Plan: | Natuuraanplant Autena |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0620.wp0004-ON01 |
Stichting Het Utrechts Landschap heeft in december 2011 enkele percelen in het buitengebied van Vianen ingeplant met bomen. Deze percelen liggen aangrenzend aan een ecoduct, over de rijksweg A2. De nieuw aangeplante percelen dienen als stepstone voor wild dat gebruik maakt van het ecoduct. Deze dieren hebben behoefte aan beschutting van de dichte begroeiing. De percelen zijn zodanig gekozen dat de historische (smalle) verkaveling en de open zichtlijnen worden gerespecteerd.
De bestemming van de percelen staat dit nieuwe gebruik echter niet toe, omdat deze uitgaat van een agrarisch gebruik. Onderhavige bestemmingsplanwijziging (wijzigingsplan) dient ertoe om het huidige gebruik van de percelen te legaliseren, door de agrarische bestemming te wijzigen in een natuurbestemming. Daardoor wordt het huidige gebruik bestemd en is er geen strijdigheid meer tussen de geldende bestemming en het feitelijke gebruik van de locatie.
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Vianen, direct langs de rijksweg A2. Deze locatie valt onder het buitengebied van de gemeente Vianen. Het plangebied bestaat in totaal uit twee percelen, waarvan de één circa 0,2 hectare groot is en de ander circa 1,3 hectare. Gezamenlijk bedraagt het plangebied daarmee circa 1,5 hectare. Op de hierna volgende afbeeldingen is de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Bing Maps)
Afbeelding - Globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)
Het geldende bestemmingsplan is "Landelijk gebied Vianen", dat op 14 december 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Vianen. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap". Een deel van het plangebied kent de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 2". Tevens valt het hele plangebied binnen de gebiedsaanduiding "geluidzone - weg", die langs de rijksweg A2 ligt.
Op de hierna volgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan "Landelijk gebied Vianen"
Een bestemmingsplan heeft twee functies:
Als er geen ontwikkelingen zijn, legt het bestemmingsplan de bestaande ruimtelijke situatie 'vast'. Dit is voor onderhavige situatie het geval.
Een bestemmingsplan/wijzigingsplan bestaat uit drie onderdelen: regels en verbeelding en een toelichting:
Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan/wijzigingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend. De toelichting is er vooral om de bedoeling van het plan te verduidelijken en gemaakte keuzes te onderbouwen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Bestaande situatie
De huidige situatie bestaat uit een tweetal percelen direct langs de rijksweg A2 (kadastrale percelen: VAN00 G 842 ged.). De percelen bestaan uit een strokenverkaveling die globaal in noord-zuidelijke richting loopt en behoren tot de polder Autena. De strokenverkaveling wordt doorsneden door watergangen. Door de grote verschillen in het landschap in de omgeving, is er een grote verscheidenheid aan dier- en plantensoorten te vinden. De percelen zijn in december 2011 ingeplant met bomen door Stichting Het Utrechts Landschap. De bomen bestaan uit streekeigen soorten en zijn een versterking van de ecologische zone aansluitend op het ecoduct over de A2.
Afbeelding - Impressie van het plangebied (bron: Vestigia)
Toekomstige situatie
De toekomstige situatie is niet anders dan de huidige situatie, omdat de bomenaanplant reeds plaats heeft gevonden. Onderhavig wijzigingsplan dient ervoor om de bestaande situatie te legaliseren, zodat het gebruik in de toekomst kan worden gecontinueerd. Hierna is de motivatie gegeven voor de aanplant.
Stapsteen
Het bosje Vianen is aangelegd als belangrijke stapsteen voor het functioneren van het onlangs gerealiseerde ecoduct over de rijksweg A2. Soorten die van het ecoduct gebruik maken hebben binnen het tracé van deze ecologische verbinding behoefte aan dekking. In dat kader is ervoor gekozen een stapsteen op één van de kavels van perceel G 842 te realiseren. Hierbij is rekening gehouden met de historische perceelgrenzen in dit met bosjes en agrarische percelen afgewisseld landschap.
Weidevogels
Het is een feit dat in de gemeente Vianen weidevogels gebruik maken van open gebieden. Daar houdt de Stichting Het Utrechts Landschap bij het beheer van haar graslanden uitdrukkelijk rekening mee en dat is als zodanig ook in haar beheerplan "Bolgerijen/Autena 2011 tot 2021" opgenomen.
Het perceel waar het bosje Vianen is geplant grenst aan de rijksweg A2 en ligt dusdanig ingesloten tussen beplantingen dat deze voor weidevogels geen belangrijke functie vervult. Het bosje levert daarentegen wel een belangrijke bijdrage voor aan de oppervlakte ruigten en grienden, diverse zangvogels, zoogdieren, marterachtigen en amfibieën.
Voor het overgrote deel van deze soorten is ook het ecoduct over de rijksweg A2 gerealiseerd en levert het bosje Vianen een belangrijke stapsteen functie. Het ecoduct is afgestemd op doelsoort 'ree'; kleinere soorten kunnen daardoor ook profiteren. De bosjes leveren ook voor ree goede dekkingsmogelijkheden en geleiding naar het ecoduct.
Landschappelijk karakter
Ook levert het bosje een bijdrage aan het versterken van de landschappelijke karakteristiek van het gebied welke zich kenmerkt door de afwisseling van open agrarische percelen en (griendhout)bosjes op smalle kavels.
De graslandpercelen ten westen en oosten van het bosje worden, met behulp van plaatselijke agrarische ondernemers, extensief beheerd. Aan het bestaande waterpeil en -kwaliteit wordt niets gewijzigd.
Het bos is aangeplant met inheemse en streekeigen soorten: voornamelijk es en iep, met o.a. bijmenging van zwarte els, meidoorn, sleedoorn, zomereik, zomerlinde, grauwe wilg
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader, waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen in principe plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de toetsingsgronden van het plan.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit wijzigingsplan zijn als volgt geformuleerd:
Conclusie
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige wijzigingsplan. In hoofdstuk 4 is beschreven hoe wordt omgegaan met de nationale belangen.
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente.
Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
Conclusie
Van de voorgenoemde nationale belangen is enkel de Ecologische hoofdstructuur (EHS) van toepassing op het plangebied. Het Barro geeft voor de EHS enkel aan dat de provincie verantwoordelijk is voor het opnemen van de bescherming door middel van de provinciale ruimtelijke verordeningen. Onderhavig wijzigingsplan is niet in strijd met het Barro.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke beleid vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRS is op 11 december 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Op 4 februari 2013 is de PRS vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.
Groene contour
Het plangebied maakt deel uit van de "groene contour". Hierbinnen realiseert de provincie zelf geen nieuwe natuur als onderdeel van de EHS, maar er liggen wel kansen voor het realiseren van duurzame ecologische kwaliteiten, die van belang zijn voor het functioneren van de EHS. In en aangrenzend aan deze gebieden stimuleert de provincie de vrijwillige realisatie van nieuwe natuur via onder andere het instrument rood-voor-groen. Op de "groene contour" is het nee, tenzij regime niet van toepassing. In deze gebieden geldt als enige aanvullende beperking op het algemene beleid voor het landelijk gebied dat de provincie zal voorkomen dat onomkeerbare ingrepen en processen, zoals grootschalige verstedelijking, het realiseren van natuur in deze gebieden onmogelijk maken. Zodra in deze gebieden nieuwe natuur is gerealiseerd, wordt deze opgenomen in de EHS.
Landschap Groene Hart
Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. De provincie vraagt gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen daarvan gebruik te maken.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling past binnen het beleid dat de provincie hanteert ten aanzien van de groene contour. In subparagraaf 3.3.3 wordt ingegaan op de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en hoe daarmee is omgegaan. Onderhavig wijzigingsplan voldoet daarmee aan het beleid van de provincie, zoals opgenomen in de PRS.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) heeft de provincie Utrecht haar ruimtelijke vastgelegd voor de komende 15 jaar. De PRV is net als de PRS op 11 december 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Op 4 februari 2013 is de PRV eveneens vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.
Groene contour
Binnen de groene contour liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar niet onder de EHS zelf vallen, omdat er geen financiering met overheidsmiddelen mogelijk is. Binnen deze gebieden kan op vrijwillige basis EHS gerealiseerd worden. Onomkeerbare ingrepen en processen, zoals grootschalige verstedelijking die het realiseren van natuur binnen de groene contour onmogelijk maakt, zijn niet toegestaan. Rode ontwikkelingen kunnen ook in een kernrandzone worden gerealiseerd (zie artikel Kernrandzones). Ontwikkelingen zoals uitbreiding van agrarische bouwblokken en aanleg van recreatie-voorzieningen worden hier niet onder onomkeerbare ingrepen begrepen. Reguliere agrarische ontwikkeling op gronden gelegen binnen de groene contour is gewoon mogelijk.
Landschap
Als landschappen worden aangewezen: Eemland, Gelderse Vallei, Groene Hart, Rivierengebied, Utrechtse Heuvelrug, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Stelling van Amsterdam.
Een landschap is geen statisch plaatje: landschap is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Als er sprake is van een zeer open gebied, bevat een ruimtelijk plan bepalingen om die openheid te behouden. Hierbij valt te denken aan het tegengaan van (hoge) bebouwing.
In de Bijlage Kernkwaliteiten landschappen is per landschap beschreven welke kernkwaliteiten beschermd en versterkt moeten worden.
In de toelichting wordt aangegeven om welke kernkwaliteiten het gaat, aan de hand van een toelichtende kaart en een korte omschrijving van de na te streven (beeld)kwaliteit. Voorts wordt duidelijk hoe het belang van deze kernkwaliteiten in de afweging is betrokken en op welke wijze (in de voorschriften) is voorzien in behoud en zo mogelijk versterking van de kernkwaliteiten. Wanneer aantasting niet te vermijden is, wordt in de toelichting aangegeven op welke wijze deze aantasting zoveel mogelijk is beperkt. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (Kwaliteitsgids) vormt een goede bron hiervoor. De Kwaliteitsgids biedt ook inspiratie voor een landschappelijk goede inpassing van ontwikkelingen.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling past binnen het beleid dat de provincie hanteert ten aanzien van de groene contour. In subparagraaf 3.3.3 wordt ingegaan op de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen en hoe daarmee is omgegaan. Onderhavig wijzigingsplan voldoet daarmee aan het beleid van de provincie, zoals opgenomen in de PRV.
Het Utrechtse deel van het Groene Hart heeft een zeer divers landschap. Rust en weidse open weidegebieden vormen haar essentie, kern en stille kracht. Maar het Groene Hart biedt meer dan dat. Van oudsher kent het ook zones waar dynamiek de overhand heeft. Hier hebben oude economische dragers en transportassen - vooral rivieren en hun oevers - vaak moderne opvolgers gekregen, in de vorm van (rijks)wegen, spoorlijnen en kanalen. Deze hebben op hun beurt weer nieuwe impulsen gegeven aan wonen en werken.
Het Utrechtse deel van het Groene Hart kent vaak eeuwenoude overgangen tussen landschappen. Deze zijn soms scherp, soms diffuus. Minstens zo belangrijk zijn de hedendaagse overgangen tussen stad en land en de manieren waarop snelwegen en de (groene) omgeving met elkaar ademen.
Het plangebied valt binnen het deelgebied "waard". Het open weidelandschap van de waard heeft een uitgesproken lengterichting door lange bebouwingslinten en parallel lopende, beplante achterkaden. De strokenverkaveling staat haaks op de linten. De linten kennen onderling een aanzienlijke diversiteit, van open tot zeer besloten, met zowel lange rechtstanden als slingerende stukken en een grote variatie tussen de profielen. De overal aanwezige weilanden verlenen rust en stilte aan het landschap.
Het ontwikkelprincipe voor natuurontwikkeling in de waard is:
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling omvat de beplanting van de strokenverkaveling in de waard, nagenoeg haaks op de rijksweg A2. Het contrast tussen het achterland (de weilanden) en de moderne infrastructuur wordt daarmee vergroot, wat aansluit bij de ambities van de provincie voor dit deel van het Groene Hart.
In de Structuurvisie Vianen 2015 heeft de gemeente Vianen destijds haar visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Vianen uitgewerkt in de vorm van een integraal beleidskader voor de periode tot 2015. Deze Structuurvisie is in 2012 geactualiseerd en heeft nu een looptijd tot 2020, met een doorkijk naar 2030.
In de Structuurvisie zijn de volgende uitspraken voor de toekomst van het landelijk gebied en de natuur opgenomen.
Landelijk gebied
De gemeente zal de komende jaren veel aandacht houden voor natuur, landschap en water. Vianen moet ook in de toekomst een groene gemeente blijven.
Bestaande groenstructuren zullen worden behouden en waar mogelijk versterkt. Bij toekomstige ontwikkelingen in de gemeente Vianen moet (zowel bij projecten met als bij projecten zonder woningbouw) de identiteit van de dorpen en van het landschap worden behouden en versterkt. Daarbij moet aangesloten worden bij de kernkwaliteiten van het nationaal landschap Groene Hart (in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden):
Natuur
De belangrijkste binnendijkse natuurgebieden van de gemeente - Autena en Bolgerijen, onderdeel van de EHS - fungeren via robuuste verbindingen als natuurlijke bron voor andere onderdelen van de EHS, binnen en buiten de gemeentegrenzen. Ook het in stand houden en ontwikkelen van ecologische relaties tussen het reservaatgebied van Autena en Bolgerijen en de omliggende polders is van belang. In het agrarisch gebied kan agrarisch natuurbeheer een toegevoegde waarde hebben, bijvoorbeeld in de vorm van weidevogelbeheer, de aanleg van natuurvriendelijke oevers en het beheer van kleine landschapselementen.
De gemeente faciliteert en stimuleert de ontwikkeling van een lokale ecologische verbinding ten zuiden van Vianen en Hagestein. Deze ecologische structuur moet komen te liggen tussen de uiterwaarden ten noordwesten van Everdingen, via Autena, de Bolgerijen en Polder Bloemendaal naar de uiterwaarden ter hoogte van het buurtschap Helsdingen. De zone krijgt een inrichting met gebiedseigen natuurdoeltypen, met bijvoorbeeld verschraald grasland in het oosten, griendcultuur in het zuiden en fruitcultuur in het westen. Waar mogelijk worden combinaties gezocht met economische ontwikkelingen, zoals waterberging, (agrarisch) natuurbeheer en extensieve recreatie. ‘Rode functies’ wordt af en toe toegestaan ten behoeve van de ontwikkeling van de lokale verbindingszone. De verbindingszone kruist een aantal fikse barrières: vooral de A27, de A2, het Merwedekanaal en de Lexmondsestraatweg. Over de A27 is recent een ecoduct aangelegd. De gemeente zal in de toekomst nader onderzoeken óf en hoe ook de andere barrières verzacht kunnen worden.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling sluit aan bij de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone Atuena/Bolgerijen-Dijfdijk. De ontwikkeling past daarmee ook binnen de structuurvisie van de gemeente Vianen.
In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuaspecten beschreven. In onderhavig wijzigingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft hier een conserverend plan voor een bestaande situatie.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen, wateraspecten en cultuurhistorische waarden bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Het bestemmingsplan is daardoor een belangrijk middel voor afstemming tussen de diverse relevante planologische en milieutechnische aspecten en de ruimtelijke ordening.
De wijze waarop is omgegaan met de voorwaarden die zijn gesteld in het bestemmingsplan Landelijk gebied Vianen ten aanzien van onderhavige bestemmingswijziging zijn opgenomen in paragraaf 5.1.
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.
Daarnaast heeft de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Hoewel de bomenaanplant reeds plaats heeft gevonden, is alsnog onderzocht of er geen archeologische of cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn (al dan niet verstoord). Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1. De conclusie is hierna opgenomen.
Algemeen
Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie heeft een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Voor de in totaal 5.000 bomen zijn plantgaten gemaakt van 40 cm diep met een diameter van 40 cm.
In eerste instantie is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het doel hiervan was om op basis van de bestaande gegevens inzicht te verkrijgen in de bodemkundige geo(morfo)logische, historisch-geografische en archeologische kenmerken van het plangebied. Op basis van de resultaten hiervan, is een specifiek archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld.
Vervolgens is een verkennend booronderzoek uitgevoerd, dat tot doel had de specifieke archeologische verwachting te toetsen. Hiermee is bepaald of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten (zouden kunnen) bevinden, die tegen de achtergrond van de bodemingrepen gevaar lopen.
Bureauonderzoek
De gemeentelijke archeologische beleidskaart geeft voor het zuidelijke deel van het plangebied een lage archeologische verwachting en het uitgevoerde bureauonderzoek gaf geen aanleiding deze verwachting bij te stellen. Landschappelijk gaat het om een komgebied, dat vanwege de hoge grondwaterstand tot in de Late Middeleeuwen ongeschikt zal zijn geweest voor bewoning.
Het noordelijke deel van het plangebied heeft op de gemeentelijke waardenkaart een middelhoge verwachting gekregen voor resten uit het Mesolithicum tot en met de Romeinse Tijd. Deze verhoogde verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van de fossiele Tienhoven en Autena stroomrug in de ondergrond van dit deel van het plangebied. De gemeentelijke beleidskaart geeft aan, dat de top van deze stroomruggen met bijbehorende overafzettingen binnen 1,5 m onder maaiveld kunnen worden aangetroffen. Op grond van het bureauonderzoek werd het echter waarschijnlijk geacht dat de top van de archeologisch relevante oeverafzettingen dieper in de ondergrond liggen, namelijk 3,0 en 1,5 m onder maaiveld. De verwachting was dat de bovenste 1,5 tot 3,0 m sediment bestaat uit komafzettingen met lage archeologische verwachting. In overleg met het bevoegd gezag is besloten om de conclusies van het bureauonderzoek in het veld te verifiëren door middel van een verkennend booronderzoek.
Verkennend booronderzoek
Uit het booronderzoek is gebleken dat de bovenste 4,0 m van het plangebied in zijn geheel bestaat uit komafzettingen (klei en veen). Dit houdt in dat het plangebied in ieder geval sinds het Neolithicum in een relatief laag gelegen en door natte omstandigheden voor bewoning ongunstig deel van het landschap. De bewoning in het rivierengebied concentreerde zich meer op de hoger gelegen stroomruggen en oeverwallen. Op basis van onderhavig onderzoek kan de archeologsiche verwachting voor het plangebied daarom naar beneden worden bijgesteld tot laag.
Er worden geen vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geadviseerd. Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel toekomstig grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Vianen.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor het plan.
In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:
Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
In het plangebied komen geen geluidgevoelige objecten voor. Het huidige gebruik zorgt ook niet voor een toename van geluid richting de omgeving. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
Onderhavig wijzigingsplan dient ervoor de bestaande situatie te herbestemmen. Het huidige gebruik van het perceel, namelijk natuurdoeleinden, draagt op geen enkele wijze bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.
In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
In het plangebied komen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voor. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.
In het plangebied komen geen geurgevoelige objecten voor. Tevens bevinden zich binnen een afstand van meer dan 500 meter geen agrarische bedrijven.
Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).
Er zijn geen bedrijven in het plangebied of in de omgeving van het plangebied, die ruimtelijk een knelpunt vormen, of waarvoor onderhavig plan een belemmering vormt.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Aangezien er geen nieuwe gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd en kijkend naar het voormalige gebruik van de gronden als weiland , wordt een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. De bomenaanplant heeft reeds plaatsgevonden. Daarbij is geen grond afgevoerd naar andere locaties. Het aspect bodem vormt daarom geen belemmering voor het plan.
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.
Locatiespecifiek
De waterbeheerder in het plangebied is het Waterschap Rivierenland. In het kader van voorgenoemde wettelijke verplichting is voor het plangebied op 21 februari 2013 de digitale watertoets doorlopen op www.dewatertoets.nl. De resultaten zijn hierna weergegeven.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 Werken aan een veilig en schoon Rivierenland bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Veiligheid
In het plangebied is geen kern en beschermingszone van een waterkering gelegen.
Grondwater (algemeen)
Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.
Waterberging
Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m in het stedelijk gebied of kleiner dan 1.500 m in het landelijk gebied. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt hydrologisch als niet relevant gezien. Er is geen compenserende waterberging nodig.
Watergangen
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een C-watergang. Binnen het plangebied ligt geen B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.
Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed (in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en in het Land van Heusden en Altena geldt een breedte van 5 meter), gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone.
Verbeelding
Op de Verbeelding van het bestemmingsplan worden A-watergangen opgenomen met de bestemming Water. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd. De boezemgebieden of het winterbed krijgt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging.
Waterkwaliteit (algemeen)
Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Riolering en zuiveringswerken
In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.
Natuur
Het plangebied ligt (deels) in een gebied met specifieke natuurdoelen of binnen het plan liggen specifieke wateren met ecologische doelstellingen. Als algemeen criterium geldt in deze gebieden/wateren het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledig worden gecompenseerd. Aanvragen om watervergunning op dit punt zullen met name op een zeker behoud van ecologische waarde worden getoetst. Het stand-stillbeginsel geldt in de volgende gebieden:
Verbeelding
In het bestemmingsplan dienen de ecologische waarden en potenties beschermd te worden door middel van een passende regeling.
Conclusie
Hoewel in de digitale watertoets is aangegeven dat een normale procedure moet worden gevolgd, is in dit geval sprake van een bestaande situatie. Aangezien er sprake is (geweest) van de realisatie van nieuwe natuur, is er geen sprake van achteruitgang van de situatie in het plangebied. Aan het bestaande waterpeil en -kwaliteit is niets gewijzigd. De regelingen in dit wijzigingsplan zijn afgestemd op die van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Vianen".
Hiermee is voldaan aan de verplichting om in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met de waterbeheerder. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:
Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied, beschermd natuurmonument of de Ecologische hoofdstructuur. Het plangebied is door de provincie Utrecht wel aangewezen als onderdeel van de groene contour. Daarmee wordt natuurontwikkeling gestimuleerd. Wanneer de natuurontwikkeling is voltooid, neemt de provincie dergelijke gebieden op binnen de begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur.
Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
Het plangebied levert een belangrijke bijdrage voor aan de oppervlakte ruigten en grienden, diverse zangvogels, zoogdieren, marterachtigen en amfibieën. Voor het overgrote deel van deze soorten is ook het ecoduct over de rijksweg A2 gerealiseerd en levert het het plangebied een belangrijke stapsteen functie. Ree is de belangrijkste (grootste) doelsoort voor het ecoduct. De aangeplant bestaat uit inheemse en streekeigen soorten: voornamelijk es en iep, met o.a. bijmenging van zwarte els, meidoorn, sleedoorn, zomereik, zomerlinde, grauwe wilg.
De aspecten flora en fauna vormen geen belemmering voor het plan.
Bepaalde kabels en leidingen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Wanneer dit het geval is, wordt gesproken van ruimtelijk relevante kabels en leidingen. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld aardgastransportleidingen, brandstofleidingen en hoogspanningsverbindingen, waarvoor een bebouwingsvrije zone moet worden opgenomen in bestemmingsplannen. Bouwen in de nabijheid van deze kabels en leidingen kan namelijk leiden tot onaanvaardbare risico's.
Voor zover bekend liggen binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen kabels en/of leidingen die ruimtelijke relevant zijn en een doorwerking dienen te hebben in dit wijzigingsplan.
De aspecten kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het plan.
In het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Vianen" is in artikel 5.9.4 Natuurontwikkeling een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het toestaat om de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" te wijzigen in de bestemming "Natuur". De voorwaarden luiden als volgt:
"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap wijzigen ten behoeve van bos- en natuurontwikkeling, mits voldaan wordt aan het volgende:
Toetsing
In dit wijzigingsplan is reeds aangetoond dat de aanplant van de bomen past binnen het geldende beleidskader en de uitgangspunten voor het plangebied. Om dit planologisch vast te leggen, wordt met dit wijzigingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" gewijzigd in de bestemming "Natuur". Daarbij wordt aangesloten op de systematiek van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Vianen". Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
Het bestemmingsplan bestaat volgens artikel 3.1.3. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) feitelijk uit de volgende (juridisch bindende) onderdelen:
Toelichting
Zoals bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat het plan vergezeld van een toelichting. Dat betekent dat deze toelichting formeel geen deel uitmaakt van het plan en geen juridisch bindende werking heeft.
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen en zijn diverse bepalingen, onder andere betreffende hoogtematen en functietoedeling, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen, waar dat nodig is om binnen een bestemming een specifieke regeling mogelijk te kunnen maken.
Regels
De regels van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Vianen" zijn van toepassing op onderhavig wijzigingsplan.
Om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels bestaan de inleidende regels uit begripsbepalingen en de wijze van meten:
Een deel van de opgenomen begripsomschrijvingen en meetwijzen zijn conform de ter zake verplichte voorschriften in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De gronden in het plangebied zijn geheel bestemd voor 'Natuur'. Hierdoor zijn de gronden onder andere bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden, behoud en herstel van bestaande bosopstanden, extensief agrarisch gebruik ten behoeve van natuurbeheer, extensief recreatief medegebruik en bestaande perceelsontsluitingen.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken om een gebouw ten behoeve van materiaalberging op te richten onder de daarbij genoemde voorwaarden.
In de specifieke gebruiksregels is aangegeven welk gebruik van de gronden in elk geval in strijd is met de bestemming. Daarbij gaat het onder andere om het diepwoelen en diepploegen van de bodem of het aanleggen van paardenbakken.
Voor bepaalde werken of werkzaamheden geldt een vergunningplicht. Zo is het bijvoorbeeld niet toegestaan om verhardingen van meer dan 200 m² aan te brengen zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verkregen. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzonderingen, waaronder werken of werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud en beheer van de gronden.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' van de planregels zijn de algemene regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Het betreft in dit geval de anti-dubbeltelbepaling; deze is aldus verplicht voorgeschreven door het Bro.
Gebiedsaanduiding 'geluidszone-weg'
Tevens is hier de gebiedsaanduiding 'geluidszone-weg' opgenomen voor een zone langs de rijksweg A2. Binnen deze aanduiding mogen niet zomaar nieuwe woningen worden opgericht, tenzij uit geluidsberekeningen blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan en de plaatsgebonden risicocontour niet wordt overschreden. Hoewel onderhavig bestemmingsplan de bouw van woningen niet toestaat, ligt deze aanduiding in het geldende bestemmingsplan over het gehele plangebied. Om die reden is deze aanduiding hier opnieuw opgenomen.
In het hoofdstuk 'Overgangs- en slotregels' is het overgangsrecht opgenomen, in overeenstemming met het bepaalde in het Bro. In de slotregel is, conform SVBP 2012 aangegeven op welke wijze het plan aangehaald kan worden.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Dit wijzigingsplan heeft in de eerste plaats vooral tot doel om de bestaande situatie te actualiseren.
De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer, Stichting Het Utrechts Landschap. De gemeente Vianen en Stichting Het Utrechts Landschap hebben een anterieure overeenkomst afgesloten voor het verhaal van de kosten voor de bestemmingsplanwijziging en eventuele planschade. De kosten voor onderhavig initiatief zijn daarmee volledig voor de initiatiefnemer. Aangezien er reeds sprake is van een bestaande situatie, is er verder geen sprake van een beoogde ontwikkeling die economisch uitvoerbaar dient te zijn.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht het opstellen van een exploitatieplan, wanneer er sprake is van een bouwplan. In onderhavig wijzigingsplan is sprake van legalisering van de reeds bestaande situatie. Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Van een bouwplan ex artikel 6.12 Wro is dan ook geen sprake. Het opstellen van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.
De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.
PM
PM