Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a 'H2 Conversiepark 2' |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.TAM901H2Conversie-on01 |
Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: HbR) heeft de ambitie om de haven te laten groeien naar een belangrijke hub in de waterstofeconomie. Op 27 oktober 2023 is de bouw van het nationale waterstofnetwerk, dat begint in de Rotterdamse haven, officieel van start gegaan. In lijn hiermee is HbR voornemens om op het Distripark Maasvlakte het waterstof (hierna: H2) Conversiepark 2 planologisch mogelijk te maken.
Binnen dit H2 Conversiepark 2 zal door middel van elektrolyse waterstof geproduceerd worden. De geproduceerde waterstof zal vervolgens via buisleidingen worden afgevoerd. Ook de rest- en bijproducten moeten op deze locatie worden opgeslagen, verwerkt en afgevoerd. Tevens zal de opslag van waterstof mogelijk worden gemaakt. Verder zal ook sprake zijn van energie-opslagsystemen.
Ruimtelijk kader
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Sindsdien bezit elke gemeente een omgevingsplan, het omgevingsplan van rechtswege. Dit omgevingsplan bestaat uit een tijdelijk deel en een nieuw deel. Het nieuwe deel mag door gemeenten geleidelijk worden ingevuld in de overgangsperiode tot 1 januari 2032. De gemeente Rotterdam heeft nog geen invulling gegeven aan het nieuwe deel.
Het tijdelijk deel van het omgevingsplan bestaat uit (ruimtelijke) regels uit voormalige bestemmingsplannen, enkele gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat (rijksregels). Voor het plangebied waar het H2 Conversiepark 2 is voorzien gelden op grond van het voormalige bestemmingsplan “Maasvlakte 2 (2018)” de bestemmingen 'Bedrijf-7', 'Verkeer' en 'Waarde-Archeologie 2'. Op grond van deze bestemming zijn ter plaatse distributieactiviteiten, de op- en overslag van containers en activiteiten ten behoeve van de scheepvaart en haven toegestaan. De beoogde activiteiten behorend bij het H2 Conversiepark 2 zijn niet mogelijk binnen de bouw en gebruiksregels. Het Havenbedrijf Rotterdam wil daarom wijzigingen aanbrengen in het vigerende omgevingsplan om een nieuw ruimtelijk kader te creëren waarbinnen de realisatie van het beoogde H2 Conversiepark 2 planologisch is toegestaan. Om deze reden is dit TAM-omgevingsplan opgesteld.
Het H2 Conversiepark 2 is voorzien op een terrein van circa 20 hectare tussen de Malakkastraat en Otrantostraat op de Maasvlakte 2, binnen het kadastraal perceel RTD12-AM-1187. Het plangebied is globaal weergegeven in figuur 1. In de huidige situatie omvat het plangebied braakliggend terrein aangrenzend aan het Kramer Delta Depot op de Maasvlakte.
Figuur 1: Globale ligging plangebied
Voor het plangebied gelden op grond van het voormalige bestemmingsplan “Maasvlakte 2 (2018)” (onherroeppelijk, vastgesteld d.d. 6 september 2018) de bestemmingen 'Bedrijf-7', 'Verkeer', 'Waarde – Archeologie 2' en 'Leiding - Leidingstrook'. Dit is te zien in figuur 2.
Op grond van de bestemming 'Bedrijf - 7' zijn ter plaatse distributieactiviteiten, de op- en overslag van containers en activiteiten ten behoeve van de scheepvaart en haven toegestaan. De bestemming 'Verkeer' is hoofdzakelijk bedoeld voor verkeersfuncties, nuts-, groen- en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige functies en kabels en (buis)leidingen. De bestemming 'Archeologie - 2' is bedoeld om de archeologische belangen in het plangebied te beschermen. Hierin is bepaald dat voor het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 200 m2, dat in ongeroerde bodem dieper rijkt dan 7 meter beneden NAP, een archeologisch rapport moet worden voorgelegd.
Door het plangebied ligt tevens het inpassingsplan 'Net op zee Nederwiek 2' met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning', te zien in figuur 3. Dit inpassingsplan en de dubbelbestemming zijn voorzien voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding van het windenergiegebied Nederwiek naar het converterstation op de Maasvlakte en het ondergronds kabeltracé van het converterstation naar het hoogspanningsstation Amaliahaven.
De beoogde activiteiten behorend bij het H2 Conversiepark 2 zijn niet mogelijk binnen de vigerende bestemmingen van het vigerende omgevingsplan. Deze activiteiten vallen onder chemische industrie.
Figuur 2: plangebied t.o.v. huidige bestemmingen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3: ligging inpassingsplan Net op zee Nederwiek 2
Segmentindeling
Bedrijven binnen het havengebied worden ingedeeld per productgroep, zogenaamde segmenten, die volgens een bepaalde systematiek zijn geclusterd, zie tabel 1. Deze indeling wordt ook in andere delen van het Rotterdams havengebied toegepast.
Tabel 1: indeling segmenten
Op de planlocatie geldt nu het deelsegment 'empty depots', waarvoor conform de SVBP 2012 - standaard de bestemming 'Bedrijf - 7' in het voormalig bestemmingsplan is opgenomen. Dit deelsegment biedt ruimte voor opslag van lege containers en hier kunnen services worden uitgevoerd zoals inspectie, reiniging en schadeafhandeling van containers. Waterstofproductie valt hier niet onder.
Het deelsegment waar de activiteiten wel in passen is chemische en biobased industrie. Het voorliggende omgevingsplan voorziet daarmee enkel in een aanpassing van de gebruiksregels voor het type industrie dat is toegestaan en niet in een uitbreiding van industriële activiteiten.
Aan de gebruiksregels wordt daarom toegevoegd dat binnen het plangebied activiteiten zijn toegestaan binnen de chemische industrie met de bijbehorende be- en verwerking.
Het TAM-omgevingsplan bestaat uit regels, een verbeelding, een toelichting en onderzoeken als bijlagen. Onderhavige toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.
De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. In hoofdstuk 2 staat een beschrijving van de huidige situatie op de locatie van het planvoornemen en een beschrijving van de ontwikkeling die is voorzien. In hoofdstuk 3 en 4 wordt vervolgens het planvoornemen getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Een toets aan de verschillende omgevingsaspecten is terug te vinden in hoofdstuk 5, waarna in hoofdstuk 6 het kostenverhaal wordt beschreven, in hoofdstuk 7 de handhaving, in hoofdstuk 8 de participatie en in hoofdstuk 9 de uitwerking in het omgevingsplan.
Historie
Het plangebied is gelegen op Maasvlakte 2, onderdeel van het Rotterdams havengebied. Dit is het nieuwste haven- en industriegebied van Rotterdam en werd in 2013 officieel in gebruik genomen. Het is direct naast Maasvlakte 1 gelegen en staat in open verbinding met de Noordzee.
Bestaande functies
Op de Maasvlakte zijn diverse havengerelateerde activiteiten te vinden, waaronder een containercluster en grootschalige bulkoverslagbedrijven (olie, gas en kolen).
Direct ten zuiden van het plangebied is het Emplacement Maasvlakte Zuid in voorbereiding. Dit spooremplacement is een uitbreiding van het bestaande emplacement en is bedoeld om goederen die binnenkomen in de haven per trein verder te kunnen vervoeren naar het achterland.
Verder is op de Maasvlakte 2 al een H2 conversiepark in aanbouw. Dit is naar verwachting gereed in 2030.
Het plangebied zelf is op dit moment een braakliggend terrein tussen de Malakkastraat in het zuiden en de Ormoesstraat in het noorden. Aan de noordzijde bevindt zich momenteel ook een ander braakliggend perceel. In het oosten en zuidoosten wordt het plangebied begrensd door distributieactiviteiten en een empty depot. De Westgrens betreft een sloot met aangrenzend een weg in aanleg.
Het terrein bestaat uit open zandstukken, kleine zandduintjes en gras en mos begroeiing, zoals te zien in figuur 4. Op sommige delen is opschot van duindoorn aanwezig. In de noordwesthoek zijn stukken met helm. In de zuidwestzijde is oppervlaktewater aanwezig dat in verbinding staat met de sloot buiten het plangebied. Het oppervlaktewater zal in de nieuwe situatie worden verplaatst.
Figuur 4: huidige situatie plangebied
Het voornemen is om het terrein in te richten als waterstoffabriek. Op het terrein wordt in de toekomst met behulp van elektrolyse waterstof geproduceerd. Bij elektrolyse wordt met behulp van elektrische energie, water (H2O) opgesplitst in waterstof (H2) en zuurstof (O2). Naar verwachting zal er op het H2 Conversiepark 2 maximaal 1400 MW aan elektrolysers worden opgesteld. Een groot deel van het terrein is in beginsel beschikbaar voor de winnaar van de aanbesteding voor het windpark op zee 'Windpark IJmuiden Ver'.
Stroomvoorziening
De stroom voor de elektrolyzers wordt opgewekt met windturbines op zee. Via kabels wordt deze stroom middels gelijkstroom naar Het AC/DC-station van TenneT op het H2 Conversiepark 1 getransporteerd. Hier wordt de stroom omgezet in hoog voltage wisselstroom (380kV). Via het reguliere verdeelstation van TenneT op de Maasvlakte wordt deze groene stroom aan het H2 Conversiepark 2 geleverd. Op de terreinen van de waterstofproducenten wordt deze stroom in transformatoren omgezet naar gelijkspanning en een lager voltage voordat het in de elektrolyzers gebruikt wordt voor de omzetting van water in waterstof en zuurstof.
Om een goede werking van de transformatoren te garanderen worden deze in een gesloten systeem intern gekoeld met olie. De ruimte waarin de transformatoren zijn opgesteld wordt (mechanisch) geventileerd.
De elektrolyzers zijn windgedreven. Om pieken en dalen in de stroomlevering op te vangen, bijvoorbeeld bij een gebrek aan wind op zee, wordt binnen het H2 Conversiepark 2 rekening gehouden met het kunnen plaatsen van diverse energie opslagsystemen.
Watersysteem
Naast elektrische energie, is gedemineraliseerd water een belangrijke voeding voor de elektrolysers. Het gedeminiraliseerd water dat wordt aangeleverd via leidingen, wordt verder behandeld in een elektrode-ionisatie (EDI) installatie om een zeer schone waterkwaliteit te bereiken, en daarna opgeslagen in een buffertank. Vanuit de tank wordt het met pompen gedistribueerd naar de fabriek. Dit water wordt via een ringleiding naar de elektrolysers gevoerd om het water dat is omgezet in waterstof en zuurstof aan te vullen. De waterstroom die vrijkomt als gevolg van de polishing wordt aan het koelwater toegevoegd. Het betreft nog steeds water dat 'schoner' is dan drinkwater.
Ondanks dat het water aangeleverd wordt door een externe leverancier, wordt er wel een strategische buffervoorraad aangehouden binnen de inrichting om de beschikbaarheid van gedemineraliseerd water te garanderen.
Waterstofzuiveringsinstallatie
Vanuit de bufferopslag wordt de waterstof naar een compressie-sectie gevoerd, waar het natte waterstofgas wordt gecomprimeerd. In de compressie-sectie vindt ook koeling van het gas plaats en verwijdering van condensaat.
Voor het drukvrij maken van de installatie, bij bijvoorbeeld de opstart of het stil leggen van de installatie, wordt er discontinu waterstof afgeblazen via het waterstofventilatiepunt. Een (lage) stikstofstroom vormt een barrière tegen zuurstofintrek in de ventilatieleiding. Daarnaast worden tijdens onvoorziene omstandigheden de elektrolyser, zuiveringsinstallatie, en waterstofcompressor vanwege veiligheidsredenen drukvrij gemaakt door waterstof met een stikstofstroom te ventileren naar de buitenlucht.
Waterstof kan ook worden verbrand. Hierbij is een fakkelinstallatie noodzakelijk.
Zuurstofzuiveringsinstallatie
Bij de productie van waterstof door elektrolyse komt ook het bijproduct zuurstof vrij. De vrijkomende zuurstof wordt naar de zuurstofzuiveringsinstallatie gevoerd. Hierin wordt eerst het condensaat verwijderd, waarna de zuurstofstroom wordt gekoeld en het condensaat wordt afgescheiden. Vervolgens wordt het gas gedroogd. De droge zuurstof wordt gecomprimeerd en via een buisleiding afgevoerd.
Wanneer de zuurstof niet kan worden gebruikt door derden wordt deze geventileerd. Dit zal, zeker in het begin, het geval zijn.
Stikstof
Stikstof is een inert gas dat gebruikt kan worden als spoelgas voor leidingen en voor het inertiseren van het waterstofsysteem tijdens onverwachte stillegging van de installatie.
Daarnaast wordt ook een beperkte stikstofflow op de waterstofventilatie gezet om een barrière te vormen tegen de zuurstofintrek in de ventilatieleiding. In verband hiermee wordt er stikstof opgeslagen op het H2 Conversiepark 2.
Koelwatersysteem
Om de elektrolyzers te koelen met water wordt een koelwatersysteem aangelegd. Voor het koelen wordt oppervlaktewater uit het Brielse Meer en het reststroompje van de polishing installatie gebruikt. Om indikking te voorkomen wordt een deel van het koelwater regelmatig vervangen. Het koelwater wordt via leidingen aangevoerd.
Afvoer van het blowdown water gaat via een leiding. Deze gaat naar een (nog te ontwikkelen) afvalwaterverzamelpunt bij de Amaliahaven. Dit is geen onderdeel van het omgevingsplan. Uitgangspunt hierbij is dat maximaal 1400 MW elektrolysers zijn opgesteld, daarbij zal ca. 475 m3/h koelwater worden geloosd.
Warmtesysteem
De warmte die vrijkomt bij de elektrolyzers kan (afhankelijk van de temperatuur) mogelijk worden uitgekoppeld. Hiervoor zijn faciliteiten voor warmte-uitkoppeling noodzakelijk. Daarom wordt binnen het H2 Conversiepark 2 ruimte gereserveerd voor warmteleidingen.
Overige opslag/faciliteiten
Binnen de inrichting wordt op verschillende manieren omgegaan met opslag. Er zijn verschillende bulkopslagen mogelijk:
Tenslotte wordt er binnen het plangebied ruimte geboden aan bedrijfsgebonden kantoren, (spoor)wegen en paden, nuts-, groen- en parkeervoorzieningen, erfafscheidingen en geluidwerende voorzieningen.
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan het relevante beleid en instructieregels van het Rijk en van de provincie. Ook de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier toegelicht.
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:
Met de ontwikkeling van het H2 Conversiepark 2 draagt HbR bij aan het bieden van ruimte voor de energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel en een sterke regio. Het initiatief sluit daarmee aan bij meerdere opgaven van het NOVI.
De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
De ontwikkeling van het H2 Conversiepark 2 past binnen de kenmerken en identitieit van de huidige omgeving. Het is het tweede H2 conversiepark op de Maasvlakte en past binnen de ambities om de haven te laten groeien naar een belangrijke HUB in de waterstofeconomie. De industriële activiteiten sluiten daarnaast aan bij het industrieterrein dat de Maasvlakte momenteel is.
In december 2023 is voor het NOVEX-gebied Rotterdamse haven een ontwikkelperspectief vastgesteld. Binnen dit NOVEX-gebied werken het Rijk (I&W, EZK, BZK, LNV) en de regio (provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam en DCMR) samen aan de transitie naar een duurzaam, circulair en klimaatneutraal Haven Industrieel Complex (HIC) Rotterdam. Het ontwikkelperspectief geeft richting aan strategisch ruimtelijke besluiten van de betrokken partijen en zet een stip op de horizon voor 2030 en 2050, met een doorkijk naar 2100.
De Rotterdamse haven is dé plek waar de energie-, grondstoffen- en materialentransitie vorm moeten krijgen. Met zijn unieke kenmerken zoals een hoge milieuclassificatie, goede multimodale ontsluiting en aanlanding van wind op zee speelt de haven een (inter) nationale sleutelrol bij het realiseren van de transities en de klimaatopgave. Hierdoor is de Rotterdamse haven in 2050 het meest duurzame haven- en industriecomplex ter wereld en daarmee blijft de haven internationaal concurrerend. Zo wordt perspectief geboden voor het duurzaam en toekomstbestendig verdienvermogen van de haven met lokale, regionale en (inter)nationale meerwaarde. Voor Maasvlakte 2 is reeds een klimaatadaptatiestrategie vastgesteld, welke ook bij deze ontwikkeling wordt toegepast.
De realisatie van een H2 Conversiepark draagt bij aan het kunnen behalen van de ambities uit het ontwikkelperspectief.
Het Bkl stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. In het Bkl staan instructieregels over het opstellen van omgevingsplannen. Het grootste deel bestaat uit instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (afdeling 5.1 Bkl). Het Bkl bevat ook enige instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving (afdeling 5.2 Bkl).
Ter plaatse van het plangebied gelden vier gebiedsaanduidingen volgend uit het Bkl:
Onderhavig planvoornemen ziet niet toe op het realiseren van windturbines en/of grootschalige elektriciteitsopwekking. Daarom zijn de eerste twee gebiedsaanduidingen niet relevant.
Wel geldt op grond van artikel 5.158 dat voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een locatie voor een kernenergiecentrale en het gebied binnen een straal van één km rondom die locatie, het omgevingsplan niet toe laat:
Een woonfunctie wordt niet toegestaan binnen het planvoornemen, dus lid a is niet relevant. De kantoren uit het planvoornemen kunnen worden gezien als een kwetsbaar gebouw. Door enkel het toestaan van bedrijfsgebonden kantoren en geen op zichzelfstaande kantoren kan worden gesproken over kwetsbare gebouwen met een functionele binding die noodzakelijk zijn voor een binnen het gebied toegelaten activiteit. Binnen het H2 Conversiepark 2 wordt ruimte geboden aan maximaal 3.000 m2 bedrijfsgebonden kantoor om het groepsrisico te beperken. Dit is in lijn de planregels van het voormalige bestemmingsplan Maasvlakte 2 (2018) dat deel uitmaakt van het omgevingsplan van rechtswege.
Figuur 5: gebiedsaanduiding Bkl "Locaties voor het gebied binnen een straal van één km rondom een kernenergiecentrale"
Op grond van artikel 5.161bc laat een omgevingsplan dat van toepassing is op het uitsluitingsgebied hyperscale datacentra geen hyperscale datacentrum toe. Ook dit verbod is daarom in de planregels geborgd.
Daarnaast staan om de Mainportontwikkeling Rotterdam en de daarbij horende natuurcompensatie veilig te stellen in artikel 5.140 Bkl aangewezen gebieden, waaronder het aanleggebied Maasvlakte 2. Het Bkl stelt via instructieregels voorwaarden aan wat de gemeente in de aanleggebieden en natuur- en recreatiegebieden kan toestaan in het omgevingsplan. De gemeente kan in de aanleggebieden alleen functies en activiteiten in het omgevingsplan toestaan die in overeenstemming zijn met de planologische kernbeslissing Mainportontwikkeling (artikelen 5.140 – 5.146 Bkl).
Conform artikel 5.141, lid 1, bevat een omgevingsplan dat van toepassing is op het aanleggebied voor Maasvlakte 2 voor een grondoppervlakte van ten hoogste 1.000 ha netto uitgeefbaar terrein de functie-aanduiding haven- en industrietterrein. In het vigerend omgevingsplan is geconcludeerd dat aan deze regel wordt voldaan. Middels onderhavige ontwikkeling wordt niet voorzien in een uitbreiding van het haven- en industrieterrein, maar enkel een wijziging van het soort industrie dat op de planlocatie is toegestaan. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat ook in de toekomstige situatie zal worden voldaan aan de bepaling uit artikel 5.141, lid 1 Bkl.
Artikel 5.141, lid 2 schrijft voor dat voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het aanleggebied voor Maasvlakte 2, het omgevingsplan voor locaties waarvoor dat omgevingsplan de functie-aanduiding haven- en industrieterrein bevat, geen andere activiteiten toe dan deep sea gebonden en direct daaraan gerelateerde activiteiten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deep sea gebonden activiteiten zijn activiteiten waarvoor een ligging aan of bij diep zeewater belangrijk is. Voor de waterstofproductie in het H2 Conversiepark 2 wordt gebruik gemaakt van elektriciteit afkomstig van de windparken op zee. Een vestiging nabij zee is daarom van grote meerwaarde. Ook aan lid 2 van artikel 5.141 wordt daarmee voldaan.
Aan overige relevante instructieregels voor dit voornemen wordt getoetst in hoofdstuk 5 van deze motivering.
Het provincinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de omgevingsvisie en de omgevingsverordening. De omgevingsvisie bevat ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven, zoals zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving, zorgvuldig ruimtegebruik, klimaatadaptatie, energietransitie en versterken van vitale en toekomstbestendige regioanle economie. De 7 ambities uit de omgevingsvisie van de provincie zijn:
Met het bieden van ruimte voor een waterstofconversiepark vindt het initiatief aansluiting bij deze ambities. Nederland wil in 2050 alleen nog duurzame energiebronnen gebruiken en stimuleert daarom onder meer het gebruik van waterstof. Het Nederlands Klimaatakkoord is de landelijke uitwerking om de doelen te halen uit het klimaatakkoord van Parijs, de provincie onderschrijft dit Klimaatakkoord. Ingezet wordt op een samenleving en economie gebaseerd op een duurzaam en circulair energie- en grondstoffensysteem, onder andere voor stoom, warmte, elektriciteit, CO2 en waterstof. Onderhavig initiatief sluit hier op aan.
Daarnaast bevindt de Zuid-Hollandse economie zich in een omvangrijk vernieuwingsproces. Er zijn drie thema's die de verandering van de Zuid-Hollandse economie aanjagen: energietransitie, circulair en digitalisering. Verduurzaming van de Zuid-Hollandse economie is nodig om minder afhankelijk te zijn van fossiele grondstoffen. Door kansen te bieden voor de realisatie van waterstof als duurzame energiedrager draagt het initiatief bij aan de verduurzaming van de Zuid-Hollandse economie.
Als laatste geldt dat de druk op de gezondheid van de bevolking groot is, mede door een hoge mate van verstedelijking, hoge mobiliteitsdruk maar ook de uitstoot van het Haven Industrieel Complex. Dit kan worden aangepakt middels het ontwikkelen van waterstoffabrieken die zorgen voor een duurzame, schone energie in vergelijking tot fossiele brandstoffen.
Het provinciaal omgevingsbeleid is geborgd in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV). In afdeling 7.3 van de omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten.
De volgende onderdelen uit de ZHOV zijn relevant voor onderhavig initiatief:
Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen
In artikel 7.41b ten aanzien van de ZHOV staat dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de risico's van klimaatverandering, waaronder in ieder geval de te verwachten gevolgen worden beschouwd van:
alsmede de effecten van de gevolgen op het risico van bodemdaling.
Voor het in kaart brengen van de (overstromings)risico's als gevolg van extreme neerslag en zeespiegelstijging is een onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan staan beschreven in paragraaf 5.3.
Omdat er nog geen definitief ontwerp is voor een voorgenomen ontwikkeling, maar enkel de planologische ruimte wordt geschapen middels onderhavige wijziging van het omgevingsplan, is er nog niks te zeggen over daadwerkelijke gevolgen. Bij de uitwerking van een toekomstig initiatief wordt rekening gehouden met de risico's als gevolg van klimaatverandering en de uitgangspunten die dan leidend zijn om risico's te beperken.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 7.43a van de ZHOV staat beschreven dat een omgevingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling alleen toe kan staan als de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Om dit te waarborgen wordt in het omgevingsplan rekening gehouden met:
Het initiatief ligt niet direct in een gebied met een beschermingscategorie 1 (Natuurnetwerk Nederland), beschermingscategorie 2 (belangrijk weidevogelgebied, groene buffer en recreatiegebied) of beschermingscategorie 3 (buitengebied). Het is een initiatief dat past bij de bestaande, ruimtelijke en planologische situatie. De Maasvlakte is een industrieterrein bedoeld voor zware industrie, waar onderhavig initiatief geen uitzondering op vormt. Het planologisch mogelijk maken van een H2 conversiepark valt daarom onder de categorie 'inpassen': de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurnivieau en past bij de aard en schaal van het gebied.
Bij het inpassen van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling ligt binnen het Groot industrieel complex. De richtpunten ruimtelijke kwaliteit daarbij zijn:
Gebiedsaanduiding grote ruimtevragers
Conform artikel 7.52a van de ZHOV laat een omgevingsplan alleen 'grote ruimtevragers' toe op clusters voor grote ruimtevragers. Een grote ruimtevrager is gedefinieerd als bedrijfsfuncties die zijn gehuisvest in een samenhangend gebouwencomplex op een bouwwerkperceel van 3 hectare of meer. Onderhavig planvoornemen ziet toe op een ontwikkeling van circa 20 hectare en moet daarom ook beschouwd worden als een grote ruimtevrager. De ontwikkeling is voorzien binnen de daarvoor geldende gebiedsaanduiding en voldoet daarom aan artikel 7.52a van de ZHOV.
In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat voldoende substantieel is.
Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een efficiënt ruimtegebruik dat aansluit bij de behoeften. Behalve het strategisch nut en noodzaak is het belangrijk om te onderbouwen dat er ruimtelijk gezien behoefte is aan de ontwikkeling.
Het planologisch mogelijk maken van het H2 Conversiepark 2 hoeft niet te worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Middels onderhavig initiatief wordt namelijk geen ruimte geboden aan uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Planologisch is er al de mogelijkheid voor het ontwikkelen van industrie, alleen niet het type industrie dat nu is voorzien. Het is daarom geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft daarom niet toegepast te worden.
De gemeente Rotterdam heeft in de omgevingsvisie de ambities voor het grondgebied vastgelegd in de vorm van vijf perspectieven:
Deze perspectieven staan voor de opgaven waar de stad voor staat.
Binnen de vijf perspectieven heeft de gemeente kernpunten bepaald om ambities waar te maken. Relevante kernpunten die raakvlakken hebben met onderhavig initiatief zijn:
Onderhavig initiatief sluit daarmee aan op de ambities en gemeentelijke kernpunten.
De Havenvisie geeft de ambitie aan voor de toekomst van de Rotterdamse haven en fungeert als kompas. De herijkte Havenvisie is tot stand gekomen in samenwerking tussen Havenbedrijf Rotterdam, gemeente Rotterdam, het Rijk, Deltalinqs en Provincie Zuid-Holland.
Rotterdam streeft ernaar om koploper te zijn op het gebied van duurzame en efficiënte ketens. De Havenvisie neemt de ambitieuze doelstellingen zoals opgenomen in de Rotterdamse bijdrage aan het klimaatakkoord één op één over. Daarnaast krijgen de door de Verenigde Naties vastgestelde Sustainable Development Goals (SGDs) voor duurzame economische ontwikkeling een centrale plaats.
Met het H2 Conversiepark 2 wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die bijdraagt aan het behalen van de duurzaamheidsambities uit de Havenvisie 2030.
Met de Omgevingswet komen alle aspecten van de fysieke leefomgeving samen. In dit hoofdstuk worden de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving en de mogelijke gevolgen daarop door de beoogde ontwikkeling beschreven.
Uitsluitend aspecten die voor de wijziging van het omgevingsplan relevant zijn, zijn opgenomen en beschrijven op welke wijze deze doorwerken in het omgevingsplan.
De wetgeving over de millieueffectrapporttage (m.e.r.) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet.
Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een mer-procedure verplicht is.
Voor plannen die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-mer-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-mer alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-mer-beoordeling is ook van toepassing op plannen die een kader vormen voor mer-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
De plan-mer-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met aanzienlijke milieugevolgen.
Toetsing
De voorgenomen activiteiten vallen onder de volgende categorie genoemd in bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
In het kader van de wijziging van het omgevingsplan is een aanmeldnotitie mer-beoordeling opgesteld en bijgevoegd als Bijlage 1. Over het geheel gezien kan worden geconcludeerd dat van de aanleg en het gebruik van een H2 conversiepark in relatie tot in de omgeving aanwezige gevoeligheden geen aanzienlijke effecten verwacht hoeven worden. Op grond daarvan kan geoordeeld worden dat geen MER nodig is.
Conclusie
Er zijn geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten. Het onderdeel mer vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Voorafgaand aan ontwikkelingen dient bepaald te worden of zich binnen het plangebied behoudenswaardige archeologische- en cultuurhistorische waarden kunnen bevinden die gevaar lopen als gevolg van de ontwikkelingen.
Toetsing
Het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied. Daarvoor is in het bestemmingsplan Maasvlakte 2 (2018), onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Rotterdam (2024), de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Voor de locatie is daarmee een bouwregeling en vergunningplicht opgenomen voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 7,0 meter beneden NAP en die tevens een oppervlakte beslaan van meer dan 200 vierkante meter. Hiermee zijn eventuele archeologische waarden binnen het plangebied beschermt.
Uit advies van Archeologie Rotterdam blijkt dat de kans dat archeologische waarden worden verstoord als gevolg van het planvoornemen klein is. Gelet op de huidige maaiveldhoogte tussen 4,9 - 5,4 meter boven NAP reiken eventuele graafwerkzaamheden naar verwachting niet beneden NAP. Voor eventuele heiwerkzaamheden geldt dat op basis van de paleo-landschappelijke kaart van de Maasvlakte, beschikbare sonderingen en eerdere documentatie van archeologische vondsten eveneens kan worden gesteld dat verstoring van archeologische waarden niet te verwachten is. Het archeologisch advies is bijgevoegd als Bijlage 2. Er dient conform de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 wel melding gemaakt te worden bij eventuele toevalsvondsten.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Zuid-Holland zijn geen relevante archeologische waarden aanwezig binnen het plangebied. Dit is terug te zien in figuur 6.
Figuur 6: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Zuid-Holland met het plangebied indicatief aangeduid middels een rode cirkel.
Conclusie
Er is geen verstoring van archeoligische waarden te verwachten. Het onderdeel archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming. In deze waterparagraaf staan de relevante wateraspecten beschreven die van belang zijn voor het planvoornemen. De relevante wateraspecten komen voort uit instructieregels en beleidsstukken op Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau.
In deze waterparagraaf zijn de effecten van het planvoornemen op de chemische- en thermische waterkwaliteit en op de waterveiligheid beschreven.
Toetsing
Chemische- en thermische waterkwaliteit
Om de verwachte effecten van afvalwaterstromen op de chemische- en thermische waterkwaliteit in beeld te brengen is een verkennend onderzoek uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 3.
Bij de productie van waterstof wordt gedemineraliseerd water voor de productie van waterstof toegepast en koelwater voor koeling van installaties. Hierbij ontstaan de volgende afvalwaterstromen:
De voornaamste lozing betreft de koelwaterlozing. De warmtevracht is dermate laag dat de lozing onder de algemene regels valt van het Bal. Ook voor de koelwaterdosering gelden regels uit het Bal. Aansluitend zal een Algemene Beoordelingsmethodiek (ABM)-toets en immissietoets op de koelwateradditieven worden uitgevoerd om aan te tonen dat de lozing geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkwaliteitsdoelstellingen van het ontvangende oppervlaktewater. Daarnaast zal onderzoek gedaan worden naar BBT door middel van waterhergebruik en eventueel warmtehergebruik.
Het gedemineraliseerd water (demiwater) is de voornaamste grondstof voor de productie van waterstof. Het demiwater wordt behandeld in een Elektro De-Ionisatie (EDI) installatie om de juiste waterkwaliteit te bereiken. Dit water is “ultrapuur"en bevat geen schadelijke stoffen.
Het reinigingswater is afkomstig van het periodiek moeten reinigen van de elektrolytmembranen. Voor het reinigen van de membranen kunnen water en chemicaliën worden toegepast. De afvalwaterstroom die hiervan vrij komt dient op gepaste wijze te worden verwerkt.
Overig afvalwater betreft enkel huishoudelijk afvalwater en wordt afgevoerd middels de vuilwaterriolering.
Waterveiligheid
Om de waterveiligheid, mede in relatie tot klimaatverandering, in kaart te brengen is een onderzoek uitgevoerd, bijgevoegd in Bijlage 4. Vanwege de voorziene chemische activiteiten op het H2 Conversiepark 2 is de aanpak uit de PGS6 - publicatiereeks gevaarlijke stoffen - bijlage M: Overstromingsrisico’s (PGS6, 2024) gehanteerd.
Binnen Nederland zijn drie bronnen van overstroming van belang; vanuit zee, rivieren en door hevige regenval. Op de Maasvlakte 2 is van een eventuele overstroming door rivieren niet van toepassing, daarom wordt dit niet als bron van overstroming behandeld. De bronnen van overstroming voor deze locatie zijn daarom de zee en hevige regenval.
Het gebied bevat in de huidige situatie voornamelijk braakliggende grond. De hoogte binnen het plangebied varieert momenteel tussen de NAP +5,00 - +5,20m. Globaal gezien ligt het noordwestelijke deel van het plangebied lager dan het zuidoostelijke deel.
Met het huidige klimaat kan het gebied eens in de 10.000 jaar 42 cm onder water komen te staan, met het veranderende klimaat wordt de kans hierop groter. Voor 2100 geldt dat de waterstanden groter worden, met een waterdiepte van 1,23 m voor het extreme scenario van 1/10.000 per jaar. De gevonden waterstanden kunnen resulteren in schade aan hoger opgeslagen producten, verdeelkasten, machines en kranen en eventuele opslagtanks kunnen gaan drijven. Naast de calamiteitsmaatregel van het drukvrij maken van de electrolyser, de zuiveringsinstallatie en de waterstofcompressor zijn aanvullende maatregelen nodig om de waterveiligheid te garanderen.
Met de korte waarschuwingstijd voordat een overstroming plaatsvindt blijken maatregelen uit de eerste (preventie) en tweede (ruimtelijke adaptatie) het meest geschikt. Verschillende maatregelen zijn beschouwd, de maatregelen die geschikt zijn voor deze locatie zijn:
Om daarnaast de gevolgen van een overstroming te beperken, kunnen naast bovenstaande maatregelen ook enkele crisisbeheersingsmaatregelen worden genomen. Hiervoor kunnen nood- en/of herstelplannen, noodvoorzieningen en een crisisbeheerplan worden opgesteld.
Het terrein en de inrichting van het H2 Conversiepark 2 kunnen hoogwaterveilig worden ingericht aan de hand van de maatregelen. Deze greenfieldlocatie is uitermate geschikt voor integrale ophoging. In lijn met het uitgiftepeilenbeleid en het Ontwikkelkader Waterveiligheid Maasvlakte 2 kan het terrein integraal opgehoogd worden naar NAP +5,20m of NAP +5,70m en de vitale infrastructuur op het perceel naar NAP +6,00m.
Met het treffen van maatregelen kan de waterveiligheid worden gegarandeerd en vormt het daarom geen belemmering voor het planvoornemen.
Conclusie
De gevolgen ten aanzien van waterkwaliteit en -veiligheid vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn ook de effecten van het planvoornemen op verkeer en parkeren van belang. Ten aanzien van verkeer is het van belang dat in de toekomst sprake zal zijn van een acceptabele verkeerssituatie en dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gegarandeerd voor de functies van de beoogde ontwikkeling.
Toetsing
Verkeersgeneratie
In het belang van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient ook de verkeersafwikkeling te worden afgewogen. Het plangebied is gelegen op de Maasvlakte 2, een haven- en industriegebied met tientallen bedrijven waarvoor een goede verkeersinfrastructuur is aangelegd.
Voor een ontwikkeling als het H2 Conversiepark 2 zijn geen grote aantallen verkeersbewegingen te verwachten. Binnen het conversiepark wordt een gasvormig product geproduceerd dat hoofdzakelijk via buisleidingen verder zal worden getransporteerd. Ook de grondstoffen die nodig zijn voor de waterstofproductie worden voornamelijk via kabels en (buis)leidingen aangevoerd. Daarnaast zijn er weinig medewerkers te verwachten. Enkel ten behoeve van controle en operations en periodiek voor onderhoud en inspecties. Worst case is de inschatting dat circa 700 vrachtwagens en 35.000 personen-/bestelauto's per jaar naar het H2 Conversiepark 2 zullen komen. Dit wil zeggen ca. 71.400 vervoersbewegingen per jaar, wat neerkomt op 196 bewegingen per weekdag (71.400 / 365 dagen per jaar). Uitgaande van een omrekenfactor van 1,33 conform CROW-richtlijnen betekent dat ca. 261 bewegingen per werkdag.
Of dit extra verkeer kan worden afgewikkeld is vooral afhankelijk van het verkeersbeeld tijdens het drukste moment, doorgaans de ochtend- of avondspits. Op deze tijdstippen is de verkeersdrukte, en dus kans op knelpunten het grootst. Voor het bepalen van de intensiteiten tijdens het drukste uur wordt gebruik gemaakt van een algemene vuistregel binnen de verkeerskunde: 10% van de etmaalintensiteit rijdt tijdens het drukste uur. Dit betekent dat de nieuwe ontwikkeling circa 26 vervoersbewegingen tijdens het drukste uur genereren, oftewel ca. 1 per 2 minuten.
Het verkeer zal via de N15/Maasvlakteweg, de Dardanellenstraat en de Malakkastraat naar het plangebied rijden, danwel in omgekeerde richting weer wegrijden. De geringe toename aan vervoersbewegingen vallen binnen de dagelijkse fluctuaties van verkeer. De verwachting is daarom niet dat de toename aan vervoersbewegingen tot problemen zal leiden op het omliggende wegennet.
Parkeren
Binnen de gemeente Rotterdam geldt de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022”. Deze geeft normen voor parkeren van auto's en fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.
Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het omgevingsplan in artikel 10 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenoemde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. Opgemerkt wordt dat vanwege de ligging en de aard van de activiteiten in de regel een lager aantal parkeerplaatsen gerealiseerd kan worden dan op grond van het geldende parkeerbeleid gerealiseerd zou moeten worden. De regeling maakt dat mogelijk met maatwerk.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
Conclusie
Door bij de aanvraag voor een omgevingsverguning te toetsen aan het vigerende parkeerbeleid is geborgd dat er in de toekomst zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid
In het omgevingsplan moet het geluid door activiteiten worden meegenomen bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. Als één activiteit worden ook meerdere activiteiten gezien die op dezelfde locatie worden uitgevoerd, en die met elkaar samenhangen of elkaar functioneel ondersteunen. Bij het toelaten van een activiteit op een locatie moet rekening worden gehouden met het geluid van deze activiteit op de geluidgevoelige gebouwen die het omgevingsplan in de omgeving heeft toegelaten. En bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw moet rekening worden gehouden met het geluid van activiteiten die het omgevingsplan in de omgeving heeft toegelaten. Hiervoor gelden enkele uitzonderingen.
De wettelijke regels ten aanzien van geluid waar aan voor dit planvoornemen getoetst moet worden zijn onder meer opgenomen in:
Daarnaast ligt het planvoornemen op het geluidgezoneerde industieterrein Maasvlakte 2. Hiervoor geldt een kavelbudget voor het beoogde terrein van 65 dB(A)/m2 voor zowel de dag-, avond- als nachtperiode. De geluidruimte voor de kavel is met behulp van het zonebeheermodel omgerekend naar een immissiewaarde ter plaatse van de beoordelingspunten.
Toetsing
Als gevolg van het H2 Conversiepark 2 zijn er meerdere nieuwe geluidsbronnen te verwachten. In het akoestisch onderzoek, bijgevoegd als bijlage Bijlage 5, is zowel de te verwachten geluidemissie als -immissie door de toekomstige activiteiten onderzocht. Op basis van de berekende geluidsniveaus is bepaald of en zo ja onder welke voorwaarden de geplande activiteiten passen binnen de geldende normstelling.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidimmissie vanwege de bouwwerkzaamheden ruimschoots voldoet aan de dagwaarde en maximale blootstellingsduur uit het Bbl. Ook kan gezien de relatief grote afstand van de locatie tot geluidgevoelige bestemmingen verwacht worden dat zonder meer voldaan kan worden aan de geluidnormen uit het Bal.
De geluidemissie voor de locatie tijdens de operationele fase is beschouwd en getoetst aan het door de zonebeheerder opgegeven kavelbudget van 65 dB(A)/m2. De berekende geluidemissie komt uit op 68,6 dB(A)/m2 en geeft daarmee een overschrijding.
Voor het geluidimmissiebudget tijdens de operationele fase is gekeken naar de langtijdgemiddelde beoordelingsniveau's op de zonepunten uit het zonebeheermodel voor de maatgevende nachtperiode. Afhankelijk van het beschouwde rekenpunt, bedraagt de overschrijding 1,6 tot 3,3 dB.
De overschrijding van het budget is gering en kan vermoedelijk in de praktijk opgelost worden door het toepassen van maatregelen in het kader van Best beschikbare techieken in combinatie met het minimaal verhogen het geluidbudget. De 50 dB(A) zonegrens biedt ook ruimte voor activiteiten met een geluidemissie tot 69dB(A)/m2. Deze waarde wordt niet overschreden.
De geluidimmissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) vanwege bedrijven die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein wordt niet toegerekend aan de geluidzone en is daarom niet verder beschouwd. Bovendien kan verwacht worden dat ter plaatse van de woningen geen sprake zal zijn van geluidoverlast door verkeersaantrekkende werking dat toe te rekenen is aan het H2 Conversiepark. Hiervoor liggen de woningen te ver weg en zal het geluid als gevolg van het verkeer wegvallen tegen het geluid van andere bronnen aanwezig op het industrieterrein.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat door het treffen van enkele maatregelen geen geluidhinder zal optreden ter plaatse van geluidgevoelige objecten.
Externe veiligheid beschouwd de risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen.
De Omgevingswet en de daarbij behorende besluiten en regelingen en het lokale externe veiligheidsbeleid hebben als doel een veilige inrichting van de leefomgeving te bewerkstelligen. Om dat te bereiken moet enerzijds bij het toelaten van nieuwe gebouwen en locaties in het omgevingsplan rekening worden gehouden met bestaande risicovolle milieubelastende activiteiten. En anderzijds moet bij het toelaten van nieuwe risicovolle milieubelastende activiteiten (MBA) in het omgevingsplan rekening worden gehouden met de risico's voor de omgeving.
Landelijk wettelijk kader
Onder de Omgevingswet is de wetgeving omtrent externe veiligheid vastgeled in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De toetsingscriteria zijn het plaatsgebonden risico (PR) en de aandachtsgebieden. Verder biedt het Bkl gemeenten de mogelijkheid om een zogenoemd risicogebied vast te leggen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon overlijdt ten gevolge van een ongeval veroorzaakt door een risicovolle MBA. Deze kans geldt in de situatie dat de persoon zich permanent en onbeschermd in de nabijheid van deze risicovolle MBA bevindt. In een omgevingsplan wordt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van een activiteit in acht genomen. Dit betreft een PR van ten hoogste 1 op de één miljoen per jaar (PR 10-6). Binnen de PR10-6 zijn beperkt kwetsbare, kwetsbare, en zeer kwetsbare gebouwen en locaties uitgesloten. Alleen onder strikte voorwaarden kunnen gemeenten van deze grenswaarden afwijken voor (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties.
Risicogebied
Het Bkl (Artikel 5.16) biedt gemeenten de mogelijkheid om rond meerdere risicovolle MBA (niet infrastructuur zijnde) een zogenoemd risicogebied vast te leggen. Het risicogebied biedt groeiruimte voor bedrijven binnen een vastgesteld gebied. Het risicogebied kan gezien worden als een soort maximale PR10-6 per jaar contour.
Aandachtsgebieden
Het groepsrisico wordt kwalitatief benaderd en inzichtelijk gemaakt door het gebruik van aandachtsgebieden. Afhankelijk van het type risicovolle MBA's gelden voor de aandachtsgebieden vaste afstanden of moeten deze worden berekend conform bijlage VII van het Bkl. Deze aandachtsgebieden kunnen een brandaandachtsgebied en/of een explosieaandachtsgebied en/of een gifwolkaandachtsgebied betreffen. Binnen deze aandachtsgebieden moet aandacht worden besteed aan de betreffende risico's en bijbehorende effecten.
Provinciaal en lokaal beleidskader
Naast de landelijke wetgeving zijn tevens provinciale en lokale beleidskaders van toepassing. In de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-holland staan meerdere eisen omtrent het groepsrisico en verschillende risicovolle MBA's vastgelegd. Tevens gaat het provinciale beleid in op de verschillende risicogebieden in de provincie.
Op lokaal niveau geldt rond de Maasvlakte een risicogebied. Een risicogebied functioneert feitelijk als een maximale PR10-6 per jaar contour. Binnen de risicocontour zijn nieuwe bedrijven, zolang de PR10-6 per jaar contour van het bedrijf binnen het risicogebied past, toegestaan. Daarnaast dient het bedrijf te voldoen aan de functionele binding welke is vastgesteld voor het risicogebied. Dit geldt ook voor het toestaan van (beperkt) kwetsbare gebouwen. Deze zijn toegestaan binnen de contour mits ze functioneel zijn verbonden.
Daarnaast heeft de gemeente Rotterdam een specifiek beleidskader ten aanzien van externe veiligheid vastgesteld. Dit beleidskader heeft betrekking op de mate van verantwoording van het groepsrisico
Toetsing
In het onderzoek externe veiligheid, bijgevoegd als Bijlage 6, is een inventarisatie gemaakt van:
Op basis van deze inventarisatie is bepaald welke risicovolle MBA's verder beschouwd moeten worden.
Het planvoornemen maakt meerdere MBA's mogelijk. Het betreft een waterstofproductielocatie en een buisleidingenstrook, met daarin onder meer een waterstofleiding om de productielocatie te verbinden met de backbone. Daarnaast zal worden voorzien in een zuurstofleiding, een warmteleiding en een 380 kV-kabel. Het planvoornemen voegt geen zeer kwetsbare gebouwen en/of (beperkt) kwetsbare locaties toe. Wel maakt het planvoornemen (beperkt) kwetsbare gebouwen mogelijk.
In het kader van externe veiligheid zijn de waterstofleiding in de leidingstraat, de waterstofproductielocatie en de kwetsbare gebouwen relevant en daarom verder beschouwd.
Waterstofleiding
Een buisleiding voor het transport van waterstof valt onder bijlage VII Bkl categorie D2. Hiervoor heeft toetsing plaatsgevonden middels een kwantitatieve risicoanalyse. De waterstof buisleiding voegt een PR 10-6 per jaar contour toe gelegen op de leiding. Deze PR 10-6 per jaar contour vormt geen belemmering voor de omgeving. Daarnaast voegt het planvoornemen een brandaandachtsgebied toe waarbinnen de gemeente conform het provinciale en lokale beleidskader het groepsrisico moet verantwoorden. De verantwoording groepsrisico is een taak van de gemeente.
Waterstofproductielocatie
Voor de waterstofproductielocatie is een indicatieve risicoanalyse uitgevoerd waarin een indicatie is gegeven van de PR10-6 per jaar contour en de ligging van de aandachtsgebieden. Hierbij is uitgegaan van uitgangspunten die het worst-case scenario vormen, aangezien de invulling van de locatie nog niet tot in detail bekend is.
De indicatieve PR 10-6 per jaar contour van de waterstofproductielocatie ligt binnen het risicogebied. Dit betekent dat er geen belemmering is voor de ontwikkeling van het planvoornemen. De PR10-6 per jaar contour van een risicovolle MBA die gelegen is binnen een risicogebied dient binnen het risicogebied te liggen.
Het groepsrisico dient te worden verantwoord binnen het brandaandachtsgebied. De indicatieve berekeningen laten zien dat het aandachtsgebied binnen het risicogebied valt. Wanneer het brandaandachtsgebied binnen het risicogebied valt is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Wel dient de gemeente conform in het kader van de verantwoording groepsrisico te kijken naar de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De verantwoording van het groepsrisico komt voort uit het Provinciale beleidskader en het gemeentelijke beleidskader.
Kwetsbare gebouwen
Het planvoornemen maakt maximaal 3.000 m2 kantoorfunctie mogelijk. Een kantoorpand groter dan 1.500 m2 bvo is conform bijlage VI van het Bkl te kwalificeren als een kwetsbaar gebouw. Omdat het planvoornemen binnen het risicogebied ligt moet de kantoorfunctie passen binnen de definitie van de functionele binding zoals geldt voor het risicogebied Maasvlakte 1 & 2. Dit betekent dat de kantoorfunctie ondersteunend moet zijn aan de industriefunctie.
Binnen de kantoren wordt gewerkt in ploegendienst. Dagelijks zijn er naar verwachting slechts een gering aantal mensen aanwezig per fabriek, met name ten behoeve van controle en bedrijfsvoering. Periodiek zullen er extra werknemers zijn voor onderhoud, inspecties en enkele bezoekers. Dit betekent dat het planvoornemen wordt gezien als kwetsbare objecten met functionele binding.
Groepsrisicoverantwoording
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) heeft advies uitgebracht over bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het kader van de groepsrisicoverantwoording. De belangrijkste aanbevelingen zijn:
Met inachtneming van bovenstaande is het groepsrisico voldoende verantwoord.
Conclusie
Aangetoond is dat de activiteiten van het nieuwe H2 conversiepark op de Maasvlakte 2 voldoen aan de eisen op het gebied van externe veiligheid. Er is sprake van een aanvaardbare situatie. De waterstofproductielocatie met bijbehorende (indicatieve) PR10-6 per jaar contour en aandachtsgebieden liggen binnen het risicogebied. In het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico voortkomend uit het lokale beleidskader en het provinciale beleid is een beperkte verantwoording nodig. Dit geldt eveneens voor de buisleiding. Van de kwetsbare gebouwen die het planvoornemen mogelijk maakt kan worden aangetoond dat deze functioneel ondersteunend zijn aan de industriële functie.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving.
Het Bkl biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan of project voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden.
De gemeente Rotterdam ligt binnen een aandachtsgebied voor NO2 of PM10. Formeel is voor deze ontwikkeling daarom een berekening en beoordeling voor luchtkwaliteit noodzakelijk.
Toetsing
In het nieuwe conversiepark wordt waterstof geproduceerd middels elektrolyse met enkele voorbereidings- en nazuiveringsstappen. Tijdens het productieproces vinden er nauwelijks emissies van luchtverontreinigende stoffen plaats. Wel treden er emissies op als gevolg van het testen van het noodstroomaggeregaat (NSA) en de personen-, bestel- en vrachtauto's voor aan- en afvoer van mensen, materialen en producten. Er worden (worst-case) circa 35.000 personen-/bestelauto's en 700 vrachtwagens per jaar verwacht.
Middels een luchtkwaliteitsonderzoek (Bijlage 7) is het voornemen getoetst aan de wettelijke kaders voor luchtkwaliteit.
Uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) zijn de concentraties in een straal van 2,5 kilometer rond het plangebied verkregen. De maximale concentratiewaarden zijn, voor drie zichtjaren, in onderstaande tabel 2 weergegeven.
Tabel 2: Maximale concentratie waarden rond plangebied uit het CIMLK
De tabel laat zien dat de jaargemiddelde concentraties in en rond het plangebied ruim onder de omgevingswaarden uit het Bkl liggen en dat de concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.
De bijdrage van het extra verkeer is bepaald middels de NIBM-tool op basis van worst-case uitgangspunten en is zeer beperkt, te zien in figuur 7. Datzelfde geldt voor de verbrandingsemissies als gevolg van het testen van het noodstroomaggregaat enkele uren per jaar.
Realisatie van het conversiepark leidt tot tijdelijke effecten als gevolg van de inzet van brandstof aangedreven mobiele werktuigen tijdens de aanlegfase. Deze effecten zijn beperkt in omvang en tijdelijk van aard en zullen niet leiden tot een benadering of overschrijding van de (rijks)omgevingswaarden voor luchtkwaliteit.
Figuur 7: NIBM-toets
Conclusie
De activiteiten van het nieuwe H2 conversiepark op de Maasvlakte 2 voldoen aan de algemene regels voor luchtkwaliteit uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Er is daarmee sprake van een aanvaardbare situatie.
Voor de toetsing aan lichthinder geldt de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Voor de toetsing aan de Richtlijn Lichthinder worden gebieden ingedeeld in verschillende zones. De toekenning aan een zone bepaalt de grenswaarden behorend bij de omringende, oorspronkelijk reeds aanwezige mate van verlichting in de desbetreffende omgeving.
Voor de Maasvlakte wordt uitgegaan van Omgevingszone E4: “Gebieden met een hoge omgevingshelderheid”.
De mogelijke gehinderden zijn omwonenden, schippers en flora en fauna. Volgens de toekenning aan zone E4, gelden in dat geval de volgende grenswaarden:
Toetsing
De Maasvlakte 2 is een haven- en industriegebied helemaal in het westen van het land, grenzend aan de Noordzee. Een deel van de Noordzee is het Natura 2000-gebied: “Voordelta”. Het plangebied ligt ook dicht bij het Natura 2000-gebied “Voornes Duin”. Beide Natura 2000-gebieden zijn aangewezen als Vogelrichtlijn- (VR) en Habitatrichtlijngebied (HR). De dichtstbijzijnde woning ligt op ca. 5km afstand.
Om eventuele gevolgen van het H2 Conversiepark 2 in beeld te brengen is een lichthinderonderzoek uitgevoerd en bijgevoegd als Bijlage 8.
De Maasvlakte 2 is, samen met de Maasvlakte 1, een hoog verlicht gebied. De nieuwe ontwikkeling van het H2 Conversiepark 2 zal daar geen significant verschil in maken. De bevindingen die gesteld zijn in het eerdere MER bestemmingsplan Maasvlakte 2 – deel B blijven gelden. Wel is het ten behoeve van energiebesparing en het beperken van lichtvervuiling verstandig om bij het opstellen van het lichtplan de mitigerende maatregelen aan te houden.
Conclusie
Het onderdeel lichthinder vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De bodem- en grondwaterkwaliteit kunnen van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een omgevingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging en drinkwaterwinning. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem en grondwater centraal. Ter bescherming van beschermde toekomstige gebruiker worden bij nieuwe ontwikkelingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging of aantasting van de grondwaterkwaliteit wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde activiteiten mee om wordt gegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde activiteiten haalbaar zijn.
Er is hiervoor een vooronderzoek gedaan naar aanleiding voor de wijziging van het omgevingsplan voor het H2 Conversiepark 2. Dit vooronderzoek voldoet volgens de instructieregel van het Bal conform de norm NEN 5725.
Toetsing
Het vooronderzoek heeft tot doel na te gaan in hoeverre activiteiten in het verleden hebben kunnen leiden tot een verontreiniging van grond en/of grondwater. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de aard, mate, oorzaak en ligging van mogelijke verontreinigingen. Daarnaast heeft het onderzoek als doel inzicht te verkrijgen in de te verwachte algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9.
Figuur 8: onderzoekslocatie bodem en grondwaterverontreiniging
De onderzoekslocatie (zie figuur 8) is grotendeels onderzocht in de periode 2015 tot 2023. Uit de onderzoeken blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater hooguit lichte verhogingen worden aangetoond. In de bodem zijn zeer plaatselijk lichte verhogingen aangetoond in de zandige en kleiige grond aan enkele metalen, olie en/of PCB. In het grondwater zijn plaatselijk lichte verhogingen aan barium en molybdeen gemeten. Ook op terreinen grenzend aan de locatie worden over het algemeen lichte verhogingen in de bodem gemeten. Er is geen asbestverontreiniging in de bodem aangetroffen. Het slib uit de verschillende watergangen is grotendeels toepasbaar op landbodem en in oppervlaktewateren verspreidbaar op aangrenzend perceel.
Er is geen aanleiding tot (aanvullend) verkennend (water)bodem- en/of asbestonderzoek voor wijzigingen in het omgevingsplan. Bij toekomstige terreinuitgifte voor het H2 Conversiepark 2 wordt aanbevolen een nulsituatie bodemonderzoek (inclusief PFAS) uit te voeren voor de vastlegging van de nulsituatie. Voorafgaand aan het dempen van watergangen dient een waterbodemonderzoek (inclusief PFAS) uitgevoerd te worden.
Conclusie
Uit de vooronderzoeken blijkt dat de onderzoekswaarden de interventiewaarden en lokale beleid niet worden overschreden. Nader onderzoek of nadere maatregelen worden derhalve niet noodzakelijk geacht ter behoeven van wijziging in het omgevingsplan.
Ruimtelijke plannen en/of ingrepen moeten getoetst worden aan vigerende natuurwet- en regelgeving. Per 1 januari 2024, worden in Nederland de natuurwaarden beschermd via de Omgevingswet (hierna: Ow). Onder de Ow is de bescherming geregeld van Natura 2000-gebieden, soorten die genoemd zijn in de vogelrichtlijn, de habitatrichtlijn alsook nationale soorten en van houtopstanden. Naast de wettelijke bescherming worden natuurgebieden planologische beschermd via onder andere het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN).
Toetsing
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Voordelta en ligt op circa 1,9 kilometer afstand van het plangebied. Daarnaast ligt het Natura 2000-gebied Voornes Duin op circa 2,9 kilometer afstand. Beide gebieden zijn aangewezen als Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR). Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 8 kilometer afstand. Om de te verwachten stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, bijgevoegd als Bijlage 10.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er tijdens de permanente gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden wordt berekend (0,00 mol N/ha/j). Dit betekent dat de planwijziging in de worst-case situatie niet leidt tot significante effecten als gevolg van stikstofdepositie tijdens de permanente gebruiksfase.
Voor de aanlegfase is ook een AERIUS-berekening uitgevoerd. Divers, brandstof aangedreven, materieel zal worden ingezet voor de realisatie. Als gevolg hiervan wordt in de worst-case situatie een tijdelijke toename van stikstofdepositie verwacht van maximaal 0,04 mol N/ha/j in het Natura 2000-gebied Voornes Duin. Ook in vier andere Natura 2000-gebieden wordt een tijdelijke, kleinere toename van de stikstofdepositie berekend, te weten:
Hierdoor kunnen significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, ten gevolge van stikstofdepositie door de activiteiten tijdens de aanlegfase, op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is een ecologische voortoets uitgevoerd om te toetsen of er sprake is van significante gevolgen als gevolg van de tijdelijke toename aan stikstofdepositie tijdens de aanlegfase. Deze voortoets is opgenomen in Bijlage 11.
De conclusies van de voortoets zijn als volgt:
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is volledig gelegen buiten NNN-gebied. Omdat volgens de omgevingsverordening Zuid-Holland geen externe werking geldt voor NNN-gebieden is een negatief effect bij voorbaat uitgesloten.
In het kader van de soortenbescherming is het van belang om de wettelijk beschermde soorten die mogelijk in het plangebied voorkomen inzichtelijk te hebben. Er dient beoordeeld te worden of er mogelijk negatieve effecten kunnen optreden als gevolg van het beoogde voornemen. Dit is gedaan op basis een quickscan flora en fauna, bestaande uit een bureaustudie en veldbezoek.
Het onderstaande overzicht geeft een samenvatting van de mogelijk voorkomende beschermde soorten in en rondom het plangebied en de effecten daarop. Ook is aangegeven of nader vervolgonderzoek noodzakelijk is, of een eventuele vergunning noodzakelijk is en of een ecologisch werkprotocol moet worden opgesteld.
Tabel 3: Overzicht van voorkomende en niet uitgesloten soorten in het onderzoeksgebied, de mogelijk optredende negatieve tijdelijke en permanente effecten, en welk verbodsartikel van toepassing is. Er is ook aangegeven of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Conclusie
Binnen het plangebied is aanwezigheid van enkele beschermde plant- en diersoorten niet uitgesloten. Hiervoor moet nader onderzoek plaatsvinden en/of moeten maatregelen worden getroffen om effecten te mitigeren. Echter, de verwachting is niet dat dit zal leiden tot blijvende aanzienlijke nadelige milieugevolgen.
Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is een gezonde fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Binnen de kaders van de Omgevingswet kunnen overheden eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken. In artikel 2.1, lid 4 van de Omgevingswet staat dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Belangrijk voor een gezonde leefomgeving zijn onder meer een leefomgeving die uitnodigt tot bewegen, ontmoeten en ontspannen, een goede milieukwaliteit en klimaatbestendigheid.
Gezonder010
Op 30 mei 2024 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de gezondheidsnota Gezonder010 (2024+) unaniem vastgesteld. In de gezondheidsnota worden diverse ambities en doelstellingen gesteld om de gezondheid van de inwoners te verbeteren. Hiermee wil de gemeente gezond leven voor alle inwoners in de stad mogelijk maken. Eén van de ambities is het creëren van een gezonde omgeving. Een gezonde woon- en leefomgeving hangt samen met een goede kwaliteit van lucht, bodem, geluid en omgevingsveiligheid.
Toetsing
De druk op de gezondheid van de Rotterdamse bevolking is groot, mede door de uitstoot van het Haven Industrieel Complex. Dit kan worden aangepakt middels het ontwikkelen van waterstoffabrieken die zorgen voor een duurzame, schone energie in vergelijking tot fossiele brandstoffen. Daarmee draagt het faciliteren van het H2 Conversiepark bij aan minder schadelijke uitstoot en daardoor een betere luchtkwaliteit. Daarbij zal bij het produceren van de waterstof gebruik worden gemaakt van groene stroom van offshore windparken via elektrolyse. Dit proces is schoon, duurzaam en zonder schadelijke emissies. Door de geproduceerde waterstof via ondergrondse leidingen verder te transporteren wordt de kans op blootstelling aan gevaarlijke stoffen voor de omgeving verder verminderd.
Naast een goede luchtkwaliteit zijn nog andere milieuaspecten van invloed zijn op de gezondheid van mensen. Denk aan geluid, maar ook lichthinder en externe veiligheid. In voorgaande paragrafen is een beschouwing van deze aspecten gegeven en is geconstateerd dat er geen onaanvaardbare situaties ontstaan door het planologisch mogelijk maken van het H2 Conversiepark II.
In de Omgevingsvisie van de gemeente Rotterdam is één van de kernpunten het concentreren van bedrijven met een hoge milieucategorie, welke tot hinder en impact op de gezondheid kunnen leiden, op locaties die op gepaste afstand liggen van woonwijken. De Maasvlakte 2 is zo'n locatie, een bestaand industrieterrein bedoeld voor zwaardere industriële activiteiten op afstand van woningen en andere milieugevoelige functies. De dichtstbijzijnde woningen liggen op ca. 5 km afstand van het plangebied, waardoor schadelijke effecten op bewoners niet worden verwacht.
Conclusie
De activiteiten van het nieuwe H2 conversiepark op de Maasvlakte 2 zijn op ruime afstand gelegen van woonwijken. Middels de milieuonderzoeken is aangetoond dat er sprake zal zijn van een aanvaardbare situatie voor mens en milieu. Door het H2 conversiepark II te situeren op de Maasvlakte wordt voldaan aan de gemeentelijke beleidsambitie om zwaardere industriële activiteiten te concentreren. Het initiatief zelf draagt bij aan een verlaging van schadelijke uitstoot en werkt daarmee een bevordering van de gezondheid in de hand.
Een duurzame ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke initiatieven wordt door meer en meer partijen belangrijk gevonden. Ook de Omgevingswet legt nadruk op het onderbouwen van duurzaamheid in het omgevingsplan.
Energietransitie
De ambities op het gebied van duurzaamheid en energietransitie zijn voor het havengebied vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) Rotterdam-Moerdijk. In lijn met Europese plannen heeft Nederlande de ambitie om de komende dertig jaar een klimaatneutrale energiehuishouding en een volledig circulaire economie te realisseren. Het cluster Rotterdam-Moerdijk is een cluster dat in hoge mate wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van energie-intensieve industrie en een maritieme sector die is aangesloten op vele internationale logistieke corridors. Uit studie is gebleken dat de duurzaamheidsdoelstellingen binnen handbereik liggen, mits voldoende duurzame energie en infrastructuur beschikbaar is. Daarom zijn binnen het CES Rotterdam-Moerdijk meerdere sleutelprojecten benoemd, waaronder op het gebied van infrastructuur voor waterstof. Met name waterstof wordt een uiterst belangrijke nieuwe energiedrager voor het cluster bij de productie gebruikmakend van groene stroom afkomstog van de windparken op zee. Onderhavig initiatief sluit daarmee aan op de ambities uit het CES.
Bij de verzelfstandiging van het (toen nog) Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, zijn tussen de gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam N.V. afspraken gemaakt over het beheer van het havengebied. Daarbij is afgesproken dat het Havenbedrijf verantwoordelijk is voor het beheer van het gebied, en wel via een erfpachtconstructie. Het Havenbedrijf sluit als erfpachter van het gebied bij de uitgifte van terreinen (onder)erfpacht- en huurcontracten af met toekomstige gebruikers waarin afspraken worden gemaakt over onder meer het kostenverhaal (privaatrechtelijke exploitatieovereenkomst). In deze afspraken worden de kosten die gemaakt moeten worden voor het bouwrijp maken van het gebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte betrokken. Deze kosten komen daarom niet ten laste van de gemeente Rotterdam.
Met bovenstaande wordt het voorliggende initiatief financieel uitvoerbaar geacht.
In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende omgevingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven activiteiten en of daartegen kan worden opgetreden.
Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.
Gedurende de voorbereiding is informeel overleg geweest met bedrijven in de directe nabijheid van het plangebied, waaronder TenneT en Kramer Group als directe belanghebbenden. TenneT als de toeleverancier van groene stroom en Kramer Group, omdat ze net als TenneT gevestigd zijn direct naast het plangebied. Doel van deze contacten is geweest om de partijen bekend te maken met de plannen en om te inventariseren hoe ze tegenover het planvoornemen staan.
Daarnaast zijn de gemeente Rotterdam en de DCMR milieudienst Rijnmond in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over het planvoornemen. Tijdens het vooroverleg zal ruimte worden geboden aan overige overlegpartners om inspraak te hebben op het planvoornemen.
In het kader van het vooroverleg is het conceptontwerp van de wijziging van het omgevingsplan toegezonden aan diverse instanties, waaronder rijks- en gemeentelijke instanties. Hierop zijn meerdere reacties ontvangen. Voor de beantwoording van deze reacties en de wijze waarop deze verwerkt zijn wordt verwezen naar bijlage 13.
De wijziging van het omgevingsplan voor het H2 Conversiepark 2 gebeurt conform de TAM-IMRO methode. De tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) vormt een alternatieve mogelijkheid voor gemeenten om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer zij dit nog niet via de nieuwe standaarden van de Omgevingswet kunnen doen. Het TAM-omgevingsplan vormt het toetsingskader voor bouwplannen binnen het plangebied en is tevens een bindend kader voor het gebruik van gronden in het plangebied.
Dit TAM-IMRO omgevingsplan betreft geen tijdelijk omgevingsplan. De regels van het nu van rechtswege geldende (tijdelijke) omgevingsplan worden permanent gewijzigd. De nieuwe regels van dit omgevingsplan gaan voor op de bestaande regels. In artikel 2.3 van de planregels is bepaald dat deze planregels voorrang hebben boven de bestaande artikelen. Verder is in artikel 2.3 ook bepaald dat de regels van dit omgevingsplan voorgaan op de regels uit het omgevingsplan van rechtswege (waaronder de bruidsschat) voor zover sprake is van strijdigheid tussen beide bepalingen.
Het TAM-omgevingsplan maakt juridisch gezien deel uit van het omgevingsplan, maar kent nog het format zoals bekend uit de Wet ruimtelijke ordening.
De planregels zijn onderverdeeld in 3 hoofdstukken, te weten:
In de algemene bepalingen staat de toepassing en interpretatie van het TAM-omgevingsplan beschreven om misverstanden te voorkomen. De algemene bepalingen zijn onderverdeeld in:
Hierin zijn begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel staan de toepassing en het toepassingsbereik van het planvoornemen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Het algemeen gebruiksverbod bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies dan wel toegestane activiteiten.
In de regels voor functies en activiteiten is juridisch vastgelegd welke functies en activiteiten zijn toegestaan binnen het plangebied. Binnen het plangebied komen de volgende functies voor:
Op de voor Bedrijf-9 aangewezen gronden zijn uitsluitend industriële bedrijfsactivtiteiten toegestaan, waaronder chemische industrie. Ook ondergeschikte functies als bedrijfsgebonden kantoren, (spoor)wegen en paden en kabels en (buis)leidingen zijn toegestaan binnen de bestemming.
In het artikel zijn tevens de bijbehorende bouw-, gebruiks- en beoordelingsregels en de aanvullende aanvraagvereisten opgenomen.
Op de voor Verkeer aangewezen gronden zijn uitsluitend activiteiten toegestaan zoals het aanleggen en gebruiken van (rail)verkeerswegen, emplacementen, fiets- en voetpaden, nuts-, groen- en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige functies, voorzieningen ten behoeve van de verbetering van de leefomgeving (zoals geluidschermen), kabels en (buis)leidingen, voorzieningen ten behoeve van windturbines, reclame-uitingen en bovengrondse en ondergrondse verbindingen.
De gronden met de aanduiding Leiding - Leidingstrook zijn bedoeld voor de diverse kabels en leidingen die zijn voorzien binnen het planvoornemen, zoals de waterstof-, zuurstof- en stikstofleiding en de 380 kV-hoogspanningskabel voor de stroomtoevoer naar de elektrolyzers.
De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn bedoeld specifiek voor de hoogspannings- leiding behorende bij Nederwiek 2 die door het plangebied heen loopt.
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn bedoeld om de archeologische belangen in het plangebied te beschermen. De activiteiten op deze gronden zijn toegestaan tesamen met de op grond van andere aanwijzingen toegelaten activiteiten.
Naast de specifieke regels zijn een aantal algemene regels opgenomen, te weten:
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
In de algemene bouwregels zijn de algemene bepalingen ten aanzien van het maximale bebouwingspercentage en maximale bouwhoogte vastgelegd.
Hierin is aangegeven dat de aanvraagvereisten overeenkomstig van toepassing zijn op een vereiste omgevingsvergunning op grond van de algemene regels.