direct naar inhoud van Regels
Plan: Kweldamweg 49
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0610.bp18Kweldamweg49-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kweldamweg 49' met identificatienummer NL.IMRO.0610.bp18Kweldamweg49-3001 van de gemeente Sliedrecht;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch aanverwant bedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied zonodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk;

1.8 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.11 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf of instelling, bestemd voor (de huishouding van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk moet worden geacht;

1.12 bestaand:

bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Als één bouwvlak wordt aangemerkt als twee of meer bouwvlakken zijn verbonden door middel van de aanduiding 'relatie';

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 erf:

al dan niet bebouwde bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;

1.25 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.26 nevenactiviteiten:

het ontplooien van activiteiten in aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte vorm ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

1.27 niet-agrarisch bedrijf:

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf en niet zijnde een agrarisch aanverwant bedrijf;

1.28 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.29 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;

1.30 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang minder dan 1 m van de weg ligt: de hoogte van de bovenkant van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • c. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m:
    • 1. indien de hoofdtoegang en/of de langste gevel van het hoofdgebouw aan de weg grenst: de hoogte van bovenkant van die weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een op bedoeld perceel aangegeven bouwvlak, mits het een aanbouw aan het hoofdgebouw betreft;
    • 2. indien de hoofdtoegang en/of de langste gevel van het hoofdgebouw niet aan de weg grenst: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein;
    • 3. voor vrijstaande bijgebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.31 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 statische opslag:

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans;

1.33 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.34 voorgevel:

een als zodanig op de kaart aangegeven lijn en, voor toepassing van artikel 1 lid 1 Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, ook het volgende:

  • 1. binnen overige bestemmingen de begrenzing van het bouwvlak aan de naar het openbaar gebied gekeerde zijde, alsmede het verlengde daarvan;
  • 2. in het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' geldt de naar de gevellijn gerichte gevel van het hoofdgebouw als voorgevel;
1.35 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.36 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;

1.37 woning/ wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Indien krachtens dit plan een meting moet worden verricht, dan moet de volgende wijze van meten worden toegepast:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor ´Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande agrarisch aanverwante bedrijven, conform de Staat van agrarisch aanverwante bedrijven als opgenomen in 3.1.2 onder b;
  • b. agrarisch aanverwante bedrijven en niet-agrarische bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 van de in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede bedrijven die daarmee naar aard en invloed op het milieu en woon- en leefklimaat vergelijkbaar zijn;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen;
  • d. “watergangen en overig water ten behoeve van o.a. waterretentie”.

een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Aantal bedrijven

Per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijf toegestaan.

b Staat van agrarisch aanverwante bedrijven

Als bestaande agrarisch aanverwante bedrijven als bedoeld in 3.1.1 onder a worden de bedrijven aangemerkt die overeenkomstig de aanduiding, zoals opgenomen in de kolom 'Aanduiding' en 'Betekenis', zijn aangeduid, met de bestaande bebouwde oppervlakte als maximum, tenzij in de tabel hiervoor een bebouwde oppervlakte is opgenomen:

Aanduiding   Betekenis   Bedrijf   Adres   Bebouwde oppervlakte  
(hv)   hovenier   hoveniersbedrijf   Kweldamweg 49   2000 m2  
c Bedrijfswoning

Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en maximaal één bedrijfswoning per aanduiding. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.

d Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Voor zover ingevolge deze regels een bedrijfswoning is toegestaan, is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie met in achtneming dat niet meer dan 30% van het bebouwde oppervlak voor dit doel worden aangewend, tot een maximum van 40 m2.

De activiteit mag uitsluitend inpandig plaatsvinden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Binnen deze bestemming mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemmingsomschrijving als opgenomen in 3.1.

3.2.2 Bebouwde oppervlakte

De in de Staat van agrarisch aanverwante bedrijven (3.1.2 onder b) aangegeven bebouwde oppervlakte van gebouwen (incl. de bedrijfswoning en bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen) mag niet worden overschreden.

3.2.3 Overige maatvoering

De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:

BEDRIJFSGEBOUWEN   MIN.   MAX.  
GOOTHOOGTE   n.v.t.   6 m  
BOUWHOOGTE   n.v.t.   10 m  
AFSTAND ZIJDELINGSE BOUWPERCEELGRENS   3 m   n.v.t.  

BEDRIJFSWONING   MIN.   MAX.  
GOOTHOOGTE   n.v.t.   6 m  
BOUWHOOGTE   n.v.t.   9 m  
INHOUD   maximaal 750 m3, inclusief aanbouwen  
AFSTAND VRIJSTAANDE BEDRIJFSWONING TOT ZIJDELINGSE BOUWPERCEELGRENS   3 m   n.v.t.  

BIJGEBOUWEN BIJ BEDRIJFSWONING   MAX.  
BEBOUWDE OPPERVLAKTE   75 m2  
GOOTHOOGTE   3 m  
BOUWHOOGTE   5,5 m  

BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE   MAX.  

HOOGTE ERFAFSCHEIDINGEN  
1 m voor voorgevelrooilijn;
overige: 2 m  
HOOGTE OVERIGE BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE   6 m  
3.2.4 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' mogen uitsluitend voor bedrijfsmatige activiteiten worden bebouwd, mits de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' binnen één jaar na de oprichting van een gebouw, maar uiterlijk 3 jaar nadat dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' landschappelijk worden ingepast en in stand worden gehouden overeenkomstig het in Bijlage 2 Landschapsplan opgenomen landschapsplan.

3.2.5 Herbouw bedrijfswoning

Herbouw van de bestaande bedrijfswoningen is, voorzover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voorzover:

  • a. de voorgevel van de te herbouwen woning maximaal 15 m achter de voormalige voorgevelrooilijn wordt gesitueerd;
  • b. de bouwwijze (vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke bedrijfswoning(en);
  • c. het bepaalde in 3.2.2 en 3.2.3 wordt in acht genomen, met dien verstande dat voor zover de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, meer bedraagt dan 750 m3 deze wordt teruggebracht naar 750 m3.
3.2.6 Afwijkingenregeling

In afwijking van het voorgaande geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd krachtens een bouwvergunning, het volgende: indien en voorzover de bestaande maatvoering en/of oppervlaktes en/of situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de genoemde maxima, danwel minima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering als maximum respectievelijk minimum.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning oppervlakte van agrarisch aanverwante bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de 3.2.2 opgenomen maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing van agrarisch aanverwante bedrijven mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de uitbreiding mag niet meer bedragen dan eenmalig 10% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen;
  • b. de belangen van de omliggende (niet) agrarische bedrijven en andere functies worden niet onevenredig aangetast;
  • c. er vindt geen toename van de milieubelasting plaats;
  • d. er vindt geen opslag buiten de gebouwen plaats;
  • e. de noodzaak voor de uitbreiding wordt aangetoond via een gekwalificeerd bedrijfsplan;
  • f. geurgevoelige objecten kunnen uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • g. er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  • h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • i. de nieuwe functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking en is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • j. het woon- en leefklimaat mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' mogen uitsluitend voor bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt als bedoeld in artikel 3.1, mits de verhardingen en andere voorzieningen gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' binnen één jaar na de oprichting van een gebouw, maar uiterlijk 3 jaar nadat dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' landschappelijk worden ingepast en in stand worden gehouden overeenkomstig het in Bijlage 2 Landschapsplan opgenomen landschapsplan.

3.4.2 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of doen of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming:

  • a. voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en bewerken of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van grond en opstallen;
  • b. voor detailhandel, behoudens voor zover dit is toegestaan in 3.1.2;
  • c. voor wonen, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • d. van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • e. voor een seksinrichting;
  • f. voor een risicovolle inrichting;
  • g. een manege.
3.4.3 Overeenkomstig gebruik

Als gebruik overeenkomstig de bestemming geldt het volgende:

  • a. het aanleggen van een paardenbak voor hobbymatig gebruik.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning Staat van bedrijfsactiviteiten - verkeersaantrekkende werking

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1 onder b teneinde potentieel verkeersaantrekkende bedrijven toe te staan, die in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangemerkt als 'bedrijf toegestaan dmv omgevingsvergunning', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden, rekening houdend met de rustige woonomgeving en de waarden van het buitengebied:

  • a. er vindt geen onevenredige aantasting van de verkeer- en parkeersituatie plaats;
  • b. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging ander type bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden wijzigen teneinde een andere type bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend zijn bedrijven toegestaan, te weten overige (kleinschalige) niet-agrarische bedrijven, en agrarisch aanverwante bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die daarmee naar aard en invloed op het milieu vergelijkbaar zijn;
  • b. vestiging op in de regio aanwezig bedrijventerrein is redelijkerwijs niet mogelijk;
  • c. het hergebruik dient te passen in de omgeving;
  • d. in opzet en ontwikkelingsperspectief dient het om een kleinschalige activiteit te gaan, met in beginsel slechts enkele werknemers;
  • e. als belangrijke voorwaarde voor hergebruik geldt dat het hergebruik plaatsvindt binnen de aanwezige gebouwen; uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
  • f. in een bedrijfsplan dient te worden aangetoond welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de hergebruikfunctie; overtollige bebouwing, die niet voor de nieuwe functie wordt gebruikt, dient te worden gesloopt, waarbij de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen nimmer meer dan 750 m2 mag bedragen;
  • g. geurgevoelige objecten kunnen uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • h. er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  • i. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • j. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • k. de nieuwe functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking en is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • l. detailhandel is niet toegestaan;
  • m. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • n. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden;
  • o. de regels van de bestemming Bedrijf worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
3.6.2 Wijziging Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een/de voormalige bedrijfswoning(en) voor wonen kan worden toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woning is uitsluitend toegestaan in de voormalige bedrijfswoning;
  • b. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning(en) (inclusief het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
  • c. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  • d. de bebouwde oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m2 per woning; bij sloop van de bovenmatige voormalige bedrijfsgebouwen, mag het genoemd oppervlak van 75 m2 worden verhoogd met 25% van het meerdere van het oppervlak van het te slopen gebouwen c.q. de te slopen gebouwen, met dien verstande dat het maximaal toegestaan gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen per woning, na bedoelde afbraak, niet meer dan 150 m2 bedraagt;
  • e. een woning kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • f. er wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van externe veiligheid;
  • g. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dieren welzijnswetgeving;
  • h. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • i. bij het toevoegen van een woning wordt voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde danwel een verkregen hogere grenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • j. de waterhuishouding wordt niet onevenredig aangetast; hiertoe wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • k. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Afstand bebouwing tot wegen, spoorwegen en waterlopen
5.1.1 Wegen en spoorwegen

Het is niet toegestaan nieuwe bebouwing, anders dan vervangende nieuwbouw, te situeren binnen een afstand van:

  • a. 10 meter uit de as van de als 'Verkeer' bestemde weg.

De afstand wordt gemeten vanuit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan van de betreffende weg.

5.1.2 Waterlopen

In verband met het toezicht en onderhoud van boezemwater en (hoofd)watergangen (beide bestemd tot 'Water' mag er binnen de beschermingszone geen bebouwing worden geprojecteerd. Tot de beschermingszone voor boezemwater en hoofdwatergangen, als bedoeld in de keur waterbeheer van de waterbeheerder, worden gerekend de stroken grond ter breedte van 5 meter landinwaarts gemeten vanaf de bovenkant van de taluds. Voor alle andere watergangen geldt een breedte van 1 meter.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken
6.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
6.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 6.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 6.1.1 met maximaal 10%.

6.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 6.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik
6.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

6.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 6.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

6.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 6.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

6.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 6.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Kweldamweg 49'.