direct naar inhoud van Artikel 9 Water-2
Plan: Strijen Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0617.BPBG2012-VG01

Artikel 9 Water-2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het verkeer te water;
  • b. de wateraanvoer, -afvoer en -berging;
  • c. het behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de watergangen en oevers;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats': tevens een ligplaats voor een woonschip.

9.2 Bouwregels
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' een ligplaats voor ten hoogste 1 woonschip met een hoogte van ten hoogste 2,9 m;
  • b. voor het overige geldt dat in, op of boven deze gronden niet mag worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 sub b ten behoeve van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor het beheer van de gronden met dien verstande dat:

  • a. vergunning niet mag worden verleend, indien hierdoor de in lid 9.1 sub c bedoelde waarden worden of kunnen worden aangetast, tenzij door het stellen van voorwaarden of anderszins zodanige aantasting kan worden voorkomen dan wel voorkomen kan worden dat de mogelijkheden voor herstel van die waarden worden verkleind;
  • b. vergunning als bedoeld in artikel 2.12 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden niet worden verleend;
  • c. het bevoegd gezag wint, alvorens over de vergunning te beslissen, schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de gevolgen van de vergunning, het behoud en/of herstel van de landschappelijke en natuurwaarden van het gebied en de eventueel te stellen voorwaarden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Water - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • f. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.

9.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod als bedoeld in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.

9.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschaps- en natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

9.4.4 Advisering over de omgevingsvergunning

Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 9.4.3.

9.4.5 Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 9.4.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.