Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
6.1.1 De in deze planregels opgenomen regels ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
-
a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen, voor zover zij de grens van een weg niet overschrijden en de overschrijding niet meer bedraagt dan 50 cm;
-
b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorste bouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt en daarbij de grens van een weg niet wordt overschreden;
-
c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorste bouwgrens met niet meer dan 50 cm overschrijden en niet lager zijn aangebracht dan:
-
1. 4,20 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijweg;
-
2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder het vorige punt genoemde strook;
-
d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
-
e. goten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;
-
f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorste bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden en niet lager zijn geplaatst dan 4,20 m boven de hoogte van een weg.
6.1.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde onder 6.1.1 voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,50 m, indien het betreft:
-
a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken;
-
b. toegangen van bouwwerken die de grens van een weg niet overschrijden;
-
c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen, die de grens van een weg overschrijden;
-
d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, die de voorste bouwgrens met meer dan 12 cm overschrijden, dan wel die de grens van een weg overschrijden;
-
e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, welke de voorste bouwgrens met meer dan 50 cm overschrijden, mits zij niet lager zijn aangebracht dan:
-
1. 4,20 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,50 m langs een rijweg;
-
2. 2,20 m boven een voetpad, voor zover dit voetpad geen deel uitmaakt van de onder het vorige punt genoemde strook;
-
f. balkons en galerijen, mits zij bij overschrijding van een weggrens, wat de hoogte boven een weg betreft, voldoen aan het bepaalde van lid 6.1.2 onder e.;
-
g. erkers, mits:
-
1. de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer dan 1 m mag bedragen;
-
2. de breedte niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
-
3. de hoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
6.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen
Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.
6.3 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties
Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen vanaf de voet gemeten niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.
6.4 Onderkeldering
De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
-
a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;
-
b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil.