direct naar inhoud van Regels
Plan: Natuuraanplant Autena
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0620.wp0004-ON01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Natuuraanplant Autena met identificatienummer NL.IMRO.0620.wp0004-ON01 van de gemeente Vianen;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 bestemmingsplan

het bestemmingsplan Landelijk gebied Vianen van de gemeente Vianen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.11 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van bijvoorbeeld landschap, cultuurhistorie, natuur of landbouw.

1.17 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.19 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.20 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.21 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.22 teeltondersteunende voorzieningen

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met een ondersteunende constructie (lage niet- menstoegankelijke tunnels), welke in de vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteelt gedurende de teeltperiode - derhalve een beperkt deel van het jaar - worden gebruikt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.

2.5 inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenkant van de gevels en de onderkant van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten.

Niet meegerekend worden de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,5 m.

2.6 goothoogte van een gebouw

tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.7 bouwhoogte van een gebouw

tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.8 de bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden;
  • b. behoud en herstel van de geomorfologische, bodemkundige en hydrologische waarden;
  • c. behoud en herstel van bestaande bosopstanden;
  • d. extensief agrarisch gebruik ten behoeve van natuurbeheer;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. voor zover de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m uit de bestemming Water, zonder verdere aanduiding, voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
  • g. bestaande perceelsontsluitingen;
  • h. bestaande voorzieningen van openbaar nut;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals onverharde wandel- en fietspaden en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m met dien verstande dat:

  • a. voor bestaande voorzieningen van openbaar nut zoals trafo's, abri's, schakelstations en meet- en regelstations op de bestaande locatie de bestaande omvang gehandhaafd mag worden;
  • b. uitbreiding van de voorzieningen van openbaar nut niet is toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ten behoeve van materiaalberging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde de bouw toe te staan van een gebouw ten behoeve van materiaalberging mits:

  • a. dit noodzakelijk is in het kader van het natuurbeheer;
  • b. de oppervlakte van het gebouw maximaal 50 m² bedraagt;
  • c. de goothoogte maximaal 3 m en de bebouwingshoogte maximaal 6 m bedraagt;
  • d. het gebouw op een verantwoorde wijze in het landschap wordt ingepast.
3.3.2 Ten behoeve van de bebouwingshoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximum bebouwingshoogte zoals bepaald in lid 3.2 tot ten hoogste 5 m, mits daardoor de landschappelijke, natuurlijke en/of ecologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval het gebruik van onbebouwde gronden voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het diepwoelen en diepploegen van de bodem (> 40 cm);
  • c. het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
  • d. het aanbrengen van houtgewas;
  • e. het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt;
  • f. het aanbrengen van boomteelt, heesters, sierteelt;
  • g. het verwijderen van houtgewas, houtwallen, bosjes;
  • h. het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland (maïs, veevoedergewassen);
  • i. het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • j. het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen;
  • k. het aanleggen van paardenbakken;
  • l. verenigingskamperen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
  • b. het aanbrengen van verhardingen > 200 m²;
  • c. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
3.5.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van sublid 3.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het wijzigingsplan een aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
3.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. deze noodzakelijk zijn in het kader van natuurontwikkeling;
  • b. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, ecologische en/of landschappelijke waarden als omschreven in lid 3.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • c. wordt voldaan aan het volgende:
    • 1. voor het graven, dempen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren:
      • door het Waterschap is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
    • 2. voor het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2:
      • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van het recreatief medegebruik;
    • 3. voor het aanbrengen van oeverbeschoeiingen:
      • waardevolle oevervegetaties mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
      • behoud van het natuurgebied dient gewaarborgd te blijven.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 Geluidszone-weg

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat de bouw van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of de herbouw van woningen elders op het bouwvlak – ter beperking van geluidshinder – niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone-weg'. De bouw van nieuwe woningen binnen deze zone kan uitsluitend worden toegestaan indien:

  • a. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
  • b. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Natuuraanplant Autena'.