Dienstwoning Babbersmolen    

verplicht

12 Januari 2016

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doelstelling     

Het plangebied betreft de locatie Schiedamsedijk 2A te Schiedam. Deze locatie is visueel weergegeven op afbeelding 1. In het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Harga' van kracht, welke met dit wijzigingsplan gedeeltelijk wordt herzien. Het bestemmingsplan 'Harga' is 13 juni 2013 vastgesteld en heeft de IMRO code NL.IMRO.0606.BP0020.0002.

verplicht

Afbeelding 1: Ligging plangebied

In het plangebied staat de gerestaureerde Babbersmolen, een dienstwoning en een berging. Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Harga' was er reeds de wens om de dienstwoning bij de Babbersmolen te verplaatsen. Deze wens was echter nog onvoldoende concreet om direct meegenomen te kunnen worden in de bestemmingsplanprocedure. Daarom was in het bestemmingsplan 'Harga' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dienstwoning te kunnen verplaatsen.

Inmiddels is er door de Stichting Schiedamse Molens een aanvraag omgevingsvergunning ingediend waarbij een beroep wordt gedaan om toepassing van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De doelstelling van dit wijzigingsplan is om een juridisch-planologisch kader te bieden zodat aan de aangevraagde omgevingsvergunning medewerking kan worden verleend.

1.2 Opzet wijzigingsplan en toelichting     

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting waarin de overwegingen beschreven worden die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals de relevante achtergrondinformatie. De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied. De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling beschreven en toegelicht.
  • Hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde zienswijzeprocedure.

Naast de toelichting bestaat dit wijzigingsplan uit regels en een verbeelding/plankaart.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Planbeschrijving     

De Schiedamsedijk 2A is gelegen in het westen van de gemeente Schiedam op het volkstuincomplex Vijfsluizen niet ver van de Poldervaart. Op het perceel staan naast de gerestaureerde Babbersmolen een dienstwoning en een berging.

verplicht

Afbeelding 2: Foto bestaande dienstwoning met Babbersmolen

De dienstwoning staat vrij dicht op de molen. Het is de wens van de Stichting Schiedamse Molens om deze afstand te vergroten en om een lager gebouw te realiseren. Daarnaast zal de berging worden gewijzigd in een informatiecentrum. Dit laatste valt echter buiten de reikwijdte van dit wijzigingsplan. Op onderstaande plattegronden van Restauro architecten is op overzichtelijke wijze de bestaande en toekomstige situering van de dienstwoning weergegeven.

verplicht

verplicht

Op onderstaande impressies is weergegeven hoe de nieuwe situatie visueel vertaald wordt. Voor de bekleding van de gevels is het uitgangspunt dat de slaapkamer- en woonkamervolume beide een afwijkende gevelbekleding krijgen aan de straatzijde van de woning. De schil van de slaapkamer wordt met leien bekleed, de schil van de woonkamer voorzien van een schanskorvengevel, gevuld met puin van de oude molenaarswoning. Het gevelmateriaal wordt doorgetrokken in de dakrand, zodat de gevel en het dak samen een schil om het volume vormen. De kopgevels en gevels aan de tuinzijde worden met horizontale houten delen bekleed.

verplicht

Afbeelding 3: Impressie nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Inleiding

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is laatst gewijzigd op 1 juli 2014. Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Het volgende rijksbelang is van toepassing op het plangebied.

Hoofdwegen en landelijke spoorwegen

De spoorverbindingen van station Schiedam Centrum in de richting van Hoek van Holland is een landelijke spoorwegen als bedoeld in de Tracéwet. Het Barro bevat, via de regeling, reserveringsgebieden ten behoeve van de mogelijke aanleg van nieuwe hoofdwegen of landelijke spoorwegen die daarmee een rijksbelang vormen.

Het plangebied is niet aangewezen als een reserveringsgebied voor de verbreding van bestaande hoofdwegen of nieuwe infrastructuur. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.

3.1.2 Waterbeleid 21e eeuw     

Een belangrijke conclusie uit het 'Waterbeleid 21e eeuw' is om meer ruimte te geven aan water en te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:

  • waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren;
  • waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren.

Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in concrete aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. Voor dit bouwplan is reeds een watervergunning verstrekt.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid     

3.2.1 Provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'     

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening moeten gemeenten, provincies en Rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. De provincie Zuid-Holland heeft op 9 juli 2014 voor de gehele provincie de structuurvisie 'Ruimte en Mobiliteit' vastgesteld. De structuurvisie gaat uit van structurele, maar ook onzekere, veranderingen in de samenleving, economie en het milieu. Veranderingen die er toe leiden dat de voorspelbaarheid van ontwikkelingen vermindert. Binnen dit dynamische speelveld zet de provincie in op het beter benutten en verder opwaarderen van bovenlokale netwerken, landschapsstructuren en verstedelijkingspatronen. De behoefte van de gebruikers staat daarbij centraal; het aanbod moet zijn afgestemd op hun vraag.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie: beter benutten en opwaarderen van wat er is, vergroten van de agglomeratiekracht, verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied, met een inzet op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

3.2.2 Provinciale verordening Ruimte     

Samen met de structuurvisie is de verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de structuurvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Hieronder wordt benoemd welke van deze provinciale belangen van toepassing zijn op het plangebied.

  • Molenbiotoop

Rond traditionele windmolens dient in het bestemmingsplan een molenbeschermingszone te worden gelegd ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen. In de verordening Ruimte is op de kaart 'Cultureel erfgoed' ook de Babbersmolen als molenbiotoop aangegeven. Gezien de ligging van het plangebied is alleen de 100 meter zone uit het beleid relevant.

In de regels is, conform het provinciale beleid, de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen maatgevend gesteld. Op de verbeelding is een vrijwaringszone voor de molenbiotoop opgenomen. De nieuwe woning wordt in 1 bouwlaag uitgevoerd en voldoet aan de gestelde regels met betrekking tot de molenbiotoop.

  • Archeologie

Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde dient een regeling te bevatten die deze waarden beschermt. De mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze regeling is een vergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Hiermee zijn de archeologische waarden geborgd.

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat dit wijzigingsplan past in de provinciale verordening. Het gaat hier immers om de sloop van een bestaande dienstwoning en herbouw van (alleen) deze woning binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee is sprake van een bouwplan die qua aard en schaal in het gebied past en daarmee ruimtelijk inpasbaar is. Zoals al eerder aangegeven bestaat noodzaak aan deze woning i.v.m. het beheer van de monumentale molen. Dit mede vanuit sociale controle en het voorkomen van inbraak e.d.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid     

3.3.1 Stadsvisie     

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie die bestaat uit een aantal hoofdopgaven. Hoewel de woning bij de Babbersmolen niet direct te koppelen is aan 1 van de hoofdopgaven, zijn er in dit gebied wel degelijk connecties met het beleid uit de Stadsvisie. Onder andere het koesteren van het historisch erfgoed, het bevorderen van toerisme en de educatieve elementen van het informatiecentrum zijn daar slechts enkele voorbeelden van.

3.3.2 Molenbeleid Schiedam     

De gemeenteraad heeft op 15 september 2003 de nota 'Molenbeleid Schiedam' vastgesteld. De nota heeft tot doel de vijf Schiedam kenmerkende stellingmolens, de hoogste stellingmolens in de wereld, te beschermen tegen ontwikkelingen in de omgeving die de vrije windvang en het uitzicht op de molens kunnen beperken. Op grond van het Schiedamse molenbeleid geldt dat binnen een straal van 100 meter van de molen geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting mag worden aangebracht welke hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Hiermee is het molenbeleid gelijkluidend aan het provinciaal beleid. Hoewel het gemeentelijke beleid strikt genomen niet van toepassing is op de Babbersmolen, wordt dit beleid, nu de molenromp naar volwaardige molen is opgewaardeerd, wel als leiddraad genomen. Voor dit bestemmingsplan is alleen de 100 meter zone relevant. De ook in het beleid opgenomen 400 meter zone ligt buiten het plangebied van dit wijzigingsplan. De regels met betrekking tot de molenbiotoop zijn opgenomen middels de Vrijwaringszone - molenbiotoop.

3.3.3 Bestemmingsplan Harga     

De gemeenteraad van Schiedam heeft op 13 juni 2013 het bestemmingsplan 'Harga' vastgesteld. De locatie Schiedamsedijk 2A heeft hierin de bestemming 'Cultuur en ontspanning'. Binnen deze bestemming waren de dienstwoning, molen en het informatiecentrum met specifieke aanduidingen weergegeven. Ook zijn de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie', 'Waarde - cultuurhistorie' en Waterstaat- waterkering, al dan niet gedeeltelijk aan het perceel gegeven. Ook ligt het plangebied in de aanduidingen geluidzone en molenbiotoop. Een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan 'Harga' is hieronder weergegeven.

verplicht

Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Harga'

Tot slot is er aan de noordwestzijde van het perceel een wijzigingszone opgenomen die het mogelijk maakt een dienstwoning ten behoeve van de molen te realiseren indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bestaande woning wordt een jaar na het gereedkomen van de nieuwe dienstwoning gesloopt;
  2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de Wet Geluidhinder;
  3. de bouwhoogte van de dienstwoning is maximaal 5 meter;
  4. de inhoud van de nieuwe dienstwoning is maximaal 600 m3;
  5. er is een positief advies van de monumentencommissie;
  6. het Hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen de situering van de nieuwe woning.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan hoe concreet invulling is gegeven aan de genoemde wijzigingsvoorwaarden. Doordat de raad reeds het bestemmingsplan, includief de hierin opgenomen wijzigingsbevoegdheid, heeft vastgesteld is het college bevoegd om te beslissen omtrent de wijzigingsbevoegdheid. Dit conform artikel 3:9a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden     

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Waterparagraaf     

Ten behoeve van de uitvoering van het wijzigingsplan is op 1 april 2015 een watervergunning verstrekt door het Hoogheemraadschap van Delfland. Deze vergunning is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Voor het overige wordt verwezen naar de recent opgestelde waterparagraaf van het moederplan 'Harga'. Hoewel het bebouwd oppervlak door de keuze van een éénlaagse dienstwoning toeneemt wordt dit oppervlak, gezien het feit dat het grotendeels een open onbebouwd gebied is niet onevenredig bezwaarlijk geacht. Omdat er een grasdak wordt toegepast wordt het afstromen van regenwater vertraagd. Dit wordt door het Hoogheemraadschap als positief beoordeeld. Ook is er een nadere eisen regeling opgenomen voor het creëren van extra waterberging.

4.2 Bodem     

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. In het kader van dit wijzigingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De conclusie van het onderzoek is dat de grond (lood, nikkel) en het grondwater (barium) plaatselijk licht verontreinigd zijn.. Omdat er sprake is van lichte verontreinigingen zijn er geen belemmeringen om de gewenste woning te realiseren.

4.3 Geluid     

Op grond van de Wet geluidhinder zijn normen gesteld met betrekking tot de maximale geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen, zoals de (dienst)woning. Op grond van de Wet geluidhinder moet aan deze normen worden voldaan indien een woning binnen een wettelijke geluidszone is gelegen. Daarnaast dient voldaan te worden aan het gemeentelijke geluidbeleid. Om dit inzichtelijk te maken is in opdracht van Stichting De Schiedamse Molens door Cauberg-Huygen een akoestisch rapport (inclusief een aanvulling hierop) opgesteld ten behoeve van de realisatie van de woning naast de Babbersmolen te Schiedam. Dit rapport met de aanvulling zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Uit de berekeningen blijkt dat sprake is van een lichte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Rijksweg A4, te weten 49 dB. Bij de overige geluidbronnen is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Maatregelen aan de bron, in dit geval de rijksweg, ligt niet binnen de invloedssfeer van de gemeente. Daarbij wordt opgemerkt dat op de rijksweg A4 al geluidsarm asfalt is toegepast in de vorm van tweelaags ZOAB en dat er reeds een snelheidsbeperking van kracht is van 100 km/u.

Ook zijn langs de A4 zijn reeds hoge geluidschermen (tot 7 m) tussen Vijfsluizen en Knooppunt Kethelplein aanwezig. Om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dient het (7 meter) hoge scherm over een lengte van ca. 500 m met 1 m te worden opgehoogd. De hiermee gemoeide kosten staan niet in verhouding tot het akoestisch effect (reductie van 1 dB ter plaatse van slechts één woning). Derhalve kan worden gesteld dat verhoging van het scherm, uit akoestisch oogpunt alsmede uit financiële overwegingen niet haalbaar wordt geacht.

Het beleid van de gemeente Schiedam is erop gericht om bij het vaststellen van een hogere waarde voor woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen minimaal één geluidluwe zijde te creëren. Het is daarbij belangrijk dat de geluidsituatie bij de geluidluwe zijde niet verstoord wordt door ander geluid dan waar het beleid over gaat. De dienstwoning beschikt over een geluidsluwe gevel aan de noordoostzijde.

Concluderend kan gesteld worden dat de maatregelen gericht op het terugdringen van de geluidbelasting vanuit akoestisch opzicht niet doelmatig zijn. Daardoor is het noodzakelijk een hogere waarde vanwege wegverkeerslawaai voor de woning vast te stellen van 49 dB. Conform de Wet geluidhinder zal een ontwerp hogere grenswaarde gelijk met het ontwerp wijzigingsplan ter inzage worden gelegd.

4.4 Externe veiligheid     

4.4.1 Algemeen     

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met een groot aantal bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt.

4.4.2 Visie Externe Veiligheid     

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

De visie bevat een tweetal signaleringskaarten:

  1. De eerste kaart geeft de zones aan waar nader onderzoek naar de externe veiligheid vereist is. De kaart is gebaseerd op de invloedsgebieden van de diverse voor de externe veiligheid relevante risicobronnen. Het plangebied is hoofdzakelijk gelegen binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4 en A20. Voor ontwikkelingen binnen deze zone welke leiden tot een toename van het aantal personen is een verantwoording van het groepsrisico vereist.
  2. De tweede kaart beschrijft de zones waar vestiging of uitbreiding van kwetsbare functies ongewenst is. Het plangebied ligt deels binnen de A-zone. Voor deze zone geldt dat bepaalde (zeer) kwetsbare functies ongewenst zijn. Andere functies zijn in principe aanvaardbaar, maar onderzocht dient te worden of door het treffen van aanvullende maatregelen het aantal slachtoffers kan worden beperkt.

De Schiedamsedijk 2A ligt ver buiten de zones van één van deze twee kaarten.

4.4.3 Risicobronnen     

Voor dit wijzigingsplan heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond de externe veiligheidsaspecten voor het plangebied in kaart gebracht. Op 5 oktober 2015 is geconstateerd is dat de paragraaf externe veiligheid, die in het kader van het bestemmingsplan 'Harga' was opgesteld, nog steeds valide is. Dit volledige rapport "Externe veiligheid bestemmingsplan Harga" (nr. 21409276, d.d. 31 oktober 2012) is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Nabij het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen. Geen van de risicobronnen heeft een PR 10-6 contour waarbinnen zich op dit moment (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Ook na realisatie van de ontwikkelingen die door dit plan mogelijk worden gemaakt zal dat niet het geval zijn.

Ten behoeve van de risico-inventarisatie voor de EV-visie is voor de relevante risicobronnen het groepsrisico berekend. In de huidige situatie geeft geen van de risicobronnen een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Ook na realisatie van het wijzigingsplan zal dit niet het geval zijn. Omdat er geen toename is van het groepsrisico als gevolg van dit bestemmingsplan, is geen verantwoording noodzakelijk en kan, onder verwijzing naar de EV-visie, geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen beletsel is voor de verwezenlijking van het plan.

4.5 Archeologie     

4.5.1 Toetsingskader     

Het plangebied waar het bouwwerk wordt gerealiseerd, is gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan 'Harga' van kracht is. In dit bestemmingsplan is een archeologieparagraaf opgenomen. Het doel van de archeologieparagraaf is regels te stellen om het archeologisch erfgoed te behouden en niet te vernietigen door ongecontroleerde graaf- en heiwerkzaamheden. De archeologieparagraaf van het moederplan vormt het toetsingskader voor de aanvraag. De aanvraag is voorgelegd aan de archeoloog. Het volledige advies is als bijlage bij de toelichting gevoegd en hieronder samengevat weergegeven.

Volgens het bestemmingsplan 'Harga' is het plangebied waar het bouwwerk wordt gerealiseerd, gelegen in een gebied met 'Waarde – archeologie 2'. Op grond van het bestemmingsplan is het niet toegestaan bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) te bouwen waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m2 en die dieper reiken dan 0,5 meter minus maaiveld. Van dit verbod kan alleen worden afgeweken indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse van de locatie geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel passende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden veilig te stellen. Als uit het archeologisch onderzoek blijkt dat archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen aan de afwijking voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden.

4.5.2 Beoordeling     

Het plan is getoetst aan het genoemde toetsingskader. Met betrekking tot het graven, heien en eventuele toevalsvondsten kan het volgende opgemerkt worden.

Graven:

Uit de beoordeelde informatie blijkt dat voor de aanleg de fundering graafwerkzaamheden worden uitgevoerd over een oppervlak van circa 70m2. Uit de aanvraag is niet duidelijk wat de maximale ontgravingsdiepte is, waardoor is aangenomen wordt dat de maximale ontgravingsdiepte dieper is dan 0,5 m-mv. Op grond hiervan wordt het dieptecriterium uit het bestemmingsplan overschreden, maar het oppervlaktecriterium niet waardoor het de verwachting is dat als gevolg van de werkzaamheden geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het archeologisch erfgoed. De graafwerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verdere archeologische bemoeienis.

Heien:

In het kader van de nieuwbouw worden heiwerkzaamheden uitgevoerd over een oppervlak van 70 m2. Bij de aanvraag is geen informatie aangeleverd met betrekking tot het aantal heipalen en het palenplan. Deze informatie is in beginsel nodig om te kunnen beoordelen of als gevolg van de heiwerkzaamheden schade wordt toegebracht aan het archeologisch erfgoed, waardoor de aanvraag formeel gesproken onvolledig is. Uit de aanvraag blijkt eveneens dat de omvang van de graafwerkzaamheden het oppervlaktecriterium niet overschrijdt waardoor het de verwachting is dat als gevolg van de graafwerkzaamheden geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het archeologisch erfgoed. Daarnaast blijkt dat de aanvraag gaat over een grondgebonden woning. Voor dergelijke bouwwerken wordt aangenomen dat het gaat om een extensief palenplan waardoor eventuele schade aan het archeologisch erfgoed beperkt blijft en eventuele toekomstige opgravingen mogelijk blijven. Het aanleveren van aanvullende informatie is voor deze specifieke aanvraag dan ook niet noodzakelijk.

Toevalsvondsten

Ook als is het de verwachting dat geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het archeologisch erfgoed, worden er graafwerkzaamheden uitgevoerd in de bodemlaag waarin archeologische waarden aangetroffen kunnen worden (dieper dan 0,5 m-mv). De kans is dan ook aanwezig dat tijdens de graafwerkzaamheden toevalsvondsten worden gedaan. Als deze situatie zich voordoet is het noodzakelijk dat deze op grond van artikel 53 Monumentenwet direct worden gemeld bij het bevoegd gezag, zijnde het team Vergunning en Handhaving.

 

Gezien het voorgaande is er vanuit het thema archeologie geen bezwaar tegen de realisering van het bouwplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten     

5.1 Toetsing aan wijzigingsregels     

De gemeente Schiedam heeft op 13 juni 2013 het bestemmingsplan 'Harga' vastgesteld. Zoals in paragraaf 3.3.3. gemeld bevat het plan voor het mogelijk maken van de dienstwoning een wijzigingsmogelijkheid. De wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden als de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. de bestaande woning wordt een jaar na het gereedkomen van de nieuwe dienstwoning gesloopt;
  2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de Wet Geluidhinder;
  3. de bouwhoogte van de dienstwoning is maximaal 5 meter;
  4. de inhoud van de nieuwe dienstwoning is maximaal 600 m3;
  5. er is een positief advies van de monumentencommissie;
  6. het Hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen de situering van de nieuwe woning.

In het navolgende wordt aangegeven hoe aan de wijzigingsregels concreet is voldaan

1. De bestaande woning wordt een jaar na het gereedkomen van de nieuwe dienstwoning gesloopt.

Dit wordt als voorwaarde bij de te verstrekken omgevingsvergunning opgenomen. Op deze wijze kan niet nakoming van deze voorwaarde bestuursrechterlijk gehandhaafd worden. Het niet nakomen van de voorwaarde zou immers tot gevolg hebben dat er ter plekke twee dienstwoningen aanwezig zijn wat het bestemmingsplan niet toelaat

2. Uit akoestisch onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de Wet Geluidhinder

Zoals in paragraaf 4.3 is gemeld is de nieuwe woning gelegen in een wettelijke onderzoekszone van de wet geluidhinder. om die reden is bij de aanvraag omgevingsvergunning een akoestisch onderzoek gevoegd die inhoudelijk getoetst is. Ook is er daarna nog een toevoeging verschenen. Geoordeeld wordt dat er op het vlak van akoestiek geen belemmeringen zijn.

3. De bouwhoogte van de dienstwoning is maximaal 5 meter

Uit de tekening behorende bij de aanvraag omgevingsvergunning blijkt dat de bouwhoogte van de dienstwoning bijna 4 meter is. Daarmee wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde. De tekening zal als gewaarmerkt stuk onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning.

4. De inhoud van de nieuwe dienstwoning is maximaal 600 m3

Uit de ingediende aanvraag omgevingsvergunning (meer specifiek het aanvraagformulier) blijkt dat de bruto inhoud 226 m3 is. Daarmee wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde.

5. Er is een positief advies van de monumentencommissie

De aanvraag omgevingsvergunning is, met bijbehorende tekeningen, voorgelegd aan de monumentencommissie. Op 11 november 2015 heeft de commissie positief geadviseerd ten aanzien van dit plan.

6. Het Hoogheemraadschap heeft geen bezwaar tegen de situering van de nieuwe woning.

Er is contact geweest met het Hoogheemraadschap over de aanvraag omgevingsvergunning. De aanvraag is o.a. door het verderaf situeren van de woning ten opzichte van het hart van de waterkering, het toepassen van een grasdak en de opname van een nadere eisenregeling in de planregels akkoord bevonden. Op 1 april 2015 was reeds door het Hoogheemraadschap een watervergunning verleend voor dit bouwplan.

 

5.2 Algemene juridische opzet     

In het wijzigingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de Schiedamsedijk 2A. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor aanvragen om een omgevingsvergunning en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren naast het bestemmingsplan 'Harga'. Het wijzigingsplan 'Dienstwoning Babbersmolen' van de gemeente Schiedam bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van voorliggende toelichting. In verband met de leesbaarheid van het wijzigingsplan is er voor gekozen om alle van toepassing zijnde regels over te nemen uit het bestemmingsplan 'Harga' en niet met een korte verwijzing naar het moederplan te volstaan.

5.3 Bestemmingen     

5.3.1 Cultuur en ontspanning     

De dienstwoning, Babbersmolen en omgeving hebben de bestemming 'Cultuur en ontspanning' gekregen. De omgeving zal ingericht worden ten behoeve van ontspanning, cultuur en/of educatie. Gezien het feit dat de Babbersmolen een rijksmonument is en de Stichting Schiedamse Molens concrete plannen heeft om de locatie in te richten ten behoeve van een educatief centrum voor cultuurhistorie en waterhuishouding, is er voor gekozen om de bestemming af te stemmen op deze wensen.

Dit wijzigingsplan behelst de verplaatsing van de dienstwoning in noordwestelijke richting van het bestemmingsvlak. Daarmee verplaatst de aanduiding dienstwoning op de verbeelding eveneens. Ook is de aanduiding wijzigingsgebied op de verbeelding geschrapt.

Nu toepassing aan de wijzigingsbevoegdheid is gegeven kunnen de regels hieromtrent vervallen. De maximale bouwhoogte van 5 meter uit de wijzigingsvoorwaarden wordt in de bouwregels van dit wijzigingsplan geïntegreerd. ook is de 'Waarde - Cultuurhistorie' geschrapt nu op grond van de monumentenwetgeving voldoende waarborgen worden geboden. Voor het overige zijn er ten opzichte van het bestemmingsplan 'Harga' geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Wel zijn in verband met de leesbaarheid de hoogte aanduidingen in de regels opgenomen.

5.4 Dubbelbestemmingen     

5.4.1 Waarde - Archeologie     

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie Archeologie). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze regel is onverkort overgenomen uit het moederplan 'Harga' met dien verstande dat de overige verwachtingswaarden, die niet in het wijzigingsplan voorkomen, zijn geschrapt.

5.4.2 Waterstaat - Waterkering     

De waterkerende functie is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming dient ter bescherming en instandhouding van de waterkering en de waterbeheersing. Deze regel is onverkort overgenomen uit het moederplan 'Harga'.

5.5 Overige bepalingen     

De overige bepalingen zijn, voor zover relevant, overgenomen uit het moederplan 'Harga'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een dienstwoning.

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. De kans op planschade wordt gering geacht maar kan nooit helemaal worden uitgesloten. Gelet hierop is er een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer opgesteld. Dit betekent dat eventuele gegronde planschadeclaims niet door de gemeente Schiedam financieel afgehandeld worden maar door de initiatiefnemer.

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Enkel aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn kosten verbonden welke door de gemeente bekostigd worden. De economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan kan daarom als aangetoond worden beschouwd.

6.2 Exploitatieplan     

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is ('anderszins verzekerd'). Een grondcontract is gesloten over de verdeling van de kosten en opbrengsten waardoor het kostenverhaal anderszins is geregeld. Geen aanleiding bestaat daarmee tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld in artikel 3:9a van de Wet ruimtelijke ordening. In dit artikel wordt op de voorbereiding van een wijzigingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.

Zienswijzen

Het college heeft op 3 november 2015, middels de vaststelling van het ontwerp wijzigingsplan, besloten om de procedure conform artikel 3:9a Wet ruimtelijke ordening te starten. Als gevolg daarvan heeft het ontwerp wijzigingsplan, samen met het ontwerpbesluit hogere waarde, vanaf 12 november 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Van deze gelegenheid is echter geen gebruik gemaakt. Het wijzigingsplan is daardoor op 12 januari 2016 definitief vastgesteld door het college.

Beroep

De vaststelling van het wijzigingsplan is op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt.

Regels     

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het wijzigingsplan Dienstwoning Babbersmolen met identificatienummer NL.IMRO.0606.BP00031-0002 van de gemeente Schiedam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw:     

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar functioneel wel onderdeel van kan uitmaken.

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Archeologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

1.7 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bijgebouw:     

een vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.11 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.13 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.15 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.16 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.17 Cultuurhistorische waarden:     

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.18 Erf:     

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.

1.19 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 Molenbiotoop:     

de ruimte of beschermingszone rond een molen die nodig is om de vrije windvang en het zicht op de molen te kunnen beschermen.

1.22 Ondersteunende horeca:     

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar zowel functioneel als naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.23 Overkapping:     

een overdekte constructie met maximaal drie wanden waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren.

1.24 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de (ontwerp- of streef-)hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein of dak van een parkeervoorziening ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.

1.25 Prostitutie:     

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten.

1.26 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.27 Voorgevel:     

de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.28 Voorgevelrooilijn:     

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder a aanwezig is:
    1. bij een wegbreedte van ten minste 10,0 meter, de lijn gelegen op 15,0 meter uit de as van de weg;
    2. bij een wegbreedte minder dan 10,0 meter de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.29 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één of meerdere huishouden(s) of een niet als huishouden samenwonende groep van personen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:     

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.2 (bouw)hoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 (horizontale) diepte van een gebouw:     

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Oppervlakte van een overkapping:     

tussen de (neerwaarts geprojecteerde) buitenzijde van de afdekking van de overkapping.

2.7 Verticale diepte van een gebouw:     

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden:

  1. ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, dan wel daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- ,aanduidings- en bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1,0 meter;
  2. een liftschacht, liftkoker en (ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van) een technische installatie buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van de maximaal toegelaten hoogte niet meer bedraagt dan 3,0 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Cultuur en ontspanning     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfs- c.q. dienstwoning;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'informatiecentrum' een educatief informatiecentrum.

met daarbij behorende:

  1. ondersteunende horeca;
  2. ondersteunende detailhandel;
  3. tuinen en erven;
  4. ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Regels ten aanzien van de bedrijfs -c.q. dienstwoning en informatiecentrum     
  1. de gebouwen dienen binnen de aanduidingsvlakken 'bedrijfswoning' en 'informatiecentrum' te worden gebouwd;
  2. de bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte van de 'bedrijfswoning' mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  4. de bouwhoogte van het informatiecentrum mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  5. aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van minimaal 1,0 meter achter de voorgevel en tot een gezamenlijk maximum van 70 m2 worden gebouwd;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde overkappingen mag maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedragen, vermeerderd met 0,3 meter;
  7. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3,0 meter bedragen.
3.2.2 Regels ten aanzien van molen     
  1. de voet van de molen dient binnen het cirkelvormig aanduidingsvlak "specifiek vorm van bedrijf - molen" te worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte van de molen mag niet meer bedragen dan 18,0 meter exclusief het gevlucht, gemeten vanuit de kruin van de bedijking van de Poldervaart.
3.2.3 Regels ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, zijn toegelaten tot een hoogte van:

  1. maximaal 2,0 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
  2. maximaal 7,0 meter voor palen en masten;
  3. maximaal 3,0 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, uit het oogpunt van een goede waterhuishouding, nadere eisen te stellen ten aanzien van het realiseren van maximaal 375 m³ aan waterberging per hectare bebouwing of verharding.  

Artikel 4 Waarde - Archeologie     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels     

In het belang van de archeologische monumentenzorg mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere met de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvallende bestemming(en), geen bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) worden gebouwd waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 0,5 meter beneden het maaiveld .

4.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels, als bedoeld in lid 4.2, voor bouwwerken voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
  2. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen.
  3. Aan de afwijking van de bouwregels kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  2. het aanleggen, verdiepen, verbreden van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dan wel het indrijven van enig ander voorwerp.
4.4.2 Toepassingsbereik     

Het in lid 4.4.1 bedoelde verbod geldt voor werken en werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - archeologie', waarvan het gezamenlijk oppervlak groter is dan 200 m² en die dieper reiken dan 0,5 meter beneden het maaiveld

4.4.3 Uitzondering     

Het in lid 4.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering of realisatie van een bouwplan welke is toegelaten op grond van het bepaalde in artikel 4.2 of waarvoor op grond van artikel 4.3 wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
4.4.4 Toetsingscriteria en voorwaarden     
  1. De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. op basis van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar de werken en/of werkzaamheden plaatsvinden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarden veilig te stellen;
    2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt.
  2. Aan de in lid 4.4.1 genoemde vergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' wijzigen door de betreffende bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse, op basis van archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. het beheer van waterstaatsdoeleinden;
  2. waterstaatkundige voorzieningen, zoals een waterkering.

5.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. uitsluitend toegelaten zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5,0 meter bedragen.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid Bouwregels voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' samenvalt, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering, waaruit blijkt dat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Algemeen     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en aanlegplaatsen.
5.4.2 Uitzondering     

Het in lid 5.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
5.4.3 Toetsingscriteria en voorwaarden     

De in lid 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering niet wordt of kan worden aangetast;
  2. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterstaatbeheerder.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' wijzigen door de bestemmingsaanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien ter plaatse de waterkerende functie is komen te vervallen, blijkens een schriftelijke verklaring van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels     

7.1 Geluidzone     

  1. Binnen de 'Geluidzone' is nieuwbouw ten behoeve van de uitbreiding van het aantal woningen en de nieuwvestiging van geluidsgevoelige objecten niet toegelaten;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a indien de geldende voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden en ter plaatse van de gevel(s) waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden sprake is van een dove gevel of een hogere waardebesluit wordt genomen;

7.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop     

  1. Binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 meter' mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of hoogopgaande beplanting of bomen worden aangebracht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder a voor het oprichten van nieuwe bebouwing en hoogopgaande beplanting of bomen voor zover dit is toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 meter' samenvalt, mits:
    1. sprake is van een situatie waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt is door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder wordt beperkt, of;
    2. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 100 meter' worden gecompenseerd.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. het het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  2. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,0 meter mogen worden overschreden;
  3. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of het profiel van de weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uimeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

mits de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen niet in onevenredige mate worden beperkt en de ter plaatse aanwezige waarden niet op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Bestaande afwijkingen     

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte, oppervlakte of afstand tot een ander gebouw of grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, oppervlakte of afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

9.2 Aangrenzende terreinen     

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor opslag van zaken anders dan bedoeld onder b en c;
  5. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie;
  6. als woonwagenstandplaats

10.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)     

Het is verboden de gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, of tot een doel, strijdig met het bestemmingsplan. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen en bijgebouwen, voor permanente bewoning;
  3. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.

10.3 Gebruik kelder, onderbouw, tussenverdieping en onbebouwd erf     

Een kelder, onderbouw, op de begane grondlaag aansluitende tussenverdieping alsmede het bijbehorende onbebouwde erf mogen worden gebruikt ten dienste van alle vormen van gebruik welke blijkens de van toepassing zijnde regels toegelaten zijn op het perceel, mits dit geen zelfstandige functie betreft.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels     

11.1 Wijzigingsbevoegdheid voor geringe afwijkingen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het in geringe mate, doch met niet meer dan 10,0 meter, afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid ter bescherming van waterkeringen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door het toevoegen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterkering', met een bijbehorende verbodsbepaling, ten gevolge van het aanleggen, verleggen en/of verplaatsen van een waterkering, mits:

  1. het gronden betreft welke ten gevolge van het aanleggen, verleggen en/of verplaatsen van een waterkering behoren tot een zone waarvoor een keur- of watervergunning vereist is, én;
  2. op schriftelijk verzoek van de betreffende waterstaatbeheerder.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Bevoegd gezag     

Indien op grond van het bepaalde in het Besluit omgevingsrecht Gedeputeerde Staten of de Minister is aangewezen als het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning, wordt waar op grond van dit bestemmingsplan burgemeester en wethouders bevoegd zijn om:

  1. af te wijken van het bestemmingsplan;
  2. een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden;
  3. een omgevingsvergunning te verlenen voor het slopen van een bouwwerk;

in plaats van 'burgemeester en wethouders' gelezen 'Gedeputeerde Staten' dan wel 'de Minister'.

12.2 Verwijzing naar andere regelgeving     

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 13.1, onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid 13.1, onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2, onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verklein.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2, onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 13.2, onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het wijzigingsplan Dienstwoning Babbersmolen van de gemeente Schiedam"

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Schiedam

in de openbare vergadering van

de secretaris, de voorzitter,