg/m3 aan NO2 en 0,02 µg/m3 aan PM10. Ook in dit geval blijven de achtergrondconcentraties ruim onder de grenswaarden en de grens voor 'Niet in betekenende mate'.
Tabel 1: GCN-achtergrondconcentraties ter plaatse van rekenpunt 15954256 (bron:
nsl-monitoring.nl/viewer)
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het beoogde plan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van belang.
Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een professionele risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de professionele risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu.
Voor de beoordeling van risico's is de risicokaart geraadpleegd. De kaart is opgenomen in figuur 11. Het plangebied is hierop paars omlijnd.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied bevindt zich niet binnen de plaatsgebonden risicocontouren, zie figuur 10. Hiermee vormen dergelijke contouren geen belemmering voor de realisatie van kwetsbare objecten, zoals woningen, binnen het plangebied.
Groepsrisico
Rondom het plangebied bevinden zich meerdere buisleidingen, zoals weergegeven op figuur 10. Hierbij dient met betrekking tot het groepsrisico gekeken te worden op het plangebied binnen de 1%-letaliteitscontour van de buisleidingen ligt. Indien het plangebied hierbinnen is gelegen, moet het groepsrisico worden bereiken. De 1% letaliteitscontour van de buisleiding aan de noordzijde van het plangebied is 170 meter. De buisleiding ligt op een afstand van circa 320 meter van het plangebied. Hiermee is het plan niet binnen de 1% letaliteitscontour gelegen van deze buisleiding. De 1% letaliteitscontour van de buisleiding aan de oostzijde van het plangebied is 380 meter. Deze buisleiding ligt op een afstand van circa 530 meter van het plangebied. Hiermee is het plan niet binnen de 1% letaliteitscontour gelegen van deze buisleiding. De 1% letaliteitscontouren voor de buisleidingen aan de westzijde van het plangebied zijn: 230 meter, 70 meter en 180 meter. De buisleidingen liggen op een afstand van circa 600 meter van het plangebied. Wederom is het plangebied niet binnen de 1% letaliteitscontouren gelegen van deze buisleidingen gelegen. Er hoeft geen groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.
Tevens dient gekeken te worden of de projectlocatie is gelegen in de nabijheid van een transportroute, artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De projectlocatie is niet binnen 200 meter van de transportroute over de weg (A20) en het spoor gelegen, de projectlocatie ligt op een afstand van circa 550 meter. Hierdoor hoeft eveneens geen uitgebreide groepsrisco verantwoording (zoals: QRA-berekeningen) plaatst te vinden.
Tenslotte is het plangebied deels gelegen binnen het verantwoordingsgebied van Rotterdam-the Hague Airport (RtHA). Om deze reden dient het groepsrisico te worden verantwoord. In voorliggend plan is sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal personen in het gebied ten opzichte van de huidige situatie afneemt. Om deze reden hoeft het groepsrisico niet nader te worden gemotiveerd.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied, is door DS milieu-consult een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek.
Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond van het plangebied licht verontreinigd is. Er is sprake van een diffuse, heterogene verontreiniging. In de bovengrond is geen asbest aangetoond. Tevens zijn in de diepere bodem geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd. De hypothese dat de bodem verdacht is van het voorkomen van verontreinigingen, dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden bevestigd.
De lichte verontreinigingen in de bovengrond en in het grondwater geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodemkwaliteit wordt als geschikt ten behoeve van de beoogde woonfunctie beschouwd.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.
Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen. Zo wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt door de komst van nieuwe woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie.
Tabel 2.Richtafstanden bedrijven en milieuzonering (bron: VNG-brochure)
Het plangebied is gelegen in een omgevingstype 'gemengd gebied'. In het moederplan "Westwijk" wordt tevens het volgende vermeld: "Het gebied waar de ontwikkeling Centrumplan is beoogd heeft een overwegend gemengde functie. Hier wordt detailhandel en horeca gecombineerd met wonen en maatschappelijke voorzieningen. Voor dit deel van het plangebied is sprake van een omgevingstype ‘gemengd gebied’. De aanwezige bedrijvigheid is toelaatbaar in een gebied met functiemenging." Het plangebied maakt onderdeel uit van het Centrumplan.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet uitsluitend in de realisatie van woningen. Woningen leveren geen milieuhinder op ten opzichte van andere woningen.
Aan de noordzijde van het plangebied is een garagebedrijf gesitueerd op een afstand van circa 12 meter. Ter plaatste van het garagebedrijf is een milieucategorie tot en met 2 toegestaan. In principe geldt hiervoor een richtafstand van 30 meter. Echter, gezien de diversiteit aan functies rondom het plangebied en het feit dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het Centrumplan, kan gesproken worden van een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstand met één stap verlaagd kan worden tot 10 meter. Hiermee houdt het plan voldoende afstand van het garagebedrijf. Daarnaast was reeds sprake van woningbouw op 12 meter afstand van het garagebedrijf. Derhalve diende het garagebedrijf reeds rekening te houden met gevoelige functies op een kortere afstand. Deze situatie blijft ongewijzigd, waardoor sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Aan de noordoostzijde van het plangebied is op een afstand van circa 50 meter een maatschappelijke functie ten behoeve van religie mogelijk. Op basis van de VNG-handreiking (SBI-2008: 9491) is voor kerkgebouwen sprake van een richtafstand van 30 meter in het type gebied 'rustige woonwijk'. Gezien sprake is van het type gebied 'gemengd gebied' kan de richtafstand met één stap worden verlaagd naar 10 meter. De woningen zijn op voldoende afstand van de maatschappelijke functie gelegen.
Aan de zuidzijde van het plangebied is een sporthal gelegen. Op basis van de VNG-handreiking (SBI-2008: 931A) is hier sprake van een richtafstand van 50 meter in een 'rustige woonwijk' en 30 meter in 'gemengd gebied'. De sporthal is gelegen op een aftand van 50 meter van de grens van het plangebied. Dit betekent dat voldoende afstand van de sporthal wordt gehouden.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
De ontwikkelende partij heeft voor de sociale huurwoningen in het plangebied een hoge energieambitie geformuleerd, zodat voor de woningen de Energie Prestatie Vergoeding (EPV) kan worden ontvangen. De uitgangspunten voor de EPV staan ongeveer gelijk aan Nul-Op-De-Meter als energieconcept.
Deze berekeningen worden uitgevoerd conform- en getoetst aan de ‘Wet Energieprestatievergoeding huur’ en de NEN 7120. Om die ambitie te behalen is er voor gekozen om de woningen te ontwerpen op basis van een gemiddelde Rc-waarde van 5,5, dubbel glas, zeer goede kierdichting (Qv10=0,25), elektrische (lucht-water)warmtepomp, WTW-ventilatie en circa 18 zonnepanelen. Dit resulteert in een EPC waarde in de bandbreedte van -0,32 en -0,36.
De koopwoningen worden energieneutraal gerealiseerd (EPC=0,0) met een soortgelijke schilisolatie en warmtevoorzieningstoestel, een goede kierdichting (Qv10=0,4), ventilatie op basis van mechanische afzuiging en natuurlijke luchttoevoer en circa 10 zonnepanelen.
Het voorgestane bouwsysteem is een droogstapelbouwsysteem bestaande uit geprefabriceerde dragende wanden van beton, kanaalplaatvloeren, prefab houten binnenwanden en houten dakelementen. Hout elementen worden grotendeels vervaardigd uit FCS gekeurd uit (mix 70%).
Gezien de voorgenomen duurzaamheidsmaatregelen kan worden gesteld dat wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot duurzaamheid.
De huurwoningen worden verhuurd binnen de EPV-regeling hetgeen betekent dat de bouwkundige schilisolatie is geoptimaliseerd om warmteverlies/ instraling te voorkomen en een zeer energiezuinige installatie is gekozen zodat er minimale zonnepanelen hoeven worden ingezet om energiestromen te compenseren.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een onderdeel van een groter project (Herstructurering Centrumplan Westwijk). De woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, worden gebouwd als vervanging voor het inmiddels gesloopte appartementencomplex met commerciële functies in de eerste laag. Voor de voorgenomen ontwikkeling is D11.2 relevant.
In voorliggend bestemmingsplan is beoordeeld welke nadelige milieugevolgen door de uitvoering van de herstructurering in het algemeen en dit deelplan in het bijzonder zijn te verwachten. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten. Het aantal verkeersbewegingen neemt af. Daarnaast zijn geen (significant) negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde natuurgebieden te verwachten.
Omdat sprake is van vervangende nieuwbouw, waarbij het aantal woningen en daarmee de impact op de omgeving kleiner is dan voorheen, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit Milieueffectrapportage.
Andere activiteiten uit het Besluit mer zijn tevens niet van toepassing. Nadere toetsing aan het Besluit mer is niet aan de orde.
De vorm van het bestemmingsplan wordt in belangrijke mate bepaald door de vereisten ten aanzien van uitwisselbare, vergelijkbare en digitale plannen. Deze standaarden zijn vanaf 1 januari 2010 wettelijk van kracht en worden periodiek aangepast. Voor de planopzet (en vorm) is vooral de momenteel geldende SVBP 2012 van belang. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Concreet moet hierbij bijvoorbeeld worden gedacht aan:
De standaarden hebben geen betrekking op de inhoud van een bestemmingsplan. Dit blijft een zaak van het bevoegde gezag (de gemeente). Het bestemmingsplan is conform de landelijke RO-standaarden (2012) opgesteld. Het plan voldoet daarmee aan de digitale verplichting. Tevens is het plan aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Concreet betekent dit dat de terminologie in de regels van het plan zijn afgestemd op de ‘Wabo-terminologie’. Zo is bijvoorbeeld de term ‘ontheffing’ vervangen door ‘afwijken’ en is de term ‘aanlegvergunning’ vervangen door ‘omgevingsvergunning voor de uitvoering van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’.
Onder een bestemming wordt de bestemming verstaan die ingevolge artikel 3.1 Wro aan gronden wordt toegekend. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies (en bebouwingsmogelijkheden), met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. In het bestemmingsplan Westwijk is aan de soortgelijke gronden de bestemming "Wonen - 1" toegekend. In voorliggend bestemmingsplan is deze bestemming gewijzigd naar de bestemming "Wonen", aangezien slechts één vorm van wonen mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie'.
In dit bestemmingsplan worden naast de bestemming 'Wonen', de bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen' mogelijk gemaakt. In feite wordt de methodiek gevolgd die ook in recente bestemmingsplannen is toegepast. Daartoe zijn de volgende bestemmingen opgenomen.
Bestemming 'Groen'
De groenvoorzieningen binnen het plangebied hebben deze bestemming gekregen.
Bestemming 'Horeca'
In de bestemming 'Horeca' is horeca in de vorm van een afhaal-/bezorgrestaurant toegestaan.
Bestemming 'Verkeer'
De wegen, parkeervoorzieningen en overige verblijfsgebieden hebben de bestemming “Verkeer”. Binnen deze bestemming mogen tot een beperkte omvang gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
Bestemming 'Wonen'
In de bestemming ‘Wonen' zijn uitsluitend (grondgebonden) aaneengebouwde woningen toegestaan. Het medegebruik van een deel van de woning voor een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan. De hoofdfunctie wonen mag daardoor echter niet worden verdrongen. Voor de erfbebouwingsregeling zijn de gebruikelijke regels overgenomen. De stedenbouwkundige accenten (differentiaties) van het bouwplan zijn in het bestemmingsplan alle mogelijk gemaakt. De differentiatie ten aanzien van de plaatselijk doorgetrokken gevel (de “dakkapel” aan de voorzijde) is toegestaan middels de regeling die toestaat dat over een lengte van maximaal 50% van de woningbreedte een hogere goothoogte mag worden gerealiseerd. De maximaal toegestane bouwhoogte is opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan is een van de deelplannen binnen het Centrumplan Westwijk. Het Centrumplan Westwijk bestaat uit verschillende ontwikkellocaties en tezamen vormen deze het herstructureringsgebied.
Het kostenverhaal van de door de gemeente voor dergelijke ontwikkellocaties te maken kosten, dient verzekerd te zijn. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de gemeentelijke kosten zijn verzekerd.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de aan de gebruikelijke vooroverlegpartners van de gemeente Vlaardingen.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft gereageerd op het ontwerpbestemmingsplan. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de watersleutel opnieuw doorlopen moet worden. Daarnaast is aangegeven dat paragraaf 4.6 nader uitgewerkt dient te worden. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de watersleutel opnieuw doorlopen en opgenomen in bijlage 3 van dit bestemmingsplan. Daarnaast is paragraaf 4.6 verder uitgewerkt.
De overige vooroverlegpartners hebben geen opmerkingen op het plan kenbaar gemaakt.
Op 29 juni 2021 heeft een informatieavond plaats gevonden. Tijdens de informatieavond zijn geen punten naar voren gekomen die hebben geleid tot aanpassing van het plan. Eén van de vragen had betrekking op de parkeersituatie in het plangebied. Zoals in paragraaf 4.3 wordt beschreven, wordt voldaan aan de parkeerbehoefte in het plan. De algemene reactie op de plannen was positief. Daarnaast is aangegeven op welke wijze zienswijze ingediend kunnen worden, hiermee is de maatschappelijke betrokkenheid afdoende gewaarborgd.
Op het bestemmingsplan Floris de Vijfdelaan te Vlaardingen is één zienswijze binnengekomen. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassingen in het plan. Daarnaast is er een reactie van het Hoogheemraadschap ontvangen die leidt tot ambtshalve wijzingen in het plan. De nota beantwoording zienswijzen is opgenomen in Bijlage 7.