direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middeldijk/Moolhoek Rockanje
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0614.bpMiddeldMoolh-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan betreft de uitbreiding van het bedrijf Motoport en het onmogelijk maken van een lpg-verkooppunt bij het tankstation aan de Middeldijk 8. Het betreft naast het tankstation zelf ook percelen op het bedrijventerrein, waarop de contour staat ingetekend.

Het bedrijf Motoport is gevestigd aan de Moolhoek 6 in Rockanje. De uitbreiding van het bedrijf is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarin ook de LPG-verkoop van het naburige perceel onmogelijk wordt gemaakt en, ter compensatie van de uitbreiding van het bedrijf, de woonbestemming langs de Middeldijk wordt vergroot.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostkant van Rockanje. Het bedrijf Motoport is gevestigd op het bedrijventerrein Moolhoek. De omvang van het plangebied is ongeveer 1,2 hectare. In paragraaf 2.2 is de huidige situatie in het plangebied uitgebreider beschreven.

1.3 Geldend bestemmingsplannen

De bestaande groenstrook en bedrijfsgronden liggen binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Westvoorne'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2012 en nadien in werking getreden en onherroepelijk geworden. De bedrijfsgronden zijn herzien door het bestemmingsplan 'Actualisatie bedrijventerreinen Westvoorne 2014', vastgesteld op 8 juli 2014 en nadien onherroepelijk in werking getreden. De overige gronden liggen binnen het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Rockanje Noord'', dat is vastgesteld op 19 februari 2013 en nadien in werking is getreden en onherroepelijk is geworden.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen weergegeven met in rode lijnen de globale contouren van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.bpMiddeldMoolh-0100_0001.png"

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied;
  • het relevante ruimtelijke beleidskader is beschreven in hoofdstuk 3. Daarbij is toegelicht op welke manier dit bestemmingsplan past binnen de beleidskaders van de diverse overheden;
  • hoofdstuk 4 beschrijft de juridische opzet van dit bestemmingsplan;
  • het onderzoek dat voor dit bestemmingsplan is uitgevoerd komt in hoofdstuk 5 aan de orde;
  • op de economische uitvoerbaarheid en het aspect handhaving wordt in hoofdstuk 6 ingegaan;
  • hoofdstuk 7 bevat de samenvatting en toelichting op het gevoerde overleg met de andere overheden en een toelichting op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Plangebied en voorgenomen ontwikkeling

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige situatie in het plangebied en geeft een toelichting op de voorgenomen ontwikkeling. In de laatste paragraaf is de landschappelijke inpassing gemotiveerd.

2.2 Beschrijving huidige situatie

Bestaande feitelijke situatie

De Moolhoek is een kleinschalig bedrijventerrein dat aan de oostzijde van de kern Rockanje ligt. Het terrein is aan het einde van de jaren ’70 in ontwikkeling gebracht ten behoeve van plaatselijk gevestigde bedrijven. De uitgifte van gronden heeft zich tot eind jaren ’80 geleidelijk voorgedaan.

De Middeldijk betreft een straat met voornamelijk woonbebouwing met hier en daar andere functies. Het tankstation is één van deze andere functies in de Middeldijk. Hier is lange tijd LPG verkocht. Het verkooppunt is gesaneerd en het tankstation is nu in gebruik als onbemand tankstation.

Op de navolgende afbeelding is het globale plangebied van dit bestemmingsplan (rode lijnen) geprojecteerd op een luchtfoto van de bestaande situatie. In paragraaf 2.3 is tevens een figuur opgenomen met de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.bpMiddeldMoolh-0100_0002.png"

Planologische mogelijkheden

Op grond van de geldende bestemmingsplannen is het op het bedrijfsperceel, binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak, toegestaan bebouwing op te richten. Gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd; het bouwperceel mag voor 80% bebouwd worden waarbij de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen ten hoogste 9 m bedraagt. Op het perceel is geen bedrijfswoning toegestaan.

Binnen de groenstrook (waar de uitbreiding is beoogd) is geen bebouwing toegestaan.

Op de gronden met de bestemming Bedrijf waar nu de uitbreiding is voorzien geldt een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 8 m.

Op de als Bedrijf bestemde gronden tussen het tankstation en Middeldijk 18 zijn woondoeleinden niet toegestaan.

Het vigerende bestemmingsplan maakt LPG-verkoop nog mogelijk terwijl de omgevingsvergunning inmiddels zodanig is aangepast dat het gesaneerde LPG-verkooppunt niet meer mogelijk is. Milieuregels maken opnieuw vergunnen van een verkooppunt voor LPG bovendien niet mogelijk. De planologische situatie moet hiermee in overeenstemming worden gebracht.

2.3 Beschrijving voorgenomen ontwikkeling

Uitbreiding bedrijf Motoport

Het bedrijf Motoport wil uitbreiden in zuidwestelijke richting. De gronden waarop de uitbreiding betrekking heeft hebben de bestemming Groen en Bedrijf. Op navolgende afbeelding is de huidige en toekomstige situering weergegeven. De uitbreiding betreft 740 m2 (bvo) op de begane grond en 680 m2 (bvo) op de verdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.bpMiddeldMoolh-0100_0003.png"

Wegbestemmen van lpg-verkoop

Het tankstation, gevestigd op het adres Middeldijk 8, beschikt niet meer over een lpg-tank. Door milieuregels kan LPG-verkoop ook niet opnieuw mogelijk worden gemaakt. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Westvoorne' is wel een veiligheidscontour opgenomen met betrekking tot de lpg-tank. De gronden waarvoor deze veiligheidszone is opgenomen worden meegenomen in dit bestemmingsplan. De veiligheidszone wordt verwijderd van deze percelen. De vigerende rechten worden overgenomen.

Functiewijziging bedrijfsgronden naar woonbestemming

De gemeente vindt de uitbreiding van Motoport alleen wenselijk als dit gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering. Vanwege de overige bebouwing aan de Middeldijk die voornamelijk uit woningen bestaat, is het gewenst dit woonachtige karakter te versterken. De kwalitatieve verbetering behelst het wegbestemmen van dit deel van het bedrijfsperceel en het daarvoor in de plaats verbreden van de woonbestemming ter plaatse van de Middeldijk 18, zonder dat aan de woning fysieke bouwmogelijkheden worden toegevoegd.

Verkeer en parkeren

Het bedrijf ontsluit op de Moolhoek. Deze sluit ten zuiden van het plangebied aan op de Kerkweg. Vanaf het T-kruispunt Moolhoek - Kerkweg wordt in noordoostelijk richting ontsloten richting de Molendijk, welke mede de verdere ontsluiting verzorgt van en naar de provinciale weg N496. Vanaf het T-kruispunt Moolhoek - Kerkweg wordt in westelijke rinchting ontsloten richting de Middeldijk. Deze weg leidt in zuidelijke richting naar de Nieuwe Achterweg. Ook deze voorziet in de verdere ontsluiting van en naar de N496. Vanaf de Middeldijk en de Nieuwe Achterweg kan tevens de kern van Rockanje worden bereikt. De Molendijk en Nieuwe Achterweg kennen buiten de bebouwde kom een maximum snelheid van 60 km/h. De overige genoemde wegen hebben binnen de bebouwde kom een snelheid van 50 km/h. Het fietsverkeer wordt, met uitzondering van de Nieuwe Achterweg afgewikkeld binnen dezelfde verkeersruimte als het gemotoriseerd verkeer. Hier ontbreken fietsvoorzieningen.

Het plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf met 1.420 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Deze ontwikkeling wordt grotendeels gerealiseerd binnen de bestaande bedrijfsbestemming. De ontwikkeling is binnen deze bestemmingslegging reeds mogelijk, Slechts de uitbreiding die plaatsvindt binnen de groenbestemmings zal planologisch leiden tot een mogelijke verkeerstoename en parkeerbehoefte. De uitbreiding binnen de groenbestemmings is echter dermate beperkt dat dit niet zal leiden tot een daadwerkelijke toename van het aantal verkeersbewegingen en parkeerbehoefte. Tevens wordt een deel van de huidige bedrijfsbestemming omgezet naar een woonbestemming zonder extra bouwmogelijkheden. Planologisch wordt hiermee potentiële verkeersgeneratie en parkeerbehoefte ingeperkt ten opzichte van de bestaande situatie. Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een significante verkeerstoename en parkeerbehoefte.

2.4 Ruimtelijke kwaliteit

Landschappelijke inpassing

Op een deel van de gronden van de uitbreiding is het mogelijk een bedrijf te vestigen. Tussen dit deel en het bestaande pand van Motoport ligt een groenstrook. Door de aanwezigheid van de groenstrook is een bestemmingsplanprocedure nodig om de uitbreiding fysiek te verbinden aan het bestaande pand op de Moolhoek. De gemeente vindt dit aanvaardbaar zolang de situatie aan de Middeldijk een fysieke verbetering kent. Dit wordt beoogd door de woonbestemming langs de Middeldijk te vergroten. Om een goede overgang te creëren richting de Middeldijk krijgt de uitbreiding een beperkte hoogte (6/8) ten opzichte de bestaande mogelijkheden (6/10).

Borging en afspraken

De afspraken over de uitbreiding van het bedrijf zijn vastgelegd in een anterieure exploitatieovereenkomst die is gesloten tussen de gemeente en de betrokken grondeigenaar.

In de overeenkomst is vastgelegd dat het project conform de welstandsadvisering wordt uitgevoerd. De eigenaar verplicht zich verder dat het project landschappelijk wordt ingepast conform beplantingsplan (realisatie, instandhouding en onderhoud) waarbij de groenstrook uiterlijk 2 maanden nadat het project bouwkundig is opgeleverd in zijn geheel moet zijn gerealiseerd. Het is de eigenaar niet toegestaan het project te ontsluiten via de Middeldijk. Het gehele bedrijf dient ontsloten te worden via de Moolhoek.

In de overeenkomst is tot slot opgenomen dat bij een eventuele (gedeeltelijke) overdracht van het eigendom van de gronden de bepalingen uit de overeenkomst via een kettingbeding aan de rechtsopvolgers worden doorgelegd. Wanneer afspraken uit de overeenkomst niet worden nageleefd kan de gemeente, naast het vorderen van naleving van de overeenkomst, ook boetes opleggen aan de eigenaar. Hiermee is een extra zekerheid ingebouwd tot nakoming van de gemaakte afspraken.

Met het sluiten van de exploitatieovereenkomst bestaat voldoende zekerheid over de daadwerkelijke uitvoering van de ontwikkeling op het perceel .

Gevolgen (woon)omgeving

Een deel van de als bedrijf bestemde gronden langs de Middeldijk wordt omgezet naar een woonbestemming (zonder bouwmogelijkheden). Dit is om de ruimtelijke kwaliteit te kunnen bewaken.

Ter plaatse van de bestaande woningen zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat (zie ook hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod. Het beleid van het waterschap is verwerkt in de watertoets, die in hoofdstuk 5 bij de sectorale onderzoeken is opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te bereiken is een aanpak geformuleerd die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak gaat het Rijk uit van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden en eenvoudige regels. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en initiatieven van burgers en bedrijven.

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en in eerste instantie zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. Bij de inrichting van de ruimte gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de belangen van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid van Nederland, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk verder dertien zogenaamde 'nationale belangen' geformuleerd. Deze nationale belangen geven aan voor welke onderwerpen het Rijk verantwoordelijk is en waarvoor zij resultaten wil bereiken.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn van zo'n kleine schaal dat deze geen invloed hebben op de nationale belangen.

3.3 Ruimtelijk beleid provincie

Provinciale structuurvisie en programma Ruimte

Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de structuurvisie Ruimte en Mobiliteit (juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014)

Een belangrijk uitgangspunt in de structuurvisie is het beter benutten en opwaarderen van wat er is. De uitbreiding van een bestaand bedrijf op een bedrijventerrein past binnen dat uitgangspunt. Het plangebied is ook aangeduid als bebouwde ruimte. Daarnaast wordt de juridische situatie afgestemd op de feitelijke situatie (lpg-tank).

In de structuurvisie zijn de gronden aangeduid als 'stads- en dorpsrand' en 'zeekleipolder'. Een van de richtpunten is binnen de zeekleipolder is dat de bebouwing zich concentreert in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. De ontwikkeling past binnen deze richtpunten.

Provinciale verordening

Naast de structuurvisie heeft de provincie ook de verordening Ruimte 2014 vastgesteld (juli 2014). In deze verordening staan de algemeen verbindende regels waaraan een gemeentelijk bestemmingsplan moet voldoen. De verordening bevat een aantal regels welke relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

In Artikel 2.1.3, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein bedrijven toe laat uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte. Onderhavig plan betreft een zeer beperkte uitbreiding van een bedrijventerrein specifiek bedoeld voor een bestaand bedrijf. Voor de gronden van de uitbreiding wordt aangesloten bij de regeling zoals opgenomen voor het huidige bedrijf, met uitzondering van de bouwhoogte in verband met de overgang naar de woonbebouwing.

In artikel 2.1.4 zijn regels voor detailhandel opgenomen. In principe is detailhandel alleen toegestaan binnen de centra. In lid 3 zijn uitzonderingen opgenomen voor detailhandel buiten centra. Onder andere detailhandel in motoren is toegestaan en detailhandel ondergeschikt aan een beroep aan huis of aan een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met een assortiment dat aansluit op de hoofdbestemming is toegestaan. De regling van dit bestemmigsplan sluit aan op de regels uit de Verordening.

Op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van de verordening kan in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling worden voorzien wanneer deze past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Het plangebied is door de provincie niet aangewezen als gebied met een specifieke waarde (categorie 2) of bijzondere kwaliteit (categorie 1). Alle ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied moeten bijdragen aan de instandhouding en versterking van de gebiedskenmerken en de ruimtelijke kwaliteit zoals die door de provincie is geformuleerd.

Opgemerkt wordt dat in deze geen sprake is van een gebiedsvreemde ontwikkeling. Het betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf en het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied.

Conclusies

Gelet op de hierboven gegeven toelichting wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan het door de provincie in haar structuurvisie Ruimte en Mobiliteit, verordening Ruimte 2014 en programma Ruimte vastgelegde beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Westvoorne 2030 (in voorbereiding)

Eind 2014 is gestart met de concrete voorbereiding van het proces om te komen tot de omgevingsvisie. In het eerste half jaar van 2015 is, in samenwerking met inwoners, ondernemers en andere geïnteresseerden, gewerkt aan de opstelling van een ontwerpvisie.

Het versterken van het woonkarakter (door bedrijfsgronden in te ruilen voor een verbreding van de woonbestemming) van de Middeldijk en het bieden van ontwikkelmogelijkheid voor een lokaal bedrijf passen goed binnen het gemeentelijk beleid.

3.5 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan past binnen het relevante beleid van de diverse overheden. Zoals beschreven draagt het plan bij aan de realisatie van de beleidsdoelstellingen.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische opzet van het bestemmingsplan. Er wordt ingegaan op de gekozen planvorm en de toegepaste plansystematiek wordt toegelicht.

4.2 Planvorm

Er is gekozen voor een gedetailleerde planvorm, waarbij de functies direct zijn vastgelegd op hun locatie. Hierdoor kunnen op basis van dit bestemmingsplan de relevante omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen planvorm biedt hiermee duidelijkheid aan alle betrokkenen.

Inhoudelijk is aansluiting gezocht bij de regeling in de vigerende bestemmingsplannen. De planregels zijn opgesteld met inachtneming van de regels uit de Wet ruimtelijke ordening en de bijbehorende wettelijke regelingen. De plansystematiek is in overeenstemming met de verplicht toe te passen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

4.3 Plansystematiek

Verbeelding

De verbeelding is de kaart waarop te zien is welke bestemming voor welke gebieden geldt. Alle functies in dit bestemmingsplan zijn apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om op de verbeelding te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven.

In dit plan wordt gebruikgemaakt van bestemmingsvlakken en bouwvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Een gebruik betekent niet altijd dat er ook mag worden gebouwd. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

Regels

Begrippen en wijze van meten

Het artikel Begrippen definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Het artikel Wijze van meten geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte en dergelijke van bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen, waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.

Voor beide artikelen geldt dat een deel van de formuleringen bindend is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bestemmingsregels

In de bij de verbeelding horende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels en de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

Bedrijf

Dit betreft de gronden van het tankstation. De rechten uit het vigerende bestemmingplan worden overgenomen met uitzondering van de lpg-verkoop.

Bedrijventerrein

Dit betreft de gronden binnen het bedrijventerrein Moolhoek waarop de veiligheidszone van de lpg tank ligt. Deze veiligheidszone wordt in dit bestemmingsplan uit het plan gehaald. De overige rechten blijven behouden.

Dit betreft tevens de gronden van de uitbreiding. Om een geleidelijke overgang van het bedrijventerrein naar de woonomgeving te creëren krijgen deze gronden een specifieke goot- en bouwhoogte van 6 en 8 meter. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van 2 panden.

Groen

De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om

gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden.

Kleinere 'snippers' groen zijn opgenomen in de bestemming Verkeer.

Wonen

Een deel van de bestemming Wonen heeft in het vigerende bestemmingsplan reeds een woonbestemming. Voor dit perceel verandert er niets. Het nieuwe deel dat de bestemming Wonen heeft in dit plan krijgt geen bouwrechten (geen bouwvlak).

Waarde - Archeologie

De bestemming 'Waarde - Archeologie' is een dubbelbestemming. Binnen het plangebied is sprake van 2 verschillende soorten van archeologische verwachtingen en waarden. Om deze (mogelijke) archeologische sporen te beschermen, is op de betreffende gronden de dubbelbestemming Waarde - Archeologie van toepassing. De regeling is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn de vigerende algemene regels overgenomen. De uitsluiting van aanvullende werking bouwverordening zijn niet meer opgenomen. In de bouwregels is daarvoor een algemene parkeerregeling opgenomen.

Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). De slotregel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 5 Sectorale onderzoeken

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de motivering van het bestemmingsplan voor de diverse relevante omgevingsaspecten. Voor enkele zaken is een uitgebreidere beschrijving als bijlage bij de toelichting opgenomen. In dit hoofdstuk wordt dan alleen een korte samenvatting van het uitgevoerde onderzoek gegeven. Uit de sectorale onderzoeken blijkt dat het bestemmingsplan voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.

5.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden hebben betrekking op:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Het bestemmingsplan omvat feitelijk niet meer dan de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Het gaat dus om een zeer kleinschalige ontwikkeling in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r..

Gelet op de kenmerken van de aanpassing van het bestemmingsplan en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen negatieve milieugevolgen op. Voor het merendeel van de gronden is sprake van een verbetering van de (potentiële) gevolgen op het milieu. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de verschillende milieuaspecten die in de volgende paragrafen is opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidskader

De gemeente Westvoorne onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologische erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijks- en het provinciale beleid. Westvoorne heeft op 22 april 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen Westvoorne en geeft aan hoe de gemeente daarmee wenst om te gaan.

In de momenteel voor het plangebied geldende bestemmingsplannen is een dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden opgenomen. De AWK is het achterliggende beleidskader voor de motivering van die dubbelbestemming.

Het wettelijk kader voor de bescherming van (archeologische) monumenten en de aanwijzing van beschermde stads- of dorpsgezichten is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.

Onderzoek en conclusies

Voor het plangebied geldt een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting (gebiedscategorie B en C), waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij ingrepen en werkzaamheden dieper dan 50 cm (categorie B) en 80 cm (categorie C).

De geldende bestemmingsplannen bevatten reeds een dubbelbestemming waarmee de bescherming van de archeologische waarden is geborgd. Het geldende beschermingsregime voor de mogelijke archeologische waarden is ook in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Zodoende kan, bij een concrete planuitwerking, eventueel noodzakelijk archeologisch onderzoek worden gevraagd.

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt heeft de bestaande bebouwing en inrichting binnen het plangebied geen bijzondere waarde. In de directe omgeving bevinden zich geen aangewezen monumenten of beschermde gezichten. De beoogde wijziging betekent geen negatieve inbreuk op het bestaande beeld van de omgeving. Het beeld vanuit de Middeldijk wordt juist verbeterd door het vergroten van de woonbestemming. Daarnaast verdwijnt een deel van de aanwezige bedrijfsbebouwing en worden de mogelijkheden voor exploitatie van een LPG-verkooppunt ongedaan gemaakt.

De bescherming van mogelijke archeologische waarden binnen het plangebied is gewaarborgd door middel van een dubbelbestemming. Het aspect cultuurhistorie vraagt verder geen nader beschermingsregime in het bestemmingsplan.

5.4 Beeldkwaliteit en welstand

In deze paragraaf worden de effecten beschreven voor de aspecten beeldkwaliteit en welstand. De landschappelijke inpassing is beschreven in paragraaf 2.4. Voor het plangebied wordt geen afzonderlijke beeldkwaliteitparagraaf (bedoeld als aanvulling op de gemeentelijke Nota ruimtelijke kwaliteit) vastgesteld. Voor de toetsing van bouwplannen in het plangebied wordt de geldende gemeentelijke Nota ruimtelijke kwaliteit van toepassing verklaard.

Over de ontwikkeling is overeenstemming bereikt met de commissie voor ruimtelijke kwaliteit. In de gesloten privaatrechtelijke overeenkomst is vastgelegd dat de plannen conform deze welstandsadvisering worden uitgevoerd.

5.5 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusies

De ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het bedrijf Motoport. Deze ontwikkeling vindt plaats op gronden met de vigerende bestemming 'Bedrijf' en 'Groen'. Hierbij is sprake van een functieverandering naar 'Bedrijventerrein'. Voor de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "verdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bedrijfsbestemming. Hiervoor is geen aanvullend onderzoek nodig.

5.6 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie (Verordening Ruimte) ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bedrijf en de aanleg van een nieuwe groenstrook. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied ligt ten noorden van de kern Rockanje. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

Het Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt circa 1,1 km ten westen van het plangebied. Het Voornes Duin is aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. De ligging van het plangebied ten opzichte van de beschermde natuurgebieden is op navolgende afbeelding weergegeven (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.bpMiddeldMoolh-0100_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0614.bpMiddeldMoolh-0100_0005.png"

Doordat het plangebied geen deel uitmaakt van de EHS worden negatieve effecten uitgesloten.

Vanwege de afstand tot Natura 2000 en de kleinschalige aard van de ontwikkeling worden areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De beperkte uitbreiding van het bedrijf heeft hoogstens een zeer beperkte verkeersgeneratie tot gevolg. Doordat het verkeer zich vanuit het plangebied naar het oosten afwikkelt, van Natura 2000 af, leidt de ontwikkeling niet tot een toename van de stikstofdepositie in het Voornes Duin. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Vogels

In de groenstrook komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De beplanting is ongeschikt voor vogels met vaste verblijfplaatsen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn. De groenstrook maakt mogelijk deel uit van het foerageergebied van vleermuizen. In het plangebied ontbreekt het aan geschikte bomen of bebouwing voor vaste verblijfplaatsen. Ook doorgaande lijnstructuren die kunnen fungeren als vaste vliegroute ontbreken.

Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad kunnen gebruik maken van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder stenen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde vaatplanten, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In navolgende tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen (niet limitatief).

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis en konijn

bruine kikker, gewone pad en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2     -   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   -   nee  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen (foeragerend)   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bedrijf. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • De groenstrook dient op grond van het voorgaande dan ook buiten het broedseizoen te worden verwijderd. Doordat de verwijdering slechts tijdelijk van aard is en in de omgeving voldoende alternatieve verblijfplaatsen en foerageermogelijkheden aanwezig zijn, treden negatieve effecten op broedvogels en vleermuizen niet op.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Namens de initiatiefnemer is het waterschap Hollandse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 18-06-2015.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit huidige bedrijfsbebouwing en een groenstrook. De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zavel met homogeen profiel. Er sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op enige afstand ten zuiden van het plangebied is wel oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft een wegsloot met een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is niet gelegen binnen deze beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijf. Daar tegenover staat dat bestaande bebouwing wordt gesloopt. Daarnaast is in de vigerende situatie ook reeds 600 m2 aan bebouwing toegestaan. De toename verharding is minimaal.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Dit is bij voorliggend plan niet het geval.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit is voor dit plan niet van toepassing.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.8 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Binnen het bestemmingsplan is de uitbreiding van het bedrijf voorzien en de functiewijziging van bedrijfsgronden naar de bestemming 'Wonen'. Binnen deze woonbestemming wordt geen bouwrecht opgenomen. Van de realisatie van nieuwe woningen en daarmee nieuwe geluidgevoelige functies is zodoende geen sprake.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens biedt het plan geen mogelijkheid tot aanleg van nieuwe wegen en/of fysieke wijzigingen aan bestaande wegen. Akoestisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.9 Milieuhinder en omliggende functies

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kan gebruik worden gemaakt van kleinere richtafstanden. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het bedrijf Motoport en een functieverandering van 'bedrijf' naar 'wonen' ten westen van Motoport. In de directe omgeving zijn vooral bedrijven aanwezig. Direct ten zuid- oosten van het plangebied zijn enkele woningen aanwezig. Vanwege de ligging nabij diverse bedrijven wordt dit gebied gezien als gemengd gebied.

Voor het uit te breiden bedrijf geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen in een gemengd gebied. Binnen de beoogde woonbestemming, grenzend aan Motoport, zijn geen woningen aanwezig. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op circa 10 m. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde richtafstand.

Door het saneren van de LPG-verkoop geldt voor het tankstation een richtafstand van 10 m. In het bestemmingsplan wordt voldaan aan deze afstand doordat het bouwvlak (binnen de woonbestemming) op grotere afstand dan 10 m ligt.

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de bestaande woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.10 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

In onderstaande tabel zijn de grenswaarden van de maatgevende stoffen Wm weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een significante verkeerstoename. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt dan ook in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen direct langs de Middeldijk en Molendijk (maatgevende wegen nabij het plangebied) bedragen 20,3 µg/m³ voor NO2, 21,4 µg/m³ voor PM10 en 13,4 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 9,4 dagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

5.11 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart blijkt dat binnen het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is, namelijk het tankstation Argos met LPG-installatie aan de Middeldijk 8. De verkoop van LPG is hier gestopt waardoor ook de risicocontouren die een LPG-installatie met zich meebrengt worden verwijderd. Hierdoor vormt het tankstation geen belemmering meer voor de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.

5.12 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten in een ruimtelijk plan worden gewaarborgd. Ook moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusies

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig binnen het plangebied of in de directe nabijheid. Dit betekent dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een korte toelichting gegeven op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Naast de economische uitvoerbaarheid wordt ook ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de eigenaar van het bedrijf Motoport is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten. Met deze overeenkomst is sprake van een volledig kostenverhaal, waardoor het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen.

De gesloten exploitatieovereenkomst bevat specifieke informatie in relatie tot de financiële belangen van de betrokken grondeigenaar. Deze informatie is alleen van belang voor de afspraken tussen gemeente en grondeigenaar en wordt daarom aangemerkt als vertrouwelijk. De gemeente is niet als grondeigenaar betrokken bij de bestemmingswijziging. Tevens vindt de sanering van het bedrijf plaats voor rekening en risico van de betrokken grondeigenaar.

De financiële aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

6.3 Handhaving

Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor de handhaving van het bestemmingsplan. Zoals blijkt uit jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot handhaving. In de loop van de jaren '90 is in de gemeente Westvoorne de handhaving steeds meer tot ontwikkeling gekomen. Dit werd mede ingegeven door het besef dat grote delen van de gemeente landschappelijk zeer kwetsbaar gebied is waarin strikt gehandhaafd moet worden. In het Beleidsplan toezicht en handhaving (geactualiseerd in 2014) is het handhavingsbeleid voor ruimtelijke ordening en bouwen neergelegd. In het beleidsplan wordt aangegeven op welke wijze de gemeente Westvoorne handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid. Het plan vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma. Het uitvoeringsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het aankomende jaar.

Handhavingsmiddelen

De gemeente heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in het Beleidsplan toezicht en handhaving centraal.

De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten. Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houdenvan bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan inwoners en eigenaren.

Met behulp van repressieve instrumenten kan worden opgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen om te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het gevoerde overleg beschreven.

7.2 Overleg artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is afstemming nodig met de vooroverlegpartners. De ontvangen overlegreacties zijn als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd. In deze paragraaf staat kort een samenvatting van de reacties gegeven en is aangegeven hoe de reacties eventueel in het plan zijn verwerkt.

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is aan de VRR toegestuurd. De VRR heeft hierop aangegeven dat met betrekking tot dit plan geen relevante externe veiligheidsaspecten zijn geconstateerd.

Waterschap Hollandse Delta

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is aan het Waterschap Hollandse Delta toegestuurd. Het Waterschap heeft hierop aangegeven dat ten behoeve van het bestemmingsplan de digitale watertoets is uitgevoerd. Het bestemmingsplan voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.

Provincie Zuid-Holland

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is aan de Provincie toegestuurd. De Provincie heeft hierop aangegeven dat met betrekking tot dit plan strijdigheid met de verordening geconstateerd is:

  • 1. de ondergeschikte detailhandel in artikel 4.3 onder f en zoals opgenomen in artikel 9.2a, onder 5 zijn in strijd met het gestelde in artikel 2.1.4 lid 3 uit de verordening. Alleen ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf zijn toegestaan.
  • 2. In artikel 1 dient een omschrijving van het begrip 'detailhandel in volumineuze goederen' te worden toegevoegd in overeenstemming met artikel 2.1.4 lid 3, onder a van de verordening.

Reactie gemeente:

  • 1. akkoord, in de genoemde artikelen wordt opgenomen dat alleen ter plaatse vervaardigde goederen verkocht mogen worden.
  • 2. akkoord, in artikel 1 wordt het begrip 'detailhandel in volumineuze goederen' opgenomen conform artikel 2.1.4 lid 3, onder a van de verordening. Aanvullend wordt in overeenstemming met artikel 2.1.4, lid 5 van de verordening nevenassortiment bij detailhandel mogelijk gemaakt in artikel 4.1.1, onder b. Overigens is de detailhandel in volumineuze goederen nu direct mogelijk gemaakt op het betreffende perceel.

Conclusies

Het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de provincie.

7.3 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 17 september tot en met 28 oktober 2015 ter inzage gelegen in het kader van de inspraakprocedure. Het voorontwerpbestemmingsplan kon gedurende deze periode in het gemeentehuis, via de gemeentelijke website en via RO-online (www.ruimtelijkeplannen.nl) worden geraadpleegd. Gedurende deze periode van zes weken zijn belanghebbenden in de gemeente in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan. Er zijn binnen de aangegeven periode geen inspraakreacties ingediend.

7.4 Ambtshalve aanpassingen voorontwerpbestemmingsplan

Op verzoek van de eigenaar is de voorwaardelijke sloopverplichting voor bouwen nu gekoppeld aan start van de bouw. De eigenaar wil (om hinder voor omwonenden te beperken en vanuit veiligheidsredenen) de te slopen gebouwen tijdens de bouw van de uitbreiding gebruiken om materiaal en materieel op te slaan.

In het voorontwerpbestemmingsplan is abusievelijk het tankstation wegbestemd. Bedoeld was om alleen de verkoop van lpg weg te bestemmen. In het ontwerpbestemmingsplan is voor het tankstation de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' opgenomen.

Daarnaast zijn enkele kleine tekstuele aanpassingen verwerkt die geen gevolgen hebben voor de bestemmingsregeling.