vastgesteld |
NL.IMRO.0612.BV00001-3001 |
Voorafgaand aan de keuze voor de inzet van de beheersverordening voor het gebied Spijkenisse Zuid-west heeft een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving. Daarnaast geldt voor het gebied een specifieke onderzoeksverplichting op grond van externe veiligheid. De scan van omgevingsaspecten omvatte de volgende aandachtsgebieden:
Geconstateerd is dat vrijwel geen van de genoemde omgevingsaspecten in het gebied aanleiding geeft tot treffen van maatregelen. De bestaande situatie wordt gehandhaafd en er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Alleen ten aanzien van het aspect Archeologie worden besluitvlakken opgenomen, met daaraan gekoppeld de verplichting tot het aanvragen van een omgevingsvergunning indien aan sprake is van werkzaamheden tot een bepaalde diepte en oppervlakte.
Er is geen scan verricht naar de bodemkwaliteit, de aanwezige flora en fauna en eventuele geurbelasting. In de beheersverordening zijn beperkt ontwikkelingen mogelijk. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden, moet voor de bodemkwaliteit en de beschermde soorten uit de flora- en faunawet in het kader van de omgevingsvergunning alsnog een onderzoek worden verricht. Bij werkzaamheden op of in de bodem (zoals afgraven of afvoeren van grond of grondwateronttrekkingen) moet aan de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de Wet bodembescherming worden voldaan.
Beleidskader
De gemeente Spijkenisse heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (meest recente versie vastgesteld in 2011), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. Ook worden bestemmingsplannen (en/of beheersverordeningen) voorzien van een archeologieparagraaf. Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese Verdrag van Malta is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Belangrijk gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
De oudste bekende bewoningssporen op Voorne-Putten dateren uit het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd. Ze zijn aangetroffen in de polders tussen Simonshaven en Hekelingen. Het betreft nederzettingsterreinen uit de Vlaardingen-, Klokbeker- en Wikkeldraadperiode, gelegen op de noordelijke oeverwal van een zoetwatergetijdengeul die door een veenlandschap slingerde. Het gaat om boeren met akkerbouwproducten en vee, maar jachtwild nam nog een dominante plaats in het voedselpakket, waar vis en veldvruchten eveneens aan bijdroegen.
De in het Neolithicum ingezette veengroei zette zich in de Bronstijd voort: er ontwikkelde zich een uitgestrekt aaneengesloten veengebied, waardoor de vestigingsmogelijkheden voor de mens waarschijnlijk zeer werden beperkt. Er zijn geen gegevens die wijzen op menselijke aanwezigheid in het gebied in de periode tussen de Wikkeldraadperiode in de Vroege Bronstijd en de Vroege IJzertijd.
In de IJzertijd wordt het uitgestrekte moeras op natuurlijke wijze ontwaterd, wanneer geulen zich in de veengebieden vormden en er uiteindelijk ook klei en zand afzetten. De geulen maken deel uit van een Duinkerke I-geulensysteem op Putten waarvan het mondingsgebied tussen Geervliet en Spijkenisse lag. Vindplaatsen uit de IJzertijd zijn in de regel aan dit geulenstelsel gerelateerd. Het gaat in deze periode om boeren die vee hielden, vooral runderen, en akkerbouw bedreven, op een veenondergrond in de Vroege en Midden-IJzertijd, op klei en zand in de Late IJzertijd.
In de Romeinse tijd was Voorne-Putten intensief bewoond. Het 'Romeinse' Voorne-Putten zal vooral een agrarisch karakter hebben gehad. De klei- en veengronden werden intensief geëxploiteerd vanuit vele tientallen boerderijen. Naast nederzettingsresten zijn ook sloten, dammen en duikers bekend, waarmee de waterhuishouding werd beheerd en waardoor de landbouw geïntensiveerd kon worden. Een voorbeeld daarvan is de vindplaats Hartel-West, een dam met duiker, nabij de Hartelsedijk in het uiterste noordwesten van Spijkenisse. Begraafplaatsen uit de Romeinse tijd werden aangetroffen bij zowel vindplaats Hartel-West, als iets verder naar het oosten, bij de Jeugdgevangenis Hartelborcht. Verder is langs de busbaan tussen Spijkenisse en Geervliet een deel van een nederzettingsterrein met een villa-achtig gebouw onderzocht, duidend op een zekere mate van hiërarchie in nederzettingen, iets waarvan in de voorgaande egalitaire IJzertijd-samenleving nog geen sprake was.
Binnen de contouren van het bestemmingsplangebied zijn met name in de noordelijke zone diverse vindplaatsen uit de Romeinse tijd bekend.
De nederzettingen uit de Romeinse tijd houden in het Maasmondgebied aan het eind van de 3e eeuw na Chr. op te bestaan. Of het hele gebied in deze periode totaal ontvolkt raakte, is niet zeker. Duidelijk is wel dat het land vernatte waardoor de bewoningsmogelijkheden sterk werden beperkt. Op Voorne-Putten is in de 3e eeuw op veel plaatsen veenvorming in volle gang, soms voorafgegaan door klei-afzettingen. Naast de landschappelijke veranderingen zal de politieke situatie in het Romeinse rijk een rol hebben gespeeld bij het beëindigen van de bezetting. In 406 na Chr., wanneer de Rijngrens wordt opgegeven, is het in Nederland definitief gedaan met de Romeinse tijd.
Aan de veengroei kwam in de 6e eeuw een einde. Plaatselijk vond ook sedimentatie plaats, een vroege fase van de Afzettingen van Duinkerke III. Historisch, en ook wel archeologisch, zijn er aanwijzingen dat Voorne-Putten in de 7e eeuw bewoond was. Het gaat dan om bewoning op en ontginning van de kleigebieden. De venen erbuiten zouden later zijn ontgonnen en gekoloniseerd: vanaf de 10e eeuw. Ten oosten van het bestemmingsplangebied bevindt zich een aantal vindplaatsen uit de 11e-12e eeuw.
In de tweede helft van de 12e eeuw en in het begin van de 13e eeuw heeft Voorne-Putten last van overstromingen. In het gebied van Spijkenisse en Geervliet op Putten richtte het water vooral in de winter van 1163-1164 schade aan. Veel land gaat verloren, geulen snijden zich in en klei en zand worden afgezet (Afzettingen van Duinkerke III). Nog in de 12e eeuw is een begin gemaakt met het indijken van hoger gelegen stukken land. Rond 1200 lagen de polders, waaronder de ringpolders Spijkenisse en Vriesland, als een soort eilanden in het landschap met waterlopen ertussen. Door het indijken van de gebieden tussen de oorspronkelijke ringpolders ontstond er uiteindelijk een aaneengesloten bedijkt gebied: de Ring van Putten, waarin het plangebied is gelegen. De polder Hekelingen en de Polder Braband waarin het (noord)oostelijke deel van het bestemmingsplan is gelegen, werden rond 1300 bedijkt. Het zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied grenst aan de pas in 1431 bedijkte polder Oud Schuddebeurs.
Archeologische bekende waarde
Ten zuiden van de Jagerskreek bevindt zich een wettelijk beschermd terrein van zeer hoge archeologische waarde waarin sporen van bewoning uit het Neolithicum zijn aangetroffen (archeologisch rijksmonument 1152, aangegeven op de Archeologische monumenten Kaart, de AMK). De aanwezige archeologische waarden dienen in principe in situ (in de bodem) behouden te blijven. Voor alle grondwerkzaamheden dient een monumentenvergunning te worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Archeologische verwachting
Het verordeningsgebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Spijkenisse (versie 2011) geldt - naast het areaal van het AMK-terrein - voor een drietal zones binnen dit gebied een verschillende archeologische verwachting, van redelijk tot hoog met hieraan gekoppeld archeologisch beleid. Dit beleid wordt in voorliggende beheersverordening omgezet in drie archeologische onderzoeksregimes (zie ook de Aanbevelingen).
Het gebied met een hoge archeologische verwachting betreft allereerst de historische dijktracés van de Westdijk (tussen de polders Vriesland en Simonshaven en tussen de polders Brabant en Simonshaven) en de Meeldijk (tussen de polders Vriesland en Brabant). In de nabijheid van deze dijken bestaat een grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd.
Daarnaast is er een zone met een hoge archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologische sporen uit het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in de top van de Afzettingen van Calais (geul- en oeverafzettingen, aanwezigheid vanaf het maaiveld).
De rest van het verordeningsgebied heeft een redelijk hoge archeologische verwachting. Voor het gehele bestemmingsplangebied geldt dat het laatmiddeleeuwse overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke III) dikker is dan 50 cm.
Vertaling naar besluitsubvlakken
Waarde - Archeologie - 1
Voor de vindplaats uit de Nieuwe Steentijd, beschermd Rijksmonument met AMK-nummer 1152 (Waarde - Archeologie - 1), geldt in principe behoud in situ. Een vergunning voor grondroerende werkzaamheden binnen de grenzen van een beschermd archeologisch rijksmonument dient, conform de Monumentenwet 1988 (artikel 14) te worden aangevraagd bij de minister van OCW, voor deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort.
Waarde - Archeologie - 2
Voor de geul- en oeverafzettingen, (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie - 3
Voor de historische dijktracés, (Waarde - Archeologie - 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 100 vierkante meter beslaan.
Waarde - Archeologie - 4
Voor de rest van het verordeningsgebied (Waarde - Archeologie - 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.
Overzicht archeologische waarden
Onderzoek
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten.
Kabels en leidingen
De aanwezige kabels en leidingen worden in de planperiode niet gewijzigd; het betreft de bestaande veiligheidszones bij de leidingenstraat langs Vriesland en de Westdijk. De hoogspanningsleiding door het plangebied heeft een zone waarin niet gebouwd mag worden. Deze bedraagt minimaal 25m uit de as van de leidingen, cf. de regeling het bestemmingsplan Akkers Vriesland 1985.