direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poortugaal Centrum - Emmastraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het plan

Aanleiding en doel

Ter hoogte van de Emmastraat in het centrum van Poortugaal was voorheen de Rabobank gevestigd. Het bankgebouw is een aantal jaar geleden gesloopt om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Thans is het gebied met een tijdelijke inrichting ingevuld. Het voornemen is om op deze locatie een appartementencomplex met 26 woningen, winkels, maatschappelijke voorzieningen en een horecagelegenheid te realiseren. Hierbij wordt invulling gegeven aan het met de Provincie Zuid-Holland afgestemde regionale woningbouwprogramma van de gemeente Albrandswaard. Daarnaast wordt het centrum versterkt met voorzieningen die thans niet aanwezig zijn, en zullen zorgvoorzieningen zich hier vestigen.

De locatie is in het bestemmingsplan 'Poortugaal Dorp 2013' bestemd als 'Gemengd'. De maatschappelijke voorzieningen die ook op de verdiepingen zijn voorzien is binnen deze bestemming niet mogelijk. Daarnaast wijkt de voorgenomen ontwikkeling af van het bouwvlak. Tevens is in het vigerende bestemmingsplan goedkeuring onthouden aan de wijzigingsbevoegdheid die ter plaatse van het plangebied is opgenomen, alsook aan de bestemming 'Gemengd' binnen het plangebied. Om de bouw van 26 woningen, winkels, maatschappelijke voorzieningen en een horecagelegenheid mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Poortugaal Centrum - Emmastraat' voorziet in nieuwe bestemmingen voor het perceel en maakt de beschreven ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan 'Poortugaal Centrum - Emmastraat' heeft betrekking op de gronden die in het bestemmingsplan 'Poortugaal Dorp' zijn aangeduid als 'gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 2'. Dit is het gebied wat aan de noordkant grenst aan de Emmastraat en aan de oostkant aan de Waalstraat. De zuidzijde wordt begrensd door de bebouwing van De Snip. Aan de westzijde is een parkeerplaats gelegen, die wordt ontsloten via de Emmastraat. Op afbeelding 1.1 is de locatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Plangebied (bron: Google Maps [bewerkt])

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Poortugaal Dorp', vastgesteld op 28 juni 1999 door Burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard en middels een verlengingsbesluit op 28 september 2009 is de looptijd van het bestemmingsplan met 10 jaar verlengd. In het bestemmingsplan 'Poortugaal Dorp' vastgesteld op 15 juli 2013 door Burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard is namelijk door de Raad van State goedkeuring onthouden aan de in het plangebied gelegen wijzigingsbevoegdheid, en de ter plaatse gelegen bestemming 'Gemengd'.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het plangebied, zodat een duidelijk beeld van het gebied en omgeving ontstaat. Bij de beschrijving van de bestaande situatie wordt ingegaan op de voormalige en de huidige situatie. Vervolgens komt de ontwikkeling aan bod. Tot slot wordt ingegaan op de planmethodiek van het bestemmingsplan.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het centrum van Poortugaal, in de gemeente Albrandswaard (afbeelding 2.1). Het gebied is gelegen op de grens van het woongebied van Poortugaal en de oude dorpskern. Deze dorpskern bestaat uit smalle straten met woningen In de plint van de gebouwen zijn op een aantal plaatsen ook kleine winkeltjes gevestigd. Vanwege de beperkte oppervlakte zijn deze ruimtes slecht verhuurbaar en worden waar mogelijk omgezet naar woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 Het plangebied in detail (bron: Google Maps [bewerkt])

Tot begin 21e eeuw stond op de planlocatie een filiaal van de Rabobank en een basisschool (afbeelding 2.2, 2.3). In en rond het plangebied zijn diverse gebouwen, waaronder de bank en de school, gesloopt om nieuwe centrumontwikkelingen mogelijk te maken. Ten noorden van de Emmastraat, op de hoek met de Waalstraat is een appartementencomplex gebouwd met op de begane grond diverse voorzieningen, waaronder een supermarkt. Verderop aan de Emmastraat, ten westen van het plangebied, is een parkeerterrein en een discount-supermarkt gerealiseerd.

Direct ten zuiden van het plangebied zijn twee vrijstaande woningen gelegen. Daar omheen zijn ten zuiden en ten oosten van het plangebied verschillende woonwijken gelegen, bestaande uit rijwoningen van één of twee lagen en een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 Het plangebied in 2003 (bron: Google Earth [bewerkt])

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0004.jpg"

Afbeelding 2.3 Voormalige basisschool aan de Emmastraat (bron: Stichting Oudheidkamer Rhoon en Poortugaal)

Parkeren ten behoeve van de bank vond (hoofdzakelijk) in openbaar gebied plaats. De gronden binnen het plangebied, waar de sloop al heeft plaatsgehad, zijn thans ingevuld met een tijdelijke inrichting.

2.3 Ontwikkelingen

De gemeente Albrandswaard maakt het mogelijk om op de locatie woningen, winkels en een horeca-gelegenheid te ontwikkelen ten behoeve van een sterk centrumgebied in Poortugaal. In afbeelding 2.4 is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 Nieuwe situatie Poortugaal Centrum - Emmastraat

Het gebouw bestaat uit drie tot vier bouwlagen, waarbij het hoogste gedeelte door een kap boven de vierde bouwlaag is gelegen op de hoek van de Emmastraat en de Waalstraat. Door het totale volume op te delen in kleinere gebouwonderdelen wordt de ‘korrelgrootte’ van de omgeving overgenomen. Hierdoor past de ontwikkeling beter in de kleinschaligheid van het centrum van Poortugaal. De ‘korrel’ is herkenbaar in maat en schaal. De toegang naar het binnenterrein is gelegen aan de Waalstraat. Hierdoor wordt er tevens iets meer afstand genomen van de bestaande vrijstaande woningen.

De plint van het gebouw is bedoeld voor commerciële ruimte en een maatschappelijke functie. Op de hoek van de Waalstraat en de Emmastraat wordt een HOED (Huisartsen Onder Een Dak) ondergebracht. Deze bestaat o.a. uit een apotheek, en een huisartsenpraktijk. De ontsluiting van de HOED is gedacht aan de Waalstraat.

De plint aan de Emmastraat en het plein is bestemd voor winkels en voorzieningen. In de zuidoosthoek van het plein is een horecafunctie gepland met een terras aan het plein.

Door de openbare functies aan de straat krijgt de plint een levendige uitstraling. Bergingen van woningen e.d. zijn aan de achterzijde gepositioneerd, waardoor de continuïteit van de plint is gewaarborgd. De entrees van de woningen zijn gelegen aan de Emmastraat en het plein. De woningen hebben een parkeerplaats op het binnenterrein evenals een aantal parkeerplaatsen voor de HOED. Een impressie van het gebouw is weergegeven in afbeelding 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0006.jpg"

Afbeelding 2.5 Impressie van de beoogde planontwikkeling (voorlopig ontwerp)

2.4 Planmethodiek

De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURP-standaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

Verbeelding

De analoge verbeelding, voorheen plankaart, is getekend op schaal 1 : 500 Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om (in de toekomst) het plan via internet te raadplegen.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2 en 3. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

In het bestemmingsplan komen de enkelbestemmingen 'Centrum' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' voor. Daarnaast is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen.

Centrum

Het centrum van Poortugaal dient levendig te zijn. Deze levendigheid komt onder andere tot uiting door de vele functies in het centrum. Deze functies zijn gebundeld in de bestemming "Centrum". Detailhandel, dienstverlening, ambachtelijke bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, horecavoorzieningen, wonen vanaf de eerste verdieping, groen- en watervoorzieningen en overige centrumvoorzieningen worden binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. De aanduiding "horeca" is opgenomen om aanwezige horecafuncties mogelijk te maken.

Verkeer - Verblijfsgebied

De meest westelijke hoek van het plangebied is bestemd als “Verkeer - Verblijfsgebied”. deze bestemming is opgenomen om een plein, groenvoorzieningen, straatmeubiliair en ter plaatse van de aanduiding 'terras' een terras mogelijk te maken.

Waarde - Archeologie
Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het gaat om de volgende artikelen.

Anti-dubbeltelregel

In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. Het plangebied is gelegen binnen een geluidzone industrie. Voor deze zone is de aanduiding 'geluidszone - industrie' opgenomen. Het doel van deze aanduiding is dat binnen deze zone bij de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies onderzoek verricht moet worden naar industrielawaai. De juridische regeling is overgenomen uit het voorheen geldende plan.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden, zoals regels omtrent erfbebouwing en ondergronds bouwen.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ordening

3.1 Kader

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De SVIR doet geen specifieke uitspraken over het bestemmingsplangebied. Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat dit bestemmingsplan in lijn is met het gestelde in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkintreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerkingtreding verwacht op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Binnen het plangebied liggen geen nationale belangen. Een nadere afweging van het Barro is daardoor niet benodigd.

Ladder van duurzame verstedelijking

Bij besluit van 28 augustus 2012 is tevens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Binnen het plangebied is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, meer specifiek inbreiding. De inbreiding houdt in dat een aantal woningen aan het woonbestand worden toegevoegd. Deze woningen zijn gelegen in het centrum en sluiten aan bij de vraag naar wonen in het centrum. Daarnaast wordt conform het beleid van de duurzaamheidsladder ruimte geboden aan inbreiding zodat uitbreiding in het landelijk gebied wordt voorkomen. Voorts wordt er ruimte voor voorzieningen toegevoegd. Ook voorzieningen worden gezien als een stedelijke ontwikkeling, daarom is ook hiervoor de Ladder voor Duurzame Verstedelijking doorlopen.

3.1.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden.

Deze tijd vraag om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit.

De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:

  • 1. beter benutten van wat er is
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • 4. bevorderen van de transitie naar water- en energie efficiënte samenleving.

De vier rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving, door het toepassen van:

  • A. de ladder voor duurzame verstedelijking
  • B. de integrale kwaliteitskaart
  • C. het categoriseren van alle gebieden naar kwaliteiten gekoppeld met de aard en schaal van ontwikkelingen.

Ad A.

De provincie Zuid-Holland past de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe en heeft deze aangevuld (Lid 1 Verordening Ruimte). De toetsing aan de Ladder is in paragraaf 4.2 opgenomen.

Ad B.

De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen (zie paragraaf 3.2). Hieronder zijn de richtpunten per laag weergegeven, die van toepassing zijn op het plangebied (de 'Laag van de beleving' is niet van toepassing).

Laag van de ondergrond

Van toepassing op het plangebied: Rivierdeltacomplex (jonge zeeklei)

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Ontwikkelingen in het rivierengebied houden het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Van toepassing op het plangebied: Zeekleipolder

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Laag van de stedelijke occupatie

Van toepassing op het plangebied: Steden en dorpen

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

Ad C.

De provincie heeft gebieden ingedeeld in drie beschermingscategorieën:

  • Beschermingscategorie 1: gebieden met topkwaliteit (bv. EHS en Natura2000 en cultuurhistorische kroonjuwelen). Ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1 zijn in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.
  • Beschermingscategorie 2: gebieden met bijzondere kwaliteit (weidevogelgebieden buiten EHS, groene buffers, graslanden in Bollenstreek en openbare recreatiegebieden). Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.
  • Beschermingscategorie 3: overige gebieden.

Afhankelijk van de aard en de schaal van de ontwikkeling is er sprake van inpassing (gebiedseigen ontwikkeling, passend bij aard en schaal landschap), aanpassing (gebiedsvreemde ontwikkeling, met maatregelen passend te maken aan aard en schaal van het landschap) en transformatie (niet passend bij aard en schaal van het landschap). Voor ruimtelijke ontwikkelingen die (in eerste instantie) niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Het gaat dan om:

  • Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
  • Wegnemen van verharding;
  • Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

Het projectgebied ligt in een overig gebied (beschermingscategorie 3). De ontwikkeling is aan te merken als een inpassing en sluit aan op de ontwikkelingen die reeds plaatshebben gehad in de omgeving. Qua architectuur en massa wordt aangesloten op overige al gerealiseerde bebouwing. Daarmee is de ontwikkeling gebiedseigen en passend bij de aard en schaal van haar omgeving.

3.2 Regionaal beleid

Gebiedsprofiel IJsselmonde

Het gebiedsprofiel is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart uit de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. De provincie Zuid-Holland heeft 16 gebiedsprofielen opgesteld. Het plangbied ligt binnen het gebiedsprofiel IJsselmonde.

Het gebiedsprofiel IJsselmonde grenst aan de kern van Rhoon. Enkele belangrijke uitwerkingen die voortkomen uit het gebiedsprofiel en van toepassing zijn op het plangebied zijn de volgende:

Herkenbaar open zeekleipolderlandschap

IJsselmonde is een zeekleipolderlandschap, opgebouwd uit op- en aanwaspolders. Een duidelijk verschil tussen deze polders is echter niet zichtbaar meer. Dit zeekleipolderlandschap kenmerkt zich van oorsprong door open agrarische polders. De dijken zijn vaak beplant. Door de verstedelijking, aanleg van infrastructuur en recreatieve vormen van landgebruik is de herkenbaarheid van het polderlandschap vervaagd. Grote delen van de polders zijn bebouwd, waardoor poldergrenzen in het stedelijk gebied zijn komen te liggen. Ook het plangebied is gelegen in een verstedelijkt deel van de polder.

Doorsnijdend spoor

Rhoon en Poortugaal zijn dorpen met hoogwaardig openbaar vervoer dat hen goed verbindt met de regio Rotterdam. Deze haltes zijn ook waardevol voor de bereikbaarheid van het buitengebied van IJsselmonde. Vanuit deze haltes komt men tot de rand van het buitengebied. Zij zijn voor de hele Rotterdamse regio een belangrijke schakel tussen stad en land.

Kwaliteit in dorpsgebied

Poortugaal is ontstaan rond de hofstede Valckesteyn, gebouwd door de Heren van Putten. Als gevolg van nieuwe inpolderingen ten zuiden van het dorp dreigde Poortugaal de verbinding met het open water te verliezen. Daarom is het dorp een paar keer verplaatst, zodat de haven behouden kon blijven. Dit is ook de reden waarom de kerk nu ten noorden van en buiten de huidige dorpskern ligt. Later verloor het dorp alsnog het contact met de rivier.

Door de nabijheid van Rotterdam is Poortugaal aantrekkelijk om te wonen. Hierdoor is het dorp in de 20e eeuw in hoog tempo in noordelijke- en westelijke richting uitgebreid. Door de metro is een snelle verbinding met het centrum van Rotterdam mogelijk. De Groene Kruisweg is de belangrijkste autoverbinding met zowel Rotterdam als Voorne-Putten.

Poortugaal wil zich ontwikkelen tot een pittoresk en ontspannen dorp door een hoogwaardige beeldkwaliteit van de gebouwen en inrichting van de openbare ruimte. Voorzieningen worden geconcentreerd in het centrum en uitbreidingen worden zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd;

(Nieuwe) ontwikkelingen worden zoveel mogelijk gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied. Hierbij worden waardevolle patronen en elementen herkenbaar opgenomen in de structuur van de ontwikkeling. Waar mogelijk wordt de relatie met het omliggende landschap opgezocht door nieuwe zichtrelaties en routes.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Albrandswaard 2025

De Toekomstvisie Albrandswaard 2025 is vastgesteld op 15 april 2013. In de toekomstvisie wordt aangegeven hoe de gemeente zich op het gebied van werken, wonen, onderwijs, recreatie en bestuur wil ontwikkelen, om aan te sluiten bij de wensen en de opvattingen van huidige en toekomstige generaties.

Structuurvisie Albrandswaard

De Structuurvisie Albrandswaard is op 15 april 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie is een uitwerking van de Toekomstvisie Albrandswaard 2025. De structuurvisie kent een kernkoers. Deze kernkoers is gericht op vijf pijlers, te weten:

  • 1. Van meer naar beter: In plaats van uitbreiden wordt de aandacht verplaatst naar het verbeteren van de gebieden die er al zijn.
  • 2. Identiteit dorpen versterken: Ieder dorp vanuit zijn eigen uitstraling en identiteit versterken. De omliggende polders worden hierbij betrokken.
  • 3. Clusteren: Elk dorpskern gaat een aantrekkelijke berstemming vormen met een eigen maatschappelijk en commercieel voorzieningenpakket. Slimme clusters zorgen ervoor dat verschillende functies van elkaars aanwezigheid kunnen profiteren.
  • 4. Recreatie verbeteren: Verzilver de potentie van de strategisch gelegen plekken. In wordt gezet op de recreatieve economie.
  • 5. Uitstraling en beleving verbeteren: etaleer Albrandswaard en ondersteun ondernemerschap.

Dorpshart van Poortugaal

Het dorpshart van Poortugaal, waar het plangebied is gelegen, wordt in de toekomstvisie genoemd als een locatie waar functies en kwaliteiten van elkaar moeten profiteren. Een eenduidige uitstraling van een pittoresk en ontspannen Poortugaal kan daarbij helpen. De basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het oude centrum is het gebied van smalle straatjes en besloten hofjes aan de ene kant en het nieuwe marktplein tussen de twee supermarkten aan de andere kant.

3.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan is in lijn met het gestelde ten aanzien van het beschouwde rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. Kwaliteiten van het gebied worden met de ontwikkeling versterkt, en er wordt rekening gehouden met de gebiedsprofielen. De ontwikkeling vindt plaats in bestaand bebouwd gebied.

Hoofdstuk 4 Wonen

4.1 Kader

4.1.1 Rijksbeleid

Woonvisie 
Op 1 juli 2011 is de Woonvisie bekend gemaakt, deze visie volgt de 'Nota wonen; Mensen, Wensen, Wonen' uit 2002 op.
De beleidsagenda van de Woonvisie volgt kort gezegd drie hoofdlijnen:

  • verbeteren van de aansluiting tussen vraag en aanbod op huur- en koopmarkt;
  • het verbeteren van de condities voor investeringen op de woningmarkt;
  • het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in dorpen en steden.

De Woonvisie bevat verschillen over de provinciale rol ten opzichte van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De minister heeft daarop aangegeven dat de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) het leidende document is. De SVIR als leidend document betekent dat, anders dan in de Woonvisie, de provincies vooraf sturen op woningbouwprogrammering omdat zij een integrale ruimtelijke afweging kunnen maken. Daarnaast zijn er in de Woonvisie rijksdoelstellingen benoemd, die niet als zodanig terugkomen in de SVIR.


Versterken vertrouwen koopmarkt

Het kabinet wil het eigenwoningbezit structureel bevorderen. Volgens Donner draagt een eigen woning bij aan het opbouwen van eigen vermogen en daarmee aan zelfredzaamheid van burgers. Ook beïnvloedt eigenwoningbezit in positieve zin de betrokkenheid bij de woonomgeving en de leefbaarheid van buurten en wijken, aldus de minister in de Woonvisie. Hieronder de maatregelen uit de Woonvisie die betrekking hebben op de koopmarkt.

  • Hypotheekrenteaftrek intact en strengere hypotheekvoorwaarden;
  • Verlaging overdrachtsbelasting van 6% naar 2%;
  • Projectontwikkelaars mogen corporatiewoningen en Koopgarant woningen tot € 240.000 met korting verkopen.


Betere werking huurmarkt

Het kabinet wil de komende jaren toe naar een huurwoningenmarkt waar huurprijs en gewildheid beter op elkaar zijn afgestemd. Op dit moment is er slechts een beperkte relatie tussen de prijs en de gewildheid van huurwoningen, schrijft Donner, en het grootste deel (92%) is gereguleerd. Deze situatie leidt volgens de minister niet tot een bevredigende verdeling van woonruimte en maakt ontwikkeling van nieuw aanbod niet aantrekkelijk. De Woonvisie zet een aantal maatregelen voor de huurmarkt op een rij die eerder al bekend zijn gemaakt:

  • huurders in de sociale huursector met een inkomen boven € 43.000 krijgen 5% extra huurverhoging en hogere WWS-punten;
  • huurwoningen in zogenaamde schaarstegebieden krijgen 25 woning-waarderingspunten bij, waardoor de maximale huur tot 120 euro per maand kan stijgen;
  • Werkdomein corporaties duidelijk afbakenen op het terrein van wonen, maatschappelijk vastgoed en leefbaarheid; Er dient een strikte scheiding te zijn tussen activiteiten die niet tot de kerntaken van corporaties horen en de sociale taken, waarvoor staatssteun wordt ontvangen.
  • Intern en extern toezicht op corporaties wordt versterkt middels de nieuwe Woningwet (2012).


Verbeteren investeringscondities woningbouw

Donner benadrukt in de Woonvisie de noodzaak voor innovatie in de bouwsector. 'Door de economische crisis werken traditionele verdienmodellen in de bouw niet meer goed. Het kabinet wil de sector stimuleren deze opgave aan te pakken door investeringscondities te verbeteren en belemmeringen weg te nemen', schrijft hij. Om dit te bewerkstelligen wil het kabinet onder andere beperkingen in het ruimtelijk beleid wegnemen zodat er meer ruimte ontstaat voor woningbouw in kleinschalige uitbreidingen en voor particulier opdrachtgeverschap. Ook wil het kabinet snellere en betere bouwregels en -procedures. Hiervoor wordt per 2012 een wijziging van het bouwbesluit doorgevoerd.

  • Kleinschalige, organische groei gemeenten;
  • Stimulans (collectief) particulier opdrachtgeverschap;
  • Bevordering beschikbaarheid van voldoende woningen voor ouderen en beperkten, door flexibeler maken van bestemmingsplannen voor groei-, mantelzorg- en meergeneratiewoningen;
  • Bevorderen van energiebesparing; vanaf 1 juli 2011 wordt in het woningwaarderingsstelsel rekening gehouden met de energieprestatie.


Verbeteren kwaliteit woon- en leefomgeving

De leefbaarheid in Nederlandse wijken is de afgelopen twaalf jaar verbeterd schrijft Donner in de Woonvisie. Het recente onderzoek van de SCP naar de wijkenaanpak laat dit zien. Het kabinet wil de goede voorbeelden en opgedane ervaring in de 40 aandachtswijken breder verspreiden, bijvoorbeeld in gebieden waar sprake is van krimp en de leefbaarheid onder druk staat.


De eerste verantwoordelijkheid voor leefbaarheid ligt bij de partijen op lokaal niveau, schrijft Donner. De minister spreekt in de Woonvisie over een meewerkende overheid: een overheid die niet de pretentie heeft voor alle problemen een oplossing te hebben; die ruimte biedt voor initiatieven, meedenkt en ondersteunt, maar de initiatieven niet overneemt.

4.1.2 Provinciaal beleid

Woonvisie Zuid-Holland 2011 - 2020

In oktober 2011 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Woonvisie Zuid-Holland 2011 - 2020 vastgesteld. In deze woonvisie zijn ambities en doelstellingen voor wonen in Zuid-Holland tot 2020 vastgelegd.

De woningbehoefte is als gevolg van economische en sociaal maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, gezinsverdunning, vergrijzing, vluchtelingenbeleid) aan verandering onderhevig. Het provinciale beleid is erop gericht voor alle bevolkingsgroepen een voldoende en passend woningaanbod te realiseren. Passend betekent dat woningen en woonmilieus aansluiten bij de situatie en wensen van bewoners, duurzaam zijn en passen in de ruimtelijke visie. Met dit uitgangspunt heeft de provincie 5 ambities geformuleerd:

  • Passend woningaanbod voor iedereen.
  • Niet meer woningen plannen dan nodig.
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid.
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn, waardoor innovatie mogelijk wordt.
  • Regionale verscheidenheid wordt behouden en benut.
4.1.3 Gemeentelijk beleid

Visie op het wonen in Albrandswaard

Onderstaande thema's zijn belangrijk voor het wonen in Albrandswaard:

  • Behouden en versterken van het karakter van Albrandswaard;
  • Keuzemogelijkheden voor kwetsbare huishoudens, de opgaven voor de toekomst;
  • Het realiseren van een goede toekomstbestendige woonomgeving;
  • Gemeente voert de regie en stimuleert tot samenwerking.

Woningmarktstrategie en woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020

In de subregio Zuidrand (waarvan de gemeente Albrandswaard deel uitmaakt) zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. Deze afspraken zien toe op het regionaal afstemmen van woningbouwafspraken tot 2020. Gemaakte afspraken per onderwerp zijn de onderstaande.


Woonmilieus

  • Gemeenten en corporaties in subregio Zuidrand delen hun lokale woonvisies/prestatieafspraken, analyseren gezamenlijk waar lokale afspraken elkaar ondersteunen en waar deze afspraken elkaar tegenwerken. Over deze ongewenste concurrentie maken partijen gezamenlijk afspraken.
  • Gemeenten en corporaties in subregio Zuidrand hebben het gezamenlijk doel om de kwaliteit van het wonen in de subregio te verbeteren door een betere woonmilieubalans.


Bestaande voorraad

  • Partijen zien het belang van de bestaande voorraad toenemen voor het verbeteren van de woonbalans.
  • Gemeenten en corporaties leggen de ambities voor de bestaande voorraad vast in hun lokale woonvisies en delen op subregionaal niveau de optelsom van deze ambities.
  • Gemeenten en corporaties delen hun kennis en ervaring over de verbeteringsaanpak van de particuliere voorraad. Specifieke Rotterdamse ervaring met Versnelling 010 is hiervan een onderdeel.


Voorraad woningbouwplannen en sloop

  • Partijen constateren dat er in beperkte mate sprake is van een kwantitatief overaanbod in de Zuidrand. Kwalitatief is er op veel plekken wel sprake van een mismatch (bijvoorbeeld meer vraag naar huur).
  • Uitgangspunt is het bouwen voor eigen (demografische) behoefte.
  • Indien plannen/projecten echter gericht zijn op een (sub) regionale behoefte, gaan partijen met elkaar in overleg om de programma's nader af te stemmen.
  • Partijen actualiseren hun planvoorraad jaarlijks per 1 maart, stellen een shortlist op van de woningbouwplannen met een subregionale doelgroep en bespreken vervolgens welke (faserings)afspraken voor ongewenst concurrerende plannen zinvol zijn.
  • Gemeenten en corporaties gaan gezamenlijk op zoek naar externe financiers om hiermee zinvolle vernieuwingsprojecten van de woningvoorraad in subregio Zuidrand alsnog gerealiseerd te krijgen.


Omvang sociale voorraad

  • Gemeenten en corporaties onderschrijven het uitgangspunt uit het Verstedelijkingsscenario van een goede spreiding van de sociale voorraad binnen de subregio.
  • Gemeenten en corporaties analyseren de actuele veranderingen in vraag en aanbod van sociale huurwoningen en doen op basis hiervan uitspraken over wenselijke verkoop en huurharmonisatie.
  • Partijen vertalen de subregionale samenwerkingsafspraken in lokale prestatieafspraken.
  • Hoewel het grootste deel van de transformatie plaatsvindt na 2020, leidt het Nationaal Programma Rotterdam Zuid in de afspraakperiode al tot een herhuisvestingsvraag.
  • De gemeente Rotterdam is trekker van een goede kennis- en informatiewisseling over de voortgang van het NPRZ naar de overige partijen.
  • Partijen onderkennen, met het oog op stijgende woonlasten en dalende inkomens, dat in de toekomst mogelijk steeds meer huishoudens zijn aangewezen op het goedkopere deel van de sociale voorraad (huur tot € 575 - prijspeil 2013).


Toegang sociale voorraad

  • Partijen verlenen de EU-doelgroep (inkomen tot € 34.678 - prijspeil 2014) maximaal toegang tot de sociale huurwoningvoorraad (maximale huur € 699,48 - prijspeil 2014).
  • De corporaties in de gemeenten Barendrecht en Albrandswaard wijzen de vrijkomende woningen primair toe aan de EU doelgroep en zullen hierbij zo min mogelijk gebruik maken van de in regelgeving vastgelegde uitzonderingen.
  • Partijen onderzoeken in 2014 effectieve mogelijkheden om de sociale voorraad optimaal te benutten. In het kader van leefbaarheidsvraagstukken (sociale cohesie, gevaarlijke (woon)situaties en overlast) mogen, conform de (ontwerp)verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2014, woningen met een huurprijs tot € 699,48 (prijspeil 2014) worden aangeboden met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling.
  • Partijen spreken verder af dat voor doelgroepen waarvoor schaarste is geconstateerd in de subregio de voor verhuur beschikbare sociale huurwoningen met passendheidsvoorwaarden en/of directe bemiddeling mogen worden aangeboden.
  • Wanneer gedurende de looptijd van de samenwerkingsafspraken 2014-2020 voor andere doelgroepen dan genoemd in de paragraaf Bestaande voorraad, aantoonbaar schaarste wordt geconstateerd, dan kunnen partijen hierover aanvullende afspraken maken.

4.2 Onderzoek

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Barro. De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de Ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd.

Ter invulling van het 6e en het 13e Nationaal Belang uit het SVIR is op 1 oktober 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Bij deze wijziging is in het Bro de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking als procesvereiste opgenomen. Deze ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals het bestemmingsplan. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen (treden).

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uit de, in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig plan, het plan Poortugaal Centrum - Emmastraat in de gemeente Albrandswaard, sprake is van een stedelijke ontwikkeling; er worden woningen, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen gerealiseerd. Hieronder is de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen met betrekking tot de woningbouwbehoefte. Aansluitend wordt de noodzaak voor de overige stedelijke ontwikkelingen aangetoond, waarvoor door BRO een behoefteonderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek is in Bijlage 1 van deze toelichting opgenomen.

Regionale behoefte

In deze paragraaf is onderzocht of de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en of sprake is van een regionale afstemming. Die behoefte kan zowel zien op de omvang als de kwaliteit van de nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Dat spreken we af! Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014-2020

De Woningmarktstrategie 2014-2020 bouwt voort op het Verstedelijkingsscenario van de stadsregio Rotterdam uit 2010. De ontwikkelingen op de woningmarkt dwongen tot een vrij ingrijpende herziening en strakkere regie. Daarom zijn, tegelijk met deze strategie, Samenwerkingsafspraken uitonderhandeld binnen de vijf subregio's van de gemeenten die destijds samen de stadsregio Rotterdam vormden. De grootste projectontwikkelaars die in de regio actief zijn, hebben met een adhesieverklaring hun medewerking aan de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken toegezegd.

De strategie speelt in op enkele nieuwe feiten, zoals de verhuurdersheffing, waarmee de Rijksoverheid de financiële ruimte van de woningcorporaties heeft beperkt. Daarnaast zijn er het Nationaal Programma

Rotterdam-Zuid en de nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland. Ook heeft de stadsregio een nieuwe verordening Woonruimtebemiddeling vastgesteld.

Per subregio hebben de gemeenten afspraken gemaakt over de gewenste aantallen en woonmilieus. De realisatie van deze planvoorraad voor de periode tot 2020 is niet in beton gegoten. Wanneer de economie en de woningmarkt aantrekken, kan de vraag naar woningen weer toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0007.png" Afbeelding 4.2 Planvoorraad per 1 maart 2013

Binnen de subregio Zuidrand, waartoe de gemeente Albrandswaard behoort, is in de periode 2013 t/m 2019 de oplevering voorzien van ongeveer 6.250 woningen. De cijfers in afbeelding 4.2 zijn gebaseerd op gegevens van gemeenten uit maart 2013. De status van sommige plannen is minder hard; hoe verder in de tijd, hoe onzekerder de geplande fasering c.q. ontwikkeling. Dit betekent dat hierboven genoemde aantallen in de loop der tijd zullen wijzigen. Voor Albrandswaard is een planvoorraad van 177 woningen voorzien.

Woonvisie Albrandswaard 2016-2020

De woonvisie Albrandswaard zet in op de volgende punten:

  • De kwaliteit van wonen en het woonmilieu binnen Albrandswaard dient op minimaal hetzelfde niveau te blijven als het huidige niveau.
  • Bij ontwikkelingen wordt ingezet op huisvesting voor de diverse doelgroepen.
  • De sociale woningbouwvoorraad wordt minimaal in absoluut aantal gehandhaafd. Naast dit uitgangspunt wordt ingezet in op een extra toevoeging van sociale huurwoningen in de planperiode.
  • Bij ontwikkelingen wordt ingezet in op een evenwichtige verdeling tussen de diverse woningbouwsectoren passend bij de doelgroepen in al haar vormen en bij nieuwe woonvormen.
  • Om de druk op de sociale woningmarkt te verminderen wordt ingezet op de doorstroming. Hierbij wordt voorrang verleend aan doorstromers die sociale huurwoningen in de gemeente achterlaten en verhuizen naar nieuwe vrije sector woningen.
  • Bij nieuwbouw en renovatie wordt bevorderd dat de woningen energieneutraal zijn waarbij de woonlasten (huur/hypotheeklasten plus energiekosten) niet hoger zijn dan bij woningen die niet energieneutraal zijn.
  • In de bestaande voorraad wordt ingezet op zorgverlening conform het geformuleerde programma van eisen.

Uit de Woonvisie blijkt dat er een differentiatie is van verschillende woonmilieus per kern binnen de gemeente Albrandswaard. De kern Poortugaal is gericht op buurtgerichte burgers en oudere modale gezinnen. Op basis van dit profiel wordt gestuurd op behoud van kwaliteit van wonen.

De huidige bevolkingsopbouw van de gemeente Albrandswaard laat een evenwichtige verdeling zien tussen vrijwel alle leeftijdsgroepen. Dit wordt verklaard doordat er binnen Albrandswaard een continue woningbouwontwikkeling heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de komende periode een grote potentiële groep woningzoekenden op de markt zal komen; de starters en ook de groep 20-30-jarigen die voor studie zijn vertrokken en nu terug willen naar de gemeente Albrandswaard.

Volgens statistische gegevens van het Planbureau voor de Leefomgeving uit 2016 zal de bevolking binnen Albrandswaard gedurende de periode 2016-2025 nauwelijks in aantal toenemen. Wel vindt er een nadrukkelijke verschuiving naar één- en tweepersoons huishoudens plaats, zowel onder 60-plussers als binnen de groep 20-30-jarigen. Samenvattend wordt gesteld dat de bevolkingsontwikkeling binnen de gemeente Albrandswaard stabiliseert, maar dat het aantal huishoudens wel toe blijft nemen.

Woningbouwprognose Albrandswaard 2017

De gemeente Albrandswaard heeft ten behoeve van de planmonitor een woningbouwprognose opgesteld. Voor de locatie 'Centrum Ontwikkeling Poortugaal' zijn in de periode 2016-2023 in totaal 34 woningen opgenomen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 26 koopwoningen die aansluiten bij alleenstaande lokale starters en doorstromende senioren. Voor de alleenstaande starters zijn er 11 woningen opgenomen die kleiner zijn dan 95 m2 met een prijs onder de NHG-grens. De overige 15 woningen zijn ruimer van opzet (104 tot 155 m2) waarmee deze geschikt zijn voor de doorstromende senioren. Hiermee wordt aangesloten op de Woningmarktstrategie en Woonvisie Rotterdam 2014-2020 en de Woningbouwprognose van de gemeente Albrandswaard, waarmee het woningbouwprogramma in bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland. De voorgenomen ontwikkeling wordt op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking dan ook haalbaar geacht.

Behoefteonderzoek voorzieningen

BRO heeft in 2015 en 2017 onderzoek gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden voor voorzieningen (detailhandel, horeca en zorgvoorzieningen) in het centrum van Poortugaal. In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen en veranderde omstandigheden, mede als gevolg van de economische groei en aangepaste methodiek van de Ladder, is in 2018 het onderzoek geactualiseerd. Uit dit onderzoek, opgenomen in Bijlage 1 (BRO, mei 2018) blijkt dat er geen onaanvaardbare effecten als gevolg van het plan worden verwacht. Wel wordt de detailhandelsstructuur versterkt en de consumentenverzorging verbeterd.

De aangetoonde distributieve ruimte in het onderzoek is het resultaat van berekeningen die gebaseerd zijn op meerdere aannames. Het gaat immers om toekomstige ontwikkelingen en op voorhand kunnen die nooit exact voorspeld worden. De uitkomsten van de berekeningen mogen daarom nooit als normatief gezien worden, maar als indicatief. In dit verband is het van belang aan te geven dat aan de kwalitatieve aspecten bij winkelontwikkelingen meer waarde gehecht dient te worden dan aan de kwantitatieve distributieve mogelijkheden. In de ruimtelijke ordening dient op basis van ruimtelijk relevante argumenten beoordeeld te worden of het consumentenbelang op langere termijn wordt gediend (geen duurzame ontwrichting); het gaat niet om een verslechterde concurrentiepositie voor individuele bedrijven. Als bijvoorbeeld nieuwe winkelontwikkelingen, op een vanuit de structuur bezien goede plek, als resultaat hebben dat verouderd aanbod op een slechte plek verdwijnt, dan is de detailhandelsstructuur er per saldo op vooruitgegaan. Er is immers modern aanbod en/of een aantrekkelijk verblijfsklimaat bij gekomen en daar heeft de consument uiteindelijk het meeste baat bij. Het, in het kader van structuurverbeteringen, meer realiseren dan de berekende distributieve uitbreidingsruimte hoeft dus helemaal niet negatief te zijn, vooropgesteld dat de effecten per saldo positief zijn. De omzeteffecten op het bestaande winkelaanbod zullen beperkt zijn en ook het eventuele leegstandseffect zal beperkt en aanvaardbaar zijn voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Daarnaast zal de beoogde ontwikkeling een positief effect hebben op het woon-, leef- en ondernemersklimaat.

Dit betekent dat er binnen de kern Poortugaal ruimte is voor extra vierkante meters detailhandel (met uitzondering van een supermarkt), diensten en voorzieningen, horeca en maatschappelijke voorzieningen (zoals een huisartsenpraktijk).

4.3 Conclusie

De ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie. Daarnaast zijn alle treden van de ladder voor duurzame verstedelijking positief beantwoord. De voorgenomen ontwikkeling en daarmee ook het bestemmingsplan wordt dan ook haalbaar geacht. Gezien het voorgaande vormt het aspect wonen geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Mobiliteit

5.1 Kader

5.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt onder andere de Nota Mobiliteit en vormt de visie van het Rijk op het gebied van mobiliteit, bereikbaarheid, ruimte, milieu en leefbaarheid tot 2040.

De SVIR voorziet een groei in de mobiliteitsbehoefte tot 2030. Deze groei is het grootst in de Randstad en Brabant. Om de concurrentiekracht van Nederland te versterken, is een netwerk van hoogwaardige internationale verbindingen nodig, net als een goede nationale bereikbaarheid van onze belangrijkste economische regio's. Het Rijk zet de gebruiker van mobiliteit centraal. Het verknopen van verkeerssystemen en vervoerwijzen neemt daarbij een belangrijke plaats in, net als het beter benutten van infrastructuur, met een volwaardige plaats voor langzaam en recreatief verkeer. Het Rijk mikt op multimodale (keten)maatregelen die het gebruik van de capaciteit optimaliseren.

In de ambitie van het Rijk is Nederland in 2040 een bepalende speler in de transitie naar duurzame mobiliteit. In de SVIR gaat het Rijk vooral in op de transitie naar schone voertuigen, uitgewerkt in de duurzaamheidsagenda. Deze doet een beroep op bedrijfsleven (Green Deals) en decentrale overheden (Klimaatagenda).

Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

5.1.2 Provinciaal beleid

Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020

In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist.

Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen.

Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd.

De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontsluitingswegen toegevoegd en ontstaan geen extra knelpunten. Zoveel mogelijk aandacht wordt besteed aan het goed afwikkelen van het verkeer en het eventueel verbeteren van de leefkwaliteit. Dit laatste is met name van toepassing op het centrum, waar de voorgenomen ontwikkeling (zie paragraaf 2.4) een verbetering betekend ten opzichten van de huidige situatie.

5.2 Onderzoek

Mobiliteit

De kern Poortugaal is onderverdeeld in wegen waarop verschillende snelheden gelden. Enerzijds zijn dit de 30 km/u-wegen, ook wel bekend als erftoegangswegen. Daarnaast zijn ook 50 km/u-wegen aanwezig: ontsluitingswegen. Deze wegen zijn belangrijk voor de aanvoer van en naar de erftoegangswegen. Als derde en laatste zijn tevens ontsluitingswegen aanwezig waarop een snelheid van 60 km/u of meer geldt. Deze wegen zijn gelegen aan de randen van de kern en gelden als ontsluitingswegen naar andere kernen/dorpen. Wegen waarop harder dan 30 km/u mag worden gereden worden bestemd als 'Verkeer'. Alle wegen tot 30 km/u worden bestemd als 'Verkeer - Verblijfgebied'.

Parkeren

In 2011 is een Nota van Uitgangspunten Centrumontwikkeling Poortugaal vastgesteld. Voor de laatste twee deelgebieden van dit project, nl. de "Smaak van Poortugaal" en de "Emmastraat / Waalstraat", is een parkeerbalans opgesteld. De balans bleek op dat moment, voorafgaand aan de realisatie van het programma in de twee deelgebieden, 30 parkeerplaatsen positief op een totaal van 171 aanwezige parkeerplaatsen. In de genoemde nota is bepaald dat dit overschot ten goede komt aan de ontwikkeling van het deelgebied "Emmastraat / Waalstraat".

Deze bepaling is overgenomen als uitgangspunt in de prijsvraag die in het vierde kwartaal van 2015 is gehouden. De winnaar van de prijsvraag, Kavel Vastgoed, heeft dit in het toen door haar aangeleverde plan met bijbehorende parkeerbalans ook als uitgangspunt aangehouden.

Ontwikkelingsplan Emmastraat-Waalstraat

Nadat het programma definitief is vastgesteld en de gemiddelde parkeernormen zijn toegepast, komt de (extra) parkeerbehoefte uit op +105 parkeerplaatsen. Gelet op dubbelgebruik en maatgevende percentages moet volgens de parkeerbalans met de aanwezigheid van 77 extra geparkeerde auto's rekening worden gehouden. Van deze 77 plaatsen zullen er 35 op het binnenterrein worden gerealiseerd, daarnaast 12 in het openbaar gebied aan de Waal- en Emmastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0008.jpg"

Parkeerdrukonderzoek

In 2018 is door Meetel een parkeerdrukonderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd om te toetsen of de geplande autoparkeervoorzieningen overeenkomen met de normen zoals die zijn opgesteld, waarmee in kaart kan worden gebracht hoe de te realiseren plannen van invloed zijn op de te verwachten parkeersituatie.

In het onderzoek zijn twee varianten beschreven. Variant 1 gaat uit van het te verwachten programma. Variant 2 gaat uit van het programma wat planologisch gezien maximaal mogelijk is. In deze paragraaf wordt uitgegaan van variant 2. De volgende uitgangspunten worden hierbij gehanteerd:

  • maximaal 26 woningen;
  • horeca tot een maximum van 250 m2;
  • detailhandel tot een maximum van 850 m2;
  • gezondheidscentrum tot een maximum van 770 m2'

In het onderzoek van Meetel (onderdeel 2) is het aantal benodigde parkeerplaatsen bepaald. Hierbij is afgeweken van de parkeernormen zoals opgenomen in het Handboek Verkeersmaatregelen. De maatschappelijke, sociale en economische belangen van de voorgenomen ontwikkeling wegen echter zwaarder dan het verkeerskundige belang. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt immers voldaan aan de vraag naar woningen in het centrum van Poortugaal, en wordt het centrum door het toevoegen van voorzieningen en het verbinden van het bestaande winkelgebied versterkt. Op basis van de gehanteerde parkeernormen door Meetel zijn met inbegrip van dubbelgebruik maximaal 88 parkeerplaatsen benodigd. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 35 parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij de herinrichting van het parkeerterrein is al voorzien in parkeerplaatsen ten behoeve van de voorgenomen planontwikkeling en zijn destijds 30 parkeerplaatsen extra gerealiseerd. Door de ontwikkelingen zal 1 parkeerplaats in het aangrenzende plangebied verdwijnen. In totaal moeten maximaal 54 (88 - 35 + 1) parkeerplaatsen op een alternatieve locatie worden voorzien.

Uit het onderzoek van Meetel blijkt dat zowel in de huidige als in de nieuwe situatie naar verwachting op alle momenten voldoende overschot van reguliere parkeerplaatsen beschikbaar is in de directe omgeving van de ontwikkeling in de openbare ruimte, inclusief en exclusief de parkeergarage van de naastgelegen supermarkt, wanneer rekening gehouden wordt met aanwezigheidspercentages volgens de parkeerbalans.

Op basis van de aantallen uit het onderzoek zijn er na realisatie daarmee voldoende openbare, reguliere parkeerplaatsen beschikbaar om de parkeervraag op te vangen. Indien planologisch gezien het maximale programma wordt ingevuld zal de maximale parkeerdruk op 87% uitkomen. Het aantal vrije parkeerplaatsen bedraagt op dat moment echter nog altijd 22.

Verkeersgeneratie

Naast het parkeren, dient ook de verkeersgeneratie volgens dezelfde randvoorwaarden inzichtelijk te worden gemaakt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie. In de huidige situatie ligt het plangebied braak. In de toekomstige situatie worden binnen het plangebied woningen, detailhandel, dienstverlening, een gezondheidscentrum en horeca toegevoegd.

Hierbij moet voldaan worden aan de gemeentelijke parkeernormen. De gemeente Albrandswaard hanteert het 'Handboek Verkeersmaatregelen Albrandswaard', behorende bij het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP). In dit plan zijn de parkeernormen gebaseerd op de richtlijnen van de CROW (publicatie 182, Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering, september 2008) waarbij met betrekking tot de stedelijkheid en minimale/maximale norm deze afgestemd is op de situatie in de gemeente Albrandswaard.

Voor appartementen (koop, duur) geldt een minimale verkeersgeneratie van 1,2 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) en een maximale verkeersgeneratie van 2,0 mvt/etm per appartement. Voor functies behorende bij een buurt/dorpscentrum zijn geen verkeersgeneratiecijfers van toepassing.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van 26 woningen is een gemiddelde verkeersgeneratie van 1,6 mvt/etm per woning aangehouden. Dit betekent dat de totale verkeersgeneratie afgerond 42 mvt/etm bedraagt.

In de planologische situatie was de locatie echter al als ontwikkellocatie opgenomen die het mogelijk maakte om maximaal 43 woningen te realiseren. In het moederplan is de verkeersaantrekkende werking afgewogen voor het gehele bestemmingsplan. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Op basis van 43 woningen bedraagt de verkeersaantrekkende werking van de vigerende planologische situatie 215 mvt/etm, uitgaande van een gemiddelde verkeersgeneratie van 5,0 mvt/etm per woning.

De verkeersaantrekkende werking die met dit bestemmingsplan ontstaat is lager dan in de huidige planologische situatie. De (toekomstige) verkeerssituatie levert dan ook geen verslechtering op ten opzichte van de vigerende planologische situatie.

5.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande blijkt dat met de realisatie van 35 parkeerplaatsen op eigen terrein, dubbelgebruik en gebruikmaking van de capaciteit in het naastgelegen plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. De verkeersgeneratie is in een eerder stadium al afgewogen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de bestaande wegenstructuur. Het aspect mobiliteit vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van appartementen en voorzieningen aan de Emmastraat.

Hoofdstuk 6 Natuur en landschap

6.1 Kader

Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen). Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.

6.1.1 Soorten

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbereuk wordt gedaan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Albrandswaard is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de Wnb. De provincie Zuid-Holland handhaaft in haar Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (die per 1 januari 2017 in werking is getreden) de vrijstelling voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden voor de soorten die vielen onder de vrijstelling in de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten (Ffwet - tabel 1 AMvB art. 75). Alleen voor de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis is deze vrijstelling komen te vervallen, omdat blijkt dat deze soorten niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland zodat een provinciale vrijstelling voor die soorten niet opportuun is.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

6.1.2 Wnb: Natura 2000

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

6.1.3 Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincie Zuid-Holland heeft in haar Verordening Ruimte 2014 regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Ook buiten het NNN zijn grote natuurwaarden aanwezig in Zuid-Holland. Behoud, herstel en verdere ontwikkeling van deze natuurwaarden dragen substantieel bij aan de biodiversiteit in de provincie. Aanvullend wordt door de provincie in de Visie ruimte en mobiliteit ingezet op de volgende opgaven:

  • het realiseren van een natuurmantel in de vorm van een groenblauwe dooradering rondom de natuurkernen in het NNN;
  • het in stand houden van de belangrijke leefgebieden voor weidevogels in blijvend agrarisch gebied door agrarisch natuurbeheer;
  • het vergroten van de biodiversiteit in recreatiegebieden;
  • het benutten van de mogelijkheden voor tijdelijke natuur op braakliggende terreinen.

6.2 Onderzoek

6.2.1 Soortenbescherming

Methode

Onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten start met een globaal onderzoek (quick scan), waarin gekeken wordt of er een reële kans is op het al dan niet voorkomen van beschermde soorten in of net buiten het plangebied. Indien blijkt dat die kans aanwezig is, zal een uitgebreid veldonderzoek moeten plaatshebben op het moment dat er kans is op (negatieve) effecten op de mogelijk aanwezige beschermde soorten als gevolg van werkzaamheden die voortvloeien uit het plan. Als daarbij wordt aangetoond dat inderdaad beschermde soorten aanwezig zijn, zal een effectenstudie moeten worden gedaan. Indien daaruit blijkt dat er handelingen gaan plaatshebben die nadelige gevolgen hebben voor de aanwezige beschermde soorten, is mogelijk een ontheffing van de Wnb aan de orde. Daarvoor moet in beeld worden gebracht hoe de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in mindere mate zullen optreden.

Ten behoeve van de quick scan naar het voorkomen van beschermde soorten is door een deskundige van KuiperCompagnons een bureauonderzoek uitgevoerd in juli 2017. Aan de hand van verspreidingsgegevens uit databanken op internet en uit inventarisatieatlassen en habitateisen van beschermde flora en fauna, in combinatie met terreinkenmerken en de ligging van het plangebied in zijn omgeving, is een inschatting (expert judgement) gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten. De resultaten van de quick scan zijn integraal opgenomen in deze toelichting (er is geen separaat verslag van opgesteld).

Resultaten

Alle Nederlandse vleermuizen vallen onder het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl) en zijn dan ook strikt beschermd. Binnen het plangebied is alleen tijdelijke bebouwing aanwezig, die inmiddels of op korte termijn verplaatst wordt naar de lokale voetbalvereniging. Ecologisch onderzoek is op dit punt dan ook niet benodigd.

In de beplanting langs de rand van het plangebied en/of in de bebouwing in het plangebied komen mogelijk vogels tot broeden. Alle vogels zijn strikt beschermd door de Wnb (beschermingsregime Vrl). De huidige interpretatie van de wet verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Buiten het broedseizoen zijn er geen verplichtingen vanuit de wet. Vaste rust-, verblijf- en voortplantingsplaatsen van enkele vogelsoorten (waaronder huismus- en gierzwaluwnesten) vormen hierop een uitzondering; deze zijn het hele jaar door beschermd. Omdat de tijdelijke bebouwing binnen het plangebied inmiddels of op korte termijn verplaatst wordt is ecologisch onderzoek op dit punt niet benodigd.

Op de locatie komen verder alleen mogelijk enkele algemene beschermde soorten voor, zoals huisspitsmuis, mol, bruine kikker en/of gewone pad. Deze soorten vallen onder de soorten van het beschermingsregime 'Andere Soorten' waarvoor op basis van de provinciale Omgevingsverordening een vrijstelling geldt van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkeling.

6.2.2 Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard en schaal van het plan, treden nadelige effecten (waaronder verzuring en vermesting als gevolg van een toename aan stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden) niet op als gevolg van het plan. Er zijn derhalve geen verplichtingen vanuit de Wnb ten aanzien van Natura 2000.

6.2.3 Natuurnetwerk Nederland en natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied (gesitueerd in de bebouwde kom) is niet gelegen in en grenst niet aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en bevat geen andere door de provincie Zuid-Holland beschermde natuurwaarden. Verplichtingen zijn niet aan de orde.

6.3 Conclusie

6.3.1 Soortenbescherming

Waarschijnlijk komen op of nabij de locatie vogels tot broeden. Alle vogels zijn strikt beschermd door de Wnb. Er dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Er mag derhalve niet met verstorende werkzaamheden worden begonnen in het broedseizoen, dat ongeveer van maart tot en met half juli loopt (soortspecifiek), tenzij door een deskundige is vastgesteld dat op dat moment ter plaatse van de werkzaamheden geen vogels broeden. Buiten het broedseizoen zijn er geen verplichtingen vanuit de Wnb.

Er zijn geen verplichtingen ten aanzien van eventueel aanwezige vleermuizen en vogels die in de omgeving een vaste verblijfplaats hebben. Andere strikt beschermde soorten worden niet in het plangebied verwacht.

6.3.2 Natura 2000

Er zijn geen verplichtingen vanuit de Wnb ten aanzien van Natura 2000.

6.3.3 Natuurnetwerk Nederland en natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Er zijn geen verplichtingen ten aanzien van het NNN en andere door de provincie Zuid-Holland beschermde natuurwaarden.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Kader

7.1.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf 3.1.1. De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het Rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP). Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid. Het NWP is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofd- watersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet)water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Om afwenteling te voorkomen, maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren en schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze aanpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.
7.1.2 Provinciaal beleid

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken [PZH 2014]. De oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) in deze methodiek bedraagt 1x10-5 [HKV 2013].

7.1.3 Beleid waterbeheerder

Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het Waterbeheerprogramma bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2016-2021. Het programma bevat maatregelen en gaat op hoofdlijnen in op de financiële consequenties daarvan.

Thema's die in het Waterbeheerprogramma aan bod komen zijn:

  • Calamiteitenzorg. Plannen zijn actueel en worden afgestemd met andere partijen zoals gemeenten en veiligheidsregio's;
  • Water & Ruimte. Een nadere uitwerking van het Deltaprogramma (deltabeslissing ruimtelijke adaptatie);
  • Waterveiligheid. Meerlaagse veiligheid (preventie, ruimtelijke inrichting, crisisbeheersing). Het waterschap zorgt er voor dat de (primaire) waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen die in de Waterwet worden vastgelegd;
  • Voldoende water. Het watersysteem wordt robuust en klimaatbestendig ingericht om geen (negatieve) effecten van klimaatverandering te ondervinden;
  • Schoon water. Voldoen aan de doelen zoals gesteld in de Kaderrichtlijn Water en faciliteren van verschillende gebruiksfuncties;
  • Waterketen. Doelmatig beheren van zuiveringstechnische werken en verbeterdoelen met betrekking tot duurzaamheid (terugwinnen van grondstoffen), energie-efficiëntie en kostenbesparingen.

Om de doelen die in het Waterbeheerprogramma zijn geformuleerd te bewerkstelligen wordt jaarlijks een maatregelenprogramma uitgewerkt in een Kadernota, programmabegroting en jaarplannen. Op deze wijze worden ook de financiële consequenties van het Waterbeheerprogramma geborgd.

7.2 Onderzoek

Huidige situatie en toetsing van het plan

Het plangebied bestaat uit gronden met een tijdelijke inrichting die voorheen vrijwel geheel bebouwd waren. Omdat het plan een ontwikkelingsplan betreft wordt hieronder een nadere beschrijving gegeven van de verschillende ‘waterthema’s’ (zoals die beschreven staan in de “Handreiking Watertoets”) in relatie tot het plangebied. Toetsing aan de waterthema’s levert de watertoets op.

Huidig watersysteem

Het plangebied ligt in het bemalingsgebied 'Albrandswaard'. Het oppervlaktewater stroomt via een stelsel van gedetailleerde (hoofd)watergangen af naar het gemaal Albrandswaard. Het overtollige water wordt overgeslagen naar de Oude Maas. Binnen het peilgebied waar het plangebied in ligt (Albrandswaard 1-E) geldt een vast peil van -0,80 m ten opzichte van NAP.

Veiligheid

Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering. Wel is het plangebied gelegen in een gebied met een overstromingsrisico (max. 0,8 m) bij een eventuele dijkdoorbraak. Ontsluiting naar vlucht- en evacuatiewegen (bijvoorbeeld de rijksweg A15) is echter aanwezig.

Wateroverlast

In het verleden was het plangebied vrijwel volledig bebouwd. In de feitelijke situatie zijn de gronden vrijwel geheel onverhard. Omdat deze tijdelijke situatie reeds jaren de feitelijke situatie is, moet van deze situatie uitgegaan worden.

Ten opzichte van de feitelijke situatie neemt de verharding toe en dient 150 m2 aan watercompenserende maatregelen getroffen te worden. Omdat deze watercompensatie niet binnen het plangebied is in te vullen, is nabij de Albrandswaardseweg - in hetzelfde peilgebied - een locatie gevonden waar meer dan 150 m2 water gegraven kan worden. In afbeelding 7.1 is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0009.jpg"

Afbeelding 7.1 Locatie watercompenserende maatregelen binnen het peilgebied

Riolering

In het plangebied ligt een gemeentelijk rioolstelsel, te weten een verbeterd gescheiden stelsel. De toekomstige ontwikkelingen sluiten aan op het rioleringsstelsel dat al aanwezig is in dat deelgebied. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling mogen geen (bouw)materialen toegepast worden waardoor het afstromende hemelwater bijvoorbeeld door uitloging verontreinigd kan raken. Gestreefd dient te worden naar het volgen van het voorkeursbeleid van het Waterschap.

Watervoorziening

Het plan heeft geen effect op de watervoorziening. Het watersysteem wordt niet aangepast.

Volksgezondheid

Overstorten van vuilwater dient te worden voorkomen. Door het afkoppelen van hemelwater van de droogweerafvoer (DWA) worden vuilwateroverstorten (in de omgeving) tegengegaan. De risico’s van watergerelateerde ziekten en plagen worden hierdoor geminimaliseerd.

Bodemdaling

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Hierdoor zal bodemdaling niet aan de orde zijn.

Grondwateroverlast

Het grondwater zit vrij diep in het plangebied; grondwateroverlast is niet bekend en is ook niet te verwachten. Indien bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

Waterkwaliteit

Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling dient het ontstaan van (nieuwe) vervuilingsbronnen zoveel mogelijk voorkomen te worden om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee dienen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking te worden gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Verdroging

De huidige waterpeilen worden niet aangepast ten behoeve van het plan. Het plan heeft derhalve geen (negatieve) invloed op karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; er is immers geen kans op verdroging als gevolg van het plan.

Natte natuur

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op NNN-gebieden in de omgeving zijn daarmee uit te sluiten.

Keur

Alle handelingen of werkzaamheden in de nabijheid van watergangen en waterschapswegen vallen onder de regels van de Keur. In deze verordening van het Waterschap zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen om de waterstaatsbelangen veilig te stellen. In de meeste gevallen zal een vergunning moeten worden verleend door het Waterschap. In de Legger van oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken voor waterschap Hollandse Delta zijn de watergangen opgenomen, waarop de Keur van toepassing is.

Beheer en onderhoud

Er zijn geen wateren en kunstwerken in het plangebied gelegen, die onder de onderhoudsverplichtinen vallen van het Waterschap.

Beheer en onderhoud van de riolering is in handen van de gemeente Albrandswaard.

7.3 Overleg waterbeheerder

Deze waterparagraaf wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de waterbeheerder toegezonden. De waterbeheerder wordt in de gelegenheid gesteld een vooroverlegreactie in te dienen.

7.4 Conclusie

De invloed van de ontwikkelingen in het kader van het bestemmingsplan op het watersysteem is getoetst aan de randvoorwaarden en het waterbeleid van het Waterschap en de gemeente Albrandswaard. Deze hebben geen nadelige gevolgen voor het watersysteem.

De toename van verhard oppervlak binnen het plangebied wordt gecompenseerd door elders in het peilgebied (nabij de Albrandswaardseweg) extra water te graven. Hiermee wordt voorzien in voldoende watercompensatie ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 8 Archeologie en cultuurhistorie

8.1 Archeologie

8.1.1 Kader

De gemeente Albrandswaard onderschrijft de uitwerking van het "Verdrag van Malta": behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld. Albrandswaard heeft op 21 december 2009 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de Archeologische Waarden en Beleidskaart (AWK) een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Albrandswaard daarmee wenst om te gaan. In bestemmingsplannen wordt voor de verschillende plangebieden het archeologisch beleid nader uitgewerkt.

Het doel van het gemeentelijk archeologisch beleid is om (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

8.1.2 (Bewoners)geschiedenis

In Poortugaal zijn op de oevers van een kreek die in verbinding stond met een oude loop van de Waal (de huidige Oude Maas) vondsten gedaan uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Archeologisch onderzoek uit 1970 toonde aan dat deze kreek al in de prehistorie functioneerde en nog in de 18e eeuw een brede sloot vormde. In een 14e-eeuws archiefstuk wordt de kreek aangeduid met Breede Vliet.

Gedurende overstromingen in 1164-1170 zijn alle oudere nederzettingsresten overdekt met klei. Toen het water was geweken, is men al snel begonnen het land weer in cultuur te brengen. Omstreeks 1180 werd hier een polder aangelegd op initiatief van een adellijk geslacht, dat zich later naar zijn andere nabijgelegen bezittingen 'van Putten' gaat noemen. In het midden van deze 90 hectare grote polder ontwikkelt zich een bestuurscentrum dat tevens residentie was van de heren van Putten. Deze oudste ringpolder van Putten wordt in het oosten begrensd door de Molendijk, in het zuiden door de Welhoekse dijk, in het westen door de Duifhuisweg en in het noorden door de Poortugaalse Dijkwal.

Bij opgravingen in 1970 is de hierboven genoemde centrale nederzetting (bestuurscentrum) uit circa 1200 onderzocht. Zij bevond zich verder naar het noorden op een oeverwal van de Breede Vliet en bestond uit een met een gracht omgeven terrein van 8 x 8 meter met hierbinnen een houten toren van ongeveer 5 x 5 meter. Op de zuidelijke oever lag een kerkje, aanvankelijk van hout gebouwd, van circa 5,5 x 11,5 meter met een koor van 4 x 4 meter. Al in het eerste kwart van de 13e eeuw is deze kerk in steen opgetrokken. Tegelijkertijd met de bouw van de stenen kerk is ook de houten toren afgebroken en vervangen door een grotere toren van steen. Hiervoor werd eerst een heuveltje opgeworpen, een zogenaamde motte. Zowel de houten als de stenen toren hadden een defensieve functie; in feite waren het vroege kastelen.

Bij de motte hoorde een boerderij die ook geleidelijk in steen werd gebouwd en die met de motte het complex vormde waar de heer van Putten zijn residentie had. Twee-derde van de polder was zijn eigendom.

In het zuiden van de ringpolder lagen volgens bronnen op enige afstand van het hofcomplex vijf vrije hofsteden en tegen de zuidelijke begrenzing van de polder, de Welhoeksedijk en de oevers van de daar in de Waal uitkomende Breede Vliet, woonden mensen zonder eigen landbezit.

Op IJsselmonde komt een aantal toponiemen voor die wijzen naar ver afgelegen windstreken, een mode van naamgeving die optreedt als een uitvloeisel van de kruistochten. Het toponiem Poortugaal is hier een mooi voorbeeld van. Deze toponiemen worden door naamkundigen gedateerd van het midden van de 12e eeuw tot in de 13e eeuw. De namen lijken te dateren uit de periode van na de overstromingen van 1164-1170. Poortugaal komt echter in geen enkele geschreven bron ouder dan 1276/1278 voor, in welk jaar de parochie Portugale wordt genoemd in verband met een bijdrage aan de kruistochttienden van 25 schelling. Het dorp Poortugaal is ontstaan op de oevers van de Breede Vliet.

Op 19e- en vroeg-20e-eeuwse kaarten is te zien dat het plangebied is gelegen binnen een strook ten noordwesten van het wiel bij de Waalstraat-Het Wiel. Deze strook loopt ten zuidoosten van het wiel nog door en sluit aan op de dijk om de Polder Albrandswaard. De strook vertegenwoordigt een dam die haaks op de Zantelwetering stond. De Zantelwetering was een restgeul van een oude meander van de Waal. De dam maakte deel uit van het dijkstelsel om de Polder Albrandswaard en verbond de Albrandswaardsedijk met de dijk ter plaatse van de huidige Emmastraat. Op een gegeven moment zal de dam bij overstromingen doorbroken zijn, waarbij het wiel ontstond. De dam werd niet meer hersteld. In plaats daarvan werd een aansluiting van de Albrandswaardsedijk op de Welhoeksedijk gecreëerd, waarbij ook de Breede Vliet definitief werd afgesloten. Het buitendijkse deel van de Zantelwetering werd de haven van Poortugaal.

Op het kadastrale Minuutplan (1811-1832) bevinden zich op de plaats van het bestemmingsplan een huiserf met schuur van Maartje Ruijter, melkvrouw. Of de bebouwing oudere voorgangers had, is onbekend.

8.1.3 Archeologische verwachting

Resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd zijn potentieel te vinden langs waterlopen in het op natuurlijke wijze ontwaterde veen-/kleigebied. Op deze locatie is het aantreffen van resten uit deze (en nog eerdere) perioden echter onwaarschijnlijk in verband met de erosie door de meander van de Waal die van oorsprong waarschijnlijk tot de periode van de Afzettingen van Duinkerke I behoort, maar in de Late Middeleeuwen nog actief was; in deze periode in er in het gebied veel zand afgezet (Afzettingen van Duinkerke III).

Het is niet zeker vanaf welk moment het plangebied tot de bebouwde dorpskern van Poortugaal behoorde. De verwachting op eventuele voorgangers van de bebouwing die te zien is op de kadastrale Minuutplan en op de percelen die op dat moment onbebouwd zijn, is vooralsnog onbekend. In de tijdsspanne dat het gebied werd gebruikt als dam van de Zantelwetering kan er bebouwing zijn geweest. Uit deze fase is in elk geval het damlichaam nu gevonden en deels in kaart gebracht (zie onder). De aan de dam gerelateerde voorzieningen als spuisluisjes en duikers zullen nog in de bodem aanwezig zijn, de exacte locatie is onbekend. Op historische kaarten is aan de binnendijkse zijde van de dam een uitstulping te zien waar de Zantelwetering op aansluit. Hier worden deze voorzieningen vooral verwacht.

8.1.4 Archeologisch onderzoek

Tijdens archeologisch onderzoek in 2017 en 2018 werd de voormalige dam in de Zantelwetering onderzocht. De resultaten van dit boor- en proefsleuvenonderzoek worden hier kort toegelicht. De dam werd direct in de restgeul van de meander van de Waal aangelegd, monsters werden genomen om de datering van het opwerpen van de dam te achterhalen. Helaas werden eventuele structuren in de dam (spuisluis/ duiker) niet gevonden, maar er werd dan ook slechts een beperkt deel van het damlichaam onderzocht. Bewoningssporen op de dam werden, met uitzondering van enkele kuilen, evenmin aangetroffen. Deze worden overigens nog wel verwacht, maar in het noordelijke, niet onderzochte, deel van het plangebied.

Voor de voorgenomen ontwikkeling op de locatie is het gebied nu in voldoende mate onderzocht. Vooral de aan de dam gerelateerde voorzieningen in de dam, die dienden om overtollig polderwater te lozen op de haven van Poortugaal, zijn nog interessant, maar de voorgenomen bodemverstoringen worden niet uitgevoerd in arealen waar deze structuren met name worden verwacht. Voor eventuele toekomstige, bodemverstorende initiatieven wordt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie uit het gebiedsbestemmingsplan gehandhaafd.

8.1.5 Conclusie

Voor het gehele plangebied (Waarde - Archeologie), geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

8.2 Cultuurhistorie

8.2.1 Kader

Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011)

In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het Rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.
8.2.2 Onderzoek

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) uit 2007 geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De CHS bestaat uit kenmerken- en waardekaarten voor de archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Daarop staan kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het gebied. Hiermee kan de archeologische trefkans (oftewel de verwachtingswaarde) in een gebied worden ingeschat.

In de CHS is de oude dorpskern van Poortugaal aangeduid als een nederzetting van het type knooppuntdorp tot 1850 met hoge waarden. Ter plaatse van het plangebied is echter geen historische bebouwing meer aanwezig.

8.2.3 Conclusie

Zoals uit paragraaf 8.2.2 al blijkt, gelden geen belemmeringen met betrekking tot de haalbaarheid van het aspect cultuurhistorie.

Hoofdstuk 9 Milieu

9.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

9.2 M.e.r.-beoordeling

9.2.1 Kader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het gewijzigde besluit is op 7 juli 2017 in werking getreden en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte van 100 hectare of meer of als de ontwikkeling een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer omvat is er een beoordelingsplicht. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2-'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn en hierover een separaat besluit nemen.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud.

9.2.2 Afweging en conclusie

De ontwikkeling van 26 woningen, winkels, maatschappelijke voorzieningen en een horecagelegenheid aan de Emmastraat blijft ruimschoots beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Hierin staat namelijk een stedelijk ontwikkelingsproject van 100 hectare of meer of 2.000 of meer woningen. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de volgende aspecten.

  • Luchtkwaliteit
  • Geluid
  • Bodem
  • Externe Veiligheid
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Water
  • Natuur en ecologie
  • Cultuurhistorie en archeologie
  • Verkeer en parkeren

Uit het onderzoek dat in het kader van dit bestemmingsplan is uitgevoerd is gebleken dat de planontwikkeling niet tot significante nadelige effecten zal leiden. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 8. Omvangrijke negatieve milieueffecten zijn hierdoor uitgesloten, waardoor het opstellen van een plan-m.e.r. niet nodig is. Het college zal hiertoe een separaat besluit nemen. Het ontwerpbesluit is opgenomen in Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan.

9.3 Bodemkwaliteit

9.3.1 Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Wonw)

De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

9.3.2 Afweging en conclusie

Onderzoek

Conform het gestelde in het Bouwbesluit dient, voorafgaand aan werkzaamheden die de bodem verstoren, dat de grond hier geschikt voor is. Uit een (verkennend) bodemonderzoek moet blijken of de grond geschikt is voor betreffende ontwikkeling(en) en/of welke maatregelen moeten worden getroffen om de werkzaamheden doorgang te kunnen laten vinden. Dit bodemonderzoek is uitgevoerd door Koenders & Partners en opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

Met dit bodemonderzoek is de milieuhygienische situatie van de bodem, met uitzondering van een binnen het plangebied gelegen en gedempt sloottraject, in voldoende mate vastgelegd. Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. Tevens zijn resten (niet-asbestverdacht) baksteenpuin waargenomen in de opgeboorde grond. Ter plaatse van de parkeerplaats op het middenterrein bevindt zich een funderingslaag van gebroken puin (repac) op een diepte vanaf ca. 10 cm-mv. Deze halfverhardingslaag gelegen op scheidingsdoek is in november 2011 aangebracht en derhalve niet asbestverdacht. Het betreffende materiaal kan bij herinrichting op de locatie worden hergebruikt.

In zowel boven- als ondergrond zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond, in het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met barium en xylenen. De aangetoonde lichte verontreinigingen ter plaatse van de onderzoekslocatie buiten het gedempte sloottraject, geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.

Door Koenders & Partners is in januari 2018 aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de gedempte sloottraject. Dit bodemonderzoek is in Bijlage 4 van deze toelichting opgenomen. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden van dit bodemonderzoek zijn plaatselijk en op variabele diepten in diverse gradaties baksteenpuinbijmengingen waargenomen. Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in de ondergrond ter plaatse van de voormalige sloot ten hoogste lichte verontreinigingen zijn aangetoond met enkele zware metalen. Er is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond. Het aangetroffen repacmateriaal komt indicatief voor hergebruik in aanmerking. De gestelde hypothese ‘verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging’ wordt hiermee formeel bevestigd. De aangetoonde lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

Conclusie en aanbevelingen

Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • De aanwezige halfverhardingslaag onder het parkeerterrein (aangelegd in 2011 op scheidingsdoek), kan/mag onder dezelfde condities op locatie worden hergebruikt. Indien (een deel van) dit halfverhardingsmateriaal wordt afgevoerd en toegepast op een andere locatie wordt geadviseerd om voorafgaand een AP04-partijkeuring voor niet-vormgegeven bouwstoffen te laten uitvoeren;
  • Onderhavig rapport kan worden gebruikt voor het hergebruiken van eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond op de locatie of ten behoeve van eventuele afvoer naar een erkende verwerkingslocatie. Indien grond wordt afgevoerd naar een toepassingslocatie buiten de reikwijdte van het bodembeheerplan wordt geadviseerd om een AP04 partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit onder het certificaat van de BRL 1000 te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit en bestemming van de partij;
  • Tot slot wordt geadviseerd om tijdens vervolgwerkzaamheden alert te zijn op eventuele onvoorziene bodemverontreiniging.

De onderzoekslocatie is geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik zijnde wonen met (sier)tuin.

9.4 Akoestische aspecten

9.4.1 Kader

Voordat nieuwe woningen worden geprojecteerd, moet onderzoek worden uitgevoerd naar de relevante geluidhinderaspecten. Voor de nieuwe woningen in dit plan is het wegverkeer op de Waalstraat, de F. van de Poest Clementlaan, de Irenestaat/Achterweg, de Welhoeksedijk van belang. Daarnaast is de geluidszone rond het industrieterrein Waal-/Eemhaven en 'Botlek-Pernis' over deze locatie gelegen, zodat onderzoek naar industrielawaai benodigd is.

Indien uit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting door het wegverkeer en/of de activiteiten op het industrieterrein leidt tot een geluidbelasting die hoger is dan de voorkeurswaarde moeten er maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op overwegende bezwaren te stuiten dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden.

9.4.2 Wegverkeers- en industrielawaai

Door KuiperCompagnons is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Uit het onderzoek blijkt dat door het verkeer op Waalstraat de voorkeurswaarde wordt overschreden tot een geluidsbelasting van maximaal 60 dB. Daarnaast wordt in het gehele plan de voorkeurswaarde overschreden vanwege de activiteiten op het industrieterrein Waal-/Eemhaven tot een geluidsbelasting van maximaal 53 dB(A). Voor zowel de Waalstraat als de Waal-/Eemhaven wordt de maximale ontheffingswaarde niet overschreden.

Verder blijkt uit het onderzoek dat geluidsreducerende maatregelen niet mogelijk zijn en dat het vaststellen van hogere waarden benodigd is. Als ontheffingsgrond kan worden aangevoerd dat de nieuwe woningen een open plaats opvullen tussen de bestaande bebouwing. Daarnaast kan het vervangen van bestaande bebouwing worden aangevoerd als ontheffingsgrond.

Het ontwerpbesluit tot vaststelling hogere waarden voor de woningen dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te worden gelegd. De hogere waarden moeten door het college van Albrandswaard worden vastgesteld.

9.4.3 Aanvullend akoestisch onderzoek

Naar aanleiding van een zienswijze op het bestemmingsplan “Poortugaal Centrum – Emmastraat” is in opdracht van de gemeente Albrandswaard door KuiperCompagnons een aanvullend akoestisch onderzoek met betrekking tot de geluiduitstraling van het binnen het plan te realiseren parkeerterrein. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

In het vigerende bestemmingsplan was de realisatie van een parkeerterrein al mogelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de beoogde situatie opnieuw bekeken. Uitgangspunt is de VNG-publicatie. De bestaande woningen aan de Waalstraat 10 en 12 liggen binnen de richtafstand. Omdat niet voldaan kan worden aan de in stap 1 t/m 3 (zie bijlage) gestelde toetswaarden dient een gemotiveerde afweging gemaakt te worden.

De te nemen maatregelen wegen niet of beperkt op tegen het effect ervan. In de tuin van Waalstraat 12 wordt met name door middel van plaatsing van een scherm een geluidsreductie behaald. Door Metz is onderzoek verricht om in de woning van Waalstraat 12 de binnenwaarden te berekenen. Uit het onderzoek blijkt dat op één slaapkamer – die thans niet als hoofdslaapkamer wordt gebruikt – niet wordt voldaan aan de gestelde waarden. De mogelijkheid wordt geboden om maatregelen in de woning te treffen, waardoor aan het geluidsniveau in de woning kan worden voldaan.

Voorgesteld wordt om het realiseren van een scherm planologisch mogelijk te maken, maar niet verplicht te stellen. In overleg met de omwonenden worden bepaald of de te nemen maatregelen wenselijk zijn.

9.4.4 Conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting door het verkeer op Waalstraat en de activiteiten op het industrieterrein Waal-/Eemhaven de voorkeurswaarde overschrijdt. Met het vaststellen van hogere waarden is het mogelijk om de woningen te realiseren. Dit besluit is in Bijlage 10 opgenomen.

Tevens is aanvullend akoestisch onderzoek met betrekking tot de geluiduitstraling van het binnen het plan te realiseren parkeerterrein. Hiertoe is de realisatie van een akoestisch scherm mogelijk gemaakt zodat in overleg met omwonenden bepaald kan worden of de te nemen maatregelen wenselijk zijn.

9.5 Luchtkwaliteit

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren. Daarnaast zijn daarin alle ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de lucht-verontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en ultra fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3, terwijl voor PM2,5 de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3 bedraagt Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-ontwikkeling;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

9.5.1 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

De voorgenomen ontwikkeling past niet in de hiervoor genoemde functiecategorieën en is zodoende niet zondermeer als NIBM aan te merken. Daardoor is een nader onderzoek benodigd om aan te tonen of aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit wordt voldaan.

Voor kleine ontwikkelingen is een specifieke rekentool ontwikkeld waarmee op een eenvoudige en snelle manier kan worden bepaald of op basis van de verkeersaantrekkende werking sprake is van een NIBM bijdrage. In hoofdstuk 5.2 is aangegeven dat de verkeersaantrekkende werking van het plan maximaal 42 mvt/etm bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0010.jpg"

Afbeelding 9.1: resultaten NIBM-rekentool (versie mei 2017)

Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool (zie bovenstaande afbeelding) blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 0,46 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,10 µg/m3. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m3. Daardoor draagt de toename van het verkeer als gevolg van de uitbreiding van het hoofdgebouw NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. In deze tool is onder andere de Waalstraat opgenomen. In de volgende afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2015 weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.BPEmmastraat-VST1_0011.png"

Afbeelding 9.2: Jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5: peiljaar 2016 (bron: www.nsl-monitoring.nl)

Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 26 µg/m3, 19 µg/m3 en 11 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden.

De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

10.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden uit het plan zijn geheel in eigendom bij de gemeente Albrandswaard. Hierdoor is het niet nodig een exploitatieplan op te stellen omdat er geen kosten te verhalen zijn. Het kostenverhaal wordt verdisconteerd in de uitgifte van de gronden. De planproceskosten zijn gedekt in de gemeentelijke begroting. De gemeente heeft een planschaderisicoanalyse laten uitvoeren waardoor er een goed zicht bestaat op de eventuele economische risico's. Hierdoor wordt het plan economisch haalbaar geacht.

10.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor de ontwikkeling van 26 woningen, winkels, maatschappelijke voorzieningen en een horecagelegenheid in het plangebied. De ontwikkeling van de woningen en voorzieningen is overeenstemming met de woonbehoefte in Albrandswaard en wordt ruimtelijk ingepast in de omgeving. Met de realisatie wordt invulling gegeven in de vraag naar woningen voor lokale starters en doorstromende senioren. Daarnaast levert het toevoegen van voorzieningen een kwaliteitsverbetering op voor het centrum van Poortugaal. Vanuit dat oogpunt wordt geacht dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

10.3 Handhavingsaspecten

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wabo en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking van de regels.

Handhaving wordt onderscheiden in preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen. Voorts bestaat preventieve handhaving uit het opstellen van duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels en uit communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijke actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.

Hoofdstuk 11 Procedure

11.1 Voorbereidingsfase

Vooraankondiging

Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform de gemeentelijke inspraakverordening, voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Gedurende de inspraaktermijn wordt een ieder in de mogelijkheid gesteld schriftelijke en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan.

De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg, welke als Bijlage 7 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader wordt het bestemmingsplan voor advies toegezonden in ieder geval aan de volgende instanties:

  • Provincie Zuid-Holland;
  • Waterschap Hollandse Delta;
  • BOOR, gemeentewerken Rotterdam.

De verschillende instanties hebben gereageerd en dit heeft niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

11.2 Ontwerpfase

Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden - indien nodig - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt in de Staatscourant geplaatst en dient - met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening - ook via elektronische weg te geschieden. Tevens wordt de kennisgeving toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb), of wordt aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn 7 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Zienswijzen, zoals opgenomen in Bijlage 11. De aanpassingen zoals opgenomen in de Nota van Zienswijzen zijn in voorliggend bestemmingsplan verwerkt. Deze wijzigingen hebben met name betrekking op mobiliteit en de geluiduitstraling van het te realiseren parkeerterrein naar de omliggende woningen.

11.3 Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.