direct naar inhoud van Bijlage 4 Ecologie
Plan: Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0612.BP00005-4001

Bijlage 4 Ecologie

In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Consoliderend deel
Het plangebied is gelegen in het noordelijke deel van Spijkenisse. De planlocatie bestaat uit een park (opgaande begroeiing, sloten, ruigte, gras en paden) aan de noordkant van het plangebied en het overige gebied bestaat uit gebouwen, tuinen, bomen, sloten en verhard terrein (wegen).

Ontwikkelingslocaties
De ontwikkelingslocaties bestaan uit gebouwen, verharding en opgaande begroeiing.

Beoogde ontwikkelingen

Consoliderend deel
Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat hier geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen worden wel kleinschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet vergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Ontwikkelingslocaties
Binnen het plangebied zullen op meerdere plaatsen woningen gesloopt worden en nieuwbouw worden gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen als volgt worden omschreven:

  • slopen woningen;
  • mogelijk kappen van opgaand groen;
  • grondwerkzaamheden;
  • bouwwerkzaamheden woningbouw.

Toetsingskader

Beleid

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:

  • 1. nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil);
  • 2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus);
  • 3. nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk);
  • 4. vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming
De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar is wel op 800 m afstand van het beschermde natuurgebied de 'Oude Maas' gelegen, zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0612.BP00005-4001_0012.jpg"

Natura 2000-gebied 'Oude Maas'
De Oude Maas is een rivier die onder invloed van eb en vloed staat. De smalle uiterwaarden vormen het grootste, nog resterende zoetwatergetijdengebied van ons land. Door afsluiting van het Haringvliet is de getijdendynamiek afgenomen. Hoge delen van het gebied worden daarom bij getijdenhoogwaters niet meer regelmatig overspoeld. De gebieden bestaan uit getijdengrienden, wilgenbossen en vochtige terreinen met een riet- en ruigtevegetaties.

Het projectgebied maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Soortenbescherming
Via het Natuurloket10 (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). In het kilometerhok waarbinnen het plangebied is gelegen (082-431 zijn in ieder geval beschermde vaatplanten, broedvogels en amfibieën aangetroffen. Vaatplanten, broedvogels en amfibieën zijn goed onderzocht. Van de andere soortengroepen zijn geen gegevens bekend. Bij het opstellen is daarom ook gebruikgemaakt van bestaande atlasgegevens uit de Atlas van de Nederlandse broedvogels (SOVON, 2002), de Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992), de Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens, 1997), de verspreidingsgegevens (van amfibieën en reptielen) van RAVON (www.ravon.nl/amf_rep) en van www.waarnemingen.nl. Tevens is er op 18 augustus 2009 een kort veldbezoek (RBOI) uitgevoerd naar mogelijk beschermde dier- en plantensoorten in en nabij het plangebied. In een eerder uitgevoerd veldonderzoek (stichting zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland, 2007) is onderzoek verricht naar het voorkomen van vleermuizen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0612.BP00005-4001_0013.jpg"

Foto's 1 t/m 4: enkele indrukken van het plangebied

Flora
Gezien de voorkomende biotopen op de planlocatie zijn licht beschermde plantensoorten als zwanenbloem en dotterbloem te verwachten. Deze soorten zijn regionaal vrij algemeen en groeien aan slootkanten. Tijdens het veldbezoek (RBOI, 2009) zijn deze soorten niet aangetroffen. Zwaar beschermde vaatplanten zijn niet te verwachten in het plangebied.

Vogels
Het opgaande groen vormt het leefgebied voor verschillende soorten struweelvogels zoals koolmees, pimpelmees, merel, zanglijster, houtduif, roodborst, winterkoning, heggenmus, fitis en tjiftjaf. De oudere bomen tussen het bebouwde gebied en het park kunnen mogelijk broedgelegenheid bieden aan spechten. Tijdens het veldbezoek (RBOI, 2009) zijn in het park meerdere kauwen en eksters waargenomen. Genoemde vogels kunnen ook gebruikmaken van de (oudere) bomen binnen het plangebied. De gebouwen kunnen broedgelegenheid bieden aan soorten als huismus, gierzwaluw en zwarte roodstaart. De oevers van watergangen vormen het broedgebied voor fuut, wilde eend (zie foto 5), meerkoet (zie foto 6), knobbelzwaan en waterhoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0612.BP00005-4001_0014.jpg"

Zoogdieren
Vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) kunnen mogelijk aanwezig zijn in de gebouwen in het plangebied. Genoemde soorten hebben verblijfplaatsen onder dakpannen en in spouwmuren via de open stootvoegen. Ook kunnen bepaalde soorten vleermuizen (watervleermuis, rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis) gebruikmaken van de (oudere) bomen als vaste verblijfplaats, vliegroute en/of jachtgebied binnen het plangebied. Uit het vleermuizenonderzoek(stichting zoogdierenwerkgroep Zuid-Holland, 2007) aan de Groene Kruisweg blijkt dat de kap van de houtsingel weliswaar een verarming inhoudt van het leefgebied van de gewone dwergvleermuis in Spijkenisse, maar dat niet te verwachten is dat deze ingreep daadwerkelijk een negatieve invloed op de populatie zal hebben.

Het plangebied biedt, gezien de voorkomende biotopen, ook geschikte leefruimte aan algemene kleine soorten zoogdieren als mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn.

Amfibieën
De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). In de nabije omgeving is een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is echter niet onwaarschijnlijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) die deel uitmaken van het plangebied. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad ook aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken.

Vissen
Gezien de voorkomende biotopen (sloten met helder water en waterplanten) binnen het plangebied is de kans dat zwaar beschermde soorten vissen als de kleine modderkruiper en de bittervoorn voorkomen niet geheel uit te sluiten. Op de oeverzijde van een sloot gelegen tussen het bebouwde gebied en het park zijn zwanenmosselen aangetroffen, dit kan een teken zijn van aanwezigheid van bittervoorn. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan.

Overige organismen
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de deelplanlocaties voldoen hier niet aan.

Tabel B2.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellings-
regeling  
ontheffingsregeling Ffw    
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
dotterbloem en zwanenbloem

mol, egel, bosspitsmuis, dwergmuis, veldmuis, bosmuis, haas en konijn


kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad  



kleine modderkruiper  
bittervoorn   alle vleermuizen
en rugstreeppad  
huismus   ekster, koolmees, pimpelmees, grote bonte specht en zwarte roodstaart  

Ontwikkelingslocaties

Tabel B2.2 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellings-
regeling  
ontheffingsregeling Ffw    
tabel 1   tabel 2   tabel 3   vogels  
    bijlage 1 AMvB   bijlage IV HR   cat. 1 t/m 4   cat. 5  
mol, egel en veldmuis


bruine kikker en gewone pad  
    alle vleermuizen
en rugstreeppad  
huismus   ekster, koolmees, pimpelmees, grote bonte specht en zwarte roodstaart  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Consoliderende deel en ontwikkelingslocaties
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000, maar is wel op 800 m afstand van het beschermde natuurgebied de 'Oude Maas' gelegen. Gezien de tussenliggende buffers (wegen, water en gebouwen) en de relatief grote afstand tot het beschermde natuurgebied, is de verwachting dat er geen negatieve effecten uitgaan van het plangebied op het nabijgelegen Natura 2000-gebied de 'Oude Maas'. De natuurbeschermingswet vormt daarmee geen beletsel voor de uitvoering van het bestemmingsplan. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Consoliderende deel
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of door minimaal 20 m rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Indien de watergangen gedempt of aangepast worden door kleinschalige ontwikkelingen en kleine modderkruiper (tabel 2) aangetast wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV.

Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen en rugstreeppad, (tabel 3, bijlage IV HR) bittervoorn, dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen,. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Ontwikkelingslocaties
Voor wat betreft de ontwikkelingslocaties geldt dat hier nader onderzoek noodzakelijk is naar vogels die vaste nestplaatsen kunnen hebben binnen de betreffende locatie in bomen of gebouwen (indien de bomen geveld worden en de gebouwen gesloopt), zie hiervoor tabel B.2.2.Tevens dient bij aantasting van opgaand groen en gebouwen gekeken te worden (in het voorjaar, zomer en najaar 2010) naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen11 (tabel 3, bijlage IV HR) op deze ontwikkelinglocaties. Mogelijk kan een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR) gebruik maken van ontwikkelingslocaties bij graafwerkzaamheden (wordt aangetrokken door grondwerkzaamheden).

De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Indien de vereiste maatregelen worden genomen bij de ontwikkelingslocaties, zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.