direct naar inhoud van Regels
Plan: Reparatieplan Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0620.bp0017-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Reparatieplan Landelijk Gebied' van de gemeente Vianen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0620.bp0017-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan-huis-gebonden (ambachtelijk) bedrijf

het uitoefenen van een (ambachtelijk) bedrijf aan huis, waarbij de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 ambachtelijk bedrijf

bedrijvigheid, die voor een overwegend deel bestaat uit handwerk, het vervaardigen, bewerken, installeren of herstellen van goederen, die voornamelijk ter plaatse zijn vervaardigd ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker.

1.10 archeologische monumenten

terreinen die van algemeen belang zijn wegens de daar aanwezige vóór ten minste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis of hun cultuurhistorische waarde.

1.11 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.12 archeologisch deskundige

de gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.13 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage

de in procenten uitgedrukte som van de oppervlakte van de bebouwing in verhouding tot het grondoppervlak binnen een bouwvlak c.q. bestemmingsvlak.

1.16 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.17 bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het bedrijfsgebouw of het bedrijfsterrein.

1.18 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.22 blauwe diensten

het vasthouden van water om wateroverlast elders te voorkomen, het gedogen van water op percelen, het beheren van een gebied gericht op schoon water voor drinkwaterwinning.

1.23 boringsvrijezone

een beschermingsgebied rond een grondwaterbeschermingsgebied bedoeld ter bescherming van de grondwaterkwaliteit.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct, hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en niet zijnde een vergunningvrij bouwwerk in de zin van de Woningwet.

1.29 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.30 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.31 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van bijvoorbeeld landschap, cultuurhistorie, natuur of landbouw.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 fruitkwekerij/-teelt

een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het kweken van fruit op open grond.

1.34 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.36 gevoelig object

een (deel van een) gebouw dat bedoeld is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein dat is bedoeld voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kampeerterrein.

1.37 grondgebonden veehouderij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond welke tot dat bedrijf behoort.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang en dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel.

1.40 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw van overwegend glas of ander lichtdoorlatend materiaal dan wel een constructie welke gevormd wordt door boogvormen met synthetische afdekmiddelen, met een hoogte van 1,5 m of meer, ten opzichte van het aangrenzende maaiveld, gericht op het telen of kweken van gewassen.

1.41 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.42 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.43 mantelzorg

een tijdelijke, maar langer dan drie maanden durende behoefte aan zorg op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, waarbij de zorgverlening gebeurt op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.44 (mest)bassins

een reservoir voor de opslag van dunne mest in de vorm van een foliebassin of mestsilo.

1.45 moederplan

het bestemmingsplan Landelijk gebied Vianen als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0620.bp0001-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.46 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.47 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.48 paardenbak

omheinde gronden, waarop, door middel van het aanbrengen van zand en/of het plaatsen van opstellingen ten behoeve van de springsport, het trainen van paarden kan plaatsvinden.

1.49 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.50 perceelsontsluiting

een in- en uitrit die ten dienste staat van een (bouw)perceel met als doel dat perceel te verbinden met de dichtstbij liggende openbare weg.

1.51 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.53 straatmeubilair

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen- of plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, gemeenschappelijke afvalcontainers, straatverlichting of wegbewijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.

1.54 teeltondersteunende voorzieningen

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met een ondersteunende constructie (lage niet- menstoegankelijke tunnels), welke in de vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteelt gedurende de teeltperiode - derhalve een beperkt deel van het jaar - worden gebruikt.

1.55 vloeroppervlak

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

1.56 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde, en op de openbare weg georiënteerde zijde van een gebouw; indien sprake is van een hoeksituatie dan worden de beide gevels die naar de weg zijn gekeerd als voorgevel aangemerkt.

1.57 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn waarin de voorgevel van een gebouw is geplaatst.

1.58 woning

een gebouw of gedeelte van een gebouw - inclusief aan- en uitbouwen, exclusief aangebouwde bijgebouwen - geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.59 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.3 de oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels of indien het een scheidsmuur betreft het hart van de scheidsmuren. Indien de maat van de verticale projectie van de dakoverstekken meer bedraagt dan 1 m, dient het overstek te worden meegerekend in de oppervlakte.

2.4 inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de binnenkant van de gevels en de onderkant van de daken en dakkapellen, exclusief van het betrokken gebouw deel uitmakende kelders en andere ondergrondse ruimten.

Niet meegerekend worden de oppervlakte van delen van vloeren waarboven de nettohoogte kleiner is dan 1,5 m.

2.5 goothoogte van een gebouw

tussen de horizontale snijlijn van elk dakvlak met de daaronder gelegen buitenzijden van de gevels en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren en:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld;

indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 2/3), wordt de goot of boeiboord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.6 bouwhoogte van een gebouw

tussen het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, trappenhuizen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, niet zijnde dakterrasafscheidingen, en:

  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevels grenzende aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.7 de bouwhoogte van een ander bouwwerk/bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld dan wel het waterniveau ingeval het bouwwerk boven water wordt gebouwd; bij constructies worden de onderdelen in verticale stand meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.33 en 1.37;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensief veehouderijbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.39;
  • c. behoud en versterking van de landschappelijke karakteristiek door het in stand houden en versterken van het besloten en relatief kleinschalig karakter van de oeverwallen;
  • d. voor gronden binnen een zone van 25 m vanaf de bestemming Verkeer-2; behoud en herstel van karakteristieke laanbeplanting;
  • e. voor zover de gronden gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en binnen het bouwvlak: tevens voor één paardenbak;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. een niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit waarvoor maximaal 1.000 m² vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen;
  • g. de volgende niet-agrarische nevenfuncties:
    • 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, waarvoor maximaal 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 2. veearts/hoefsmederij, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 4. kleinschalige horecagelegenheid, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 500 m² overige gronden in gebruik mag worden genomen;
    • 5. bed & breakfast, waarvoor maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 6. aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
    • 7. natuur- en milieueducatie, waarvoor maximaal 300 m2 bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • j. blauwe diensten;
  • k. wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  • l. teelt van ruwvoedergewassen;
  • m. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • n. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

met dien verstande dat:

  • o. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden opgericht;
  • c. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor terreinafscheidingen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente boomteelthekken, voorzieningen van openbaar nut en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. in aanvulling op het bepaalde in sub c geldt dat uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. kassen zijn enkel toegestaan bij vollegronds tuinbouwbedrijven;
  • f. overigens geldt het volgende:

    max. aantal per bouwvlak     max. oppervlak     max. inhoud     max. goothoogte     max. bouw- hoogte    
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)     één, tenzij middels een maatvoering- aanduiding anders is aangegeven         750 m³     6 m     9 m    
vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning         75 m²         3 m     6 m    
bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'         bestaand         6 m     10 m    
mestsilo's
voedersilo's    
    geen beperking             8,5 m
15 m    
erfafscheidingen:
- voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak    
               
1 m

2 m    
(schotel)antennes                     10 m    
paardenbak     één     800 m²                
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak                     6 m    
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals picknicktafels en bewegwijzering                     3 m    
voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations         15 m²             2,7 m    

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing en de situering en de vorm van de bouwvlakken indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Sleufsilo's buiten het agrarische bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak mits;

  • a. het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de sleufsilo direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m²;
  • d. de bebouwingshoogte van de silo's niet meer bedraagt dan 2 m;
  • e. afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1.

3.4.2 Bijgebouwen buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, voor de bouw van bijgebouwen buiten een bouwvlak met de bestemming Wonen op gronden met de bestemming Agrarisch, mits:

  • a. binnen het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor de realisatie van een bijgebouw;
  • b. het bijgebouw wordt aangelegd binnen een afstand van 20 m vanaf het hoofdgebouw.

3.4.3 Ten behoeve van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 3.2 onder f, mits:
  • b. het vergroten van de maximale bouwhoogte noodzakelijk is vanuit het aspect dierenwelzijn of vanwege gewijzigde wet- en regelgeving;
  • c. de bouwhoogte tot ten hoogste 12 m wordt vergroot.

3.4.4 Ten behoeve van bedrijfsgebonden windturbines
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de realisatie van windturbines, mits:
  • b. de stroomleverantie van de windturbine geheel ten dienste van het agrarische bedrijf is;
  • c. de ashoogte van de windturbine niet hoger dan 20 m is;
  • d. er geen onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 3.1 en van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden.

3.4.5 Uitbreiding bouwmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder f voor wat betreft het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • b. afwijken is uitsluitend mogelijk indien de uitbreiding van bedrijfsgebouwen noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn of als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  • c. het oprichten van foliemestbassins- en platen buiten het agrarisch bouwvlak;
  • d. het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken;
  • e. de volgende nevenfuncties:
  • semibedrijfsgebonden windturbines met een ashoogte groter dan 20 m
  • kinderboerderij;
  • paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets);
  • survivalactiviteiten, excursiebedrijf;
  • ballonvaart;
  • boerengolf/poldersport; museum/tentoonstellingsruimte.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het bouwvlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • b. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • c. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • d. kano-, (roei- of elektrische) boot-, fietsen- of huifkarrenverhuur, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • e. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • f. kleinschalig kamperen, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 3.000 m² overige gronden in gebruik mogen worden genomen;
  • g. sociale functie (zoals kinderopvang, zorgboerderij), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • h. dierenpension, hondenfokkerij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • i. hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  • 1. ten behoeve van de nevenactiviteit dient gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
  • 2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
  • 3. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • 4. detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • 5. nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan bij agrarische bedrijven welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
  • 6. parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • j. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
  • k. afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijk en/of, cultuurhistorische als omschreven in lid 3.1.

3.6.2 Paardenbakken buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a, voor de aanleg van een paardenbak buiten een agrarisch bouwvlak op gronden met de bestemming Agrarisch, mits:

  • a. binnen het agrarische bouwvlak of een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  • b. de paardenbak wordt aangelegd op gronden gelegen binnen een strook van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak of het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • c. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast en geen lichtmasten worden opgericht.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • 2. het aanleggen van boomgaarden/fruitteelt gelegen binnen een afstand van 50 m uit een gevoelig object;
  • 3. het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen.

3.7.2 Uitzondering op aanlegverbod

Het in lid 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke plaatsvinden binnen een agrarisch bouwvlak;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. welke het normale beheer en onderhoud betreffen.

3.7.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De in lid 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke karakteristiek, als omschreven in lid 3.1, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. wordt voldaan aan het volgende:
  • 1. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
  • er mag geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen plaatsvinden;
  • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
  • de landschapselementen, aangeduid met 'specifieke vorm van natuur - landschapselement', mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • 2. voor het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt:
  • voor zover aanleg van de fruitboomgaard plaatsheeft binnen 50 m uit een gevoelig object mag het woon- en verblijfsklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • 3. voor het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen:
  • het aanleggen dient noodzakelijk te zijn om het perceel te ontsluiten;
  • het perceel mag maximaal via één perceelsontsluiting worden ontsloten;
  • de br eedte van de perceelsontsluiting mag niet meer dan 3 m bedragen;
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Omzetten agrarisch bedrijf in Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
  • c. de cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • f. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in lid 3.8.2;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  • h. indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;
  • i. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  • j. in het geval zoals genoemd in sub i zijn de volgende criteria van toepassing:
  • 1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
  • 2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
  • 3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
  • 4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • 5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of in de bestemming 'Wonen' in combinatie met de bestemming 'Agrarisch', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • 6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in de bestemming Agrarisch, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
  • 8. planologisch-juridische mederwerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
  • k. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, karakteristiek zoals omschreven in de bestemming Agrarisch, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
  • l. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.8.2 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij beëindiging van een agrarisch bedrijf hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan ten behoeve van:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing;
  • b. veearts/hoefsmederij;
  • c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
  • d. opslag en stalling van niet-agrarische producten (zoals boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing;
  • e. kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • f. paardenstalling/pensionstalling;
  • g. recreatief nachtverblijf;
  • h. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf)/minicamping;
  • i. horecagelegenheid;
  • j. sociale functie (therapie, kinderopvang, zorgboerderij);
  • k. dierenpension/hondenfokkerij;

mits voldaan wordt aan het volgende:

  • hergebruik is enkel toegestaan indien het (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor eigentijdse bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande gebouwen tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²; alle overige niet beeldbepalende bebouwing dient te worden gesloopt;
  • in afwijking van het bepaalde in onder 2 geldt dat indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, na sanering van alle bedrijfsgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat na sanering maximaal 1.000 m² aan bebouwing (exclusief de woning) aanwezig mag zijn;
  • buitenpandige opslag is niet toegestaan;
  • vervolgfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan op percelen, welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
  • er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • detailhandel is niet toegestaan;
  • de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek als omschreven in de bestemming Agrarisch zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.8.3 Vergroting agrarisch bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de vormverandering/vergroting van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen op een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij', mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. vergroting dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling; hierover dient van tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de oppervlakte van het agrarisch bouwvlak mag na vergroting niet meer bedragen dan 1,5 ha; nieuwe bebouwing dient binnen dit oppervlak te worden gerealiseerd;
  • c. planwijziging wordt uitsluitend toegepast indien de vergroting/vormverandering van het bouwvlak en/of de uitbreiding van het oppervlak aan bedrijfsgebouwen geen significante gevolgen heeft op Natura 2000-gebieden;
  • d. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • e. afhankelijk van de ligging van het desbetreffende perceel mag vergroting niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek, zoals beschreven in de bestemming Agrarisch, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
  • f. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • g. ten opzichte van als 'Water', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010), bestemde gronden dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • h. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.37;

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensief veehouderijbedrijf zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.39;
  • c. behoud en versterking van de landschapswaarden door:
    • 1. het in stand houden en versterken van het open weidekarakter van het komgebied;
    • 2. het in stand houden en versterken van de overgangsgebieden van oeverwal naar komgronden;
    • 3. het behoud van de karakteristieke verkaveling in de vorm van smalle kavels en een fijnmazig slotenpatroon;
  • d. behoud en ontwikkeling van de aanwezige zand- en weidevogelsoorten;
  • e. behoud en herstel van karakteristieke laanbeplanting;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. een niet-grondgebonden agrarische nevenactiviteit waarvoor maximaal 1.000 m² vloeroppervlak in gebruik mag worden genomen;
  • g. de volgende niet-agrarische nevenfuncties:
  • verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten waarvoor maximaal 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • veearts/hoefsmederij waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • kleinschalige horecagelegenheid waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 500 m² overige gronden in gebruik mogen worden genomen;
  • bed & breakfast waarvoor maximaal 150 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • aan-huis-gebonden beroep en bedrijf, waarvoor ten hoogste 100 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • natuur- en milieueducatie waarvoor maximaal 300 m2 bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • j. blauwe diensten;
  • k. wandel-, fiets- of ruiterpaden;
  • l. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': een ontsluitingsweg ten behoeve van de aangrenzende bestemming Bedrijf;
  • n. de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals perceelsontsluiting, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater;

met dien verstande dat:

  • o. bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden opgericht;
  • c. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor terreinafscheidingen, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente boomteelthekken, voorzieningen van openbaar nut en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • d. in aanvulling op het bepaalde in sub c geldt dat uitsluitend terreinafscheidingen met een open constructie ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. kassen zijn enkel toegestaan bij vollegronds tuinbouwbedrijven;
  • f. overigens geldt het volgende:

    max. aantal per bouwvlak     max. oppervlak     max. inhoud     max. goothoogte     max. bouwhoogte    
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)     één, tenzij middels een maatvoering- aanduiding anders is aangegeven         750 m³     6 m     9 m    
vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning         75 m²         3 m     6 m    
bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'         bestaand         6 m     10 m    
mestsilo's
voedersilo's    
    geen beperking             8,5 m
15 m    
erfafscheidingen
- voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak    
               
1 m

2 m    
(schotel-)antennes                     10 m    
paardenbak     één     800 m²                
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak                     6 m    
kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals picknicktafels en bewegwijzering                     3 m    
voorzieningen van openbaar nut, zoals trafo's, abri's, schakelstations, meet- en regelstations         15 m²             2,7 m    
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de bebouwing en de situering en de vorm van de bouwvlakken indien dit noodzakelijk is vanuit milieuhygiënisch, verkeerskundig, landschappelijk dan wel cultuurhistorisch oogpunt, een en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Sleufsilo's buiten het agrarische bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 teneinde het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak mits;

  • a. het oprichten van sleufsilo's buiten het bouwvlak noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de sleufsilo direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak wordt opgericht;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de onderhavige sleufsilo's niet meer bedraagt dan 500 m²;
  • d. de bebouwingshoogte van de silo's niet meer bedraagt dan 2 m;
  • e. afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 4.1.

4.4.2 Bijgebouwen buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a, voor de bouw van bijgebouwen buiten een bouwvlak met de bestemming Wonen op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, mits:

  • a. binnen het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor de realisatie van een bijgebouw;
  • b. het bijgebouw wordt aangelegd binnen een afstand van 20 m vanaf het hoofdgebouw.

4.4.3 Ten behoeve van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen zoals opgenomen in lid 4.2 onder f, mits:

  • a. het vergroten van de maximale bouwhoogte noodzakelijk is vanuit het aspect dierenwelzijn of vanwege gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. de bouwhoogte tot ten hoogste 12 m wordt vergroot.

4.4.4 Ten behoeve van bedrijfsgebonden windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de realisatie van windturbines, mits:

  • a. de stroomleverantie van de windturbine geheel ten dienste van het agrarische bedrijf is;
  • b. de ashoogte van de windturbine niet hoger dan 20 m is;
  • c. er geen onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in lid 4.1 en van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden.

4.4.5 Schuilhut voor hobbydieren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2 onder a ten behoeve van het toestaan van schuilhutten mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het bouwen van een schuilhut is noodzakelijk voor de huisvesting van hobbydieren op het betreffende perceel (weiland);
  • b. het betreft solitair gelegen weilanden niet gelegen aansluitend aan de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker van het perceel;
  • c. het weiland is minimaal 2.500 m² groot;
  • d. de bebouwde oppervlakte van een schuilhut mag maximaal 15 m² bedragen en de hoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • e. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.

4.4.6 Uitbreiding bouwmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder f voor wat betreft het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. afwijken is uitsluiten mogelijk indien de uitbreiding van bedrijfsgebouwen noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn of als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. in ieder geval dienen de mogelijke effecten op het Natuurnetwerk te worden onderzocht.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan om de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het (bedrijfsmatig) kweken van bomen, heesters en andere siergewassen;
  • c. het aanbrengen van bomen, heesters en sierteelt;
  • d. het aanleggen van paardenbakken buiten het agrarisch bouwvlak, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. het plaatsen van lichtmasten bij paardenbakken;
  • f. semibedrijfsgebonden windturbines met een ashoogte groter dan 20 m;
  • g. dierenpension/hondenfokkerij.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten binnen het bouwvlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • b. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • c. opslag en stalling van niet-agrarische producten in bestaande gebouwen waarvoor maximaal 400 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • d. kinderboerderij, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • e. paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • f. kano-, (roei- of elektrische) boot-, fietsen- of huifkarrenverhuur, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • g. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • h. kleinschalig kamperen, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing en maximaal 3.000 m² overige gronden in gebruik mogen worden;
  • i. survivalactiviteiten, excursiebedrijf, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • j. ballonvaart, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • k. boerengolf/poldersport, waarvoor maximaal 300 m² in gebruik mag worden genomen;
  • l. sociale functie (zoals kinderopvang, zorgboerderij), waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen.
  • m. museum en tentoonstellingsruimte, waarvoor maximaal 300 m² bebouwing in gebruik mag worden genomen;
  • n. hierbij dient aan het volgende te worden voldaan:
  • ten behoeve van de nevenactiviteit dient gebruik te worden gemaakt van bestaande gebouwen;
  • er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; daarbij dient gebruikgemaakt te worden van gebiedseigen beplantingsvormen;
  • het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • nevenfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan bij agrarische bedrijven welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
  • parkeren dient te allen tijde op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak;
  • bij een cumulatie van nevenfuncties geldt dat maximaal 1.000 m² van de bedrijfsgebouwen mag worden aangewend voor een niet-agrarische nevenactiviteit;
  • in ieder geval dienen de mogelijke effecten op het Natuurnetwerk te worden onderzocht;
  • afwijken mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijk en/of, cultuurhistorische waarden als omschreven in lid 4.1.

4.6.2 Paardenbakken buiten bouwvlakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder e, voor de aanleg van paardenbakken op gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, mits:

  • a. binnen het agrarische bouwvlak of een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  • b. paardenbakken worden aangelegd op gronden gelegen binnen een strook van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak of het bestemmingsvlak met de bestemming Wonen;
  • c. paardenbakken landschappelijk worden ingepast en geen lichtmasten worden opgericht.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • b. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren;
  • c. aanbrengen van houtgewas;
  • d. het aanleggen van boomgaarden/fruitteelt;
  • e. het omzetten (scheuren) van grasland in bouwland (maïs en veevoedergewassen);
  • f. aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen;
  • g. het aanbrengen van verhardingen > 200 m2.

4.7.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in lid 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke plaatsvinden binnen een agrarisch bouwvlak;
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • d. welke het normale beheer en onderhoud betreffen.

4.7.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

De in lid 4.7.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, archeologische en/of cultuurhistorische waarden, als omschreven in lid 4.1 niet onevenredig worden aangetast;
  • b. wordt voldaan aan het volgende:
    • 1. voor het aanbrengen van ondergrondse leidingen:
      • er mag geen onevenredige aantasting van de agrarische belangen plaatsvinden;
      • de bestaande bodemopbouw dient behouden te blijven;
      • de landschapselementen, aangeduid met 'specifieke vorm van natuur-landschapselement' mogen niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. voor het graven, dempen, herprofileren van sloten en oppervlaktewateren:
      • het karakter van het fijnmazig slotenstelsel dient behouden te blijven;
      • het dempen van sloten mag er niet toe leiden dat percelen breder worden dan 100 m;
      • door het Waterschap is verklaard dat tegen de te nemen maatregelen geen bezwaar bestaat;
    • 3. voor het aanbrengen van houtgewas:
      • het betreft het aanbrengen van natuur- en landschapselementen in het kader van het convenant Alblasserwaard/Vijfheerenlanden of het daarbij horende landschapsplan dan wel op basis van een advies of plan van een ter zake deskundige;
      • de openheid van het gebied niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. voor het aanbrengen van boomgaarden/fruitteelt:
      • het aanleggen van boomgaarden voor fruitteelt is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de op de aangeduide fruitteeltbedrijven;
      • de openheid en het weidekarakter van het gebied mag niet onevenredig worden aangetast, dit betekent dat voorkomen moet worden dat grote aaneengesloten blokken fruitteelt ontstaan. Hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
      • voor zover aanleg van de fruitboomgaard plaatsheeft binnen 50 m uit een gevoelig object mag het woon- en verblijfklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. voor het omzetten van grasland in bouwland:
      • het weidekarakter mag niet onevenredig te worden aangetast; hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;
      • het omzetten van grasland in bouwland (ten behoeve van onder andere maisteelt, veevoedergewassen) dient noodzakelijk te zijn voor de continuiteit van het agrarisch bedrijf;
    • 6. voor het aanleggen van nieuwe perceelsontsluitingen:
      • het perceel mag maximaal via één perceelsontsluiting worden ontsloten;
      • het aanleggen dient noodzakelijk te zijn om het perceel te ontsluiten;
      • de breedte van de perceelsontsluiting mag niet meer dan 3 m bedragen;
      • de landschappelijke waarde van het weidekarakter niet onevenredig worden aangetast; hieromtrent wordt een landschapsdeskundige om advies gevraagd;
    • 7. voor het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2:
      • het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
      • de landschappelijke waarde van het weidekarakter niet onevenredig worden aangetast. Hieromtrent wordt een ter zake deskundige om advies gevraagd;

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Omzetten agrarisch bedrijf in Wonen.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de verbouw van een voormalig agrarisch bedrijfscomplex voor woondoeleinden eventueel gecombineerd met woningsplitsing van de voormalige bedrijfswoning dan wel met toevoeging van één extra woning, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. wijziging is enkel toegestaan indien de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de bebouwde oppervlakte van het voormalige boerderijpand (bedrijfswoning inclusief inpandige stal/deel) mag niet worden vergroot;
  • c. de cultuurhistorische waarde van het voormalige boerderijpand mag niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • f. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²; van dit maximum kan worden afgeweken indien reeds een groter oppervlak aan bedrijfsgebouwen in gebruik is ten behoeve van een vervolgfunctie zoals bedoeld in lid 4.8.2;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder f geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  • h. indien de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft op een voormalig agrarisch bedrijf, waar al geruime tijd een nevenactiviteit werd uitgeoefend, mag de nevenactiviteit worden voortgezet tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²;
  • i. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  • j. in het geval zoals genoemd in sub i zijnde volgende criteria van toepassing:
  • indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
  • de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
  • monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
  • de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of in de bestemming 'Wonen' in combinatie met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
  • de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
  • planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfswoning voldoende is gewaardborgd;
  • k. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden zoals omschreven in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • l. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

4.8.2 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij beëindiging van een agrarisch bedrijf hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen en het bijbehorende erf toe te staan ten behoeve van:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing;
  • b. veearts/hoefsmederij;
  • c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij);
  • d. opslag en stalling van niet-agrarische producten (bijvoorbeeld boten, caravans) in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing;
  • e. kleinschalige en ambachtelijke bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • f. paardenstalling/pensionstalling;
  • g. dagrecreatie inclusief kleinschalige horecagelegenheid zonder verblijf;
  • h. recreatief nachtverblijf;
  • i. kampeerboerderij (vakantiegroepsverblijf)/minicamping;
  • j. horecagelegenheid;
  • k. sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij);
  • l. museum/tentoonstellingsruimte;
  • m. dierenpension/hondenfokkerij;
  • n. mits voldaan wordt aan het volgende:
  • 1. hergebruik is enkel toegestaan indien het (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is voor eigentijdse bedrijfsvoering; hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • 2. hergebruik is uitsluitend toegestaan binnen de bestaande gebouwen tot een maximaal oppervlak van 1.000 m²; alle overige niet beeldbepalende bebouwing dient te worden gesloopt;
  • 3. In afwijking van het bepaalde onder 2 geldt dat indien de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen in een bouwvallige staat verkeren of indien hiervan geen zinvol ander gebruik meer kan worden gemaakt, na sanering van alle bedrijfsgebouwen maximaal 50% van de oppervlakte van de bebouwing die wordt afgebroken mag worden teruggebouwd, met dien verstande dat na sanering maximaal 1.000 m² aan bebouwing (exclusief de woning) aanwezig mag zijn;
  • 4. buitenpandige opslag is niet toegestaan;
  • 5. vervolgfuncties met een sterke verkeersaantrekkende werking zijn niet toegestaan op percelen, welke ontsloten worden op wegen met een beperkte capaciteit;
  • 6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • 7. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • 8. detailhandel is niet toegestaan;
  • 9. de wijziging mag niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • 10. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschapswaarden als omschreven in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010 ;
  • 11. in ieder geval dienen de mogelijke effecten op het Natuurnetwerk te worden onderzocht;
  • 12. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

4.8.3 Plaatsing zendmasten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de plaatsing van zendmasten. Het plaatsen van zendmasten kan voorts slechts worden toegestaan, mits:

  • a. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • b. aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwing;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de afstand tot lokale wegen ten hoogste 50 m bedraagt, de afstand tot een oeverwal ten hoogste 100 m bedraagt en de afstand tot snelwegen ten hoogste 20 m bedraagt;
  • e. geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden plaatsheeft;
  • f. uit oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaar bestaat tegen de desbetreffende locatie;
  • g. de mast dient rechtstreeks op een bestaande weg/bestaand pad aan te sluiten, tenzij zulks redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
  • h. de hoogte van de zendmast mag niet meer bedragen dan 40 m;
  • i. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (basisstation) niet meer bedraagt dan 20 m² en de hoogte maximaal 4 m bedraagt.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn - onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bestemd voor agrarische verwante bedrijven en niet agrarische bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; alsmede voor:

  • a. ter plaatse van de in de onderstaande tabel genoemde aanduidingen tevens een bedrijfsactiviteit met de bijbehorende SBI-code uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten:
aanduiding   bedrijfsactiviteit   SBI-code   uit ten hoogste milieucategorie  
sb-trb1   transportbedrijf met ten hoogste 1 vrachtwagencombinatie   6024.0   3.2  

  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één bedrijf worden opgericht;
  • c. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' op de plankaart sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning niet toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is uitsluitend een bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;
  • f. overigens geldt het volgende:
  max. aantal per bouwvlak   max. oppervlak   max. inhoud   max. goot- hoogte   max. bouw- hoogte   min. afstand tot perceels- grens  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)   één, tenzij middels een maatvoering- aanduiding anders is aangegeven     600 m³   6 m   9 m  

5 m  
vrijstaande bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning     75 m²     3 m   6 m    
overige bedrijfsgebouwen     zie Bijlage 1     6 m   10 m   5 m  
overige erfafschei- dingen
- voor de voorgevel van de bedrijfswoning
- overige plaatsen binnen het bouwvlak  
       
1 m


2 m  
 
antennes           10 m    
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak           6 m    
terreinafscheidingen buiten het bouwvlak           2 m    

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Ten behoeve van het bebouwde oppervlak overige bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder d, teneinde het maximaal toegestane bebouwde oppervlak met 15% te vergroten, indien aan het volgende wordt voldaan:

  • a. door de aanvrager dient te zijn aangetoond, dat verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • b. aangetoond dient te zijn dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het behoud van de continuïteit van het bedrijf;
  • c. de goothoogte en de bebouwingshoogte mogen in maatvoering niet hoger zijn dan de hoogste bestaande goot- en bebouwingshoogte; hiervan kan slechts worden afgeweken indien dit noodzakelijk is met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering, met dien verstande dat de maatvoering, zoals deze is opgenomen in de tabel in lid 5.2 onder d niet mag worden overschreden;
  • d. de verkeersaantrekkende werking mag niet toenemen;
  • e. er mag geen sprake zijn van een vergroting van de milieubelasting op de omgeving;
  • f. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

5.3.2 Ten behoeve van de minimale afstand van overige bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de minimale afstand van overige bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrens zoals opgenomen in lid 5.2 onder d, indien aan het volgende wordt voldaan:

  • a. een kleinere afstand tot de perceelsgrens dient noodzakelijk te zijn voor een effectieve indeling van het bouwvlak;
  • b. de afstand tot de zijperceelsgrens mag tot ten hoogste 3 m verkleind worden;
  • c. de afstand tot de achterperceelsgrens mag tot ten hoogste 1 m verkleind worden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat opslag van goederen alleen is toegestaan ten dienste van de geldende bestemming;
  • f. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de brutovloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan.

5.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Diefdijk 28

De gebouwen op de locatie Diefdijk 28 die op basis van artikel 5.2 onder f en in Bijlage 1 zijn toegestaan mogen pas in gebruik worden genomen, dan nadat de overige gebouwen op beide percelen zijn gesloopt en erfinrichtingsmaatregelen conform het opgestelde erfinrichtingsplan hebben plaatsgevonden of in uitvoering zijn, ten einde te komen tot een goede landschappelijke inpassing en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 5.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 5.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 5.1 genoemd.
5.6 Wijzigingsbevoegdheden.
5.6.1 Ten behoeve van een nieuw agrarisch bedrijf/agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. er dient sprake te zijn van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de wijziging is uitsluitend toegestaan indien het bestemmingsvlak wordt omgeven door de bestemmingen Agrarisch of Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
  • c. afhankelijk van de ligging van het perceel worden de bestemming Bedrijf gewijzigd in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010)
  • d. binnen de bestemming Agrarisch is de vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, boomteeltbedrijven, akkerbouwbedrijven dan wel (vollegronds) tuinbouwbedrijven, niet toegestaan;
  • e. indien de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, is naast het bepaalde onder d evenmin de nieuwvestiging van fruitteeltbedrijven toegestaan;
  • f. ten opzichte van de bestemming Water dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • g. afhankelijk van de ligging van het perceel zijn de bouwregels, opgenomen in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijke Gebied (vastgesteld 14 december 2010) overeenkomstig van toepassing;
  • h. wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke karakteristiek en landschapswaarden als omschreven in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijke Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
  • i. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

5.6.2 Ten behoeve van wijziging naar de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning mag niet worden vergroot;
  • b. de bestaande situering mag niet worden gewijzigd;
  • c. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, dan is een maximale bebouwde oppervlakte toegestaan van 75 m² plus de helft van het meerdere, met een totaal maximum van 150 m²;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder d geldt dat alle overtollige, niet beeldbepalende, bedrijfsbebouwing dient te worden gesaneerd;
  • f. het aantal woningen mag uitsluitend worden vermeerderd indien er sprake is van een extra woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling;
  • g. in het geval zoals genoemd in sub f zijnde volgende criteria van toepassing:
    • 1. indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een minimum van 1.000 m² mag één woning worden teruggebouwd (exclusief de bestaande bedrijfswoning);
    • 2. de inhoud van de woning mag maximaal 600 m³ bedragen, het oppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
    • 3. monumenten en beeldbepalende bebouwing mogen niet worden gesloopt;
    • 4. de bestemming van de bestaande bedrijfswoning wordt gewijzigd in de bestemming Wonen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
    • 5. de bestemming van het gehele perceel dient te worden gewijzigd in de bestemming Wonen of in de bestemming Wonen in combinatie met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
    • 6. de nieuwbouw mag alleen plaatsvinden indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke karakteristiek zoals beschreven in de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch met waarden - Landschap zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
    • 7. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
    • 8. planologisch-juridische medewerking aan de bouw van een compensatiewoning wordt alleen verleend, indien de sloop van de bedrijfsbebouwing voldoende is gewaarborgd;
    • 9. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;

alsmede voor:

  • b. voor onderhoud en beheer van de aangelegen hoofdwatergang;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals viaducten, een ecoduct, bruggen, dammen, geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, abri's, bermen, reclame-uitingen en water.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het oppervlak voor gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen zoals trafo's, gasregelstations, abri's en zendstations bedraagt ten hoogste 20 m² per gebouw;
  • b. de bouwhoogte voor gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen zoals trafo's, gasregelstations, abri's en zendstations bedraagt ten hoogste 4 m;
  • c. de bouwhoogte van zend- en/of ontvangstinstallaties bedraagt te hoogste 40 m;
  • d. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals viaducten, ecoducten, voorzieningen ten behoeve van de verkeersregeling, wegverlichting, aanwijsborden en portalen geldt een maximale bouwhoogte van 20 m.

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met aan huis gebonden beroep en bedrijf;

alsmede voor:

  • b. voor zover de gronden gelegen zijn achter de voorgevelrooilijn van de woning: paardenbakken en overige voorzieningen ten behoeve van de (niet bedrijfsmatige) paardenhouderij;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • d. de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en bedrijf in samenhang met het wonen is toegestaan, wanneer:
    • 1. de activiteiten door de bewoner/ster zelf worden uitgeoefend;
    • 2. het vloeroppervlak dat in gebruik is voor aan-huis-gebonden beroepen bedrijf niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van hoofd- en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
    • 3. er geen detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;
    • 4. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt (maximaal 3 openbare parkeerplaatsen mogen worden benut);
    • 5. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving.
7.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. indien er blijkens de aanduiding 'relatie' op de plankaart sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
  • b. de woning inclusief aan- en bijgebouwen dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
  • c. paardenbakken en overige voorzieningen ten behoeve van de (niet bedrijfsmatige) paardenhouderij zijn tevens buiten het bouwvlak toegestaan;
  • d. herbouw is alleen toegestaan indien:
    • 1. herbouw grotendeels plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
    • 2. de voorgevel van de her te bouwen woning geplaatst wordt in de voorgevelrooilijn;
    • 3. de bouwzijde (vrijstaand of aaneengebouwd) van de her te bouwen woning niet afwijkt van de bouwzijde van de oorspronkelijke woning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen toegestaan' mag in afwijking van het bepaalde onder b naast de bestaande gebouwen tevens een gebouw worden gebouwd met een oppervlak van ten hoogste 150 m2
  • f. overigens geldt het volgende:

  max. aantal per bouwvlak   max. oppervlak   max. inhoud   max. goot-hoogte   max. bouwhoogte  
woning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen)   één, tenzij middels een maatvoering- aanduiding anders is aangegeven     600 m³   6 m   9 m  
vrijstaande bijgebouwen bij de woning en overkappingen     75 m²     3 m   6 m  
erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevel overige plaatsen          
1 m
2 m  
(schotel)antennes           10 m  
paardenbak     800 m²        
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen lichtmasten zijnde           3 m  

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Ten behoeve van situering herbouw woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 sub b ten einde de te herbouwen woning op een andere dan de oorspronkelijke locatie binnen het bestemmingsvlak te kunnen oprichten, mits de nieuwe locatie zowel stedenbouwkundig als milieukundig aanvaardbaar wordt geacht.

7.3.2 Bebouwd oppervlak bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 sub c teneinde het maximale oppervlak aan bijgebouwen te kunnen vergroten, indien de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen reeds meer dan 75 m² bedraagt, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. slechts de helft van het meerdere aan bebouwing dan 75 m², tot een maximum van 150 m², mag worden teruggebouwd;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de belendende erven;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk worden toegebracht aan de stedenbouwkundige samenhang.

7.4 Specifieke gebruiksregel

Het is verboden de in dit artikel bedoelde gronden te gebruiken:

  • a. voor beroeps- of bedrijfsmatige werk- en/of opslagruimte, tenzij:
    • 1. op grond van het bepaalde in lid 7.1 het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf is toegestaan;
    • 2. het inpandige berging in bestaande gebouwen, van toercaravans, kampeerauto's, boten en vouwwagens betreft.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
7.5.1 Ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf de bestemming Wonen wijzigen in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, mits er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er dient sprake te zijn van de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf; hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een ter zake deskundige;
  • b. de wijziging is uitsluitend toegestaan indien het bestemmingsvlak wordt omgeven door de bestemmingen Agrarisch en/of Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) ;
  • c. afhankelijk van de ligging van het perceel wordt de bestemming Wonen gewijzigd in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010) inclusief een agrarisch bouwvlak;
  • d. binnen de bestemming Agrarisch is vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven, boombedrijven, akkerbouwbedrijven dan wel (vollegronds) tuinbouwbedrijven, niet toegestaan;
  • e. voor het betreft Agrarisch met waarden - Landschap is, naast het bepaalde onder d, evenmin nieuwvestiging van fruitteeltbedrijven toegestaan;
  • f. ten opzichte van de bestemming Water dient een afstand van minimaal 10 m in acht te worden genomen;
  • g. afhankelijk van de ligging van het perceel zijn de maatvoeringeisen, opgenomen in de bestemming Agrarisch dan wel in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010), overeenkomstig van toepassing;
  • h. wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden als omschreven in de bestemming Agrarisch dan wel de bestemming Agrarisch met waarden - Landschap, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (vastgesteld 14 december 2010);
  • i. uit een historisch onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Artikel 8 Waarde - Archeologie-2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan betrekking heeft op een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 30 m²; een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 8.1 omschreven gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • d. de bodem met meer dan 1 m op te hogen.

8.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in lid 8.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan,
  • c. het archeologisch onderzoek betreffen.

8.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de in lid 8.3.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. bij het verlenen van de vergunning kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de vergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn/de aanwijzing als beschermd rijksmonument is ingetrokken.

 

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - primair bestemd voor de waterkering, bestemd voor het keren van water door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 9 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits:

  • a. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad (de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering niet wordt belemmerd);
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden gesteld.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
  • b. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  • c. het graven van sleuven.

9.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • b. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • c. waarvoor een onherroepelijke vergunning is verkregen op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken.

9.4.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning

De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiervoor worden Rijkswaterstaat en het Waterschap Rivierenland gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bestaande afstanden en maten
  • a. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, breedte, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de overschrijding als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden, met dien verstande dat dit niet van toepassing is:
    • 1. ingeval er bij de bestemming Wonen reeds meer dan 75 m² aan bijgebouwen aanwezig is;
    • 2. op voormalige agrarische bouwvlakken ingeval er sprake is van hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • b. De op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking, als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. Ingeval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

11.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

11.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten is uitsluitend toelaatbaar op agrarische bouwvlakken/bouwsteden;
  • b. de bouw van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning is uitsluitend toelaatbaar indien er zich op het bouwvlak een woning bevindt;
  • c. voor het bouwen van ondergrondse bedrijfsruimten geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte die voor het betreffende bouwvlak/de betreffende bouwstede toelaatbaar is;
  • d. voor het bouwen van ondergrondse ruimten behorende bij en dienstbaar aan een woning geldt het volgende:
    • 1. de bouwhoogte van een ondergrondse ruimte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder de woning of onder de bijgebouwen behorende bij de woning;
    • 3. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de weg afgekeerde zijde van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

 

11.4 Afstand bebouwing tot wegen
11.4.1

Bij het oprichten van bebouwing langs wegen dient een afstand van 15 m in acht te worden genomen, gemeten vanaf de as van de (meest dichtbij gelegen) rijbaan.

11.4.2

Bij aansluiting dan wel kruising van wegen dienen de uitzichthoeken ten behoeve van het wegverkeer te worden vrijgehouden van bebouwing.

11.4.3

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4.1, mits:

  • a. het een bouwperceel betreft, waarop reeds ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bebouwing aanwezig is welke afwijkt van de in lid 11.4.1. genoemde afstandsmaten;
  • b. de situering van de bebouwing, in afwijking van de in lid 11.4.1 genoemde afstandsmaten, uit stedenbouwkundig oogpunt de voorkeur verdient;
  • c. de verkeersveiligheid in voldoende mate gewaarborgd blijft.

Alvorens het verlenen van de omgevingsvergunning wordt de beheerder van de weg gehoord.

11.4.4

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4.2, mits de verkeersdeskundige van de gemeente oordeelt dat de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Geluidszone-weg

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat de bouw van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of afwijking of de herbouw van woningen elders op het bouwvlak – ter beperking van geluidshinder – niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone-weg'. De bouw van nieuwe woningen binnen deze zone kan uitsluitend worden toegestaan indien:

  • a. uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;
  • b. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen niet wordt overschreden.

12.2 Geluidzone - industrie

In afwijking van hoofdstuk 2, is de bouw van woningen (waaronder begrepen de splitsing van panden in meerdere woningen) niet toegestaan binnen de aanduiding 'geluidszone-industrie'.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Gebouwen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling in dit plan kan worden afgeweken, afwijken van het plan voor het bouwen of vergroten van niet voor bewoning bestemde gebouwtjes van openbaar nut zoals telefooncellen, wachthuisjes /abri's, gasreduceerstations en schakelstations, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud bedraagt niet meer dan maximaal 50 m³;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 m;

13.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het inrichten en het gebruik van woningen met bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. mantelzorg in of nabij woningen is alleen toelaatbaar als dat gebeurt in afhankelijke woonruimte;
  • b. van afhankelijke woonruimte is sprake bij een min of meer zelfstandige woonvorm, ontstaan door een interne verbouwing, of in een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw bij een (bedrijfs)woning; de zelfstandigheid kan tot uiting komen in bijvoorbeeld een eigen toegang en/of eigen voorzieningen;
  • c. er mag geen sprake zijn van een zelfstandige woning;
  • d. de afhankelijke woonruimte mag een woonoppervlakte hebben van maximaal 80 m²;
  • e. met de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid ontstaan geen nieuwe bouwmogelijkheden anders dan de in deze regels opgenomen bouwmogelijkheden;
  • f. er dient rekening gehouden te worden met de belangen van omwonenden en nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • g. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken indien de zorgbehoefte niet meer bestaat.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 15 Overige regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Reparatieplan Landelijk Gebied'.