1.1 Aanleiding
Op de locatie aan de Sir Winston Churchilllaan 1023a te Rijswijk was in het verleden een tuinbouwbedrijf gevestigd. Ten zuiden van het perceel wordt de woonwijk Eikelenburg ontwikkeld. In het bestemmingsplan dat deze woonwijk juridisch-planologisch mogelijk maakt is voor de planlocatie een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging naar de bestemming 'Wonen - 2' mogelijk, waarbij inclusief de bestaande woning ten hoogste drie woningen zijn toegestaan. De initiatiefnemer wenst invulling te geven aan deze wijzigingsbevoegdheid en wil, naast de bestaande en te handhaven woning, twee nieuwe woningen realiseren. Een bestaande loods/kas wordt daarbij gesloopt. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient er een wijzigingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Sir Winston Churchilllaan 1023a te Rijswijk. De planlocatie bevindt zich in het westen van Rijswijk, nabij de gemeentegrens tussen de gemeenten Rijswijk en Den Haag. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Rijswijk, sectie I, percelen 853, 1608 en 3514 (deels). Het plangebied wordt als volgt begrensd:
- noordzijde: woningen aan de Sir Winston Churchilllaan 1021 en 1023;
- oostzijde: watergang en Hilverbeek;
- zuidzijde: watergang en Duin en Kruidberg;
- westzijde: Spiegelrust (tevens ontsluiting van het perceel).
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.
Globale ligging plangebied (blauwe druppel, bron: ruimtelijkeplannen.nl
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Eikelenburg' (onherroepelijk geworden op 7 maart 2012). De gronden in het plangebied hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Het plangebied is volledig voorzien van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-3'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Eikelenburg' (plangebied is wit omkaderd)
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in de vorm van vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, erven en tuinen, water, bruggen en duikers, parkeren op eigen terrein, de uitoefening van een beroep aan huis en daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen. Binnen het bouwvlak mogen hoofdgebouwen worden gebouwd. Ter hoogte van de beoogde (nieuwe) woningen is in het geldende bestemmingsplan geen bouwvlak opgenomen, waarmee het voorgenomen plan in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied-3' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - 2' met inachtneming van de op die bestemming van toepassing zijnde regels en met dien verstande dat, inclusief de bestaande woning, ten hoogste 3 woningen zijn toegestaan. Het voorgenomen plan (zie
toelichting paragraaf 2.2) bestaat uit 3 woningen inclusief de bestaande woning. In het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt het plan gewijzigd naar 'Wonen - 2'.
De groen- en waterbestemmingen binnen het wijzigingsgebied zijn geen onderdeel van het voorliggende wijzigingsplan. Dat houdt verband met het feit dat er in die situatie niets wijzigt. Bovendien is aan de noordzijde een deel van een bestaand gebouw buiten de wijziging gelaten. Dat betreft een bestaand gebouw dat wordt gehandhaafd.
1.4 Leeswijzer
De huidige en de toekomstige situatie in het plangebied worden in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het project onderbouwd met betrekking tot de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van het vooroverleg en een verslag van de tegen het ontwerpwijzigingsplan ingediende zienswijzen zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
In het plangebied is aan de noordzijde een vrijstaande woning (Sir Winston Churchilllaan 1023a) gesitueerd. Het volume van deze woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. Deze woning wordt gehandhaafd. Ten noordwesten daarvan is een loods aanwezig, die voor een klein deel binnen het wijzigingsgebied valt, maar buiten het voorliggende wijzigingsplan is gelaten. In het zuidwesten van het plangebied zijn een loods/kas en een dierenverblijf gesitueerd. De overige gronden zijn ingericht als tuin bij de bestaande woning, gazon, paardenbak en/of parkeervoorziening op eigen terrein. Het perceel en de achterliggende gronden waren in het verleden in gebruik als tuinbouwbedrijf.
De navolgende afbeelding toont een impressie van het plangebied en zijn omgeving in de huidige situatie.
Impressie huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de noordrand van de (toekomstige) woonwijk Eikelenburg. Dit gebied was van oorsprong in gebruik ten behoeve van de tuinbouw en momenteel komt hier een woonwijk tot ontwikkeling. Aan de Sir Winston Churchilllaan bevinden zich nabij het plangebied hoofdzakelijk woonpercelen. Ook het perceel dat direct ten noorden aan het plangebied grenst betreft een woonperceel. Hierop is het pand Sir Winston Churchilllaan 1021-1023 aanwezig, een gemeentelijk monument met twee wooneenheden. Verder is een loods aanwezig.
Direct aangrenzend aan de oostkant is een iets hoger gelegen langzaamverkeersverbinding gelegen. Verder zijn aan drie zijden bestaande watergangen aanwezig. De situatie hieromtrent blijft ongewijzigd. Ten zuiden van het plangebied is het plan Eikelenburg in ontwikkeling, met aangrenzend een woonstraat (Duin en Kruidberg).
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens de loods/kas en het dierenverblijf in het zuidoosten van het plangebied te slopen. Op de achterzijde (zuidzijde) van het perceel worden twee vrijstaande woningen van twee bouwlagen met een kap gebouwd. Samen met de bestaande vrijstaande woning zijn er in de toekomstige situatie drie vrijstaande woningen aanwezig. De woningen worden ontsloten via het bestaande woonpad aan de westzijde van het plangebied, dat aansluit op de Sir Winston Churchilllaan. Aan de zuidzijde is per woning een loopbrug over de watergang beoogd. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.
Stedenbouw
Voor dit initiatief heeft de gemeente Rijswijk de stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd. De navolgende afbeelding geeft het te hanteren principe weer.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden (bron: gemeente Rijswijk, 19 september 2019)
De mogelijkheden binnen het wijzigingsgebied worden als volgt gedefinieerd. Aan de zijde van Duin en Kruidberg is ruimte voor het toevoegen van twee woningen. De beoogde woningen zijn georiënteerd op de Duin en Kruidberg, maar de ontsluiting heeft plaats vanaf de Sir Winston Churchilllaan.
Om de planlocatie aan te laten sluiten bij de stedenbouwkundige structuur van Duin en Kruidberg dient de bebouwing begeleidend te zijn aan die straat. De manier waarop dit wordt uitgewerkt kan verschillen. In het onderhavige geval is dit uitgewerkt doordat de twee nieuwe woningen op het perceel elkaar versterken door eenzelfde rooilijn te hanteren. Deze rooilijn vormt een middenstap tussen de rooilijnen van de naastgelegen bebouwing aan de Duin en Kruidberg.
Voor de bouwkundige uitwerking geldt dat de gevels voldoende ramen richting de Duin en Kruidberg georiënteerd moeten zijn en dat de erfafscheidingen aan de Duin en Kruidberg niet het zicht tussen de bebouwing en de straat mogen belemmeren. Deze transparantie en interactie is ook gewenst aan de zijde van de Hilverbeek, die in samenhang met Terborgh en de Endehoekseweg, de hoofdlangzaamverkeersroute vormt van de wijk Eikelenburg. Hier geldt volgens de stedenbouwkundige randvoorwaarden dan ook dat er voldoende ramen richting de Hilverbeek georiënteerd zijn en dat de erfafscheidingen aan de Hilverbeek niet het zicht tussen de bebouwing en de route mogen belemmeren. Voor de woning aan de Hilverbeek wordt, met het oog op de privacy, het bouwvlak richting de Hilverbeek geplaatst. Hierdoor bevindt de privéruimte zich meer aan de westzijde van de betreffende woning.
De navolgende afbeelding toont de luchtfoto van het plangebied met de nieuwe kavelindeling en de bouwvlakken zoals bepaald.
Situatietekening toekomstige situatie (Bron: gemeente Rijswijk, 19 september 2019)
De maaiveldhoogte van de percelen wordt gelijk getrokken aan die van de percelen aan de Duin en Kruidberg. De erfafscheiding van de tuinen dient van hoge beeldkwaliteit te zijn en op een groene manier opgelost te worden.
Het parkeren heeft deels op de woonkavels plaats en deels ter plaatse van de bestaande verhardingen op het direct aangrenzende perceel. Er zal ook een nieuwe kavelindeling worden toegepast (voor een indicatie; zie bovenstaande situatietekening).
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van twee vrijstaande woningen, naast de bestaande vrijstaande woning. Ten opzichte van de huidige planologische situatie worden twee woningen toegevoegd. Dit wordt niet als een stedelijke ontwikkeling gezien.
Gezien het voorgaande wordt er geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het beleid bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn in werking getreden op 20 april 2019.
Daarnaast zijn operationele doelstellingen opgenomen in het Omgevingsbeleid. Hiermee wordt inzicht verschaft in hoe de provincie invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma's en - plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
3.2.1 Omgevingsvisie
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 20 april 2019. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
- Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- naar een klimaatbestendige delta;
- naar een nieuwe economie: the next level;
- naar een levendig meerkernige metropool;
- energievernieuwing;
- best bereikbare provincie;
- gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
- Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
- een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
- een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
- Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief betreft een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Hierbij wordt optimaal gebruik gemaakt van de binnenstedelijke ruimte, waarbij de bouw van twee vrijstaande woningen ruimtelijk aansluit op de omgeving. Met de beoogde ontwikkeling zijn er dan ook geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 20 april 2019 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit.
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3.1 Woonvisie Woningmarktregio Haaglanden 2017-2021
De Woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 is vastgesteld op 29 maart 2017. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. In woonvisie is in het eerste deel een analyse met feiten en cijfers over het wonen in Haaglanden opgenomen, waaruit blijkt voor welke woonopgaven de regio gesteld wordt. De gemeenten geven in de regionale woonvisie in het tweede deel vervolgens hun visie op het toekomstige wonen in de regio en hun belangrijkste uitgangspunten voor een goed woonbeleid in de periode tot 2025. Het derde deel bevat vijf concrete woonambities voor de regio en een agenda met acties en maatregelen.
Planspecifiek
Aan de hand van een gezamenlijk woningbouwprogramma willen de gemeenten zo goed en efficiënt mogelijk inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbehoeften van de regio Haaglanden. De kwantitatieve woningbehoefte tot 2025 bedraagt volgens de provinciale prognose ruim 50.000 nieuwe woningen. Tot en met 2020 jaarlijks is het voornemen ten minste 5.000 kwalitatief hoogwaardige woningen aan de woningvoorraad van Haaglanden toe te voegen. Een vast uitgangspunt daarbij is het zoveel mogelijk realiseren van de woonopgaven binnen bestaande stedelijke gebieden. Het voorgenomen plan draagt hieraan bij en is daarmee passend binnen de regionale woonvisie.
3.4.1 Stadsvisie Rijswijk 2030
In de stadvisie zijn de gemeentelijke ambities voor Rijswijk beschreven. Rijswijk staat de komende jaren voor uitdagingen als bevolkingsgroei, verouderde woningen uit de wederopbouw, groeiende verschillen in de bevolkingssamenstelling, veranderingen op de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven en de impact van klimaatverandering. De vraagstukken die in Rijswijk spelen kunnen ondergebracht worden binnen drie pijlers:
- betrokken inwoners pakken kansen: het sociaal domein en de samenleving in 2030;
- groene buitenplaats voor stedelijk wonen: ruimtelijke ordening in 2030;
- innovatieve katalysator van de regionale economie: bedrijvigheid en werkgelegenheid in 2030.
Planspecifiek
Voor het voorgenomen plan is met name de pijler ‘groene buitenplaats voor stedelijk wonen’ van belang. Binnen deze pijler staat de gewenste ontwikkeling van Rijswijk op het gebied van wonen beschreven. De ambitie voor het Rijswijk van 2030 is dat men kan wonen in een lommerrijke omgeving of in een stedelijk gebied met groen altijd in de nabijheid. De wijk Eikelenburg wordt gekenmerkt door een duurzaam profiel met grondgebonden woningen. Samen met de wijk RijswijkBuiten worden hier de meeste nieuwe woningen gebouwd.
3.4.2 Groenbeleidsplan 2010-2020
Het Groenbeleidsplan 2010-2020 is vastgesteld op 16 februari 2010. De groenstructuur van Rijswijk is de groene basis en daarmee het fundament van het groenbeleidsplan. De groenstructuur bestaat uit de boomstructuur, natuurstructuur en recreatiestructuur. De sturende principes hierbij zijn duurzaamheid, verbinden en beleven. Deze structuren vormen samen de groene hoofdstructuur van Rijswijk.
Rijswijk heeft het imago van een groene woon- en werkstad. Dit imago wordt bepaald door twee grote (regionale) parkgebieden, bomenrijke lanen en de combinatie van wijk-/buurtgroen en binnentuinen. Deze gebieden vormen samen de hoofdgroenstructuur van de stad.
Planspecifiek
Het plangebied van het voorliggende wijzigingsplan ligt in deelgebied O. In het groenbeleidsplan is vermeld dat in dit deelgebied een woonwijk met de woonsfeer 'tuinstad' gerealiseerd wordt. Inmiddels is deze woonwijk gedeeltelijk gerealiseerd. In het geldende bestemmingsplan 'Eikelenburg' is rekening gehouden met de beoogde groenstructuur voor deelgebied O. Het voorliggende wijzigingsplan brengt hier geen wijzigingen in aan. Derhalve is het voorgenomen plan in overeenstemming met het groenbeleidsplan.
3.4.3 Wijzigingsbevoegdheid
In het voorliggende wijzigingsplan wordt de wijzigingsbevoegdheid van artikel 24.3 van het geldende bestemmingsplan 'Eikelenburg' toegepast. Zoals in
toelichting paragraaf 1.3 is toegelicht is het voorgenomen plan in overeenstemming met deze wijzigingsbevoegdheid. Voor het overige gemeentelijk beleid wordt verwezen naar de toelichting bij het bestemmingsplan 'Eikelenburg'. Aangezien in dit bestemmingsplan middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk wordt gemaakt dat in het plangebied inclusief de bestaande woning drie woningen zijn toegestaan, wordt aangenomen dat het voorgenomen initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit wijzigingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk drie woningen, waarvan één bestaande woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in een aparte aanmeldnotitie (Buro SRO, 22 oktober 2019, zie
bijlagen bij toelichting). Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Het bevoegd gezag kan op basis van de aanmeldnotitie besluiten of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r.(-beoordeling) uitgevoerd hoeft te worden hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt twee vrijstaande woningen op de achterzijde (zuidzijde) van het perceel mogelijk. Derhalve dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het toekomstige gebruik. Hiertoe is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (BMA Milieu, VBO.2018.0174, 26 september 2018, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
Uit het onderzoek blijkt dat in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde zijn vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen. Ter plaatse is in de grond zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond en derhalve hoeft geen nader onderzoek te worden aanbevolen.
De resultaten van dit onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan. Er dient geconcludeerd te worden dat voorliggende wijzigingsplan uitvoerbaar is voor het aspect bodem.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Wonen is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Aangezien het plangebied binnen de onderzoekszone van de Sir Winston Churchilllaan ligt dient er een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd te worden.
Uit het akoestisch onderzoek wegverkeer (Adviesburo Van der Boom, 18-182, 22 oktober 2018, zie
bijlagen bij toelichting) blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Sir Winston Churchilllaan op de noordgevels ten hoogste 48 dB na aftrek van 5 dB ex art. 110-g Wgh bedraagt. De geluidbelasting door wegverkeer op het Oosteinde bedraagt op de noordgevels ten hoogste 46 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voor beide wegen niet overschreden. Er hoeven voor de ontwikkeling geen hogere waarden te worden aangevraagd.
Het Bouwbesluit 2012 stelt alleen eisen aan de geluidwering indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt aanbevolen bij het bepalen van de benodigde geluidwering uit te gaan van de gecumuleerde geluidbelasting voor alle wegen samen. De woningen ondervinden een geluidbelasting Lden van ten hoogste 54 dB zonder aftrek inclusief de geluidbelasting door 30 km wegen. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt dan GA;k 21 dB. Voor de noordgevels moet dan voor de tweede verdieping worden nagegaan of aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig zijn om te voldoen aan deze eis.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat het voorgenomen plan uitvoerbaar is voor het aspect geluid.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling worden twee extra woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool (2017) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 over 2016 nabij de planlocatie bedragen respectievelijk maximaal 20,5 µg/m³, 11,8 µg/m³ en 29,7 µg/m³. Daarmee wordt er voldaan aan de gestelde grenswaarden en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Op 1 april 2015 is tevens het basisnet, dat voortvloeit uit de Wet basisnet, in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart (plangebied is zwart omcirkeld)
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor zijn tevens niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied.
Circa 260 m ten oosten van het plangebied is een aardgastransportleiding van de Gasunie (W-509-06) gelegen. Voor deze buisleiding is op de risicokaart geen 10-6 PR-contour buiten de leiding berekend. Dit betekent dat aan weerszijden van deze buisleiding uitsluitend een zakelijke rechtstrook van 4 vrij moet worden gehouden van bebouwing. Het plangebied bevindt zich ruimschoots buiten deze zakelijke rechtstrook. Het plangebied is tevens buiten de inventarisatieafstand van het groepsrisico gelegen, die 150 m bedraagt. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanwege de aanwezigheid van de betreffende buisleiding.
Gezien het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt een gevoelige bestemming, namelijk woningen, mogelijk. Daarom is aan de hand van de bestemmingsplannen 'Eikelenburg' (gemeente Rijswijk), 'Wateringseveld - Zuid', 'Wateringse Veld - Noord' (beide gemeente Den Haag) en de beheersverordening 'Strijp' (gemeente Rijswijk) bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. Deze zijn weergegeven in de navolgende tabel.
Activiteit | Adres | SBI-code | Milieucategorie | Richtafstand (m) | Minimale afstand tot het plangebied (m) |
aannemersbedrijf van sloop- en grondwerken | Sir Winston Churchilllaan 1003a, Rijswijk | 41, 42, 43 (2) | 3.1 | 50 | 125 |
manege | Sir Winston Churchilllaan 1001a-1003, Rijswijk | 931 E | 3.1 | 50 | 170 |
tandarts | Sir Winston Churchilllaan 490, Rijswijk | 8621, 8622, 8623 - 26, 32, 33 | 1 | 10 | 50 |
tandtechnisch laboratorium | Sir Winston Churchilllaan 492, Rijswijk | 26, 32, 33 | 2 | 30 | 80 |
Uit de tabel blijkt dat er aan de relevante richtafstanden wordt voldaan. Daarmee zijn er belemmeringen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect milieuzonering en het plan uitvoerbaar is.
4.7 Waterhuishouding
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied.
4.7.1 Beleidskader
Hoogheemraadschap van Delfland
Een waterbeheerder is op grond van artikel 4.6 van de Waterwet verplicht om voor de onder zijn beheer staande watersystemen een beheerplan vast te stellen. Het hoogheemraadschap heeft haar waterbeheerplan voor de periode 2016 - 2021 vastgesteld op 19 november 2015.
In het waterbeheerplan worden kaders gesteld voor, onder andere, de waterveiligheid en het voorkomen van wateroverlast. Deze onderdelen van het beheer van het watersysteem zien tevens op het plangebied waarin de waterkering zal worden verlegd en waarin een opgave voor waterberging aanwezig is
Eén van de instrumenten om het waterbeleid vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft op 4 december 2014 de herziening van de 'Handreiking watertoets voor gemeenten' vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van het proces en de inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.
4.7.2 Plan
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Het plangebied is in de bestaande situatie gedeeltelijk verhard. Deze verharding bestaat uit dakoppervlak (bestaande woning, loods/kas en dierenverblijf) en erfverharding, waarbij de loods/kas en het dierenverblijf worden gesloopt. Zoals in
toelichting paragraaf 2.2 is weergegeven wordt in de toekomstige situatie dakoppervlak in de vorm van twee vrijstaande woningen en erfverharding rondom deze woningen toegevoegd.
In de navolgende tabel is de bijbehorende verhardingsbalans weergegeven. Het oppervlak erfverharding in de toekomstige situatie is bepaald op 25 % van de onbebouwde gronden.
| Huidige situatie | Toekomstige situatie |
Dakoppervlak (m²) | 328 | 572 |
Erfverharding (m²) | 285 | 110 + 25 % van 888 = 332 |
Halfverharding (m²) | 0 | 0 |
Subtotaal (m²) | 613 | 904 |
Onverhard - groen (m²) | 957 | 666 |
Totaal (m²) | 1.570 | 1.570 |
De toename van het verhardingsoppervlak bedraagt 904 - 613 = 291 m². Volgens de ingevulde Watersleutel (zie navolgende afbeelding) bedraagt de benodigde compenserende berging 17 m³ en 28 m². In het kader van het bestemmingsplan ‘Eikelenburg’ is er reeds watercompensatie uitgevoerd. De watergang ten zuiden van het plangebied is verbreed. Derhalve wordt aangenomen dat er reeds in voldoende waterberging is voorzien.
Uitsnede ingevulde Watersleutel
De watergangen rondom het plangebied zijn aangewezen als secundaire wateren. Nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het onderhoud van de westelijke en zuidelijke watergang komt voor rekening van de (toekomstige) eigenaren. De gemeente Rijswijk is verantwoordelijk voor het onderhoud van de oostelijke watergang.
De afvoer van hemelwater wordt ontkoppeld van de afvoer van afvalwater. De afvoer van het afvalwater vindt plaats via het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater infiltreert in de bodem en/of wordt via het oppervlaktewater afgevoerd.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid met betrekking tot de waterhuishouding zijn.
4.8.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Het pand Sir Winston Churchilllaan 1021-1023, ten noorden van het plangebied, is aangewezen als gemeentelijk monument. De cultuurhistorische waarde van dit pand is vrijwel uitsluitend waarneembaar vanaf de Sir Winston Churchilllaan. De beoogde woningen zijn in het zuiden van het plangebied voorzien. Bovendien is tussen de geprojecteerde woningen en het gemeentelijke monument bestaande en te handhaven bebouwing aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast. Verder zijn er geen cultuurhistorische waarden nabij het plangebied aanwezig.
Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect cultuurhistorie.
4.8.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Er is een archeologisch bureauonderzoek (gemeente Rijswijk, nr. 62, oktober 2018, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd. Hieruit volgt dat het gespecificeerde verwachtingsmodel wijst op een reële mogelijkheid op het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse Tijd, de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Het zijn met name de geologische omstandigheden en de aanwezigheid van bekende vindplaatsen in de omgeving die bijdragen tot deze verwachting. De hoogste verwachting geldt echter voor bewoningssporen uit de Romeinse Tijd. De hoge verwachtingswaarde is gebaseerd op de IKAW, CHS, de Archeologische waarden- en beleidskaart van de gemeente Rijswijk en in belangrijke mate tevens op recentelijk archeologisch onderzoek in de directe omgeving van het plangebied.
Het plangebied bevindt zich in een geologische zone, die geschikt was voor bewoning en waar sporen van bewoning, economische exploitatie en een grafveld uit de Romeinse Tijd ook daadwerkelijk zijn aangetroffen. Het plangebied is bovendien gelegen aan de Sir Winston Churchilllaan - de weg waarvan het tracé samenvalt met de voormalige Romeinse hoofdweg door het gebied en het Kanaal van Corbulo. Ook elders in de omgeving blijken Romeinse sporen van bewoning e.d. in de nabijheid van deze belangrijke infrastructurele werken in de bodem aanwezig te zijn. Op basis van het historisch kaartmateriaal wordt vermoed dat binnen het plangebied geen grootschalige verstoringen van de bodem hebben plaatsgevonden en dat de conservering van de verwachte archeologische resten derhalve matig tot goed zal zijn.
Aangezien de herinrichting van het plangebied substantiële bodemingrepen met zich mee zal brengen, dient rekening gehouden te worden met archeologische resten. Eventueel aanwezige archeologische resten bevinden zich naar verwachting in de top van de zandige en kleiige afzettingen van de Gantel en onder een dun middeleeuws kleidek - de Poeldijklaag. Dit betekent dat bewoningssporen direct onder de huidige bouwvoor kunnen worden aangetroffen, of plaatselijk nog door een dunne kleilaag onder bouwvoor worden afgedekt.
De voorgenomen herinrichting vormt een bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische resten. Tot op heden zijn echter onvoldoende gegevens beschikbaar om een waardestelling met betrekking tot de aanwezige archeologische resten te kunnen doen (het al dan niet behoudenswaardig achten van archeologische resten). Om de aan- of afwezigheid, aard, datering, omvang en kwaliteit van archeologische resten vast te stellen dient een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) te worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, waarbij verspreid over het plangebied enkele proefsleuven worden aangelegd tot op het niveau waar zich archeologische sporen (kunnen) bevinden. Het doel van dit proefsleuvenonderzoek is het toetsen en aanvullen van het in dit rapport geformuleerde verwachtingsmodel.
Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische resten is in het voorliggende wijzigingsplan, gelijk aan het bestemmingsplan 'Eikelenburg', de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen. Het benodigde Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van een proefsleuvenonderzoek zal uitgevoerd worden in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna (Blom Ecologie, BE/2018/472/r, 29 april 2019, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie heeft aannemelijk geen relevante functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Mogelijk maken vleermuizen gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De planlocatie en de directe omgeving hebben (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De bomen zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of belangrijk weidevogelgebied.
Het initiatief gaat in de bouw- en de gebruiksfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Voor de beoogde ontwikkeling van twee woningen zijn berekeningen ten behoeve van de Wet natuurbescherming met AERIUS Calculator (Buro SRO, 25 oktober 2019, zie
bijlagen bij toelichting) uitgevoerd.
In de berekeningen is een onderscheid gemaakt tussen de gebruiks- en bouwfase. Bij de gebruiksfase is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 16,4 voertuigen per etmaal en van 100% licht verkeer. Uit de berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 3,85 kg/j en een NH3-emissie van < 1 kg/j. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Voor de bouwfase is een ruime schatting gemaakt voor de mobiele werktuigen die nodig zijn en het vervoer van personeel en materialen. Uit de berekening blijkt dat er in totaal sprake is van een NOx-emissie van 140,05 kg/j en een NH3-emissie van < 1 kg/j. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Geconcludeerd kan worden dat stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de overige effecten (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden te groot is en dat de mate van deze verstoringsfactoren niet toe zal nemen. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.
Conclusie
De werkzaamheden en toekomstige situatie leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging (vrijstellingsbesluit).
De beoogde ontwikkeling is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Verkeer
Volgens CROW-publicatie 381 bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie van een vrijstaande woning (koop) in de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'zeer sterk stedelijk' 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Omdat het aantal woningen ten opzichte van de huidige (planologische) situatie met twee toeneemt, bedraagt de toename van de verkeersgeneratie 16,4 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien deze beperkte toename en de capaciteit van de Sir Winston Churchilllaan zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid.
Het plangebied wordt de toekomstige situatie, gelijk aan de bestaande situatie, ontsloten via een woonpad die aansluit op de Sir Winston Churchilllaan.
Parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente Rijswijk is verwoord in de Kadernota Parkeren Rijswijk 2015 - 2025. Bij nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging zijn de parkeernormen van toepassing zoals die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen van de gemeente Rijswijk (vastgesteld op 8 februari 2011). Conform deze nota, waarnaar in het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeernormering Rijswijk' (vastgesteld op 12 juni 2018) wordt verwezen, bedraagt de parkeernorm voor een dure koopwoning (> € 272.000,-) in het bestaand stedelijk gebied 1,8 parkeerplaatsen per woning. Dat betekent dat per woning ten minste twee parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn. Dit is ook als zodanig vastgelegd in de Anterieure overeenkomst (d.d. 1 maart 2019). Zoals
toelichting paragraaf 2.2 is toegelicht is er voldoende ruimte op eigen en aangrenzend terrein om in dit aantal parkeerplaatsen te voorzien.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de (beleids-)uitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
Voor wat betreft de bestemmingsbepalingen worden de betreffende planregels van het bestemmingsplan Eikelenburg zoals vastgesteld door de raad van Rijswijk op 30 juni 2011, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat geldt ook voor de begripsbepalingen, de wijze van meten en de Algemene regels.
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
Wonen - 2De gronden in het plangebied zijn volledig bestemd als 'Wonen - 2'. Met aanduidingen op de verbeelding is bepaald dat het maximum aantal wooneenheden per bouwvlak één bedraagt. Er zijn drie bouwvlakken opgenomen, waarvan één voor de bestaande woning. Het maximum aantal wooneenheden in het plangebied bedraagt daarmee drie. Voor de planregels zijn de relevante bepalingen uit het geldende bestemmingsplan 'Eikelenburg' overgenomen. Hierin is onder andere bepaald dat de maximum goot- en bouwhoogte respectievelijk 6 m en 12 m bedraagt.
Waarde - Archeologie
Gelijk aan het geldende bestemmingsplan 'Eikelenburg' zijn de gronden in het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor de planregels wordt in het voorliggende wijzigingsplan verwezen naar de relevante bepalingen uit het geldende bestemmingsplan 'Eikelenburg'.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
PlanspecifiekDe gemeentelijke kosten worden door middel van leges en het sluiten van een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemer verhaald. Met de op 1 maart 2019 afgesloten anterieure overeenkomst wordt ook het risico op planschade bij de initiatiefnemer neergelegd. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
7.1 Inspraak
Het voorontwerpwijzigingsplan heeft gedurende twee weken, vanaf vrijdag 24 mei tot en met donderdag 6 juni 2019, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een inspraakreactie worden ingediend. Gedurende deze periode is één inspraakreactie ingediend. Voor wat betreft de beantwoording van die inspraakreactie wordt verwezen naar de bijgevoegde reactienota (zie
bijlagen bij toelichting).
7.2 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpwijzigingsplan voorgelegd worden aan de vooroverlegpartners. Er is een reactie ontvangen van Hoogheemraadschap van Delfland. Het hoogheemraadschap heeft bij brief van 17 juni 2019 te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het voorontwerpwijzigingsplan. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding is invulling gegeven.
Het vooroverleg geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken, vanaf vrijdag 29 november 2019 tot en met donderdag 9 januari 2020, ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.