direct naar inhoud van Regels
Plan: Pasgeld-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0603.bpPasgeld1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Pasgeld-West" met identificatienummer NL.IMRO.0603.bpPasgeld1-VA01 van de gemeente Rijswijk.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.6 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een percentage dat aangeeft welk deel van het bestemmingsvlak of aanduidingsvlak maximaal mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde goederen;

1.12 bedrijfsactiviteiten:

bedrijfsmatige activiteiten gericht op de productie, distributie, verwerking en opslag van goederen;

1.13 beperkt kwetsbaar object:

objecten zoals bedoeld in artikel 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.14 bestaand gebouw:

een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een bouwvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsplan "Sion - 't Haantje, tweede herziening":

het bestemmingsplan "Sion - 't Haantje, tweede herziening" met identificatienummer NL.IMRO.0603.bpsionhaantjeherz2-VA02 van de gemeente Rijswijk; vastgesteld door de gemeenteraad op 6 maart 2018;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevi-inrichtingen

inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag, laag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder: een belwinkel, internetcafé; kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen;

1.30 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin:

  • a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
  • b. alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, alsmede
  • c. alleen de noodzakelijke delen van de gevel zijn uitgevoerd conform de NEN5077, waarbij middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat de maximale ontheffingswaarde op deze delen niet wordt overschreden;
1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 geluidsgevoelig object:

gebouw, dat dient ter bewoning of een ander geluidsgevoelig gebouw en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.33 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.34 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.35 handel in en verkoop van goederen via internet:

bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder niet begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegen anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waar vrijwel uitsluitend een elektronische transactie tot stand komt, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.36 horecabedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het tegen vergoeding verstrekken van nachtverblijf, het exploiteren van zaalaccommodatie, het verstrekken van drank en het voor direct consumptie bereiden en verstrekken van spijzen; in dit plan worden de volgende horecabedrijven onderscheiden:

  • 1. horecabedrijven categorie 1 'lichte horeca':
    • a. aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, met een bedrijfsvloeroppervlak van minder dan 250 m2:
      • automatiek;
      • broodjeszaak;
      • croissanterie;
      • koffiebar;
      • lunchroom;
      • ijssalon;
      • snackbar;
      • tearoom;
      • traiteur;
    • b. overige lichte horeca, met een bedrijfsvloeroppervlak van minder dan 250 m2:
      • bistro;
      • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
      • hotel;
    • c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking:
      • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
      • restaurant (met bezorg- en/of afhaalservice);
  • 2. horecabedrijven categorie 2 'middelzware horeca': bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals:
    • a. bar;
    • b. bierhuis;
    • c. biljartcentrum;
    • d. café;
    • e. proeflokaal;
    • f. shoarma/grillroom;
    • g. zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
  • 3. horecabedrijven categorie 3 'zware horeca': bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en/of die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals:
      • dancing;
      • discotheek;
      • nachtclub;
      • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
1.37 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.38 kwetsbaar object:

objecten zoals bedoeld in artikel 1 sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.39 patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen (bouw)perceel aanwezige gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.40 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.41 prostitutie:

het zich in bedrijfsmatige zin beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 recreatieve voorzieningen:

kleinschalige voorzieningen voor het verenigingsleven op het cultureel gebied, zoals een creativiteitsstudio, een dansstudio of een hobbyzaal;

1.43 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaats vinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop een seksautomatenhal en een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.44 sociale huurwoning:

sociale huurwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.45 type 1 geurgevoelige objecten

meest geurgevoelige functies, waaronder woonwijken, lintbebouwing, ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden- en verpleegtehuizen, recreatiegebieden (verblijfsrecreatie), woonwagenterreinen, woonboten, asielzoekerscentra, scholen en dagverblijven (niet-limitatief), zoals bedoeld in het 'Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland Actualisatie 2019' dat is vastgesteld op 22 januari 2019;

1.46 type 2 geurgevoelige objecten

minder geurgevoelige functies, waaronder bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied, verspreid liggende woningen, recreatiegebieden (dagrecreatie), kantoren en winkels (niet-limitatief), zoals bedoeld in het 'Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland Actualisatie 2019' dat is vastgesteld op 22 januari 2019;

1.47 type 3 geurgevoelige objecten

licht geurgevoelige functies, waaronder bedrijfsterreinen en industriegebieden (niet-limitatief), zoals bedoeld in het 'Geurhinderbeleid Provincie Zuid-Holland Actualisatie 2019' dat is vastgesteld op 22 januari 2019;

1.48 uitbouw:

een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.49 volkstuin:

gronden, niet direct naast de woning gelegen, waarop voor particulier gebruik - alleen bedoeld voor verblijf overdag - op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.50 volkstuinencomplex:

een complex bestaande uit meerdere volkstuinen;

1.51 voorerf:

gedeelte van het erf dat is gelegen tussen de openbare weg en de lijn die 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel gelegen is;

1.52 voorgevel:

de naar de openbare wegzijde gekeerde gevel; in geval meerdere gevels zijn aan te merken als voorgevel, is de gevel die meetelt in de huisnummering de voorgevel;

1.53 waterpeil:

het waterpeil conform de actuele legger van het Hoogheemraadschap van Delfland;

1.54 Wgh-inrichtingen

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.55 woning:

een (zelfstandig gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.56 zijerf:

gedeelte van een aan de zijkant op het openbaar gebied georiënteerd erf dat is gelegen tussen de zijdelingse perceelsgrens en de lijn die op 1 m afstand van de zijdelingse perceelsgrens gelegen is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald;

2.2 brutovloeroppervlakte:

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld;

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 2 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 1 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels), of bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn aan categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1';
  • b. bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 2 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels), of bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn aan categorie 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • c. bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 3.1 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels), of bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn aan categorie 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • d. een sporthal;
  • e. uitsluitend water, oevers, groen, duikers en dammen ter plaatse van de aanduiding 'water';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. bedrijfsgebonden kantoren, met een bruto vloeroppervlak van minder dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf;
  • g. productiegebonden detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen, ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie;
  • h. groen en water;
  • i. wegen en paden;
  • j. parkeren;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen, waaronder een trafo, rioolgemaal en leidingen;
  • m. straatmeubilair;

met de daarbij behorende:

  • n. erven en terreinen;
  • o. gebouwen;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van gebouwen tot alle bouwperceelsgrenzen ten minste 5 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van een bouwperceel dient minimaal 1.000 m2 te bedragen;
  • c. per bouwperceel mag niet meer dan 70% worden bebouwd;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte - 2' mag niet meer bedragen dan 8 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 7 m voor kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten;
  • b. 4 m voor reclame- en informatiezuilen;
  • c. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf;
  • d. 2,5 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.3 Mechanische ventilatie

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, mag pas worden verleend indien in voldoende mate is aangetoond dat het gebouw wordt voorzien van een afschakelbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Externe veiligheid - vluchtmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.

3.3.2 Externe veiligheid - mechanische ventilatie

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afschakelbaarheid van mechanische ventilatie.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 sub d voor een afwijking van de toegestane hoogte met ten hoogste 1,50 m, mits geen onevenredige hinder voor de aangrenzende percelen wordt veroorzaakt;
  • b. lid 3.2.1 sub a onder 1 voor het toestaan van een kortere afstand van gebouwen bouwperceelsgrenzen, mits geen onevenredige hinder voor de aangrenzende percelen wordt veroorzaakt;
  • c. lid 3.2.1 sub d voor het toestaan van een bouwhoogte van gebouwen tot maximaal 20 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte - 1'.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG-installatie is niet toegestaan.

3.5.2 Sporthal

Binnen de aanduiding 'wetgevingszone – sporthal' is maximaal één sporthal met een maximale omvang van 2.000 m2 bvo toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten die vallen onder categorie 3.2 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels), mits deze naar aard en omvang gelijk te stellen zijn aan categorie 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. groenblauwe hoofdstructuur: landschappelijke, ecologische en recreatieve waarden;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. oevers en waterberging;
  • e. natuureducatie;
  • f. uitsluitend water, oevers, duikers en dammen ter plaatse van de aanduiding 'water';
  • g. in ieder geval een ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. speelvoorzieningen;
  • i. wegen en parkeervoorzieningen;
  • j. paden, tunnels en bruggen voor langzaam verkeer, al dan niet ondergronds;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen, waaronder leidingen;
  • m. vlonders en steigers;
  • n. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan:

  • a. 20 m voor palen, lichtmasten, vlaggenmasten, installaties ten behoeve van recreatie, beeldende kunstwerken en reclame-installaties;
  • b. 40 m voor installaties ten behoeve van (tele)communicatie;
  • c. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • d. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.2 Bouwverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - nader onderzoek bodemkwaliteit' geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals bedoeld in lid 4.2.1 alleen kan worden verleend indien door middel van een bodemonderzoek is aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - nader onderzoek bodemkwaliteit' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

4.3.2

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

4.3.3

Een vergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wordt uitsluitend verleend indien door middel van een door de aanvrager van de vergunning te overleggen bodemonderzoek is aangetoond dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

Artikel 5 Recreatie - Volkstuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een volkstuinencomplex;

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bouwwerken, zoals een kas, bergingen;
  • e. groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • f. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. binnen de bestemming mogen een verenigingsruimte en een gezamenlijke bergruimte worden gebouwd, met een maximale oppervlakte van 200 m2;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen binnen de bestemming mag niet meer bedragen dan 3,20 m;
  • c. per volkstuin mag worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 24 m2;
  • d. per volkstuin mogen bijgebouwen worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 16 m2 en een maximale bouwhoogte van 2,40 m;
  • e. de gebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling tenminste 25° en ten hoogste 60° mag bedragen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 2 m voor terreinafscheidingen;
    • 2. maximaal 7 m voor palen en masten;
    • 3. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van een verenigingsgebouw en werkplaats buiten de aangeduide bouwvlakken, met dien verstande dat de overschrijding van de bouwvlakken tot ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bouwvlakken mag plaatsvinden.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Het is niet toegestaan om de gronden met de bestemming 'Recreatie - Volkstuin' te gebruiken voor permanente bewoning.

5.4.2 Parkeren

Parkeren dient in zijn geheel opgelost te worden binnen het bestemmingsvlak, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen zoals bepaald in artikel 16.6.

Artikel 6 Verkeer - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebiedsontsluitingswegen, inclusief busbanen;
  • b. bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. in ieder geval water ter plaatse van de aanduiding 'water';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. ambulante detailhandel;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen, al dan niet (half) ondergronds;
  • h. paden;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen, waaronder leidingen;
  • k. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.1.2

De wegen dienen te worden uitgevoerd met asfaltverharding met een minimale geluidsreductie van 3 dB.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen en overkappingen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10 m² per object, met dien verstande dat de oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van ambulante detailhandel niet meer dan 25 m² per vestiging mag bedragen en ten hoogste twee vestigingen zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde (uitgezonderd overkappingen)

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (uitgezonderd overkappingen), de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 m voor palen, lichtmasten, vlaggenmasten, beeldende kunstwerken en reclame-installaties;
    • 2. 6 m voor geluidwerende voorzieningen;
    • 3. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 4. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Verkeer - Railverkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur;
  • d. in ieder geval een (fiets)tunnel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - tunnel;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen, waaronder leidingen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.1.2

De as van de spoorweg moet liggen binnen 1 m afstand ter weerszijden van het figuur 'as van de weg'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 20 m2 per object;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag maximaal 3 m bedragen; deze bouwhoogte wordt gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of overkappingen, dat de bouwhoogte maximaal 15 m mag bedragen.

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis gebonden beroepen;
  • c. bedrijfsmatige activiteiten (zie lid 8.6 sub b);

met daaraan ondergeschikt:

  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven;
  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal;
  • c. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) is aangegeven.

8.2.2 Erfbebouwing

Op ieder perceel met een woning mogen in het achtererfgebied aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel niet meer bedraagt dan 60 m2;
  • b. indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1000 m², mag - in afwijking van het bepaalde onder a - de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. 50% van het zijerf en 50% van het achtererf onbebouwd dient te blijven;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • f. aan de achterzijde van de woning, vanaf de oorspronkelijke achtergevel van de woning, een aan- of uitbouw gerealiseerd mag worden met een maximale diepte van 3 m;
  • g. alle erfbebouwing op het zijerf dat grenst aan openbaar gebied tenminste op 3 m afstand van de perceelsgrens geplaatst dient te worden;
  • h. alle erfbebouwing op het zijerf op tenminste 1 m achter het verlengde van de voorgevellijn geplaatst dient te worden;
  • i. de breedte van aan- en uitbouwen op het zijerf niet meer bedraagt dan 3 m;
  • j. dakterrassen niet zijn toegestaan.

8.2.3 Bestaande erfbebouwing

Bestaande legale erfbebouwing die niet voldoet aan de maatvoering als bedoeld in lid 8.2.2 mag worden gehandhaafd en herbouwd waarbij de bestaande maatvoering als maximale maatvoering geldt en de situering van het gebouw niet mag worden gewijzigd.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • 1. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf en 2 m op het zij- en achtererf;
  • 2. 6 m voor palen en vlaggenmasten;
  • 3. 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op het voorerf en 3 m op het zij- en achtererf.

8.2.5 Mechanische ventilatie

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, mag pas worden verleend indien in voldoende mate is aangetoond dat het gebouw wordt voorzien van een afschakelbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.

8.3 Nadere eisen
8.3.1 Externe veiligheid - vluchtmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.

8.3.2 Externe veiligheid - mechanische ventilatie

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afschakelbaarheid van mechanische ventilatie.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2.2 voor de bouw van een berging op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 mag bedragen;
    • 3. de afstand tot het openbaar gebied tenminste 0,25 m moet bedragen.

8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1

Het is toegestaan om een deel van de woning of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) te gebruiken, met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben; het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het wooneenheid voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • f. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.

8.5.2

Het is verboden hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen te gebruiken als kantoor- en praktijkruimte voor aan huis gebonden beroepen of voor bedrijfsactiviteiten of voor horeca, met dien verstande dat onder dit verbod niet valt het medegebruik van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen als kantoor- en praktijkruimte voor aan huis gebonden beroepen, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het vloeroppervlak van de kantoor- en praktijkruimte niet groter is dan 40% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m²;
  • c. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn;
  • d. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimte kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

8.6 Afwijking van de gebruiksregels
8.6.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 8.5 en toestaan dat hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden gebruikt voor:

  • a. voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. het vloeroppervlak voor de bedrijfsactiviteiten niet groter is dan 40% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m²;
    • 4. de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
    • 5. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;
    • 6. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid;
    • 7. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn;
    • 8. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet;
  • b. bedrijfsactiviteiten, voor zover het een bouwperceel betreft dat is gelegen langs Haantje en/of de Sionsweg, uitsluitend in de vorm van ambachtelijke bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en het kweken van gewassen, met daarbij behorende ondergeschikte detailhandel en horeca activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. de oppervlakte van het bouwperceel 1000 m² of meer bedraagt;
    • 4. de brutovloeroppervlakte van de bedrijfsactiviteiten niet groter is dan 80 m²;
    • 5. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid;
    • 6. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn.

8.6.2 Bed & Breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van de bed & breakfast maximaal 7 bedraagt.

Artikel 9 Woongebied

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. wonen in combinatie met een zorgfunctie;
  • c. aan huis gebonden beroepen;
  • d. één school voor basisonderwijs en een kinderopvang;
  • e. een sporthal;
  • f. uitsluitend water, oevers, groen, duikers en dammen ter plaatse van de aanduiding 'water';
  • g. in ieder geval een ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. dienstverlening;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. gebiedsontsluitingswegen, inclusief busbanen;
  • k. bruggen, viaducten en tunnels ten behoeve van kruisende infrastructuur;
  • l. parkeervoorzieningen, al dan niet (half) ondergronds;
  • m. speelvoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen, waaronder een rioolgemaal en leidingen;
  • o. wegen en paden;
  • p. geluidwerende voorzieningen;
  • q. bermen en beplanting;
  • r. straatmeubilair;

met de daarbij behorende:

  • s. tuinen en erven;
  • t. gebouwen;
  • u. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. binnen de bestemming mogen maximaal 1.000 woningen worden gebouwd;
  • c. van het aantal woningen binnen de bestemming worden ten minste 10% sociale huurwoningen gebouwd;
  • d. de goothoogte van de grondgebonden woningen mag maximaal 6 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de grondgebonden woningen mag maximaal 11 m bedragen;
  • f. voor grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen, geldt dat:
    • 1. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 1,5 m bedraagt, tenzij het de zijgevel betreft van een twee-onder-éénkapwoning die aan de andere twee-onder-éénkapwoning grenst; alsdan mag het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan;
    • 2. de afstand van het hoofdgebouw tot achterste perceelsgrens ten minste 6 m bedraagt;
    • 3. de diepte van het hoofdgebouw maximaal 15 m bedraagt;
  • g. voor grondgebonden woningen in de vorm van aaneengebouwde woningen, geen patiowoningen zijnde, geldt dat de diepte van het hoofdgebouw maximaal 12 m bedraagt;
  • h. de bouwhoogte van gestapelde woningen en van hoofdgebouwen ten behoeve van de niet-woonfuncties zoals bedoeld in lid 9.1.1, mag maximaal 35 m bedragen;
  • i. voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat:
    • 1. maximaal 40% van het oppervlak mag worden bebouwd;
    • 2. maximaal 20% van het oppervlak mag worden bebouwd met een bouwhoogte van meer dan 15 m.

9.2.2 Erfbebouwing

Op ieder perceel met een woning mogen in het achtererfgebied aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel niet meer bedraagt dan 60 m2;
  • b. 50% van het zijerf en 50% van het achtererf onbebouwd dient te blijven;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag, vermeerderd met 0,25 m tot een maximum van 4 m;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • e. aan de achterzijde van de woning, vanaf de grens van het bouwvlak of, indien die niet aanwezig is, vanaf de oorspronkelijke achtergevel van de woning, een aan- of uitbouw gerealiseerd mag worden met een maximale diepte van 3 m;
  • f. alle erfbebouwing op het zijerf dat grenst aan openbaar gebied tenminste op 3 m afstand van de perceelsgrens geplaatst dient te worden;
  • g. alle erfbebouwing op het zijerf op tenminste 1 m achter het verlengde van de voorgevellijn geplaatst dient te worden;
  • h. de breedte van aan- en uitbouwen op het zijerf niet meer bedraagt dan 3 m;
  • i. voor percelen grenzend aan de aanduiding 'Water' geldt dat er in een strook met een diepte van 5 meter, gemeten vanuit de aanduiding 'Water' geen erfbebouwing is toegestaan.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
    • 1. 10 m voor palen, lichtmasten, vlaggenmasten, beeldende kunstwerken en reclame-installaties;
    • 2. 6 m voor geluidwerende voorzieningen;
    • 3. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 4. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen.
  • b. indien een bouwperceel grenst aan de aanduiding 'Water' zijn er in een strook met een diepte van 4 meter, gemeten vanuit de aanduiding 'Water' geen erf- en terreinafscheidingen toegestaan. Ter plaatse zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 1 m.

9.2.4 Mechanische ventilatie

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, mag pas worden verleend indien in voldoende mate is aangetoond dat het gebouw wordt voorzien van een afschakelbare mechanische ventilatie, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen bij calamiteiten.

9.2.5 Trillingen

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – trillingen' mag niet worden gebouwd.

9.3 Nadere eisen
9.3.1 Externe veiligheid - vluchtmogelijkheden

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de uitpandige vluchtroutes, en de bereikbaarheid voor de brandweer, voor zover dit niet elders in dit plan is vastgelegd, nadere eisen stellen aan:

  • a. vluchtmogelijkheden en de situering van bouwwerken;
  • b. vluchtmogelijkheden en de inrichting van terreinen/openbare ruimte;
  • c. vluchtmogelijkheden en het bebouwd oppervlak van gebouwen;
  • d. vluchtmogelijkheden en het vloeroppervlak van gebouwen.

9.3.2 Externe veiligheid - mechanische ventilatie

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter bescherming van de blootstelling aan toxische gassen, nadere eisen stellen aan de afschakelbaarheid van mechanische ventilatie.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.2.1 onder d ten behoeve van een afwijking van niet meer dan 2 m.
  • b. het bepaalde in lid 9.2.2 voor de bouw van een berging op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. een berging op het voorerf uitsluitend is toegestaan indien de achtertuin niet via een achterpad bereikbaar is of niet via openbaar toegankelijk gebied bereikbaar is;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
    • 3. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 mag bedragen;
    • 4. de afstand tot het openbaar gebied tenminste 0,25 m moet bedragen;
  • c. het bepaalde in lid 9.2.5 en een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor woningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - trillingen' verlenen, indien is aangetoond dat aan de streefwaarden voor de maximale trillingssterkte Vmax en de gemiddelde trillingssterkte Vper voor nieuwe situaties van de SBR-richtlijn deel B wordt voldaan;
  • d. het bepaalde in lid 9.2.5 en 9.4 onder c en toestaan dat niet aan de genoemde streefwaarden wordt voldaan, indien alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen en uit een ontwerpafhankelijk onderzoek blijkt dat tenminste aan de streefwaarden voor de maximale trillingssterkte Vmax en de gemiddelde trillingssterkte Vper voor bestaande situaties van de SBR-richtlijn deel B wordt voldaan.

9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Terrassen

Het is toegestaan om bij percelen grenzend aan water over maximaal 1/3 deel van de oeverlengte van het perceel een terras te realiseren, met dien verstande dat het terras ten minste 0,4 m boven het waterpeil moet worden aangelegd.

9.5.2 Inwoning

Het is toegestaan om een deel van de woning of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning) te gebruiken, met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een wooneenheid aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. per wooneenheid maximaal één situatie van inwoning ten behoeve van mantelzorg is toegestaan;
  • e. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de wooneenheid, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de wooneenheid dient te hebben; het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het wooneenheid voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
  • f. maximaal 75 m2 van het hoofdgebouw en/of bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning.

9.5.3 Aan huis gebonden beroep

Het is verboden om woningen, alsmede aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bij een woning te gebruiken als kantoor- en praktijkruimte voor aan huis gebonden beroepen of voor bedrijfsactiviteiten of voor horeca, met dien verstande dat onder dit verbod niet valt het medegebruik van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen als kantoor- en praktijkruimte voor aan huis gebonden beroepen, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het vloeroppervlak van de kantoor- en praktijkruimte niet groter is dan 40% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m²;
  • c. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn;
  • d. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimte kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

9.5.4 Risicovolle en gevoelige functies

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • b. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • d. activiteiten uit kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • e. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG-installatie is niet toegestaan;

9.5.5 Voorwaardelijke verplichting akoestiek

Tot een gebruik in strijd met het plan, wordt in elk geval begrepen het gebruik van woningen of andere geluidgevoelige functies, als niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarde:

  • a. De (delen van) gevels van de betreffende hoofdgebouwen worden als dove gevel uitgevoerd (en in stand gehouden), behalve als de berekende geluidbelasting (uitgaande van de realisatie van alle bebouwing in het plan) op de betreffende (delen van) gevels niet méér bedraagt dan de in de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden of de verleende hogere waarden. Ook is het toegestaan om een bouwkundige oplossing toe te passen (en in stand te houden) waarmee de geluidbelasting op de gevel kan worden teruggebracht tot maximaal de betreffende grenswaarde of verleende hogere waarde;
  • b. indien de berekende geluidbelasting bedoeld onder a meer bedraagt dan de in de Wet geluidhinder gestelde grenswaarde, dient de woning ten minste over één geluidluwe gevelzijde te beschikken waaraan een buitenruimte kan worden gesitueerd waar de cumulatieve geluidbelasting niet meer bedraagt dan 58 dB.

9.5.6 Sporthal

Binnen de aanduiding 'wetgevingszone – sporthal' is maximaal één sporthal met een maximale omvang van 2.000 m2 bvo toegestaan.

9.6 Afwijking van de gebruiksregels
9.6.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 9.5:

  • a. en toestaan dat hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. het vloeroppervlak voor de bedrijfsactiviteiten niet groter is dan 40% van het gezamenlijk vloeroppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m²;
    • 4. de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
    • 5. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;
    • 6. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid;
    • 7. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn;
    • 8. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet.
  • b. voor bedrijfsactiviteiten van de in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels, opgenomen categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
    • 4. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;
    • 5. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid;
    • 6. de onderneming wordt gedreven door degenen die op het perceel woonachtig zijn;
    • 7. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten.

9.6.2 Bed & Breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. deze functie plaatsvindt binnen de op het moment van het toestaan van de afwijking bestaande bebouwing;
  • b. het bruto vloeroppervlak ten behoeve van bed & breakfast maximaal 120 m² bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m² mag bedragen;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. het aantal slaapplaatsen ten behoeve van de bed & breakfast maximaal 7 bedraagt.

9.6.3 Oeverzone

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 9.5.1 voor een groter terras, mits een positief advies is ontvangen van de waterbeheerder en een positief advies is gegeven door de gemeentelijk stedenbouwkundige.

Artikel 10 Leiding - Gas

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

10.1.2

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

10.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in lid 10.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in lid 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1

Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in lid 10.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

10.5.2

Het bepaalde in lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

10.5.3

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

10.5.4

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 11 Leiding - Hoogspanning

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse leiding hoogspanning en de daarbij behorende voorzieningen.

11.1.2

De belangen van de in lid 11.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

11.2 Bouwregels
11.2.1

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. er mag uitsluitend ten behoeve van de leiding hoogspanning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

11.2.2

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen geldt, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van die andere bestemmingen, dat er niet mag worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, onder de volgende voorwaarden:

  • a. door het bouwen wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  • b. vooraf dient advies te worden ingewonnen van de leidingbeheerder.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 11.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

11.4.2

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

11.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 11.4.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een afvalwatertransportleiding en de daarbij behorende voorzieningen.

12.1.2

De belangen van de in lid 12.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

12.2 Bouwregels
12.2.1

Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. er mag uitsluitend ten behoeve van de afvalwatertransportleiding worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

12.2.2

Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen geldt, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van die andere bestemmingen, dat er niet mag worden gebouwd.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, onder de volgende voorwaarden:

  • a. door het bouwen wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
  • b. vooraf dient advies te worden ingewonnen van de leidingbeheerder.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 12.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen of egaliseren van de gronden;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

12.4.2

Het bepaalde in lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

12.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 12.4.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 13 Waarde - Archeologie

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

13.1.2

De belangen van de in lid 13.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

13.2 Bouwregels

Op of de in lid 13.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor bebouwing ten dienste van andere daar voorkomende bestemmingen, indien:

  • a. uit een door de aanvrager van een reguliere bouwvergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat de bouw geen onevenredige gevolgen heeft voor deze archeologische waarden;
  • b. uit een door de aanvrager van een reguliere bouwvergunning te overleggen rapport of andere informatiebron de archeologische waarden van gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat de bouw wel gevolgen heeft voor deze archeologische waarden, mits aan de bouwvergunning één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 13.1 de volgende werken, geen bouwwerken of overkappingen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,30 m onder het maaiveld;
  • d. het ophogen van gronden hoger dan 0,50 m boven het maaiveld.

13.4.2

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

13.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 13.4.1 wordt uitsluitend verleend indien uit een door de aanvrager van de aanlegvergunning te overleggen rapport of andere beschikbare informatiebron de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag mogelijk kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en hieruit blijkt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 14 Waterstaat - Waterkering

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterkering, waterberging en waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen.

14.1.2

De belangen van de in lid 14.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

14.2 Bouwregels
14.2.1

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde dubbelbestemming geldt dat er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 m.

14.2.2

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen geldt, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van die andere bestemmingen, dat er niet mag worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, onder de volgende voorwaarden:

  • a. door het bouwen wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de belangen van de waterkering en de waterhuishouding;
  • b. een vergunning is verkregen van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene bouwregels

16.1 Geluidzone - industrie 1

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 1' is de bouw van geluidsgevoelige objecten uitsluitend toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde grenswaarden of de verleende hogere waarden.

16.2 Geluidzone - industrie 2

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie 2' is de bouw van geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, niet toegestaan.

16.3 Milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geurzone' zijn uitsluitend type 2 geurgevoelige objecten en type 3 geurgevoelige objecten toegestaan, met uitzondering van woningen; type 1 geurgevoelige objecten zijn uitgesloten.

16.4 Veiligheidszone - bevi

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden gerealiseerd.

16.5 Nutsvoorzieningen
  • a. Binnen het plangebied zijn nutsvoorzieningen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 15 m2 en tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a voor een nutsvoorziening tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 en tot een bouwhoogte van maximaal 4 m, waarbij in elk geval de aspecten als genoemd in sub b, onder 1 t/m 5 overwogen dienen te worden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a voor een verdeelstation tot een oppervlakte van 36 m2, tot een bouwhoogte van maximaal 3,5 m en met een kelder tot 2 m diepte, waarbij in elk geval de aspecten als genoemd in sub b, onder 1 t/m 5 overwogen dienen te worden.

16.6 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, zoals toegestaan op grond van Hoofdstuk 2, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in de parkeereis overeenkomstig de volgende parkeernormen, met inachtneming van dubbelgebruik, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte:
    • 1. voor het bewonersparkeren per woning dient te worden voldaan aan de parkeernormen per woningtype zoals opgenomen in bijlage 3;
    • 2. minimaal 0,2 parkeerplaatsen per woning voor bezoekersparkeren;
    • 3. minimaal 0,05 parkeerplaatsen per woning voor deelauto's;
    • 4. minimaal 1,15 parkeerplaatsen per 10 volkstuinen;
    • 5. minimaal 0,75 parkeerplaatsen per klaslokaal (exclusief kiss & ride);
    • 6. minimaal 1,1 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo van een kinderdagverblijf;
    • 7. voor overige functies dient te worden voldaan aan de parkeernormen overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011' of de rechtsopvolger(s) daarvan;
  • b. van het bepaalde onder a kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. indien de parkeereis, zoals bedoeld onder a, mede parkeerplaatsen voor deelauto's omvat, dient de houder van de omgevingsvergunning daarop deelauto's beschikbaar te (laten) stellen voor de bewoners van de woningen;
  • d. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

16.7 Waterdicht bouwen

Indien wordt gebouwd onder peil, dient waterdicht gebouwd te worden.

16.8 Waterveilig bouwen

Bij het bouwen van bouwwerken ten behoeve van kwetsbare functies voor wateroverlast, zoals energievoorzieningen en communicatievoorzieningen, dienen deze op voldoende hoogte (+0,2 NAP) te worden gebouwd teneinde bij falend watersysteem of dijkdoorbraak te kunnen blijven functioneren.

16.9 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  • 1. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - watercompensatie' is het bebouwen van de gronden toegestaan, indien voorafgaand aan de oplevering van de bebouwing is voorzien in de aanleg en instandhouding van waterberging, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt maximaal 110.000 m2 verharding gerealiseerd binnen de aanduiding 'overige zone - watercompensatie';
    • b. de waterberging kent een omvang van minimaal 21.000 m2 oppervlaktewater, én 1.930 m3 al dan niet in de vorm van oppervlaktewater;
    • c. de waterberging mag alleen worden gerealiseerd in het plangebied van dit bestemmingsplan voor zover gelegen ten noordoosten van de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' en het gebied 'Pasgeld-Oost' zoals aangeduid in bijlage 2 bij deze regels;
    • d. van het oppervlaktewater zoals bepaald onder b mag maximaal 5.000 m2 worden gerealiseerd in het gebied 'Pasgeld-Oost' zoals aangeduid in bijlage 2 bij deze regels;
    • e. van het oppervlaktewater zoals bepaald onder b dient minimaal 19.000 m2 te worden gerealiseerd binnen de aanduiding 'overige zone - watercompensatie';
    • f. er is sprake van een goed functionerend watersysteem vastgelegd in een waterhuishoudkundig plan;
    • g. wanneer als gevolg van een gefaseerde ontwikkeling van het gebied op enig moment redelijkerwijs (nog) niet aan de totale omvang van de waterberging kan worden voldaan, er sprake dient te zijn van een evenwicht tussen de hoeveelheid te realiseren verharding en de hoeveelheid waterberging, binnen een goed functionerend watersysteem;
  • 2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid, sub a, b en e, onder de voorwaarde dat het belang van de waterhuishouding met betrekking tot het watersysteem, de waterkwaliteit en waterkwantiteit niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. Bij het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning bedoeld in het tweede lid vraagt het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies van de waterbeheerder;
  • 4. Het bevoegd gezag betrekt het schriftelijk advies van de waterbeheerder bij het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning bedoeld in het tweede lid.

Artikel 17 Algemene gebruiksregels

17.1 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval beschouwd:

  • a. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de parkeernormen zoals bepaald in artikel 16.6 onder a, tenzij de aard en omvang van het gebruik niet leidt tot significante parkeerbehoefte;
  • b. het gebruik van gronden als opslag-, stort, lozings-, of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • d. het gebruik van bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - watercompensatie' indien niet is voorzien in de aanleg en instandhouding van oppervlaktewater conform artikel 16.9.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan voor:

  • a. het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen, met maximaal 10%;
  • b. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met maximaal 20%;
  • c. het bouwen van installaties ten behoeve van (tele)communicatie tot maximaal 40 m;
  • d. het toestaan van een kleinere afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens, tot een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 1 m, mits het bouwvlak zulks toestaat.

Artikel 19 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het aanpassen van de onderlinge begrenzing tussen bestemmingen voor geringe afwijkingen van een weg, watergang, groenstrook of terrein, indien bij de definitieve uitmeting en verkaveling blijkt dat deze geringe afwijkingen vanwege het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, met dien verstande, dat de aanpassing van de bestemmingsgrens niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • b. het vervallen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas', mits de betreffende gastransportleiding buiten gebruik is gesteld of is verwijderd;
  • c. het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Alvorens toepassing te verlenen aan deze wijzigingsbevoegdheid winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de leiding;
  • d. het plaatsen van een installatie voor reclamedoeleinden, met een bouwhoogte van niet meer dan 25 m;
  • e. de begrenzing en/of ligging van de bestemming 'Verkeer - 2' met ten hoogste 20 m;
  • f. de begrenzing en/of ligging van het tracé van een leiding met ten hoogste 25 m;
  • g. het toestaan van een sporthal en fitnessruimte ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – sporthal' met een maximale omvang van 3.000 m2 bvo, met dien verstande dat deze bevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien:
    • 1. dit ruimtelijk inpasbaar is, gelet op:
      • de kwaliteit van het openbare gebied, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
      • de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van het betreffende perceel en de aangrenzende percelen en bouwwerken;
      • de verkeersveiligheid;
      • de sociale veiligheid;
      • het gewenste voorzieningenniveau;
    • 2. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
      • luchtkwaliteit;
      • parkeerbehoefte;
      • geluid;
      • bodemkwaliteit;
      • watertoets;
      • archeologie;
      • externe veiligheid (afweging van het groepsrisico);
      • ecologie, toetsing Wet natuurbescherming;
      • economische uitvoerbaarheid en kostenverhaal.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
20.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

20.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

20.1.3

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik
20.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.2.4

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (bestemmings)plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Pasgeld-West".