direct naar inhoud van Regels
Plan: Zorglandgoed Bloemendaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0620.bp0033-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Zorglandgoed Bloemendaal' met identificatienummer NL.IMRO.0620.bp0033-VG01 van de gemeente Vianen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan-huis-gebonden (ambachtelijk) bedrijf:

het uitoefenen van een (ambachtelijk) bedrijf aan huis, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.

1.8 afdekfolies/lage tunnel:

afdekfolies van lichtdoorlatend materiaal/tunnels met een hoogte van maximaal 1,5 m, die dienen ter ondersteuning van de vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteelt gedurende de teeltperiode.

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 ambachtelijk bedrijf;

bedrijvigheid, die voor een overwegend deel bestaat uit handwerk, het vervaardigen, bewerken, installeren of herstellen van goederen, die voornamelijk ter plaatse zijn vervaardigd ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker.

1.11 archeologisch deskundige:

de gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.12 archeologisch onderzoek:

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.13 archeologische monumenten:

terreinen die van algemeen belang zijn wegens de daar aanwezige vóór ten minste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis of hun cultuurhistorische waarde.

1.14 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 beheerderswoning:

een woning in of bij een zorggebouw of op het terrein van het zorglandgoed, die slechts is bestemd voor zelfstandige bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de overige bestemmingen van het hele landgoed.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welk tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouw-, weidebouwbedrijf, fruitteeltbedrijven en tuinbouwbedrijven.

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

1.30 kas:

een agrarisch bedrijfsgebouw van overwegend glas of ander lichtdoorlatend materiaal dan wel een constructie welke gevormd wordt door boogvormen met synthetische afdekmiddelen, met een hoogte van 1,5 m of meer, ten opzichte van het aangrenzende maaiveld, gericht op het telen of kweken van gewassen.

1.31 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.32 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen op het gebied van welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs, verenigingsleven, opvoeding, kinderopvang, openbaar bestuur en andere openbare en sociale voorzieningen.

1.33 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.34 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.35 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.36 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.37 perceelsontsluiting:

een in- en uitrit die ten dienste staat van een (bouw)perceel met als doel dat perceel te verbinden met de dichtst bijliggende openbare weg.

1.38 seksinrichting:

het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.

1.39 staat van bedrijfsactiviteiten aan huis:

een lijst waarin bedrijven zijn gecategoriseerd op bedrijfstypen en milieubelasting, waarnaar in de regels wordt verwezen.

1.40 straatmeubilair:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen of plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, gemeenschappelijke afvalcontainers, straatverlichting of wegbewijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.

1.41 vloeroppervlakte:

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

1.42 voorgevel:

de denkbeeldige lijn waarin de voorgevel van een gebouw is geplaatst.

1.43 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.44 woning:

een gebouw of gedeelte van een gebouw - inclusief aan- en uitbouwen, exclusief aangebouwde bijgebouwen - geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.45 zorglandgoed:

Een complex van agrarische gronden, recreatieve gronden, woningen voor specifieke doelgroepen die aangewezen zijn op zorgverlening en gemeenschappelijke ruimten voor zorgverlening.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een gebouw:

tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 de bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde:

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend.

2.3 de goothoogte van een gebouw:

tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/2 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.4 de inhoud van een gebouw:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenkant van de gevels en de onderkant van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten.

Niet meegerekend worden de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,5 m.

2.5 de ondergrondse bouwdiepte:

vanaf het peil tot aan de onderkant van de laagst gelegen vloer, de fundering niet meegerekend.

2.6 de oppervlakte van een gebouw:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, liftschachten, hemelwaterafvoeren, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, lichtkappen/-koepels, balkons, bordessen, (brand)trappen, balkonhekken en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- en/of aanduidings- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsgronden bij een grondgebonden agrarisch bedrijf zoals bedoeld in 1.28 van deze regels;
  • b. agrarische gronden bij een zorglandgoed zoals bedoeld in artikel 1.45 van deze regels;
  • c. behoud en ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden in de vorm van waardevolle water- en oevervegetaties, bloemrijke graslanden, ruigten en grienden, diverse zang- en weidevogelsoorten, marterachtigen en amfibieën. En tevens behoud van de goede waterkwaliteit;
  • d. behoud en versterking van de landschappelijke karakteristiek door het in stand houden en versterken van de overgangsgebieden van oeverwal tot komgronden en van het besloten en relatief kleinschalig karakter van de oeverwallen, alsmede door de handhaving van de als 'specifieke vorm van natuur - landschapselement' aangegeven houtopstanden;

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie', openbaar toegankelijke dagrecreatieve voorzieningen bij het aangrenzende zorglandgoed;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' de hoofdontsluiting van het aangrenzende zorglandgoed en de recreatieve voorzieningen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - moestuin', een coöperatieve moestuin bij het aangrenzende zorglandgoed;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren in boomgaard' parkeren onder de hoogstamfruitbomen;
  • i. voor zover de gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m uit de bestemming 'Water' (zonder verdere aanduiding) in een aangrenzend bestemmingsplan: voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;

met daaraan ondergeschikt:

  • j. extensief agrarisch graslandgebruik;
  • k. extensief recreatief medegebruik;
  • l. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • m. blauwe diensten;
  • n. wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  • o. teelt van ruwvoedergewassen;
  • p. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • q. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;
  • r. een calamiteitenontsluiting voor de aangrenzende bestemming 'Wonen - Zorglandgoed'.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, voorzieningen van openbaar nut en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen toegestaan met in acht neming van de volgende bouwregels:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Max. bouwhoogte   Max. oppervlakte  
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals picknicktafels en bewegwijzering   3m   10m²  
terreinafscheidingen met open constructie   2m    
voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations   2,70m   15m²  

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - moestuin', ten hoogste 1 berging is toegestaan met een oppervlakte van 20m², een maximum goothoogte van 3 meter en een maximum bouwhoogte van 5 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder a van deze regels:

  • a. voor het toestaan van schuilhutten buiten het agrarisch bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. het bouwen van een schuilhut is noodzakelijk voor de huisvesting van hobbydieren op het betreffende perceel (weiland);
    • 2. het betreft solitair gelegen weilanden niet gelegen aansluitend aan de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker van het perceel;
    • 3. het weiland is minimaal 2.500 m² groot;
    • 4. de bebouwde oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 15 m² bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
    • 5. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
  • b. voor het ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' toestaan van ten hoogste 1 overkapping met een maximale oppervlakte van 20m² en een maximale bouwhoogte van 3 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

Het is niet toegestaan om de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  • c. het oprichten van foliemestbassins- en platen buiten het agrarische bouwvlak;
  • d. het diepwoelen en diepploegen van de bodem dieper dan 40 cm;
  • e. het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
  • f. het verwijderen van houtgewas, houtwallen en bosjes anders dan in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • g. het aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen;
  • h. het aanleggen van paardenbakken en het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken;
  • i. het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van de fruitteelt, binnen 50 meter van een voor chemische gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies waar geregeld en gedurende langere periode mensen (kunnen) verblijven.
  • j. het aanleggen van perceelsontsluitingen;
  • k. verenigingskamperen;
  • l. de volgende nevenfuncties:
    • 1. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel;
    • 2. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen;
    • 3. semibedrijfsgebonden windturbines met een ashoogte groter dan 20 m;
    • 4. ballonvaart;
    • 5. paardenpension, hondenfokkerij.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod:

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • b. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
  • c. aanbrengen van sierteelt;
  • d. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  • a. het aanbrengen van verhardingen met een oppervlakte van meer dan 30 m²;
  • b. het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van ontsluitingswegen, met uitzondering van de hoofdontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

3.6.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden of voor bouwen is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke het normale beheer en onderhoud betreffen.

3.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning:

De in lid 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuur- en landschapswaarden, als omschreven in lid 3.6.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • b. wordt voldaan aan het volgende:
    • 1. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      • er mag geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen plaatsvinden;
      • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
    • 2. voor het graven, dampen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren:
      • het karakter van het fijnmazig slotenstelsel dient behouden te blijven;
      • het dempen van sloten mag er niet toe leiden dat percelen breder worden dan 100 m;
      • door het Waterschap is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
    • 3. voor het aanbrengen van houtgewas:
      • de openheid van het agrarisch gebied mag niet onevenredig worden aangetast;
      • de natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. voor het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2:
      • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
      • de landschappelijke waarde van het weidekarakter mag niet onevenredig worden aangetast. Hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
    • 5. voor het aanbrengen van oeverbeschoeiingen:
      • waardevolle oevervegetaties mogen niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Wonen - Zorglandgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Zorglandgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen op een zorglandgoed;
  • b. een beheerderswoning;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en parkeervoorzieningen.

met daaraan ondergeschikt:

  • d. de volgende nevenfuncties, waarvoor in totaal niet meer dan 150 m² vloeroppervlakte van de gebouwen mag worden gebruikt:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten;
    • 2. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;
    • 3. kleinschalige horecagelegenheid waarvoor maximaal 300 m² overige gronden in gebruik mag worden genomen;
    • 4. natuur- en millieueducatie.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen:
  • a. binnen het bestemmingsvlak is ten hoogste 1 beheerderswoning toegestaan met maximaal 50m² aan bij de beheerswoning behorende bijgebouwen/aan- en uitbouwen, alsmede ten hoogste 2 hoofdgebouwen, met per hoofdgebouw maximaal 3 bijgebouwen;
  • b. de totale bebouwde oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen, inclusief de beheerderswoning, mag niet meer dan 2.250 m² bedragen;
  • c. binnen de hoofdgebouwen zijn maximaal 32 wooneenheden toegestaan;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter, met dien verstande dat een goothoogte van maximaal 6,5 meter is toegestaan, mits:
    • 1. deze hogere goothoogte niet gelijk aan de zijde van de Lange Waaysteeg wordt toegelaten, maar tenminste 4 meter achter de gevels die aan de zijde van de Lange Waaysteeg worden gerealiseerd;
    • 2. deze hogere goothoogte in totaal niet meer dan 40% van de gezamenlijke dakvlakken van de gebouwen beslaat;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter;
  • f. de maximale inhoud van de beheerderswoning mag niet meer dan 600 m3 bedragen
  • g. indien de beheerderswoning als vrijstaand gebouw wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 7 meter.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde:
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:

Bouwwerken, geen gebouwen   Bouwhoogte in meters  
overkappingen en pergola's   3  
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn, en toegangspoorten   2  
overige erf- of perceelafscheidingen   1  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals antenne- en vlaggenmasten, uitgezonderd lichtmasten   10  

  • b. de oppervlakte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 15 m² per woning.
4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik

Het is verboden om de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor wonen of de bouw van woningen, zonder enig daaraan verbonden 'zorgconcept'.

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruik van bouwwerken ten behoeve van een zorglandgoed is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat de bij het zorglandgoed behorende agrarische gronden uiterlijk ten tijde van ingebruikname zijn ingericht volgens het schetsontwerp in Bijlage 1 van deze regels, en worden beheerd volgens het beheerplan in Bijlage 2 van deze regels.

Artikel 5 Leiding - Brandstof

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een brandstofleiding.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de brandstofleiding;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits hiertegen uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat; daartoe dient vooraf advies te zijn verkregen van de betrokken leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden
5.4.1 Verbod:

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;
  • b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het verwijderen van beplanting;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

5.4.2 Uitzonderingen op het verbod:

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden of voor bouwen is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. welke het normale beheer en onderhoud betreffen.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning:

De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 30 cm onder maaiveld;
  • d. de bodem met meer dan 1 m op te hogen.

6.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 6.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • c. een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m² betreffen;
  • d. het archeologisch onderzoek betreffen.

6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de in lid 6.3.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Bij het verlenen van de vergunning kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de vergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 2.500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 7.1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 30 cm onder maaiveld;
  • d. de bodem met meer dan 1 m op te hogen.

7.3.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in lid 7.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • c. een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 2.500 m² betreffen;
  • d. het archeologisch onderzoek betreffen.

7.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de in lid 7.3.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Bij het verlenen van de vergunning kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de vergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de waterkering, bestemd voor het keren van water door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits:

  • a. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad (de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering niet wordt belemmerd);
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden gesteld.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
  • b. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  • c. het graven van sleuven.

8.4.2 Uitzonderingen op het verbod

Het in 8.4.1 genoemde verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • b. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • c. waarvoor een onherroepelijke vergunning is verkregen op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken.

8.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiervoor wordt de beheerder van de waterkering gehoord.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning geldt het volgende:

  • a. de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning;
  • c. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn:
    • 1. aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouw;
    • 2. aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
10.2 Afstand bebouwing tot wegen
10.2.1 Afstanden
  • a. Bij het oprichten van bebouwing langs wegen dient een afstand van 15 m in acht te worden genomen, gemeten vanaf de as van de (dichtbij gelegen) rijbaan;
  • b. bij aansluiting dan wel kruising van wegen dienen de uitzichthoeken ten behoeve van het wegverkeer te worden vrijgehouden van bebouwing.

10.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, onder b, van deze regels, mits de verkeersdeskundige van de gemeente oordeelt dat de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling in dit plan kan worden afgeweken, afwijken van het plan voor het bouwen of vergroten van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut zoals telefooncellen, wachthuisjes /abri's, gasreduceerstations en schakelstations, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud bedraagt niet meer dan maximaal 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  • c. voor zover het betreft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschaps- en natuurwaarden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Parkeren
  • a. een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer binnen het plangebied niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de normen zoals opgenomen in de gemeentelijke 'Nota Parkeernormen' van 23 april 2013 bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
  • c. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.


Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan

'Zorglandgoed Bloemendaal'.