direct naar inhoud van 5.9 Ecologie
Plan: Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0612.BP00005-4001

5.9 Ecologie

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet (Ffw) is een literatuur en veldonderzoek (RBOI, 2009) gedaan. Het uitgebreide onderzoek is beschreven in bijlage 4. In tabel 5.5 en 5.6 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het projectgebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Consoliderende deel

Tabel 5.5 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellings-
regeling  
ontheffingsregeling Ffw    
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
dotterbloem en zwanenbloem

mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn.

kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad  



kleine modderkruiper  
bittervoorn   alle vleermuizen
en rugstreeppad  
huismus   ekster, koolmees, pimpelmees, grote bonte specht en zwarte roodstaart  

Ontwikkelingslocaties

Tabel 5.6 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellings-
regeling  
ontheffingsregeling Ffw    
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
mol, egel en veldmuis

bruine kikker en gewone pad  
    alle vleermuizen
en rugstreeppad  
huismus   ekster, koolmees, pimpelmees, grote bonte specht en zwarte roodstaart  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Consoliderende deel en ontwikkelingslocaties
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar is wel op 800 m afstand van het beschermde natuurgebied de 'Oude Maas' gelegen. Gezien de tussenliggende buffers (wegen, water en gebouwen) en de relatief grote afstand tot het beschermde natuurgebied, is de verwachting dat er geen negatieve effecten uitgaan van het plangebied op het nabijgelegen Natura 2000-gebied de 'Oude Maas'. De natuurbeschermingswet vormt daarmee geen beletsel voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Consoliderende deel
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Indien de watergangen gedempt of aangepast worden door kleinschalige ontwikkelingen en kleine modderkruiper (tabel 2) aangetast wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV.

Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen en rugstreeppad, (tabel 3, bijlage IV HR) bittervoorn, dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Ontwikkelingslocaties
Voor wat betreft de ontwikkelingslocaties geldt dat hier nader onderzoek noodzakelijk is naar vogels die vaste nestplaatsen kunnen hebben binnen de betreffende locatie in bomen of gebouwen (indien de bomen geveld worden en de gebouwen gesloopt), zie hiervoor tabel 5.6.Tevens dient bij aantasting van opgaand groen en gebouwen gekeken te worden (in het voorjaar, zomer en najaar 2010) naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR)op deze ontwikkelingslocaties. Mogelijk kan een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR) gebruik maken van ontwikkelingslocaties bij graafwerkzaamheden (wordt aangetrokken door grondwerkzaamheden).

De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Indien de vereiste maatregelen worden genomen bij de ontwikkelingslocaties, zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.