Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0608.BP1441CultuurArch-VA01

Regels


 
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het  'Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie' van de Gemeente Schoonhoven .

1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0608.BP1441CultuurArch-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bodemingreep
grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:
  1. het afgraven van grond waaronder ook wordt begrepen het verwijderen van bestaande funderingen en het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden,
  3. het verlagen van het waterpeil;
  4. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  5. het uitvoeren van hei- en / of boorwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  6. het bouwen van een fundering;
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen van nieuwe en / of het vervangen en / of uitbreiden van bestaande (ondergrondse) transport-, energie-, riool- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.11 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 bouwperceelgrens
grens van het bouwperceel.

1.13 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.14 karakteristiek gebouw
een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.15 monument
een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

1.16 omgevingsvergunning ten behoeve van sloop
vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder b van de Wet ruimtelijke ordening.

1.17 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.18 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
  
de oppervlakte van een bodemingreep: 
het gebied 1 m buiten de buitenwerkse grens van het werk.
 
diepte: 
vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde - Archeologie 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
3.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 3 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
3.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 3 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 3 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 1 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0.80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 50 m² bedraagt.
 
3.3.1.1 Uitzonderingsclausule Lopikerweg 7
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.1 a t/m j geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde -  uitzonderingsclausule' dat voor alle artikel 3.3.1 a t/m j genoemde werkzaamheden de oppervlakte vrijstelling van 50 m2 niet van toepassing is.
3.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 3 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 3 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

3.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 3 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
3.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
3.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 2,3,4,5,6 of 7 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 4 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 4 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 4 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 2 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 50 m² bedraagt.
4.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 4 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 4 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 4 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,3,4,5,6 of 7 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 5 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 5 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 3 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 100 m² bedraagt.
 
5.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 5 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

5.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 5 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
5.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,2,4,5,6 of 7 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 6 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 6 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 4 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 1.000 m² bedraagt.
 
6.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 6 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 6 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

6.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 6 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
6.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,2,3,5,6 of 7 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 150 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 7 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 7 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 7 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 5 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 150 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt.
 
7.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 7 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 7 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 7 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 5 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,2,3,4,6 of 7 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 6
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 6 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 8 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 8 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 8 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 6 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 10.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 10.000 m² bedraagt.
 
8.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 8 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 8 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

8.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 8 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 6 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,2,3,4,5 of 7 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
Artikel 9 Waarde - Archeologie 7
9.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 7 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 9 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 9 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 9 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 7 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt.
 
9.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 8 lid 3.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
9.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 8 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 8 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
9.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 6 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,2,3,4,5 of 6 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie 1
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
10.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering te onderscheiden in:
  1. de historische gelaagdheid van het gebied;
  2. de aanwezigheid van historische materialen, constructies en structuren;
  3. de externe structuren van gebouwen en gebieden;
  4. stedenbouwkundige ensembles en infrastructuur.
10.1.2 Bescherming waardevolle elementen
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 10 lid 1.1 geldt dat het realiseren van de krachtens dit plan op gronden in het plangebied gelegde bestemmingen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  1. behoud gaat voor vernieuwen;
  2. authentiek materiaal gebruik bij vervanging;
  3. behoud van de oorspronkelijke hoofdvormen;
  4. behoud van onderliggende structuren.
10.1.3 Andere bestemmingen
Voor zover de in artikel 10 lid 1.1  bedoelde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en) is daarbij het bepaalde in de regels, behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

10.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 10 lid 1.1  mag niet worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering.

10.3.2 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 10 lid 2 kan aanvrager verzocht worden een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen, opgesteld door een deskundige, indien er onduidelijkheid bestaat over de monumentale of cultuurhistorische waarde van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.

10.3.3 Advies
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 10 lid 2 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.

10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie 2
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
11.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een middelhoge cultuurhistorische waardering te onderscheiden in:
  1. de historische gelaagdheid van het gebied;
  2. de externe structuren van gebouwen en gebieden;
  3. stedenbouwkundige ensembles en infrastructuur.
11.1.2 Bescherming waardevolle elementen
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 11 lid 1.1  geldt dat het realiseren van de krachtens dit plan op gronden in het plangebied gelegde bestemmingen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige structuren en objecten met een middelhoge cultuurhistorische waardering. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  1. behoud van de oorspronkelijke hoofdvormen;
  2. behoud van onderliggende structuren.
11.1.3 Andere bestemmingen
Voor zover de in artikel 11 lid 1.1  bedoelde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en) is daarbij het bepaalde in de regels, behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

11.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 11 lid 1.1  mag niet worden gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot het behoud en/of de versterking van de structuren en objecten met een middelhoge cultuurhistorische waardering.

11.3.2 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 11 lid 2 kan aanvrager verzocht worden een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen, opgesteld door een deskundige, indien er onduidelijkheid bestaat over de monumentale of cultuurhistorische waarde van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.

11.3.3 Advies
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 11 lid 2  wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.

11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie 3
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
12.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 3' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een lage cultuurhistorische waardering.

12.1.2 Bescherming waardevolle elementen
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 12 lid 1.1  geldt dat het realiseren van de krachtens dit plan op gronden in het plangebied gelegde bestemmingen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige structuren en objecten met een lage cultuurhistorische waardering.

12.1.3 Andere bestemmingen
Voor zover de in artikel 12 lid 1.1  bedoelde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en) is daarbij het bepaalde in de regels, behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

12.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 12 lid 1.1  mag niet worden gebouwd.

12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een lage cultuurhistorische waardering.

12.3.2 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 12 lid 2 kan aanvrager verzocht worden een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen, opgesteld door een deskundige, indien er onduidelijkheid bestaat over de monumentale of cultuurhistorische waarde van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.

12.3.3 Advies
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 12 lid 2  wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.

12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.
Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie 4
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
13.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 4' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud en/of de versterking van het aanwezige historisch-of cultuurhistorische waardevolle groen.

13.1.2 Bescherming waardevolle elementen
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 13 lid 1.1  geldt dat het realiseren van de krachtens dit plan op gronden in het plangebied gelegde bestemmingen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het
aanwezige historisch-of cultuurhistorische waardevolle groen.

13.1.3 Andere bestemmingen
Voor zover de in artikel 13 lid 1.1  bedoelde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en) is daarbij het bepaalde in de regels, behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

13.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 13 lid 1.1  mag niet worden gebouwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot het behoud en/of de versterking van het aanwezige historisch-of cultuurhistorische waardevolle groen.

13.3.2 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 13 lid 2 kan aanvrager verzocht worden een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen, opgesteld door een deskundige, indien er onduidelijkheid bestaat over de monumentale of cultuurhistorische waarde van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.

13.3.3 Advies
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 13 lid 2  wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.

13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Cultuurhistorie 4 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  2. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen van diepwortelende beplantingen en/ of bomen;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van de daarbij horende constructies, installaties en apparatuur;
  6. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  7. het vellen, rooien of anderszins aantasten van waardevolle groenelementen en/ of erfaanleg;
  8. het graven of dempen van waterpartijen;
  9. het geheel of gedeeltelijk wijzigen, aantasten, vernietigen van waardevolle cultuurhistorische elementen;
  10. het aanpassen of wijzigen van historische bestratingen, laanstructuren en standbeelden, kunstwerken en fonteinen.
 
13.5.2 Uitzonderingen
Het in artikel 13 lid 5.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. cultuurhistorisch onderzoek betreffen;
  5. geen onevenredige gevolgen hebben voor de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de boom, hetgeen blijkt uit een bomen effect rapportage.
13.5.3 Toetsingscriteria
  1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de groenstructuren.
  2. De vergunning kan slechts worden verleend nadat naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in artikel 13 lid 5.1  genoemde doeleinden.
 
Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorie beschermd stadsgezicht
14.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde - Cultuurhistorie beschermd stadsgezicht aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het beschermd stadsgezicht Schoonhoven als bedoeld in het Aanwijzingsbesluit beschermd stadsgezicht 1974.
  2. De gronden waarop de dubbelbestemming rust mogen worden gebruikt volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming, mits:
    1. het gebruik van de onderliggende bestemming niet in strijd is de hierna te gegeven gebruiksregels van de dubbelbestemming; en
    2. het gebruik van de onderliggende bestemming niet zodanig is dat daarmee de verwezenlijking van de dubbelbestemming of het gebruik van die dubbelbestemming in de toekomst onmogelijk wordt gemaakt, wordt bemoeilijkt of wordt beperkt.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Bouwen volgens de dubbelbestemming
Volgens de gebruiksregels, gegeven onder artikel 14 lid 1 , mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die geen gebouwen zijn en die nodig zijn voor het behoud of het herstel van het beschermd stadsgezicht en voor het behoud of herstel van het cultuurhistorisch evenwicht daarin.

14.2.2 Bouwen volgens de onderliggende bestemming
Op de gronden mogen bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits het beschermd stadsgezicht en het cultuurhistorisch evenwicht voor het beschermd stadsgezicht, daarmee niet worden aangetast.

14.2.3 Advies omgevingsvergunning
Alvorens omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen voor het bouwen als bedoeld onder artikel 14 lid 2.1  of artikel 14 lid 2.2 , winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie van de gemeente Schoonhoven.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat de onder artikel 14 lid 2.3  genoemde commissie heeft geadviseerd. 
Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder:
  1. de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder of die omgevingsvergunning niet in strijd is met de beeldkwaliteitseisen voor het beschermd stadsgezicht; en
  2. de inhoud, strekking en uitvoerbaarheid van de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
 
14.3 Nadere eisen
14.3.1 Nadere eisen bouwkundige veranderingen
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de plaatsing, kapvorm, verschijningsvorm, dakhellingen, lineaire afmetingen, oppervlaktematen en inhoudsmaten van de gebouwen die volgens de onderliggende bestemming zijn toegestaan, met als doel dat met die nadere eisen een zo goed mogelijke uitvoering van het bestemmingsplan wordt gewaarborgd met het oog op het behoud en het herstel van het beschermd stadsgezicht en het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch evenwicht daarin zoals gegeven met het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd stadsgezicht.
  2. De nader geëiste afmetingen mogen niet meer dan 15% afwijken van de afmetingen die voor de gebouwen op grond van de onderliggende bestemming zijn voorgeschreven, dan wel van de bestaande situatie op het tijdstip waarop de nadere eisen van kracht worden.
  3. Alvorens nadere eisen te stellen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie van de gemeente Schoonhoven.
  4. De nadere eisen kunnen slechts worden gesteld indien en nadat de onder artikel 14 lid 3.1 sub c genoemde commissie positief heeft geadviseerd.
  5. Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder de vraag of door de nadere eisen het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder of die nadere eisen niet in strijd zijn met het beeldkwaliteitsplan voor het beschermd stadsgezicht.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met een hieronder genoemde dubbelbestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning verleend door burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, dat geen bouwwerk is, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, behoudens de daarbij vermelde uitzonderingen op dat verbod: 
  1. het opslaan, deponeren, lozen en/of storten van al dan niet afgedankte en/of aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en/of producten, alsmede het aanleggen en/of inrichten van opslag-, stort- en/of bergplaatsen;
  2. het rooien van bomen, hagen en andere beplanting, niet behorende tot het normale onderhoud, anders dan nodig is voor de uitvoering van een rechtsgeldige bouwvergunning;
  3. het verwijderen, wijzigen en/of aanleggen van de verharding c.q. bestrating;
  4. het dempen van beken, sloten en/of andere waterlopen;
  5. het afgraven en/of ophogen van gronden;
  6. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen;
met uitzondering van:
  1. normale onderhoudswerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds bestonden of in uitvoering waren genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning, waaronder mede worden verstaan:
  2. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  3. de werken en/of werkzaamheden die strekken tot behoud of herstel van de cultuurhistorische waarde van de bouwwerken.
 
14.4.2 Voorwaarden
  1. Voor de verlening van de omgevingsvergunning moet in acht worden genomen het hieronder bepaalde onder artikel 14 lid 4.2 sub a  tot en met artikel 14 lid 4.4 sub c.
  2. Aan de omgevingsvergunning mogen voorwaarden worden verbonden mits daarover vooraf schriftelijk advies is gevraagd aan de deskundige als bedoeld onder artikel 14 lid 4.4 sub a
  3. In ieder geval dat de werken of werkzaamheden direct of indirect de verstoring van de beeldkwaliteit van het beschermd stadsgezicht en de daartoe behorende bouwwerken in cultuurhistorische of bouwkundige zin tot gevolg hebben, verbinden burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de voorwaarden dat:
    1. wordt aangelegd op de wijze die door of vanwege burgemeester en wethouders tijdens het verrichten van de werken of de werkzaamheden wordt aangegeven;
    2. de werken of werkzaamheden worden begeleid door een door burgemeester en wethouders aangewezen deskundige op het gebied van monumenten en cultuurhistorische waarden in het algemeen, aan wiens instructies tijdens het aanleggen gevolg dient te worden gegeven.
14.4.3 Toelaatbaarheid uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De werken of werkzaamheden die onder het aanlegverbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voorzover het belang dat met de dubbelbestemming wordt gediend, in het bijzonder de karakteristiek van het stadsbeeld, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

14.4.4 Advies omgevingsvergunning
  1. Voor de verlening van de omgevingsvergunning vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies aan de monumentencommissie van de gemeente Schoonhoven. 
  2. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien en nadat de onder artikel 14 lid 4.4 sub a genoemde commissie heeft geadviseerd.
  3. Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder:
    • de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, in het bijzonder of die omgevingsvergunning niet in strijd is met de beeldkwaliteitseisen voor het beschermd stadsgezicht; en 
    • de inhoud, strekking en uitvoerbaarheid van de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
14.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
14.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden bebouwing gelegen binnen de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie beschermd stadsgezicht geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.
 
14.5.2 Uitzonderingen
Het in artikel 14 lid 5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
14.5.3 Criteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  2. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
14.5.4 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 14 lid 5.1, kan alleen worden verleend indien, gehoord de
welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie, is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.
 
3 Algemene regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
 Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 
 
Artikel 16 Overige regels
De in dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels dan wel ter vervanging van de regels welke zien op de aspecten archeologie of cultuurhistorie van alle onderliggende bestemmingsplannen en laten de regels uit die onderliggende bestemmingsplannen ongewijzigd, behoudens de artikelen die genoemd zijn in bijlage 1 bij deze regels. Deze artikelen komen bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie van de Gemeente Schoonhoven te vervallen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
 
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 17 lid 1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie