direct naar inhoud van 4.3 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Kerkplein Oostvoorne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0614.1209bpkerkplein-0100

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Beleidskader

De gemeente Westvoorne onderschrijft de uitwerking van het “Verdrag van Malta”: behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Westvoorne heeft op 22 april 2008 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Westvoorne daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.

Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” en de nieuwe Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007) is ontwikkeld.

In Westvoorne is door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) nader onderzoek gedaan ten behoeve van de gemeentelijke AWK, die een verfijning is van de provinciale beleidskaarten. Daarbij is niet alleen de verwachtingswaarde op zich beoordeeld, maar om een werkbare situatie te creëren is ook gekeken op welke diepte onder maaiveld de archeologische waarden en verwachtingen aan te treffen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.1209bpkerkplein-0100_0002.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Archeologische Waarden- en Beleidskaart

Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied maakt deel uit van een omvangrijk veengebied dat vanaf de Ijzertijd (ca. 800 voor Christus-begin jaartelling), maar mogelijk al eerder, werd bewoond. Ook in de Romeinse tijd (begin jaartelling-ca. 300 na Christus) is sprake van een intensieve bewoning in dit deel van westelijk Voorne. De bewoning is vooral gesitueerd op de zogenaamde Afzettingen van Duinkerke I, een klei-/zandpakket dat op het veen is afgezet vanaf de eerste eeuwen voor het begin van de jaartelling. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende vindplaatsen uit de Romeinse tijd bekend. Na de Romeinse tijd breekt de bewoning af en begint door vernatting van het gebied plaatselijk weer veen te groeien. Na enige eeuwen worden de omstandigheden weer gunstiger. Vroeg-middeleeuwse bewoning vindt vermoedelijk in westelijk Voorne plaats langs de in het noorden gelegen oeverafzettingen van de Maas en in het westelijk gelegen duinengebied.

Vanaf de 10e/11e eeuw wordt het veen- en kleigebied ontgonnen. Door het graven van sloten wordt het gebied ontwaterd en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Oostvoorne is het enige ringdorp van Voorne-Putten en is ontstaan vóór de systematische bedijkingen van de tweede helft van de 12e eeuw op een duincomplex. De toenemende ontwatering resulteert echter in een maaivelddaling, waardoor het land voor het buitenwater meer kwetsbaar wordt. Als gevolg hiervan treden er vanaf het midden van de 12e eeuw overstromingen op, waarbij eerst het gebied langs de Maasmonding wordt getroffen. Tijdens de periode van overstromingen werd er een in dikte wisselend pakket zandige klei afgezet - de zogenaamde Afzettingen van Duinkerke III. Aan de noordzijde van Voorne worden nu een aantal ringdijken aangelegd om woongronden en landerijen voor het water veilig te stellen. Hierdoor ontstonden de oudste polders op Voorne: de ringpolders van Goudhoek, Rugge, Zwartewaal en Heenvliet. Het plangebied is gelegen in de ringpolder Goudhoek (ca. 1100). De hervormde kerk, waaraan het plangebied gelegen is, dateert vermoedelijk uit de 14e eeuw, en is in de 17e eeuw geheel opnieuw opgetrokken.

Archeologische verwachting

Voor het plangebied is een verwachting voor bewoningssporen uit de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. De middeleeuwse sporen kunnen samenhangen met resten uit zowel de ontginningsperiode als uit de periode na de 12e-eeuwse bedijking van de polder Goudhoek.

Ter plaatse werden een bureauonderzoek met verkennend inventariserend veldonderzoek (grondboringen) en een waarderend inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) uitgevoerd in respectievelijk 2006 en 2011 (Stronkhorst, M. 2006: Westvoorne, Plangebied 'De Toren' in Oostvoorne. Een bureauonderzoek en een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen, BOORrapporten 342, Rotterdam en Halverstad, R.N., 2011: Oostvoorne, Kerkplein, gemeente Westvoorne. Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven, ADC-rapport 2964, Amersfoort). Dit laatstgenoemde rapport is opgenomen in bijlage 1. Na deze inventariserende onderzoeken is in oktober 2011 een opgraving op het terrein uitgevoerd (Zijl, W. 2011 (in prep.): Westvoorne Oostvoorne Kerkplein. Definitief onderzoek door middel van een opgraving (vindplaats 08-91) (BOORrapporten 527), Rotterdam). In verband met obstakels op het terrein werd niet het gehele oppervlak, maar slechts drie opgravingsputten ontgraven, in totaal 315 vierkante meter van het te bebouwen terrein. Het onderzoek richtte zich bewust op de sporen uit de Middeleeuwen en dan vooral op die sporen - ouder dan de 12e-13e eeuw - die informatie kunnen bevatten over het ontstaan van de nederzetting Oostvoorne.

In het onderzoeksgebied zijn tijdens de opgraving in totaal 154 sporen aangetroffen, waaronder paalkuilen, greppels, kuilen, muren, een stenen put en een mogelijke haard of houtskoolmeiler die diende voor de vervaardiging van houtskool. Het insteekniveau van de sporen was op het hoogste punt 1,40 meter boven NAP. De bakseltypes, aantallen en verhoudingen van het aangetroffen aardewerk doen vermoeden dat de bewoning ter plaatse aan het eind van de 11e of in de 12e eeuw aanvangt. Er werd geen typisch vroeg aardewerk aangetroffen, zeker niets dat ouder is dan de 10e eeuw. De opmerkelijke vondst van zogenaamd Badorf aardewerk uit de tweede helft van de 8e eeuw tijdens het proefsleuvenonderzoek in 2011 kreeg in dat opzicht geen vervolg.

Wel opmerkelijk is de vondst van een viertal aardewerkscherven uit de Romeinse tijd. Het kan een aanwijzing zijn dat het duinlandschap veel ouder is dan waar men tot nu toe van uit gaat. Het Romeinse aardewerk werd aangetroffen tussen het middeleeuws materiaal. Het valt niet uit te sluiten dat er in diepere, tijdens het onderzoek niet bereikte lagen, meer aanwijzingen zijn voor bewoning uit deze periode.

Verder archeologisch onderzoek in het kader van de specifieke werkzaamheden ten behoeve van het voorgelegde plan is niet noodzakelijk. Er dient altijd rekening gehouden te worden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Monumentenwet 1988 het bevoegd gezag (de gemeente Westvoorne) te informeren.

Plannen voor andere (gewijzigde en/of toekomstige) bodemverstoringen binnen dit bestemmingsplangebied dienen echter opnieuw te worden voorgelegd. Met het oog daarop is een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden opgenomen.

Uitgangspunten voor de bestemmingsregeling

Voor het plangebied, dat een zeer hoge archeologische verwachting kent, geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,40 meter boven NAP, ongeacht de oppervlakte.

4.3.2 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het aspect 'cultuurhistorie' een verplicht onderdeel dat in de afweging bij het bestemmingsplan moet worden meegenomen. In dit geval is daarvoor de provinciale 'cultuurhistorische atlas' geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het cultuurhistorisch Topgebied 'Voorne, Brielle, Bernisse'. Aan de hand hiervan zullen ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de cultuurhistorische structuren.

Voor de oude kern van Oostvoorne geldt dat deze is gelegen langs de binnenduinrand (oude duinen) op de overgangszone naar het zeekleigebied. De ontstaansgeschiedenis van dit dorp vertoont in bepaalde opzichten overeenkomst met die van nederzettingen elders langs de Nederlandse strandwallenkust. Zo legden de eerste boeren hier in de tweede helft van de vroege Middeleeuwen (8e-10e eeuw) hun akkers aan op de zandige overgangsgronden tussen duinen en onbedijkte gorzen; de aangrenzende kleigronden dienden als weide. De boerderijen werden bij Oostvoorne aanvankelijk echter niet in een lint langs de binnenduinrand geplaatst, maar in een cirkel rond een pleinvormige ruimte. Zo ontstond de ringvormige structuur. Binnen de ring verrees later een kerk. Vandaar dat men Oostvoorne wel aanduidt als 'ringdorp'; een nederzettingsvorm die overigens meer voorkomt op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. Na de Middeleeuwen werd de ringvormige structuur aangevuld met lineaire uitbreidingen. Boerderijen werden verplaatst uit de kom naar de zuidelijke uitvalswegen langs de binnenduinrand. Zo ontstond een samengestelde plattegrond die, strikt morfologisch gezien, niet meer zo makkelijk eenduidig valt te typeren. De algemene aanduiding 'binnenduinranddorp' is voor Oostvoorne nog het meest op zijn plaats.

Vanuit cultuurhistorisch opzicht is verder het nabij gelegen kasteel De Burcht met de bijbehorende kasteelbiotoop te benoemen.

De mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, sluiten goed aan op bovenbeschreven waarden. De kasteelbiotoop reikt niet tot binnen het plangebied en blijft daarmee onaangetast. De oorspronkelijke kerkring wordt met het bouwplan verder versterkt, doordat de gevels van de bebouwing voor een aanvulling van de gevelwand zorgen en een omlijsting vormen van het plein.