Plan: | Colosseumweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP2222Colosseumweg-va01 |
De beoogde woningbouwlocatie 'Colosseumweg' maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling 'Feyenoord City'. De woningbouwlocatie was eerder opgenomen in het bestemmingsplan 'Feyenoord City', welke als onderlegger het Masterplan Feyenoord city (hierna Masterplan) kende. Het bestemmingsplan is echter op 26 oktober 2022 vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de uitspraak is aangegeven dat de financiële uitvoerbaarheid van een nieuw stadion in de Maas niet is aangetoond en dat ook de andere plandelen vanwege de verwevenheid niet in stand konden blijven. Hoewel de gebiedsontwikkeling Feyenoord City niet meer op de in het bestemmingsplan Feyenoord City en Masterplan beoogde wijze wordt uitgevoerd, blijven de ambities uit het Masterplan Feyenoord City overeind en is het in dat kader nog steeds gewenst om enkele woningbouwlocaties die onderdeel uitmaakten van het vernietigde bestemmingsplan, zoals de locatie Colosseumweg, te ontwikkelen.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om de woningbouwontwikkeling Colosseumweg juridisch-planologisch mogelijk te maken.
De ontwikkeling van het Colosseumweg maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Feyenoord City. De kern van de gebiedsontwikkeling is: een krachtige maatschappelijk-economische impuls geven aan Rotterdam-Zuid door, precies op het scharnierpunt van gebieden die dat nodig hebben, een verbindend plan te maken met een uitzonderlijke stedelijke kwaliteit. De ambities uit het door de gemeenteraad vastgestelde Masterplan (28 november 2019) voor de gebiedsontwikkeling, staan nog immer overeind (zie ook paragraaf 3.1.2).
Het Masterplan wordt niet langer uitgevoerd zoals destijds beoogd. Zo vervalt het nieuwe stadion en blijft De Kuip als voetbalstadion bestaan. Dit betekent dat ook de ontwikkeling van de plots ter plaatse van en grenzend aan de bestaande Kuip vooralsnog niet worden ontwikkeld. Feyenoord City was en is echter veel meer dan een nieuw stadion. Diverse woningbouwlocaties die onderdeel uitmaakten van het vernietigde bestemmingsplan en het onderliggende Masterplan zijn nog steeds zeer gewenst en dragen nog immer bij aan de ambities van het Masterplan.
Binnen het gebied Feyenoord City wordt onderscheid gemaakt tussen drie deelgebieden (zie figuur 1.2). Deelgebied 1 omvat drie woningbouwplots (Mallegat, Rosestraat en Colosseumweg) waarvoor drie afzonderlijke postzegelbestemmingsplannen worden opgesteld. Deze ontwikkelingen kunnen onafhankelijk van elkaar en de rest van de gebiedsontwikkeling gerealiseerd worden. Daarnaast is ook de Waterkantplot (voorheen Waterfront inclusief de oorspronkelijke stadionplot) onderdeel van deelgebied 1. Voor de Waterkantplot wordt op dit moment nog geen bestemmingsplan voorbereid maar wordt eerst een nieuwe stedenbouwkundige verkenning uitgewerkt. Binnen het Masterplan en bestemmingsplan Feyenoord City heette dit fase 1. De herontwikkeling van deelgebied 2 (Veranda) en 3 (Stadiondriehoek) is nu niet aan de orde. Een eventuele ontwikkeling van deze gebieden zal worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de treinstations, de derde stadsbrug en het omliggende gebied en de Rotterdamse aanpak A tot Z, 20.000- 30.000 woningen van Alexander tot Zuidplein (zie ook de gemeentelijke Omgevingsvisie, paragraaf 4.3.1).
Figuur 1.1. Locaties en begrenzing plots en deelgebieden Feyenoord City
Het plangebied Colosseumweg ligt in Rotterdam-Zuid en wordt globaal begrensd door: het Varkenoordseviaduct, het spoortraject Dordrecht-Rotterdam, de 2e Rosestraat en het Vredesplein. De locatie is kadastraal bekend als nummer 4742, sectie V in de gemeente Rotterdam. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven. De toekomstige verlengde Colosseumweg maakt eveneens onderdeel uit van het plangebied.
Figuur 1.2. Ligging plangebied
Met het oog op de toekomst wordt waar mogelijk uitgegaan van enige flexibiliteit voor de bouwmogelijkheden en flexibiliteit in functies op de begane grond. Voor het borgen van de ruimtelijke kwaliteit en om negatieve omgevingseffecten te voorkomen, wordt die flexibiliteit begrensd in de vorm van maximale bouwhoogte, maximaal programma (maximaal aantal woningen/maximaal bvo per functie) enzovoorts. Dit zo nodig in combinatie met een voorwaardelijke verplichting. Zo wordt voorkomen dat flexibiliteit leidt tot ontwikkelingsmogelijkheden met negatieve effecten voor de omgeving.
In hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving is de wijze van bestemmen nader uitgewerkt en toegelicht.
Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk.
bestemmingsplan | vaststellingsdatum gemeenteraad |
Hillesluis | 30 september 2010 |
Kop van Feijenoord | 13 oktober 2016 |
Parapluherziening Evenementen | 2 februari 2022 |
Parapluherziening biologische veiligheid | 14 juni 2018 |
Parapluherziening parkeernormering Rotterdam | 14 december 2017 |
Naast bovenstaande parapluherzieningen is op 22 juni 2023 de 'Parapluherziening industriezones Feijenoord en Maas- en Rijnhaven' vastgesteld. Het doel van de parapluherziening Industriezones Feijenoord en Maas- en Rijnhaven is om de toegekende ruimte voor industrielawaai te actualiseren op basis van de huidige situatie.
Met dit nieuwe bestemmingsplan worden alle huidige voor het plangebied geldende bestemmingsplannen vervangen door het onderhavige plan.
Landschapsstructuur
Van oudsher vormde de Varkenoordsche dijk de scheidingslijn tussen de gorzen en de polders. Het beschermde het polderland tegen overstromingen en fungeerde eveneens als hoofdverbindingsweg op het eiland IJsselmonde. Nog steeds heeft de dijk een belangrijke ontsluitende functie.
De polderstructuur aan de binnendijkse zijde, met een strakke rechte verkaveling, is nagenoeg verdwenen door de komst van het sportcomplex, park en woonwijken. Deze polder werd in de tweede helft van de 16e eeuw bekaad. Daarna volgde een grondverdeling. In het begin van de 18e eeuw vond de definitieve bedijking van de polder plaats. De Veranda, gelegen langs de oevers van de Nieuwe Maas, staat op de plek waar vroeger de gorzen (moeraszones) en platen voorkwamen.
Rotterdam Zuid
De grote ontwikkeling van de zuidoever van Rotterdam begint aan het einde van de negentiende eeuw, aangejaagd door de aanleg van de Nieuwe Waterweg (tussen 1866 en 1872) en de bouw van het Staatsspoorweg (1878). Op het eiland Feijenoord worden in hoog tempo havens gegraven. Net boven het Mallegat werd in maart 1878 begonnen met de bouw van de gasfabriek Feijenoord, de eerste gemeentelijke gasfabriek van Rotterdam. Het spooremplacement dat in de Varkenoordse polder kwam te liggen vormde een fysieke grens in het landschap. Door de barrière van de spoorweg blijft de Varkenoordse polder al die tijd leeg. Buiten de Varkenoordsedijk, die grotendeels de loop had van de huidige Stadionweg en Slaghekstraat, vestigen zich wel aan de scheepvaart gerelateerde industrie.
Figuur 2.1. Plangebied rond 1900
Ontwikkelingen vanaf de tweede helft van de 19e eeuw
In 1872 komt de spoorlijn Dordrecht-Rotterdam Mallegat (op Zuid) gereed als onderdeel van 'Staatslijn I' (tracé Rotterdam-Breda). Het tracé loopt dwars door de Varkenoordse polder, ten oosten van het latere Vreewijk. Vanaf 1877 werd de verbinding over de Nieuwe Maas in gebruik genomen naar station Rotterdam Delftsche Poort.
Na 1910 is het omliggende gebied tot ontwikkeling gekomen, met de woonbebouwing van de wijk Hillesluis ten westen van het plangebied en de scheepswerven langs de Nieuwe Maas ten noorden daarvan. Het gebied zelf bleef echter tot de jaren 30 van de 20e eeuw nagenoeg onbebouwd, met uitzondering van een haven en de scheepswerf van Piet Smit langs de Nieuwe Maas die aan het einde van de 19e eeuw is gegraven. In de jaren 30 van de 20e eeuw kwam er meer bebouwing.
Het volgende kaartfragment toont de situatie aan het begin van de 20e eeuw.
Figuur 2.2. Historisch kaartfragment situatie begin 20e eeuw (bron: www.topotijdreis.nl)
Hillesluis
Hillesluis is vrijwel geheel gerealiseerd in de jaren twintig. Een belangrijke historische route in Hillesluis is Beijerlandselaan - Groene Hilledijk. De Beijerlandselaan kenmerkt zich door zijn hoogstedelijke winkelkarakter, dat sterk geworteld is in de geschiedenis. Als enige van dit kaliber op de Linker Maasoever (een aaneengesloten winkelfront, architectuur van een relatief hoog niveau, met enkele parels) heeft de Beijerlandselaan veel potentie. Een andere belangrijke historische route is de Colosseumweg, parallel aan het voormalige spoorwegtracé.
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische waarden- en beleidskaart en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen, die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Bewoningsgeschiedenis
Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen vindplaatsen bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Deze zijn in het gebied overigens wel te verwachten. Sporen uit de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) kunnen voorkomen op veen, dat in het gehele bestemmingsplangebied in de ondergrond aanwezig is en dat afgedekt wordt door een laatmiddeleeuwse kleilaag. Langs de Maas bevinden zich kleiafzettingen, die vóór het begin van de jaartelling zijn afgezet en waarop bewoningssporen uit de Romeinse tijd kunnen voorkomen.
In de 10e-12e eeuw is het veen en het klei-op-veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Vóór 1300 is men met de bedijking gestart. Waarschijnlijk iets ten noorden van de huidige Stadionweg liep ooit de oudste dijk in dit gebied: de noordelijke dijk van de Riederwaard.
Archeologische verwachting
In het bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen voorkomen.
Archeologie in de regels en op de verbeelding
Waarde - Archeologie 1
Voor het lager gelegen gebied ten zuidwesten van de Colosseumweg (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 1,0 m beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie 2
Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 2,0 m beneden maaiveld.
Beschrijving van het plangebied
Colosseumweg
De driehoek tussen Varkenenoordseviaduct, 2e Rosestraat en Colosseumweg, het plangebied, bestaat uit een groenstrook. Midden door het plangebied loopt de huidige Colosseumweg.
Figuur 2.3. Ligging plangebied
Figuur 2.4. Huidige inrichting plangebied
Oriëntatie en bereikbaarheid
Het plangebied wordt omsloten door een aantal belangrijke verkeersaders. Ten oosten van het plangebied ligt de spoorwegverbinding Rotterdam-Dordrecht. Langs de noordkant van het plangebied ligt het Varkenoordseviaduct.
Het Varkenoordseviaduct loopt verder in noordwestelijke richting over in de Laan op Zuid met het kruispunt naar de 2e Rosestraat. Dit zijn de verbindingen naar de noordoever. Vanuit het westen is het plangebied te bereiken vanaf de A16 via de John F. Kennedyweg en Stadionweg.
Het plangebied wordt ook ontsloten door een aantal openbaar vervoerverbindingen. Met de trein is het plangebied te bereiken via de stations Rotterdam Zuid en Rotterdam Lombardijen. Tijdens thuiswedstrijden is ook het station Rotterdam Stadion naast De Kuip geopend. Vanaf Rotterdam Centraal is het gebied te bereiken via de tramhalte Varkenoordseviaduct en met de bus via de halte Spoorweghaven.
Algemeen
De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruikgemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen, behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen.
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Een Rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel van buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.
Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)
In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.
Het plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied ligt geen beschermd stadsgezicht. In de omgeving van het plangebied liggen Stadion Feyenoord en de voormalige gasfabriek Feyenoord.
In de Stadiondriehoek staat Stadion Feijenoord (De Kuip). Het ontwerp is van L.C. van der Vlugt (medeontwerper van de Van Nelle-fabriek). In 1991 is het stadion benoemd tot gemeentelijk monument (monumentnummer E-022). De huidige vorm van het stadion is ontstaan na grootscheepse renovaties in 1994.
In Mallegat ligt de voormalige gemeentelijke gasfabriek Feijenoord. Na de sloop van de fabriek zijn twee gashouders en een watertoren gespaard gebleven die zijn aangewezen als gemeentelijk monument (monumentnummer C-010b).
Naast Stadion Feijenoord en de voormalige gemeentelijke gasfabriek Feijenoord kent het gebied geen verdere cultuurhistorisch waardevolle elementen (Rijksmonumenten, provinciale monumenten, gemeentelijke monumenten of beeldbepalende objecten). Wel liggen er in de omgeving van het plangebied enkele monumenten (figuur 2.3).
Figuur 2.5. Monumenten in en in de omgeving van het plangebied (de ligging van de voormalige gasfabriek Feijenoord is tevens aangeduid)
Sinds het plan voor de Kop van Zuid uit 1985 is Rotterdam bezig een herkenbaar front aan de rivier te maken. Zuid heeft een gezicht gekregen aan de rivier en nieuwe investeringen en gebruikers aangetrokken. Het benutten van de bijzondere ligging aan de rivier en daarmee de belangrijkste openbare ruimte van de stad, is nog op veel meer plaatsen mogelijk. Stadionpark wordt beschouwd als de volgende stap in een reeks rivierfront-ontwikkelingen. De eerste plannen voor het gebied komen voort uit een bestuursopdracht uit april 2007. In de bestuursopdracht waren de volgende ambities voor de ontwikkeling van Stadionpark geformuleerd:
Deze ambities zijn vervolgens verwoord in verschillende visies en masterplannen waaronder de op 11 februari 2010 door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie Stadionpark, het Masterplan Sportcampus Rotterdam en Park de Twee Heuvels (juni 2013) en de gebiedsvisie Stadionpark (2018).
Het gebied Feyenoord City maakt onderdeel uit van het Stadionpark waarvoor op 1 februari 2018 een gebiedsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad. Vervolgens is door de gemeenteraad, gebaseerd op de gebiedsvisie Stadionpark, het masterplan Feyenoord City vastgesteld (28 november 2019).
Hoewel zowel in de gebiedsvisie als het Masterplan uit werd gegaan van de bouw van een nieuw stadion in de Maas en deze ontwikkeling op de voorziene wijze geen doorgang meer vindt, zijn de documenten ten aanzien van verschillende geformuleerde ambities nog immer actueel.
De ambities uit het Masterplan kunnen als volgt worden samengevat:
Het Masterplan wordt zoals gezegd niet langer uitgevoerd zoals destijds beoogd. Zo vervalt het nieuwe stadion en blijft De Kuip als voetbalstadion bestaan. Dit betekent dat ook de ontwikkeling van de plots ter plaatse van en grenzend aan de bestaande Kuip vooralsnog niet worden ontwikkeld. Feyenoord City was en is echter veel meer dan een nieuw stadion. Diverse woningbouwlocaties die onderdeel uitmaakten van het vernietigde bestemmingsplan en het onderliggende Masterplan, waaronder de locatie Colosseumweg, zijn nog steeds zeer gewenst en dragen nog immer bij aan de ambities van het Masterplan.
De Colosseumplot maakt Hillesluis ruimtelijk af. Het biedt een variëteit aan woningen die het eenzijdige aanbod in de buurt aanvult (en doelbewust niet vergroot). Voor doelgroepen die in Hillesluis geen passende woning kunnen vinden en voor nieuwe doelgroepen die de bevolkingssamenstelling en de buurteconomie versterken. Er wordt veelzijdige plintruimte gecreëerd die gevuld kan worden met vrijwel elk functie die de komende tijd zal blijken uit de verdere participatie.
De plotontwikkeling is mede ingegeven door het initiatief van de gemeente om de Colosseumweg te verleggen. Het verkeerssysteem wordt daarmee veel beter. Na een dergelijke verlegging is het natuurlijk zaak om de vrijgekomen ruimte zo goed mogelijk te benutten.
Vanuit de Laan op Zuid gezien heeft de Colosseumplot als belangrijkste functie om het Varkenoordse Viaduct te "ontviaducten". Het profiel van dit viaduct kan verbeteren door succesvolle plintfuncties te creëren. De levert een bijdrage aan het fysiek verbinden van de twee stadsboulevards aan weerszijden van het spoor.
De ontwikkeling van de Colosseumplot maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Feyenoord City. Nadat bekend werd dat het nieuwe stadion geen doorgang zal vinden, wordt nu eerst gefocust op de ontwikkelingen aan de Stadskant, te weten: Mallegat, Colosseumweg en Rosestraat.
De Stadskant is de entree naar Feyenoord City vanuit het stadscentrum via de Laan op Zuid, maar ook de verbinding met de aangrenzende wijken Hillesluis, waaronder, Kop van Zuid en de Afrikaanderwijk en het winkelgebied Beijerlandselaan. Aan de ene kant is de ontwikkeling gericht op integratie, terwijl het aan de andere kant blijk geeft van de ambitie om als toekomstige ontwikkeling een spectaculaire toegang te verschaffen tot een nieuw deel van de stad maar ook de koppeling met de bestaande stad te maken en te houden. De opgave is om op de complexe Colosseumlocatie, gezien de geluidsbelasting(en) vanuit Stadion Feijenoord en het weg- en railverkeer, een grootschalig en divers programma te vertalen naar een gebouwencomplex met een hoogwaardige uitstraling, dat tevens een goede ruimtelijke aansluiting vormt naar de reeds bestaande gebouwde omgeving. Hiermee kan de plot niet alleen een verbinding vormen met omliggende wijken maar ook een bestemming om naar toe te gaan. Zo liggen hier kansen om met complementaire voorzieningen ook een sociale verbinding te realiseren. Door het begrenzen van het Vredesplein met nieuwe bebouwing, krijgt het plein een meer besloten karakter. De moskee krijgt hiermee een meer prominente ligging als onderdeel van het plein en het stadsdeel Rotterdam Zuid. Het plot verbindt het Vredesplein met het Varkenoordseviaduct, maar zorgt ook voor een verbinding tussen de Colosseumweg en de Brede Hilledijk. Zo ontstaan langs en door het plot verbindingen die buitenruimten met elkaar verbinden. Verder bieden de groene binnentuinen en daken kansen voor aantrekkelijke buitenruimtes voor de nieuwe bewoners/gebruikers op deze plot.
Enerzijds zal ingezet moeten worden op het behoud en de doorstroming binnen Rotterdam Zuid en anderzijds op de grote groep jonge en middelbare alleenstaanden en de wegtrekkende gezinnen in Rotterdam als groter geheel. De locatie leent zich voor vele doelgroepen, van sociale- en midden- huur/koopwoningen tot en met de duurdere huur/koopwoningen. Van ouderen die in middeldure koopappartementen willen wonen, tot en met jonge/oudere gezinnen in de wat luxere stadswoningen. Door het karakter van semi-besloten stadsblokken is de locatie geschikt om aan te sluiten bij het al bestaande buurtgevoel in de omgeving. Gelet op de externe veiligheidsrisiso's van het nabijgelegen spoor wordt afgezien van een woonzorgcomplex.
Het programma bestaat uit 650 woningen en maximaal 3.900 m2 bvo overig programma zoals horeca, detailhandel, maatschappelijk en dienstverlening.
Programma
Functies | m2 bvo | aantal woningen | |||
Wonen | 650 | ||||
Maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening | 2.750 |
||||
Daghoreca | 650 | ||||
Detailhandel | 500 |
De Colosseumplot is een verbinder. De bebouwing en de openbare ruimte nodigen Hillesluis en haar bewoners uit om kennis te maken met het nieuwe onderdeel van de wijk. De woningen voorzien in een nieuwe stap in de wooncarrière binnen Rotterdam en de voorzieningen zijn aanvullend aan die in de wijk.
Het ruimtelijk concept is een uit meerdere bouwblokken samengesteld complex. In het ontwerp is rekening gehouden met het feit dat het een geluidbelaste locatie is vanwege het spoor, de weg en stadion Feijenoord. Zo wordt voorzien in geluidluwe gezamenlijke buitenruimten. Uitgangspunt is een levendige plint, vertaald in architectuur en programma. De plot verbindt het maaiveld van het Vredesplein met het Varkenoordseviaduct via doorsnijdingen. Met een duidelijk verschil in karakter tussen de Hillesluis zijde (Vredesplein) en de Feyenoord City zijde (viaduct). In het noordwesten grenst het plot aan de Roseknoop, met daarachter de Afrikaanderwijk en de recente ontwikkelingen van Parkstad. Kortom een alzijdig complex, dat zich straks naadloos voegt in dit dynamische stukje Rotterdam.
Tussen de moskee en het Varkenoordseviaduct ontstaat een ruimte met twee zijkanten. Dit dient goed uitgewerkt te worden in het ontwerp. Deze locatie vraagt om een goede invulling met ruimte voor een inrit naar de parkeergarage 'Colosseumweggarage', een verbinding naar de bovenzijde van het viaduct en een link met de onderdoorgang van het viaduct.
Er is voor het duiden van ontwerpuitgangspunten en om uit te proberen of het programma hierbinnen realiseerbaar is, is een mogelijk schetsontwerp opgesteld.
De plot van de Colosseumweg vormt samen met de bebouwing aan de hoek Beijerlandselaan/Putselaan de overgang naar de Beijerlandselaan en naar Hillesluis. Van de invulling van de plot wordt het nodige gevraagd: een goede plint begeleid door middel van bebouwing en ruimte voor verbindingen/routes. Daarnaast zal de ontsluiting van de huidige parkeergarage 'Colosseumweggarage' mogelijk via deze plot geschieden. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van hoogbouwtorens met een maximale bouwhoogte van 80 meter. De torens worden aangevuld met een brede basis van variërend in hoogte.
Figuur 3.1. Voorbeelden mogelijke uitwerking
Figuur 3.2. Voorbeeld mogelijke routes op en om de plot
Verlegging Colosseumweg
De ontwikkeling vindt plaats ter hoogte van de huidige Colosseumweg. Deze weg zal dan ook worden aangepast. Gelet op de (woningbouw)ontwikkeling wordt de Colosseumweg verlegd en doorgetrokken onder het Varkenoordseviaduct en zo verbonden met de 2e Rosestraat.
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling zoals die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, getoetst aan de ruimtelijk relevante beleidskaders op zowel Rijksniveau, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau.
Met deze toetsing wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke beleidsdoelen op de verschillende overheidsniveau. Andersom kan het ook zo zijn dat er uit deze beleidstoetsing criteria naar voren komen die in dit bestemmingsplan geborgd moeten worden, om ervoor te zorgen dat daar bij de uiteindelijke ontwikkeling van het gebied aan voldaan wordt.
De betreffende beleidsdocumenten worden in dit hoofdstuk per overheidsniveau behandeld en per beleidsdocument is een conclusie opgenomen.
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:
Toetsing
Dit bestemmingsplan zet in op (her)ontwikkeling van binnenstedelijk gebied. Daarmee wordt met appartementen en een levendige plint ingezet op een aantrekkelijk gebied om te wonen. Dit sluit aan bij de doelstelling uit de NOVI om primair binnen bestaande steden en stedelijke regio's locaties te zoeken om te wonen en te werken.
Het plan draagt daarnaast ook bij aan de doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie en energietransitie. Zo wordt de nieuwbouw minimaal als Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG) gerealiseerd waar het gaat om energie en wordt er in de gebouwontwerpen en in de openbare ruimte rekening gehouden met het (tijdelijk) vasthouden van neerslag.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridisch bindende vertaling van de Omgevingsvisie naar lagere overheden. Onder de vlag van de Omgevingswet wordt dit Besluit vervangen door zogenoemde instructieregels, maar vooralsnog geldt het Barro.
Hiermee wordt de visie, waarmee op Rijksniveau een toekomstperspectief wordt geschetst, vertaald in bindende regels waar lagere overheden zich bij het opstellen en vergunnen van plannen aan te houden hebben. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn Rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk, buisleidingen en militaire objecten.
Toetsing
Uit de kaarten behorend bij het Barro, komen ter plaatse van het plangebied geen beschermde objecten of structuren naar voren. Gelet op het bovenstaande is dit bestemmingsplan in lijn met het Barro.
Uitbreiding of nieuwe functies zijn niet zonder meer mogelijk, omdat sprake moet zijn van 'zorgvuldig ruimtegebruik'.
Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten daarom worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet de behoefte worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.
Wel of geen stedelijke ontwikkeling
De vraag bij de ladder voor duurzame verstedelijking is of de ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat meer dan 11 woningen en andere stedelijke functies groter dan 500 m2 bvo doorgaans worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling
Of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is afhankelijk van de huidige planologische mogelijkheden.
Wanneer er met een nieuw bestemmingsplan geen nieuw planologisch ruimtebeslag wordt mogelijk gemaakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet een bestemmingsplan in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat toch sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functies en die onder het vorige plan mogelijk was.
Wel of niet binnen bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
De beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, hangt volgens de Nota van toelichting (2017) af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld.
Toetsing
Onderstaand staat het programma vermeld dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Functies | aantal | bruto vloeroppervlak m2 |
Wonen | 650 | |
Maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening | 2.750 | |
Detailhandel | 500 | |
Daghoreca | 650 | |
Totaal | 3.900 |
Voor alle functies geldt dat de huidige bestemmingsplannen deze niet mogelijk maken. Daarom is de behoefte aan deze functies beschreven, voor zover het een stedelijke ontwikkeling betreft.
Woningbehoefte
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Rotterdam ook meer woningen nodig zijn.
ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen.
De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. In Rotterdam is de netto uitbreidingsbehoefte 38.200 woningen.
Naast de evidente kwantitatieve behoefte voorziet het bouwplan onder meer in woningen in het middensegment waar stadsbreed veel vraag naar is.
In het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam (januari 2023) is afgesproken dat Rotterdam zich inzet om 38.940 woningen aan de voorraad toe te voegen. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. Voor Rotterdam betekent dat een afname van het aantal sociale huurwoningen. Deze woningbouwontwikkeling is opgenomen op de planlijst van de Rotterdamse regio.
In het gesloten woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021, staan afspraken over de 3.700 woningen die gerealiseerd zouden worden binnen Feyenoord City. Hiervan zouden er minimaal 450 sociale huurwoningen zijn. Omdat het nieuwe stadion geen deel meer uitmaakt van de plannen, komt er ruimte vrij voor meer woningbouw. De provincie vraagt voor dat deel een hoger aandeel sociale huurwoningen op te nemen dat bijdraagt aan vermindering van het grote tekort aan sociale huurwoningen in de regio, zoals ook vastgelegd in het Regioakkoord 2022. De in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen woningen vallen echter onder de gemaakte afspraken van het woon-werkakkoord. Deze afspraken gelden op gebiedsniveau en zullen op deze manier gerealiseerd worden. Uiteraard is er wel een vertaling naar afzonderlijke plots, rekening houdend met kenmerken van aangrenzende wijken. Is daar veel sociale voorraad, dan telt het nieuwbouwprogramma weinig sociaal. Dit geldt voor de plots bij de wijken Hillesluis en Feijenoord, waar ook de Colosseumplot onder valt. Is er in de bestaande wijk weinig sociale voorraad, dan telt het nieuwbouwprogramma relatief veel sociaal. Dit geldt voor de Waterkant bij de buurt Veranda, die geen onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Zo dragen ontwikkelingen gericht bij aan verdere differentiatie en kansen voor wooncarríère. De fasering van de sociale woningbouw komt overeen met de in beeld zijnde fasering ten tijde van het sluiten van het woon-werkakkoord.
Behoefte maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening
Meer woningen betekent meer inwoners en daarmee de noodzaak om andere functies aan het gebied toe toevoegen, zoals maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Met het bestemmingsplan wordt in totaal 2.750 m2 bvo van deze voorzieningen toegestaan.
Voor de maatschappelijke voorzieningen geldt dat er geen kwantitatieve (gemeentelijke) visies bestaan waarmee de behoefte aan maatschappelijke voorzieningen in beeld wordt gebracht. De behoefte wordt per project berekend aan de hand van de het rekenmodel Referentiewaarden Maatschappelijke Voorzieningen, vastgesteld door B&W. Op basis van deze rekentool is een behoefte van minimaal op 2.600 m2 berekend, op basis van het maximaal aantal woningen. De behoefte is daarmee aangetoond.
De behoefte aan dienstverlenende functies komt voort uit de toename van het aantal inwoners. De algemene behoefte aan voorzieningen blijkt onder andere uit de gemeentelijke omgevingsvisie. Rotterdam zet in op vitale wijken, in alle wijken wordt ingezet op een divers aanbod van woon- en werkruimte en maatschappelijke voorzieningen die passen bij de stad. Bij een compacte stad hoort ook het verlevendigen van plinten van gebouwen, daarom wordt ruimte geboden aan verschillende functies op de begane grond met een goede relatie met de straat. Een mix aan maatschappelijke, recreatieve en commerciële functies is gewenst.
Concluderend hebben de nieuwe bewoners hebben behoefte aan:
Geconcludeerd wordt dat er in het plangebied behoefte is aan de toevoeging van maatschappelijke en dienstverlenende functies ten behoeve van de inwoners in het gebied.
Behoefte horeca
Er is behoefte aan levendigheid en ontmoetingsplek in de nieuwe wijk. Een ontmoetingsplek is goed voor de leefbaarheid van een woon- en werkgebied. De aanwezigheid van horeca draagt bij aan de aantrekkingskracht voor werknemers, bezoekers en inwoners in het gebied.
Per 1.000 inwoners is in Nederland in kernen met meer dan 175.000 inwoners gemiddeld 320 m2 wvo voor horeca aanwezig (de branches Dranken, Eten, Fastservice en Koffie & Desserts). De ontwikkeling genereert gelet op de toename van het aantal woningen een eigen behoefte aan ondersteunende horecafuncties waaronder een café, bar of cafetaria. Door de ontwikkeling zal het aantal inwoners met ongeveer 1.235 toenemen (huishoudensgrootte van 1,9 x 650 woningen), waardoor alleen al vanuit de nieuwe inwoners behoefte is aan circa 400 m2 wvo aan horeca.
De verwachting is dat de nieuwe wijk daarnaast een aantrekkingskracht heeft op bezoekers uit de buurt. Het horeca-aanbod in Rotterdam blijft zowel in vestigingen als omvang iets achter bij het gemiddelde in steden met meer dan 175.000 inwoners (bron: Locatus, 2023). Het horeca-aanbod in de wijk Feijenoord blijft iets achter bij het gemiddelde horeca-aanbod per inwoner in Rotterdam. Op basis van het gemiddelde aanbod in Rotterdam wordt er in de branche 'Eten' (dit zijn o.a. lunchrooms en restaurants) een groter aanbod verwacht (figuur 4.1). Het aanbod in de branche 'Eten' blijft circa 2.700 m2 wvo achter bij het gemiddelde. Voor de overige branches is het aanbod gemiddeld, of bovengemiddeld. Dit is te verklaren door het grote aanbod rond het winkelgebied aan de Beijerlandselaan, wat een belangrijk winkelgebied is in Rotterdam Zuid, en dus ook past bij de verzorgingsfunctie.
Hieruit wordt geconcludeerd dat er in het plangebied behoefte is aan toevoeging van horeca ten behoeve van de inwoners, bezoekers en werknemers in het gebied.
Figuur 4.1. Omvang horeca in de wijk Feijenoord in vergelijking met het gemiddelde in Rotterdam (bron: Locatus, 2024)
Behoefte detailhandel
Voor Rotterdam wordt de komende planperiode verwacht dat het aantal inwoners zal toenemen, zo ook in Rotterdam-Zuid. Dit gaat gepaard met extra behoefte aan functies zoals detailhandel. Ook de nieuwe inwoners en werknemers van voorliggend plan zorgen voor extra draagvlak voor detailhandelsfuncties.
De gemeente zet zich met haar Detailhandelsnota in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat, zodat sprake is van een compleet, compact, comfortabel en levensvatbaar centrum. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld. De gemeente maakt bij nieuwbouwinitiatieven de afweging of de toename van vierkante meters detailhandel leidt tot kwaliteitsverbetering. Rotterdam wil daarmee vernieuwing en modernisering op de juiste plekken stimuleren.
In de Gebiedskoers Detailhandel Feijenoord is de Beierlandselaan/Groene Hilledijk opgenomen als winkelconcentratie gebied. De planlocatie ligt daar net buiten, maar sluit er wel op aan, enkel in het westelijk deel van de plot zal detailhandel worden toegestaan (locatie aangegeven met paarse ster in figuur 4.2). Het gebied wordt genkenmerkt als easyshopping winkelgebied, waar een mix van functies aanwezig is, zowel detailhandelsfuncties (dagelijks en niet-dagelijks) als andere voorzieningen. De gemeente richt zich op versterking van dit winkelgebied.
Met het bestemmingsplan wordt een beperkte hoeveelheid detailhandel toegevoegd ten opzichte van het huidige detailhandelsaanbod van het winkelgebied Beierlandselaan/Groene HIlledijk (circa 20.000 m2 wvo). Met het toevoegen van detailhandel en overige functies, wordt bovendien een levendige plint mogelijk gemaakt.
Figuur 4.2. Winkelconcentratiegebieden Feijenoord (bron: Gebiedskoers Detailhandel Feijenoord 2017-2020)
Conclusie
Op basis van de ladderonderbouwing, is de behoefte aan het programma uit dit bestemmingsplan aangetoond. Bovengenoemde maatvoeringen en locatie zijn in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor 7 vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende opgaven relevant:
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.
Toetsing
De ladder is in paragraaf 4.1.3 doorlopen. Het plangebied is door de provincie aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
Toetsing
Met het inpassen van woningen binnen bestaand stedelijk gebied wordt binnenstedelijke ruimte beter benut. Dit geeft invulling aan de visie.
In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.
Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren
(…)
7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.
(…)
9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.
BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA Omgevingsverordening | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norm gerelateerd aan vorm landgebruik | Norm | Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnen bebouwde kom | Bebouwd gebied | 1/100 | 0% | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Glastuinbouw | 1/50 | 1% | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overig gebied | 1/10 | 5% |
10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.
11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.
Toetsing
Zie paragraaf 5.3.5.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.
De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant:
Laag van de ondergrond
Rivierklei en veen
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Laag van de stedelijke occupatie
Steden en dorpen
Bouwwerken voor energie-opwekking
Laag van de beleving
Fiets- en wandelroute indicatief
Toetsing
Omdat sprake is van inpassen van woningen bij een bestaande woonwijk, wordt aan de gestelde voorwaarden voldaan. Het overige van artikel 6.9 is dan ook niet relevant.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
De herontwikkeling naar woningen sluit aan op het beter benutten van de bebouwde ruimte. Met betrekking tot de ladderonderbouwing voor de realisatie van woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.1.3. De behoefte aan sociale huurwoningen is regionaal afgestemd. Per saldo worden voldoende sociale huurwoningen in Rotterdam gerealiseerd. In dit project wordt daar mede aan bijgedragen.
Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur
Toetsing
Bij sociale huurwoningen wordt rekening gehouden met het gemeentelijk parkeerbeleid.
Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen
Toetsing
Het plangebied ligt binnen een stationsomgeving. De gemeente hanteert eigen parkeernormen, zie paragraaf 4.3.10.
Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.
Toetsing
Zie paragraaf 5.3.2.
Artikel 6.10f Functiemenging
Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.
Toetsing
In dit bestemmingsplan wordt functiemenging in de plint mogelijk gemaakt.
Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.
Toetsing
De kansen voor biodiversiteit zijn in paragraaf 5.3.10 beschreven. Bij de verdere architectonische uitwerking van de bebouwing en inrichting van de gronden wordt gekeken welke van de kansen kunnen worden benut.
6.13 Detailhandel
De overige (sub)leden zijn niet van toepassing.
Toetsing
De detailhandel die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt vindt plaats aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie. Het plangebied sluit aan op het winkelgebied Beijerlandselaan/Groene Hilledijk. De planregels maken detailhandel enkel mogelijk aan de routes naar het winkelgebied, dus aan de plangebied zijde Vredesplein en Putselaan. Dit winkelgebied wordt in de Omgevingsvisie aangemerkt als 'overig centrum'. In deze centra is beperkte groei van het aanbod mogelijk indien dit aanbod geen gelijke tred houdt met een sterke bevolkingsgroei die recent heeft plaatsgevonden, of aanstaande is. In dit geval is daar sprake van. Voor Rotterdam wordt een grote bevolkingsgroei verwacht, een toename van circa 8% tot 2035 (Bevolkingsprognose gemeente Rotterdam 2022). Dit brengt nieuwe behoefte en nieuw draagvlak met zich mee voor voorzieningen. Daarnaast is in 4.1.3 in het kader van de ladder aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon-en leefklimaat.
Artikel 6.27a Risico’s van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.
Toetsing
Zie paragraaf 5.3.5.
Het Regioakkoord 2022 bevat afspraken over de woningbouw in de 12 regiogemeenten. Het gaat over de totale woningproductie, zowel door corporaties als marktpartijen, onderverdeeld naar verschillende prijssegmenten. De regio heeft de volgende doelstellingen:
In Rotterdam is de opgave om tot 2030 44.100 woningen te bouwen, waarvan 25% sociaal, 32% middelduur en 43% in de dure categorie. Inclusief de sloopvoornemens, neemt de totale voorraad naar verwachting tot met 38.940 woningen.
Figuur 4.3 Doelstelling voldoende totale voorraad (Bron: Regioakkoord 2022)
Toetsing
Dit woningbouwproject past binnen de regionale afspraken.
De vraag naar woningen is groot, het aanbod beperkt. Het oplossen van het woningentekort vraagt om de bouw van nieuwe woningen. Om het woningtekort terug te dringen tot een gezonder evenwicht wordt door de Rijksoverheid met “Programma Woningbouw” nationaal ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030. Zuid-Hollandse bestuurders en minister Hugo de Jonge van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben de regionale realisatieagenda's, ook wel woondeals genoemd, ondertekend. Daarmee spreekt Zuid-Holland de ambitie uit om in de periode 2022 tot en met 2030 ruim 235.000 woningen te bouwen.
Er is grote behoefte aan betaalbare woningen in Nederland en Zuid-Holland. Om aan te sluiten bij die behoefte streven Rijk, provincie en gemeenten ernaar dat tweederde van de nieuwe woningen betaalbaar zijn: op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Hierbij wordt in 2023 verder bekeken hoe deze opgave past bij de lokale situatie. Onder het betaalbare segment vallen: huurwoningen onder liberalisatiegrens, door woningbouwcorporatie te bouwen sociale huurwoningen, huurwoningen vanaf de sociale huurgrens tot maximaal €1.075 per maand (prijspeil 2023) en koopwoningen tot €355.000.
In het gesloten woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021, inclusief de naar aanleiding daarvan aangenomen motie, zijn afspraken gemaakt over het programma. Gelet op de kenmerken van omliggende wijken is gekozen voor minimaal 40% middenduur, waarvan minimaal 50% koop.
Toetsing
Dit woningbouwproject past binnen de regionale afspraken.
De omgevingsvisie beschrijft de stedelijke koers voor de ontwikkeling van Rotterdam. Het is een nieuwe stadsvisie die richting geeft aan de verdere ontwikkeling van Rotterdam. Deze Omgevingsvisie vervangt de in 2007 vastgestelde Stadsvisie Rotterdam 2030.
Tot de datum van invoering van de Omgevingswet krijgt de Omgevingsvisie de status van structuurvisie onder het huidige regime van de Wet ruimtelijke ordening.
Hoofdlijn van de Omgevingsvisie is dat Rotterdam kiest voor goede groei. Groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang. Groei die het Rotterdamse rijke erfgoed en de identiteit ondersteunt en versterkt.
De omgevingsvisie gaat uit van 5 langetermijndoelen (perspectieven): compact, inclusief, duurzaam, gezond, productief. Mede aan de hand daarvan worden in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes benoemd waarmee invulling wordt gegeven aan de koers voor Rotterdam voor goede groei:
Er is een aantal gebieden waar meerdere grote opgaven bij elkaar komen en waar er tegelijkertijd kansen liggen om veel van onze stedelijke doelstellingen te realiseren. Deze strategische gebieden vragen om gebiedsspecifieke richtinggevende keuzes.
Het betreft de binnenstad, Alexander tot en met Zuidplein en Rotterdam-Zuid. Voor de ontwikkeling van deze gebieden formuleert de omgevingsvisie enkele gebiedskeuzes.
Rotterdam maakt gezond leven voor alle inwoners in de stad mogelijk. Dit doen we door gezondheidsbevordering (stimuleren van gezond gedrag) en gezondheidsbescherming (bescherming tegen negatieve externe effecten, zoals slechte luchtkwaliteit en geluidsbelasting). Woningen hebben een gezond binnenklimaat en bestaan uit gezonde (bouw)materialen.
De gemeente zet zich in op een betere en gezonde levensverwachting voor Rotterdammers in alle gebieden. De ruimtelijke keuzes dragen hieraan bij. Zo nodigt de fysieke leefomgeving Rotterdammers uit tot een vitaler leven door meer te spelen, bewegen en sporten. In en rondom de gezonde stad is voldoende biodiversiteit.
Toetsing
In de omgevingsvisie valt de locatie binnen Alexander tot Zuidplein. In dit gebied worden veel nieuwe woningen gebouwd. Naast de bouw van woningen, mogen goede voorzieningen niet ontbreken. Op de Visiekaart Alexander tot Zuidplein is het plangebied aangemerkt als "Complementaire stedelijke centra: stedelijk interactiemilieu met unieke mix wonen, werken en stedelijke voorzieningen met een kwalitatieve openbare ruimte en HOV.
Met voorliggend bestemmingsplan worden woningen en voorzieningen mogelijk gemaakt. Dit sluit aan bij de omgevingsvisie.
De eerder vastgestelde visies voor het Stadionpark worden met deze gebiedsvisie in de actuele context geplaatst. Belangrijk zijn nieuwe inzichten in programma en concrete initiatieven en ontwikkelingen in het gebied. Verder zijn er nieuwe inzichten op het gebied van stedelijke mobiliteit en infrastructuur, die impact hebben op het gebied. Dit vraagt om een frisse blik op het gebied en een verkenning van de kansen die het biedt voor de stad, de omliggende wijken en gebruikers van het gebied. De gebiedsvisie Stadionpark vormt het kader voor het beoordelen van initiatieven en het inhoudelijk kader voor de samenwerking met Feyenoord en andere initiatiefnemers in het gebied.
Toetsing
In paragraaf 3.1.2 wordt nader ingegaan op de Gebiedsvisie en de nadere uitwerking in het masterplan Feyenoord City en de huidige relatie met het het bestemmingsplan.
Rotterdam is een stad in beweging. Steeds meer mensen willen er wonen, werken en verblijven. Het realiseren van voldoende woningen, werkgelegenheid en voorzieningen is essentieel om deze trek naar de stad op te kunnen vangen. Daarnaast is het bieden van een fijn en betaalbaar thuis aan alle huidige inwoners minstens zo belangrijk. Steeds meer Rotterdammers hebben moeite om een betaalbare en passende woning te vinden. Om Rotterdammers meer perspectief te bieden op een betaalbare woning die past bij hun behoeften zullen er vooral meer woningen in het middensegment moeten komen. De absolute omvang van de sociale voorraad dient daarbij stabiel te worden gehouden. De Rotterdamse Woonvisie heeft twee onderdelen: de visie op het gebied van wonen met een doorkijk tot 2040 en een concreet uitvoeringsprogramma met maatregelen voor de komende 5 jaar. Deze Rotterdamse Woonvisie betreft een stedelijke visie. Ieder gebied en iedere wijk heeft zijn eigen specifieke kenmerken zoals bevolkingssamenstelling, woningbestand en de uitdagingen die er spelen. Dit vraagt per wijk om een andere aanpak (maatwerk).
Ambities 2040: een fijn en betaalbaar thuis voor iedereen
De ambities in de Woonvisie zijn:
Acties voor de komende 5 jaar
Deze ambities komen samen in 4 pijlers die richtinggevend zijn voor de komende vijf jaar:
Toetsing
In het plangebied wordt een aantrekkelijk, multifunctioneel woongebied ontwikkeld dat aansluit op de toekomstige behoefte van huishoudens en anticipeert op de toename van het aantal huishoudens. Dit vertrekpunt geldt ook voor de ontwikkelplots gezamenlijk die deel uit maakten van fase 1 van Feyenoord City. De verhouding hoeft niet voor elke individuele plot gevolgd te worden. In het gesloten woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021, inclusief de naar aanleiding daarvan aangenomen motie, zijn afspraken gemaakt over het programma. Gelet op de kenmerken van omliggende wijken is gekozen voor minimaal 40% middenduur, waarvan minimaal 50% koop.
Rotterdam beschikt over een Actieplan Middenhuur en een Actieplan Middenkoop waarin voorwaarden staan voor woningen die ontwikkeld worden in die segmenten. Daarnaast is er sprake van een Kwaliteitsbeleid Wonen. In het Rotterdams Kwaliteitsbeleid Wonen staat onder meer wat een goede gebruiksoppervlakte is: hoe er voldoende ruimte is voor wonen, slapen, ontspannen, koken en opbergen.
Toetsing
De woningen in het plangebied zullen, in samenhang met andere initiatieven, voldoen aan de vereisten vanuit de woonbeleidkaders van de gemeente en de gemaakte afspraken die in het woon-werkakkoord Feyenoord City van januari 2021 zijn gemaakt, inclusief de naar aanleiding daarvan aangenomen motie. Door de woningen te laten variëren in oppervlakte ontstaat er ook een grote differentiatie in aanbod en prijzen, wat wenselijk is voor het aantrekken van zoveel mogelijk doelgroepen.
De aankomende jaren moeten er circa 50.000 nieuwe woningen bijkomen in Rotterdam om aan de vraag te kunnen voldoen. Een verdere verdichting van de (Binnen)stad is onvermijdelijk. Maar er zijn meer plekken die geschikt zijn voor hoogbouw. Op verschillende plekken in Rotterdam wordt er gewerkt aan een verdichting van de stad. Op sommige plekken lijkt (een combinatie met) hoogbouw hiervoor een geëigende manier. Ook voor deze plekken is een kader voor hoogbouw opgesteld. Er is sprake van hoogbouw als een gebouw hoger is dan 70 meter. Dit wordt gemeten op de hoogste verdiepingsvloer.
Toetsing
De hoogte van de bebouwing, gemeten vanaf de hoogste verdiepingsvloer, in dit bestemmingsplan is niet hoger dan 70 m zodat de hoogbouwvisie niet van toepassing is. Desondanks is onderzoek gedaan naar de maximale planologische mogelijkheden voor de Colosseumplot voor wat betreft bezonning en windhinder, aspecten die ook in de hoogbouwvisie worden benoemd. De resultaten zijn beschreven in paragraaf 5.3.11 en 5.3.12.
Het detailhandelsbeleid heeft als doel een evenwichtige detailhandelsstructuur, waarbij samenhang tussen verschillende winkelgebieden essentieel is. Een structuur van functioneel onderscheidende en elkaar aanvullende winkelcentra op de verschillende schaalniveaus draagt bij aan een goed voorzieningenniveau voor Rotterdammers enerzijds en een aantrekkelijk aanbod voor bezoekers en consumenten van buiten de stad anderzijds. Om dat te bereiken heeft de gemeente spelregels opgezet. Relevant voor dit bestemmingsplan is:
Toetsing
Het plangebied ligt net buiten het winkelconcentratiegebied Beijerlandselaan/Groene Hilledijk. De plot sluit wel aan op het winkelgebied, en heeft daarmee een functionele en ruimtelijke verbinding met de Beijerlandselaan. In kwalitatieve zin draagt de detailhandel bij aan het creëren van een levendige plint met een mix aan functies, waardoor de ontmoetingsfunctie en dynamiek in het gebied vergroot wordt. De detailhandel zal, vanwege de beperkte omvang, voornamelijk een functie hebben voor de inwoners van het plan, en de omliggende buurt.
De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca. De geldigheid van deze horecanota is verlengd tot een nieuwe horecanota wordt vastgesteld.
De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium:
Er worden vijf typen gebieden onderscheiden voor horeca:
De locatie grenst aan woongebied. Wonen: dit zijn wijken, buurten en straten met de focus op wonen. Horeca kan, maar moet bijdragen aan het kwaliteitsniveau in de omgeving en de balans en rust respecteren. Tenzij anders bepaald zijn nieuwe inrichtingen die vrijgesteld zijn van de exploitatievergunningsplicht (= categorie 0) mogelijk.
Toetsing
Horeca kan, maar moet bijdragen aan het kwaliteitsniveau in de omgeving en de balans en rust respecteren.
In de Horecagebiedsplannen wordt de gewenste ontwikkeling van horeca in de gebieden van Rotterdam beschreven en op hoofdlijnen uitgewerkt. Het plangebied valt in deelgebied Feijenoord, met daarin diverse deelgebieden.
Feijenoord
De ambitie is om de wijk Feijenoord te ontwikkelen tot een groene, schone en maatschappelijk sterke woonwijk aan het water, waarbij veel bewoners naast hun werk actief zijn in de buurt.
Om de balans tussen levendigheid en woonbaarheid op peil te houden zal de horeca waar mogelijk mee ontwikkeld worden. In dit plan worden per wijk de ontwikkelmogelijkheden voor de komende twee jaren beschreven. De vestiging van nieuwe horeca of de uitbreiding van de bestaande horeca moet een positieve bijdrage leveren aan het woon- en leefklimaat c.q. de uitstraling en het karakter van een gebied.
Het Colosseumplot is de ontwikkellocatie die ligt ingeklemd tussen het Varkenoordseviaduct en het Vredesplein. Nu ligt daar nog de Colosseumweg, maar die zal in de toekomst worden verlegd onder het spoor door. Qua programma ziet de gemeente voor deze locatie behalve wonen ruimte voor dienstverlening, maatschappelijk, sport en daghoreca op buurtniveau. Indien er daghoreca komt zal dat aan de zijde van het Vredesplein komen en langs de 2e Rosestraat. In de ‘punt’ van de locatie naast de moskee kan een sport- / maatschappelijk programma komen met mogelijk ook (secundaire) horeca.
Toetsing
Dit bestemmingsplan is in lijn met het horecagebiedsplan. De gemeente is ook voornemens om de ontwikkeling expliciet op te nemen in het Horecagebiedsplan voor 2024-2026.
Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:
Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:
Toetsing
De beoogde locatie ligt op loopafstand van hoogwaardig openbaar vervoer. In het gebouw worden meerdere fietsenstallingen gerealiseerd. Hierdoor wordt het de bewoners gemakkelijk gemaakt om van de fiets of van het OV gebruik te maken.
De afgelopen jaren zijn veel bouwvergunningen afgegeven waarin de parkeereis voor de auto en de fiets op basis van deze regeling is berekend. Bij het werken met de beleidsregeling uit 2018 bestaan er soms onduidelijkheden waardoor een verduidelijking en juridische aanscherping van de beleidsregeling nodig is. De nieuwe beleidsregeling geeft een realistischer en op de toekomst gerichter beeld van de verwachte parkeerbehoefte bij nieuwe bouwontwikkelingen. Het geldende beleid is de Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2022.
Toetsing
Aan de parkeereis voor fietsen kan worden voldaan door deze in een gezamenlijke stalling uit te voeren. Het plangebied valt op basis van de beleidsregeling Parkeernormen onder gebiedstype B. Het aantal autoplaatsen wordt op basis van de bijbehorende tabellen voor de woonfunctie en niet-woonfuncties berekend. In het ontwerp wordt rekening gehouden met de normen uit de beleidsregeling.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen. De onderzoeken hebben betrekking op de maximaal planologische mogelijkheden. Voor sommige omgevingsaspecten is ook het voorlopig ontwerp getoetst.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van mer-verplichting geldt. De gebiedsontwikkeling is een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals opgenomen in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat in het kader van het bestemmingsplan sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht waarbij het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Rotterdam) moet beoordelen of er belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen optreden die aanleiding geven voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Voor de totale gebiedsontwikkeling 'Feyenoord City' is een planologische procedure doorlopen en is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is besloten om voor een aantal ontwikkelingslocaties binnen het gebied een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen. Omdat het beoogde nieuwe stadion op dit moment niet haalbaar is, kan het oorspronkelijke MER niet worden gebruikt als onderbouwing van de bestemmingsplannen Mallegat, Rosestraat en Colosseumweg.
Binnen het gebied Feyenoord City wordt onderscheid gemaakt tussen drie deelgebieden. Deelgebied 1 omvat de drie plots (Mallegat, Rosestraat en Colosseumweg) waarvoor momenteel bestemmingsplannen worden opgesteld. Daarnaast is ook de Waterkantplot (voorheen Waterfront inclusief de oorspronkelijke stadionplot) onderdeel van deelgebied 1. Voor de Waterkantplot wordt op dit moment nog geen bestemmingsplan voorbereid maar eerst een nieuwe stedenbouwkundige verkenning uitgewerkt. Binnen het masterplan en bestemmingsplan Feyenoord City heette dit fase 1. De herontwikkeling van deelgebied 2 (Veranda) en 3 (Stadiondriehoek) is nu niet aan de orde. Een eventuele ontwikkeling van deze gebieden zal worden gekoppeld aan de ontwikkeling van de treinstations, de derde stadsbrug en het omliggende gebied en de Rotterdamse aanpak A tot Z, 20.000- 30.000 woningen van Alexander tot Zuidplein (zie ook de gemeentelijke Omgevingsvisie). Projectmatig (organisatorisch en financieel) hangen de ontwikkelingen binnen deelgebied 1 in ieder geval voor een deel met elkaar samen. Het ligt om die reden voor de hand om alle ontwikkelingen binnen deelgebied 1 te beschouwen als één stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Om die reden wordt een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor geheel deelgebied 1 waarbij voor de Waterkantplot een maximaal programma is bepaald dat uitgaat van maximaal 3.175 woningen en 98.550 m2 bvo aan overige functies. Het programma voor deelgebied 1 omvat daarmee in totaal (maximaal) een kleine 4.500 woningen en circa 105.000 m2 bvo aan voorzieningen . Dat betekent dat sprake is van een overschrijding van de drempelwaarde uit het Besluit milieueffectrapportage en een 'formele' m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De mer-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 1.
Voorafgaand aan de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan heeft het bevoegd gezag (in dit geval het college van burgemeester en wethouders) besloten om geen m.e.r.-procedure te doorlopen omdat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in bijlage 13.
Toetsingskader
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren 50 van de vorige eeuw instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren 90 van de vorige eeuw heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid en gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies, zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruikgemaakt van de VNG-uitgave.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. In de plint wordt een aanvullend programma mogelijk gemaakt bestaande uit dienstverlening, detailhandel, maatschappelijk en horeca. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies gelegen zoals een tramhalte, bedrijven en maatschappelijke functies. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied belangrijke ontsluitingswegen en het spoor aanwezig waardoor sprake is van een verhoogde milieubelasting. Om deze redenen is er sprake van een gemengd gebied zoals bedoeld in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind.
Omliggende bedrijven en (potentieel) milieuhinderlijke functies
Met de beoogde ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt, waarmee sprake is van nieuwe milieugevoelige functies. Daarbij is de vraag aan de orde of omliggende bedrijven en andere functies in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de realisatie van de beoogde woningen. Anderzijds dient te worden beoordeeld of de omliggende bedrijven en andere (potentieel) milieuhinderlijke functies van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Figuur 5.1 Milieuzonering omliggende bedrijven en voorzieningen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende bedrijven en voorzieningen. Het betreft functies zoals een moskee, detailhandel, kleinschalige bedrijven en andere maatschappelijke voorzieningen. Dit zijn functies die in een gemengd gebied op korte afstand van woningen toelaatbaar zijn zonder dat sprake zal zijn van onaanvaardbare milieuhinder. Er wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Aan de Korte Stadionweg zijn verschillende bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2 aanwezig. De bijbehorende richtafstand betreft 50 meter in een gemengd gebied. Het plangebied ligt op een veel grotere afstand.
Er wordt voldaan aan de geldende richtafstanden. De omliggende functies zullen door de realisatie van de beoogde woningen niet in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Functies binnen het plangebied
Op de begane grond wordt binnen het plangebied op beperkte schaal ruimte geboden voor maatschappelijke, horeca, detailhandel en dienstverlenende functies. Dit zijn functies die op grond van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering in een gemengd gebied op korte afstand van woningen toelaatbaar zijn zonder dat sprake is van milieuhinder. Ook biedt het bestemmingsplan ruimte voor horeca. Het betreft uitsluitend daghoreca, waarbij in de planregels is vastgelegd dat niet meer dan achtergrondmuziek geproduceerd mag worden. Dergelijke lichte horeca is in een gemengd gebied direct naast of onder woningen toelaatbaar.
De functies op de begane grond zullen gezien de aard en omvang niet leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van de beoogde woningen of de bestaande woningen in de omgeving.
Conclusie
De beoogde woningbouwontwikkeling leidt niet tot beperkingen voor de omliggende bedrijven en voorzieningen. Ter plaatse van het plangebied is daarnaast sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets, gemeente Rotterdam 2022). Hierbij ligt de beoogde ontwikkeling in 'Zone B'. Voor de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten bij de bevindingen uit het onderzoek van RHDHV. Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 2.
Stedelijk verkeersbeeld
De ruimtelijke keuzes die ten grondslag liggen aan de Gebiedsvisie Stadionpark en de ontwikkelingen binnen Feyenoord City sluiten aan op de Rotterdamse mobiliteitsaanpak. Verdichting - om invulling te geven aan de woningbouwopgave- draagt bij aan het draagvlak voor op termijn een nieuw sprinterstation Stadionpark en nieuwe tramverbindingen in het gebied. Maatregelen die – net als aanvullend openbaar vervoer over water – op hun beurt de OV-bereikbaarheid van Rotterdam-Zuid kunnen verbeteren. Daarnaast vormt de derde stadsbrug een belangrijke infrastructurele maatregel tussen Kralingen/De Esch en de Veranda. Deze maatregelen zullen tot verdere verbetering van de bereikbaarheid leiden, maar kennen elk een eigen besluitvormingsproces. Het plangebied is momenteel goed aangesloten op het wegennet en bereikbaarheid per openbaar vervoer en voor langzaam verkeer (fiets en te voet). Er zijn ambities om de bereikbaarheid met openbaar vervoer en voor langzaam verkeer te verbeteren.
Om ook op de dagen dat er evenementen en wedstrijden zijn in De Kuip het gebied binnen de huidige infrastructuur te laten functioneren, zijn maatregelen voorzien in het mobiliteitsplan en het mobiliteitscontract dat de gemeente met Feyenoord heeft gesloten. De belangrijkste uitgangspunten voor de mobiliteitsstrategie voor de korte en langere termijn zijn:
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
De beoogde ontwikkeling wordt ontsloten op de Colosseumweg (S123), een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. In zuidelijke richting leidt de Colosseumweg naar Lombardije, terwijl de weg ten westen van het plangebied uitkomt op de 2e Rosestraat (S120). De 2e Rosestraat is tevens ingericht als een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. In zuidwestelijke richting loopt de S120 over in de S102 en leidt vervolgens naar de aansluiting op de A15, tussen de Maasvlakte en Bemmel. In noordelijke richting leidt de 2e Rosestraat langs het kruispunt 2e Rosestraat (S120/S123) – Varkenoordseviaduct (S106) – Laan op Zuid (S106) naar de Kop van Zuid. Zowel het Varkenoordseviaduct als de Laan op Zuid zijn ingericht als gebiedsontsluitingswegen met een maximumsnelheid van 50 km/u. De Laan op Zuid leidt in noordwestelijke richting naar het centrum van Rotterdam, terwijl het Varkenoordseviaduct in zuidoostelijke richting leidt naar de aansluiting op de A16, tussen Rotterdam en Antwerpen.
Openbaar vervoer
Op circa 200 meter loopafstand vanaf het plangebied ligt de tramhalte aan de Varkenoordseviaduct. Bij deze halte halteren de tramlijnen 23, tussen Beverwaard en Marconiplein, en tramlijn 125, tussen het Feyenoord Stadion en Schiebroek. Zowel tramlijn 23 als tramlijn 125 heeft een frequentie van 10 minuten. De eerstvolgende OV-halte is de bushalte gelegen op circa 400 meter loopafstand aan de Rosestraat. Bij deze halte kan gebruik worden gemaakt van buslijn 77, tussen SS Rotterdam en Feijenoord, met een frequentie van 15 minuten. Tenslotte is het plangebied gelegen op circa 700 meter loopafstand van het station Rotterdam Zuid. Vanaf dit station zijn sprinters beschikbaar richting Rotterdam Centraal, Den Haag Centraal en Dordrecht.
Langzaam verkeer
Langs de Colosseumweg zijn geen aparte voorzieningen aanwezig voor voetgangers. Wel is er aan de overzijde van de rijbaan een vrijliggend fietspad aanwezig in twee richtingen. Aan de 2e Rosestraat aan de westzijde van het plangebied is zowel een vrijliggend fietspad als voetpad aanwezig aan weerszijden van de rijbaan. De dichtstbijzijnde oversteekplaats voor het langzaam verkeer is gelegen ten noorden van het plangebied, op het kruispunt 2e Rosestraat – Varkenoordseviaduct – Laan op Zuid.
Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie van het plangebied wordt gerefereerd naar het onderzoek van RHDHV en de hierin opgenomen plots met verkeersintensiteiten (Notitie Verkeerseffecten gebiedsontwikkeling 3 plots Feyenoord City RHDHV). Dit onderzoek is terug te vinden in bijlage 2. In afstemming met de gemeente is de verkeersgeneratie gebaseerd op het verkeersprognosemodel van de Metropoolregio Den Haag Rotterdam (het V-MRDH model, versie 2.10). Conform RHDHV resulteert dit voor de beoogde ontwikkeling op de Colosseumplot in een verkeersgeneratie van 1.650 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.
Verkeerstoedeling
De verkeerstoedeling van het gegenereerde verkeer is eveneens afkomstig uit bovengenoemd onderzoek van RHDHV, waarin de beoogde ontwikkeling is ingevoerd in het V-MRDH model 2.10 voor het toekomstjaar 2030. Het getoetste programma dat RHDHV heeft gehanteerd voor de 'planvariant' betreft de realisatie van de Mallegatplot, de Roseplot en de Colosseumplot, aangevuld met het beoogde programma voor de Waterkant. Als onderdeel van de beoogde ontwikkelingen wordt een knip toegepast op de Korte Stadionweg. Hierdoor functioneert de Korte Stadionweg niet langer als een potentiële sluiproute voor doorgaand verkeer. Daarnaast is als autonome ontwikkeling opgenomen dat de Colosseumweg wordt doorgetrokken tot aan de 2e Rosestraat en dat tevens een knip wordt toegepast in de verbinding van de Colosseumweg met de Putselaan.
De beoogde ontwikkeling wordt volledig ontsloten over de Colosseumweg in oostelijke richting, naar de nieuwe aansluiting van de Colosseumweg op de 2e Rosestraat. Op dit kruispunt zal 72% (1.180 mvt/etmaal) van het gegenereerde verkeer worden afgewikkeld over de 2e Rosestraat, terwijl de resterende 28% (460 mvt/etmaal) verder zal worden afgewikkeld over de Colosseumweg in zuidelijke richting. In noordelijke richting komt de 2e Rosestraat uit op de S123. Vanaf de aansluiting op de S123 zal 50% (820 mvt/etmaal) in zuidwestelijke richting worden afgewikkeld, naar het kruispunt 2e Rosestraat (S120/S123) – Varkenoordseviaduct (S106) – Laan op Zuid (S106). De resterende 21% (350 mvt/etmaal) zal over de S123 worden afgewikkeld in noordwestelijke richting naar het centrum van Rotterdam. Op het kruispunt 2e Rosestraat – Varkenoordseviaduct – Laan op Zuid zal 29% (480 mvt/etmaal) worden afgewikkeld over het Varkenoordseviaduct in oostelijke richt en 15% (250 mvt/etmaal) via de 2e Rosestraat in zuidwestelijke richting. De resterende 7% (110 mvt/etmaal) zal over de Laan op Zuid worden ontsloten in noordwestelijke richting. In figuur 5.2 is een uitsnede van het verkeersmodel weergegeven behorende bij de verkeerstoename ten gevolge van de Colosseumplot. Daarnaast is in figuur 5.3 de beoogde verkeerstoedeling geïllustreerd op het wegennet.
Figuur 5.2. Uitsnede verkeersmodel RHDHV voor ontwikkeling Colosseumplot
Figuur 5.3 Illustratie van de beoogde verkeerstoedeling voor de Colosseumplot
Verkeersafwikkeling
De verkeerstoename per wegvak ten gevolge van de gehele gebiedsontwikkeling met alle plots is te vinden in de notitie van RHDHV (bijlage 2). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de beoogde gebiedsontwikkeling zal zorgen voor een lichte verkeerstoename op een aantal woonstraten in Feijenoord, wat mogelijk kan leiden tot hinder en overlast. De verkeersintensiteiten blijven onder de verkeersintensiteit die gebruikelijk voor erftoegangswegen vanuit Duurzaam Veilig als acceptabel worden geacht (5.000 à 6.000 mvt/etmaal).
Naast de verkeersafwikkeling op wegvakniveau is de verkeersdoorstroming bij kruispunten maatgevend. Hierbij hanteert de gemeente Rotterdam dat de belastinggraad van kruispunten niet hoger mag worden dan 0,9 ten gevolge van de verwachte verkeerstoename. Een belastinggraad groter dat 0,9 indiceert dat het kruispunt mogelijk overbelast zal worden. RHDHV heeft kruispuntberekeningen uitgevoerd voor de belastinggraden van de kruispunten in de omgeving. Hierbij zijn de berekeningen uitgevoerd voor de referentiesituatie en voor de situatie na planbijdrage voor het toekomstjaar 2030. In onderstaande tabel zijn de resultaten van het onderzoek van RHDHV weergeven voor de meest kritische kruispunten. In 5.4 is de ligging van de desbetreffende kruispunten weergegeven.
Weergave belastinggraden kritische kruispunten in referentiesituatie en planvariant
Kruispunt | Referentie | Planvariant | |||
Olympiaweg – Stadionweg | Ochtendspits | <0,85 | <0,85 | ||
Avondspits | <0,85 | <0,85 | |||
Stadionweg – Coen Moulijnweg | Ochtendspits | 0,91 | 0,96 | ||
Avondspits | 1,00 | 1,01 | |||
Stadionweg – par. Stadionweg | Ochtendspits | <0,85 | <0,85 | ||
Avondspits | <0,85 | <0,85 | |||
Laan op Zuid – 2e Rosestraat | Ochtendspits | <0,85 | <0,85 | ||
Avondspits | <0,85 | <0,85 | |||
Wilhelminaplein | Ochtendspits | 1,00 | 1,00 | ||
Avondspits | 1,00 | 1,00 | |||
Hillelaan – Brede Hilledijk | Ochtendspits | 0,88 | 0,87 | ||
Avondspits | 0,94 | 0,95 | |||
Brielselaan – Maashaven Oostzijde – Putselaan | Ochtendspits | 0,87 | 0,86 | ||
Avondspits | 0,93 | 0,94 | |||
A38 – Rotterdamseweg (R'kerk) | Ochtendspits | 0,95 | 0,95 | ||
Avondspits | 0,99 | 0,99 |
Figuur 5.4. Ligging kruispunten
Zoals blijkt uit de resultaten van de bovenstaande tabel kunnen mogelijke knelpunten ontstaan in de verkeerdoorstroming op de benoemde kruispunten, met name gedurende de spitsuren. Deze potentiële knelpunten zijn echter ook al aanwezig in de referentiesituatie, waarbij de planbijdrage slechts beperkt zal zorgen voor een toename in de verkeersdruk. Enkel op het kruispunt Stadionweg – Coen Mouljinweg heeft de beoogde gebiedsontwikkeling een grotere impact op de doorstroming gedurende de ochtendspits, maar ook bij dit kruispunt geldt dat in de referentiesituatie naar verwachting al sprake is van overbelasting. De invloed van de beoogde ontwikkeling op de Colosseumplot op de verkeersdoorstroming op de omliggende wegen zal gering zijn.
Hierbij kan opgemerkt worden dat gerekend wordt met een conservatief (worst case) verkeersmodel, dat beperkt rekening houdt met het mobiliteitsbeleid van de gemeente. Daarnaast zullen door de komst van derde stadsbrug vrijwel alle wegen op Rotterdam-Zuid rustiger worden. Uit de berekening voor de ontwikkeling van de Oostflank blijkt dat op alle wegen naar deze rotonde (JF Kennedyweg, Stadionweg en Coen Moulijnweg) een forse afname te zien is.
Verkeersveiligheid
Als onderdeel van de beoogde ontwikkeling wordt de inrichting van de Colosseumweg aangepast. Parallel aan de verbinding verlengde Colosseumweg zal een vrijliggende verbinding worden aangelegd voor voetgangers en fietsers. Hierdoor wordt het langzaam verkeer gescheiden van het gemotoriseerde verkeer afgewikkeld. Daarnaast zal zoals eerder benoemd de beoogde intensiteit op de weg niet de ontwerprichtlijnen van Duurzaam Veilig overschrijden. Hieruit wordt geconcludeerd dat de verkeersveiligheid op het omliggende wegennet gewaarborgd blijft.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling, zowel voor auto's als voor fietsers, wordt bepaald aan de hand van de parkeernormen uit de 'Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets, 2022' van de gemeente Rotterdam. In de bestaande situatie is het plangebied leegstaand. In de toekomstige situatie wordt binnen het plangebied woningbouw aangelegd samen met aanvullende functies in de plint. Binnen het plangebied wordt voorzien in voldoende parkeren in een parkeergarage. Dit is geborgd in de planregels middels een voorwaardelijke verplichting in artikel 11.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren. In bijlage 14 is een recente berekening behorend bij het voorlopig ontwerp opgenomen, waaruit blijkt dat aan de Beleidsregeling kan worden voldaan.
Uitgaande van een representatieve invulling, waarbij conform de beleidsregel voor parkeren rekening is gehouden met dubbelgebruik, ov-reductie, deelautoreductie en reductie in verband met het aantal fietstallingsplaatsen, is er op voorhand geen aanleiding om te veronderstellen dat de parkeerbehoefte voor auto's en fietsen voor de woningen en andere functies niet opgevangen kan worden.
Conclusie
De ontwikkeling van de Colosseumplot zal op basis van het verkeersmodel leiden tot een verkeerstoename van circa 1.650 mvt/etmaal. Naar verwachting zal de ontwikkeling in werkelijkheid minder verkeer genereren en geeft het verkeersmodel een worstcase situatie weer. In combinatie met de overige ontwikkelingen behorende bij de realisatie van de Mallegatplot, de Roseplot en de Colosseumplot, aangevuld met het beoogde programma voor de Waterkant zal de invloed van de beoogde verkeerstoename op het omliggende wegennet gering zijn. Weliswaar zal er in het toekomstjaar sprake zijn van mogelijke overbelasting bij een aantal kruispunten in de omgeving, maar dat is reeds het gevolg van autonome ontwikkelingen in de referentiesituatie zonder planbijdrage. De voorziene ontwikkelingen dragen hieraan maar zeer beperkt bij. Daarnaast zullen door de komst van derde stadsbrug vrijwel alle wegen op Rotterdam-Zuid rustiger worden. Daarnaast wordt voor de nieuwe verbinding tussen de 2e Rosestraat en de Colosseumweg voldaan aan de richtlijnen van Duurzaam Veilig, waardoor de beoogde ontwikkeling ook geen negatief effect zal hebben op de verkeersveiligheid op het omliggende wegennet.
Binnen het plangebied kan voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen en stallingsplaatsen voor fietsers om de stallingsbehoefte van de woningen en andere functies op te vangen. Dit wordt aangetoond bij de nadere uitwerking van het plan en is geborgd in de planregels.
Toetsingskader
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen, zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur-wegen en parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden. Naast woningen gaat het daarbij om andere geluidsgevoelige gebouwen waaronder onderwijsvoorzieningen, verschillende zorgvoorzieningen en kinderdagverblijven.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zo veel mogelijk terug te dringen.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een milieuonderzoek naar geluid uitgevoerd, zie bijlage 3. Hierin zijn de geluidbronnen vanuit wegverkeer, railverkeer, scheepvaart op de Nieuwe Maas, evenementen in het stadion De Kuip en industrieterrein Schaardijk Feijenoord meegenomen. Deze worden per onderdeel besproken.
Doortrekking Colosseumweg
Bij de aantakking van de doorgetrokken Colosseumweg nabij het Vredesplein is sprake van ‘reconstructie’. Ter plaatse van de woningen aan het West Varkensoordseviaduct is sprake van een toename van de geluidsbelasting met 2 dB. Dat betekent dat hogere waarden dienen te worden vastgesteld. Ook is sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij het gebouw Imagine, de toename van de geluidsbelasting door de fysieke wijziging van de Rosestraat is 3 dB. Nieuwe hogere waarden vanwege de Rosestraat zijn nodig voor een deel van de woningen in dit gebouw.Daarnaast is voor de aanleg van de doorgetrokken Colosseumweg na aftrek ook een hogere waarde van 49 dB benodigd voor een deel van het gebouw Imagine.
In het akoestisch onderzoek is met het oog op de vast te stellen hogere waarden aangetoond dat de huidige gevelwering voldoende is om aan de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 te voldoen.
Industrieterrein Feijenoord-Schaardijk
In het verleden zijn verschillende bedrijventerreinen in de omgeving van het plangebied aangewezen als 'gezoneerd industrieterrein' met ruimte voor zogenaamde grote lawaaimakers. De gemeente Rotterdam heeft op 22 juni 2023 een geluidzone vastgesteld waarmee de begrenzing van de gezoneerde terreinen en de daarmee samenhangende geluidzones is aangepast (verkleind). Voor de terreinen Piekstraat Feijenoord en Stadionweg-Oost zijn twee afzonderlijke geluidzones vastgesteld. De ontwikkelplot Colosseumweg ligt niet in één van beide geluidzones. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting ten gevolge van de activiteiten op het gezoneerde industrieterrein niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (50 dB(A)). Industrielawaai is daarom niet relevant voor de realisatie van dit ontwikkelplot.
Geluidsbelasting wegen, spoor en scheepvaart
Voor het plan is de invloed van het geluid van het wegverkeer, het railverkeer en de scheepvaart onderzocht:
Uit het onderzoek naar maatregelen blijkt dat bronmaatregelen de geluidsbelasting niet kunnen verminderen tot de voorkeurswaarde. Schermen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk in een stedelijk woongebied.
Geluidbelasting stadion Feyenoord
Het vastgestelde Geluidsbeleid voetbalstadions Rotterdam bepaalt dat in het ruimtelijk besluit wordt verankerd dat de geluidsbelasting op de gevel van nieuwe woningen door
voetbalstadions hoger mag zijn dan de geldende normen mits voldaan wordt aan de volgende binnenwaarden :
Stemgeluid terrassen
Bij de horeca komen wellicht terrassen, die in de dag- en avondperiode in gebruik zijn. De locatie en grootte van de terrassen is nu nog niet bekend. Uit indicatieve berekeningen van mogelijke locaties van terrassen blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau hoger is dan de grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode. De maximale geluidniveaus overschrijden de grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode niet, maar de grenswaarde van 65 dB(A) in de avondperiode wel. Voor de bestaande woningen in de omgeving voldoen de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus aan de grenswaarde.
Door de aanwezigheid van geluid vanwege de omliggende bronnen (wegen en spoor), zal het stemgeluid op deze terrassen mogelijk een beperkte impact hebben bij de (nieuwe) woningen. In de planregels is de verplichting opgenomen om voorafgaand aan ingebruikname van de terrassen aan te tonen dat (bij gesloten ramen en deuren) bij de woningen voldaan wordt aan een binnenwaarde van 35 dB(A)-etmaalwaarde. Wanneer sprake is van meerdere terrassen dient bij de toetsing van de binnenwaarde te worden uitgegaan van de cumulatieve geluidbelasting. Gezien de optredende geluidbelastingen en de eisen die opgenomen zijn in het bestemmingsplan zal het stemgeluid dat samenhangt met het gebruik van de eventuele terrassen niet leiden tot akoestisch onaanvaardbare situaties.
Cumulatieve geluidbelasting
De hoogst gecumuleerde waarde (Lcum) door de wettelijke gezoneerde bronnen (wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai) is 70 dB. Wanneer ook het stemgeluid van de terassen wordt meegenomen, leidt dat niet tot een hogere cumulatieve geluidbelasting. Bij een cumulatieve geluidbelasting van 70 dB wordt de geluidkwaliteit als ‘zeer slecht’ beoordeeld. Dat betekent dat maatregelen nodig zijn om te komen tot een akoestisch aanvaardbare situatie. Hierop wordt ingegaan bij de onderbouwing van de hogere waarden aan het slot van deze paragraaf.
Hogere waarden
Omdat de berekende geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde en geluidmaatregelen op bezwaren stuiten, zijn hogere waarden nodig. De gemeente Rotterdam stelt in haar geluidbeleid voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde: hierin is opgenomen dat nieuwe woningen moeten zijn voorzien van een geluidluwe zijde en een geluidluwe buitenruimte. De onderbouwing van de hogere waarden is opgenomen in bijlage 4 van deze plantoelichting. Het (ontwerp)hogere waardenbesluit is opgenomen in bijlage 3 van de planregels.
Bron- en overdrachtsmaatregelen
In het akoestisch onderzoek is ingegaan op de mogelijkheden om bron - en overdrachtsmaatregelen te treffen om de geluidsbelasting bij de nieuwbouw te beperken. Daaruit blijkt het volgende:
Gemeentelijk ontheffingenbeleid
Dove gevels en vliesgevels
Vanwege de geluidsbelasting door het wegverkeer op de Laan van Zuid/
Varkenoordseviaduct en door het railverkeer zijn dove gevels of vliesgevels noodzakelijk.
Bij toepassing van dove gevels is toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder niet aan de orde. Daarbij wordt in het ‘Rotterdamse ontheffingsbeleid Wet geluidhinder’ het uitgangspunt gehanteerd dat dove gevels onderbroken mogen worden door afsluitbare loggia’s, waaraan eisen worden gesteld in het kader van geluidwerendheid en buitenluchtkwaliteit. Een vliesgevel biedt mogelijkheden om de geluidsbelasting zelfs op de meest belaste locaties op de achterliggende gevel terug te brengen tot onder de voorkeurswaarde. In de vliesgevel moeten wel zodanige openingen zitten dat de achterliggende ruimten ook gespuid kunnen worden.
Geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte
Het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en buitenruimte vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk ontheffingsbeleid. Geluidluw wil zeggen: de cumulatieve geluidsbelasting door het wegverkeer is niet hoger dan 53 dB (na aftrek) en de geluidsbelasting door het railverkeer is niet hoger dan 55 dB. Als geen buitenruimte aanwezig is, wordt volgens het beleid met de aanwezigheid van een geluidluwe gevel voldoende kwaliteit gerealiseerd. Het ontheffingsbeleid biedt ruimte om in uitzoneringssituaties af te wijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om situaties waarin buitenruimtes aan de geluidsbelaste zijde zijn gesitueerd of om woningen die geheel op een geluidsbelaste zijde zijn georiënteerd. Om geluidhinder zoveel mogelijk te voorkomen, moet in dat geval gezocht worden naar alternatieve oplossingen, bijvoorbeeld in de vorm van een gemeenschappelijke buitenruimte die wel geluidluw is gelegen.
Stedenbouwkundig ontwerp Colosseumplot
In het akoestisch rapport is beoordeeld (op basis van de doorrekening van een voorlopig ontwerp) in hoeverre sprake is van geluidluwe gevels. In het voorlopig ontwerp is gekeken naar de mogelijkheden om het aantal geluidluwe gevels te vergroten door voor de onderste bouwlagente kiezen voor een (bijna) gesloten bebouwing ten opzichte van het Varkenoordseviaduct. De achterliggende gevels zijn daardoor voor een groot deel geluidluw op lagere bouwdelen. Op grotere hoogte van de woontorens zijn de meeste gevels niet geluidluw waardoor voor de woningen niet wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk ontheffingsbeleid. In het definitieve ontwerp worden bouwkundige maatregelen aan de gevels opgenomen om de geluidsbelasting zodanig te reduceren zodat op achterliggende delen te openen delen mogelijk zijn. Per woning worden voorzieningen getroffen waarmee een geluidluwe gevel gerealiseerd wordt en het akoestisch woon- en leefklimaat van de gebruiker geborgd wordt. Hiervoor kan onder andere gedacht worden aan plaatselijke afscherming en toepassing van geluiddempende lamellenroosters.
Waar mogelijk wordt gestreefd naar een geluidluwe buitenruimte per woning en als dit vanwege de hoge geluidsbelasting niet mogelijk is, voorziet het ontwerp in een gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimte.
Omdat niet in alle gevallen kan worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid met betrekking tot geluidluwe gevels en buitenruimtes, dient voor een deel van de toekomstige woningen te worden afgeweken van het gemeentelijke ontheffingenbeleid. Daarbij wordt compensatie gezocht in gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimtes en afsluitbare loggia’s. Per woning dient minimaal 1 m² aan buitenruimte te worden gerealiseerd, met een minimum van 100 m² per gemeenschappelijke buitenruimte. Indien woningen worden voorzien van loggia's dient voorzien te worden in een afsluitbare loggia waarbij in gesloten toestand achterliggende gevel geluidluw is. De akoestische eisen zijn vastgelegd in het hogere waardenbesluit. In de planregels is geborgd dat wordt voldaan aan het hogere waardenbesluit en de daarmee samenhangende randvoorwaaren en maatregelen.
Conclusie
Omdat de berekende geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde en geluidmaatregelen op bezwaren stuiten, zijn hogere waarden nodig. De gemeente Rotterdam stelt in haar geluidbeleid voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde: hierin is opgenomen dat nieuwe woningen moeten zijn voorzien van een geluidluwe zijde en een geluidluwe buitenruimte. Gebouwmaatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van loggia's) zijn nodig om te voldoen aan deze voorwaarden. Voor de gevels van het plan waar de geluidbelasting hoger is dan de maximale ontheffingswaarde geldt dat dient te worden voorzien in een dove gevel of vliesgevel. Op grond van het gemeentelijke geluidbeleid mag een dove gevel worden onderbroken door een te openen loggia.
Gezien de optredende geluidbelastingen kan ook met gebouwgebonden maatregelen in sommige gevallen niet worden aan de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid. Dat hangt samen met het feit dat volgens het gemeentelijke geluidbeleid de loggia's in geopende toestand dienen te worden getoetst. Dat betekent dat de loggia's ter plaatse van de meest belaste delen van het bouwplan in veel gevallen niet geluidluw zijn. Ter compensatie kunnen collectieve geluidluwe buitenruimtes worden gerealiseerd. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning bouwen toont de ontwikkelaar aan dat en op welke wijze hij aan de voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente voldoet of de voorwaarden opgenomen in het besluit hogere waarden om hiervan af te wijken.
Toetsingskader
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 m vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 m vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van woningen en een aanvullend programma. De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer van 1.618 mvt/etmaal, waarvan 24 zwart mvt (1,5%). In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is, overeenkomstig met het stikstofonderzoek, 2023 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,12 µg/m³ en van fijnstof van 0,26 µg/m³ (figuur 5.5). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
Figuur 5.5. Resultaten van berekening met de NIBM-tool
Uit de NIMB-tool blijkt dat de verkeerstoename niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM (https://data.rivm.nl/apps/gcn/). Uit de GCN en GDN blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof in het plangebied blijken ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen circa 23 µg/m³ voor NO2, 19 µg/m³ voor PM10 en 11 µg/m³ voor PM2,5. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer staan aan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Ter plaatse van de binnen het plangebied beoogde gevoelige functies is sprake van een aanvaardbare luchtkwaliteit. Ook wordt voldaan aan de gemeentelijke Beleidsregel buitenklimaat.
Watertoets en waterbeheer
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder(s) over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Zoals hieronder nader wordt beschreven ligt het plangebied binnen het beheergebied van Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, en binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat. Ook de gemeente Rotterdam is als rioleringsbeheerder aan te merken als waterbeheerder. De Rijkshavenmeester is de bevoegde autoriteit voor het nautisch beheer op de Nieuwe Maas.
Bij het tot stand komen van dit plan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
De situering van het plangebied in de rivier (Nieuwe Maas) en op het land maakt dat het plangebied onder het beheer valt van zowel Waterschap Hollandse Delta als Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Nieuwe Maas, het Zuiddiepje, maar ook van de buitendijkse gebieden, ook als daar de vergunningplicht voor de Waterwet onderdeel gebruik van het waterstaatswerk niet van toepassing is.
Uit de kaart bij de Waterregeling blijkt dat de gronden direct naast de Nieuwe Maas vrijgesteld zijn van de 'vergunningplicht gebruik waterstaatswerken'.
Figuur 5.6. Vrijstelling vergunningsplicht Rijkswaterstaatswerken. (Bron: Kaart bij de Waterregeling, kaartblad 159)
Uit de Legger rijkswaterstaatswerken blijkt daarnaast dat de Nieuwe Maas is aangewezen als Rijksvaarweg.
Figuur 5.7. Begrenzing rijksvaarweg Nieuwe Maas. (Bron: Legger Rijkswaterstaatswerken, Rijkswaterstaat)
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap, de gemeente en Rijkswaterstaat nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat is volgens de Waterwet bevoegd voor zover het Rijk die bevoegdheden uitdrukkelijk in het Waterbesluit of waterregeling heeft toegedeeld. Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen (zie artikel 6.12 Waterbesluit). De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:
Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling. Als het gebruik van rijkswaterstaatswerken niet vergunningplichtig is, geldt er wel een zorgplicht. Deze algemene zorgplicht is vastgelegd in artikel 6.15 Waterbesluit. De zorgplicht houdt in dat handelingen zo moeten worden uitgevoerd dat:
'er geen vermijdbare nadelige gevolgen optreden voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig de daaraan toegekende functies, voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam en voor het kustfundament er geen feitelijke belemmering optreedt voor vergroting van de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam, en de waterstandsverhoging of afname van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van het gebruik zo klein mogelijk moet zijn of gecompenseerd moet worden'.
In artikel 6.8 tot en met 6.10 en van de Waterregeling is deze zorgplicht verder uitgewerkt in algemene regels. Voorbeelden van die algemene regels zijn:
Voor bepaalde aspecten van het gebruik kan de minister maatwerkvoorschriften stellen, ter specificatie van de algemene regels. Zo is het mogelijk om bij maatwerkvoorschriften te bepalen in welke periode werkzaamheden worden uitgevoerd, of dat het mogelijk moet zijn om het werk te verplaatsen door hoogwater.
Basisnet
De Regeling Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen bevat risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, in dit geval de Nieuwe Maas.
Richtlijnen Vaarwegen 2017
Voor het (verkeerskundig) ontwerp van vaarwegen heeft Rijkswaterstaat de 'Richtlijn Vaarwegen 2017' opgesteld. Dit is een kaderstellende richtlijn, welke richtlijnen bevat voor de afmetingen en de vormgeving van vaarwegen. Daarnaast bevat de richtlijn de zonering die nodig is om het profiel van de vaarweg te borgen.
Rivierkundig Beoordelingskader (RBK)
Het Rivierkundig Beoordelingskader (RBK) voor ingrepen in de Grote Rivieren beschrijft hoe Rijkswaterstaat bij de vergunningverlening rivierkundige effecten van voorgenomen ingrepen in de rivier bepaalt en beoordeelt. Het RBK is nodig als een vergunning in het kader van de Waterwet wordt aangevraagd of een projectplan Waterwet wordt opgesteld. Het toepassingsgebied van het RBK betreft de grote rivieren in Nederland die in beheer zijn van het Rijk. De vigerende en voorgeschreven versie van het rivierkundig beoordelingskader is versie 4.0, 23 januari 2017.
Beleidslijn Grote Rivieren
In het kader van de Waterwet is voor elke activiteit in het rivierbed een vergunning nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor (streekplannen en bestemmingsplannen) noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en de toepassing van de Waterwet. De Beleidslijn Grote Rivieren vormt het instrument dat hierin voorziet. De Beleidslijn grote rivieren vormt de opvolger van de Beleidslijn ruimte voor de rivier en bevat vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Het uitgangspunt van de beleidslijn is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden.
Waterschap Hollandse Delta
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het Waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan. In de keur van het waterschap zijn regels op genomen voor onder meer de bescherming van de waterkering.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan, is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
Het beleid van de gemeente Rotterdam staat beschreven in drie documenten, welke hieronder elk kort worden toegelicht.
Herijking Waterplan 2 Rotterdam
Waterplan 2 Rotterdam beschrijft hoe de gemeente Rotterdam, Waterschap Hollandse Delta en de hoogheemraadschappen van Delfland en van Schieland en de Krimpenerwaard de komende jaren willen omgaan met het water in de stad. Dit is vastgelegd, omdat de klimaatverandering ook voor Rotterdam grote gevolgen kan hebben. Om de stad 'waterproof' te maken, moet er een nieuwe aanpak komen voor waterberging, waterkwaliteit en bescherming tegen het water.
Herijking beleid uitgiftepeilen in buitendijks gebied
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitendijks gebied is de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor de afweging van overstromingsrisico's. Deze risico's worden beheerst en getoetst middels het zogeheten 'uitgiftepeilenbeleid'. In de huidige situatie is het uitgiftepeilenbeleid – naast risicocommunicatie – een van de weinige instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft om de overstromingsrisico's te beïnvloeden.
Gemeentelijk rioleringsplan Rotterdam 2016-2020
Naast de zorgplicht voor hemelwater, zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor de afvoer van afvalwater en voor de stand en kwaliteit van het grondwater. De manier waarop een gemeente invulling geeft aan deze plichten, wordt weergegeven in het GRP, het gemeentelijk rioleringsplan dat gemeenten verplicht moeten opstellen.
Regelgeving hemelwater
Voor de bescherming van Rotterdam zijn er 2 regelingen opgesteld:
Huidige situatie
Het plangebied is aan de weerzijden van de Colosseumweg gelegen en bestaat momenteel uit een autoweg, een fietspad en parken. Het gebied is overwegend onverhard.
Bodem en grondwaterhuishouding
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Rotterdam is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten oosten van het plangebied bestaat de bodem uit klei (poldervaaggronden) en is er sprake van grondwatertrap IV. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) maximaal 75 cm onder maaiveld bedraagt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 139 cm onder maaiveld. In de huidige situatie zijn geen aanwijzingen voor grondwateroverlast.
Veiligheid en waterkeringen
Figuur 5.8. Uitsnede Beheerregister Waterveiligheid. (Bron: Waterschap Hollandse Delta)
Het plangebied is in de kern- en beschermingszone gelegen van de primaire waterkering, zie figuur 3. De waterkering biedt bescherming tegen hoog water in de Nieuwe Maas. Binnen de kern- en beschermingszone gelden conform de Keur van Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouw- en aanlegwerkzaamheden en voorschriften ter bescherming van het waterstaatswerk. Voor bouwen binnen deze beschermingszones dient de noodzakelijke vergunning te worden aangevraagd.
Oppervlaktewaterkwantiteit
Binnen het plangebied is, behalve de Maas, geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied is derhalve niet in de beschermingszone van een watergang gelegen.
Figuur 5.9. Uitsnede Legger wateren en kunstwerken. De oranje lijnen vormen de watergangen behorende tot type 'overig water' (Bron: Waterschap Hollandse Delta)
Afvalwaterketen en riolering
In de huidige situatie is het plangebied niet aangesloten op het rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft woningen met een aanvullend programma van 3.900 m2 bvo.
Bodem en grondwater
Binnen de ontwikkeling wordt een ondergrondse parkeergarages gerealiseerd. Een tijdelijke grondwaterbemaling kan noodzakelijk zijn om de garage te kunnen aanleggen. Op grond van artikel 3.6 van de Keur van Waterschap Hollandse Delta is het verboden zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren. Ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse parkeergarage moet zodoende een watervergunning worden aangevraagd.
De bodem is in grote delen van Rotterdam zettingsgevoelig. De drooglegging (afstand maaiveld tot oppervlaktewaterpeil) en de ontwateringsdiepte (afstand maaiveld tot grondwaterstand) worden daardoor kleiner. Zowel in de openbare ruimte (wegen, riolering e.d.) als op particulier terrein (niet-gefundeerde bebouwing, lage tuinen e.d.) kan dit nadelige gevolgen hebben.
De gemeente Rotterdam eist dat er een minimale ontwateringsdiepte van 80 cm moet zijn ter plaatse van de bebouwde omgeving en 50 cm ter plaatse van openbaar groen. Indien dit niet gegarandeerd kan worden, is het nodig om maatregelen te nemen (zoals drainage of verhoging van het vloerpeil). Op basis van de meetgegevens van peilbuizen rondom Feyenoord fase 1, en één peilbuis binnen fase 1, bedraagt de ontwateringsdieptes bij al deze peilbuizen minimaal 80 cm. De gemeente Rotterdam heeft recentelijk twee extra peilbuizen geplaatst naast het Colosseumplot. Deze peilbuizen worden met de hand gemeten en zijn operationeel sinds eind 2019. Ook bij deze peilbuizen is in het voorjaar van 2020 de minimale ontwateringsdiepte gehaald. De voorlopige conclusie van de metingen is dat er geen maatregelen nodig zijn om de ontwateringsdiepte te vergroten.
Waterkwantiteit
Op basis van artikel 3.3 van de Keur van Waterschap Hollandse Delta is het verboden zonder watervergunning neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Daarnaast dienen conform de beleidseisen van de gemeente Rotterdam maatregelen te worden genomen waardoor de beoogde ontwikkeling bestand is tegen extreme regenval. Indien sprake is van versnelde afvoer van hemelwater wordt op grond van de Keur van Waterschap Hollandse Delta een watervergunning aangevraagd. Verder zal het hemelwater worden afgekoppeld. Voor het plangebied zijn maatregelen nodig om bestand te zijn tegen extreme regenval, dit betekent dat het ontwikkelgebied klimaatbestendig moeten worden ontworpen.
Compensatie-eisen Waterschap Hollandse Delta
Gemeente Rotterdam
Wat betreft de waterberging moet worden uitgegaan van de strengste geldende norm. Het waterschap heeft reeds aangegeven dat een overschrijding van de leegloopnorm bespreekbaar is. Dit dient nader te worden afgestemd.
De gemeente Rotterdam heeft als nadrukkelijke wens dat waterberging binnen de plotgrenzen wordt gerealiseerd. Binnen de plots kan waterberging worden gecreëerd op de daken en/of in de ondergrond. Omdat er in de nabijheid van het plangebied geen open water of gescheiden riolering aanwezig is, is een ledigingsvoorziening op de gemengde riolering aan de oostkant van de plot (nabij de Slaghekstraat) op dit moment de enige optie. In samenwerking met de gemeente Rotterdam wordt er nagedacht om op de korte termijn alsnog een leegloopvoorziening te realiseren zonder het gemengde riool te belasten. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door aan te sluiten op een (nieuw) afkoppelproject in de wijk Hillesluis of door een klimaatbestendige herinrichting van het Varkenoordsepark.
Er heeft een studie naar hemelwaterberging voor de plots Rosestraat en Colosseumweg plaatsgevonden, zie bijlage 10. In onderstaande tabel is de bergingsopgave voor beide plots weergegeven. Op basis van het beleid van de gemeente Rotterdam moet er 775 m3 waterberging worden aangelegd als compensatie voor het bebouwen van de plots Colosseumweg en Rosestraat. De compensatie voor het waterschap bedraagt 700 m2 in de vorm van open water of 700 m3 in de vorm van wadi's. Indien ook rekening wordt gehouden met de afwatering van de Verlengde Colosseumweg, is het nodig om 335 m3 extra waterberging aan te leggen om te zorgen voor 50 mm waterberging.
Berekening waterbergingsopgave
Binnen de grenzen van de bebouwingsplots is nauwelijks ruimte om waterberging aan te leggen en bovendien is het hier niet mogelijk om open water te creëren. Hierdoor is in het bredere plangebied van Feyenoord City gezocht naar geschikte waterbergingsmaatregelen om de bergingsopgave van de gemeente en het waterschap in zijn geheel in te vullen. Er zijn 3 scenario's onderzocht. Er wordt geconcludeerd dat in alle scenario's wordt voldaan aan de gestelde bergingsnormen van het waterschap en de gemeente. Daarnaast voldoen alle ontwerpen aan de hydraulische uitgangspunten indien de riolering die is ontworpen door de gemeente Rotterdam iets wordt vergroot om rekening te houden met de afwatering van de plots.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De primaire waterkering, waarvoor Waterschap Hollandse delta (WSHD) verantwoordelijk is, loopt in de 2e Rosestraat. Deze primaire kering dient ter bescherming van Rotterdam Zuid tegen hoogwaterstanden op de Nieuwe Maas. Primaire keringen hebben een wettelijke kernzone en daaromheen een beschermingszone waar, zonder vergunning van het waterschap, geen werkzaamheden mogen plaatsvinden, om de functie waterveiligheid blijvend te kunnen bieden. Het Colosseumplot ligt gedeeltelijk in de kern- en beschermingszone van de primaire waterkering.
De ontwikkelaar is voornemens een berekening uit te laten uitvoeren om te onderzoeken wat er mogelijk is qua bouwen in de kernzone van de primaire waterkering. Het ontwerp van de bebouwing zal door de ontwikkelaar te allen tijde besproken moeten worden met WSHD. Het advies daarbij is om dit in een zo vroeg mogelijk stadium te initiëren. De ontwikkelaar is verantwoordelijk voor het verkrijgen van een vergunning van het Waterschap voor het bouwen nabij de waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Vuilwater kan worden aangesloten op het bestaande gemengde riool aan de oostkant van de plot. De bestaande hoofdriolering onder Colosseumplot moet hierbij worden omgelegd. De riolering kan worden bereikt via een leiding onder de eigen plot.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de beoogde ontwikkeling dient zodoende op basis van de Keur een watergunning te worden aangevraagd ten behoeve van het (tijdelijk) onttrekken van grondwater, bouwwerkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone van de primaire waterkering en het versneld afvoeren van hemelwater door nieuw verhard oppervlak.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging of drinkwaterwinning. Deze functies worden voor zover relevant elders in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen, bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
Onderzoek
In het MER voor Feyenoord City is bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er verontreinigingen zijn met hoofdzakelijk immobiele stoffen (zware metalen en PAK). In figuur 5.10 zijn de locaties weergegeven van eerder bodemonderzoek waaruit dat is gebleken. De stippen zijn uitgevoerde boringen, de rode kleur duidt op sterke verontreiniging.
Figuur 5.10. Overzicht verontreinigingen in en in de omgeving van het plangebied
Er zal grond gesaneerd moeten worden om de locaties geschikt te maken voor de toekomstige functie (wonen). Hierbij kan gekozen worden om de bodemkwaliteit te verbeteren door de verontreinigingen (deels) te verwijderen. Daarnaast zijn er opties om de verontreinigingen af te dekken, echter zal dit geen kwaliteitsverbetering opleveren. Het uitgangspunt voor herinrichting is dat bodemkwaliteit binnen het plangebied wordt voorzien van een leeflaag. Deze leeflaag zorgt voor isolatie tussen de verontreiniging en het gebruikersoppervlak. Voor het aanbrengen van een isolatielaag zal verontreinigde grond afgegraven moeten worden en vindt een positieve verandering in de bodemkwaliteit plaats. Nader onderzoek is nodig om de specifieke locaties in beeld te brengen.
Conclusie
De bodemkwaliteit binnen het plangebied is op hoofdlijnen in beeld gebracht op basis van bureauonderzoek. Voor fase 1 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal in het kader van de omgevingsvergunningaanvragen aanvullend onderzoek noodzakelijk zijn om een actueel beeld te geven van de bodemkwaliteit. Daar waar de bodemkwaliteit niet voldoende is voor de beoogde functie zijn (sanerings)maatregelen noodzakelijk. Verder is vanwege de zettingsgevoeligheid bouwen op palen noodzakelijk.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet beschrijven het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie Zuid-Holland in de provinciale omgevingsverordening een veiligheidszone vastgesteld, waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan (in verband met plasbrandrisico's). Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is, wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het GR als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Onderzoek
Figuur 5.11. Uitsnede risicokaart met het plangebied blauw omkaderd
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe risicobronnen mogelijk. Wel zijn in (de omgeving van) het plangebied verschillende risicovolle inrichtingen gelegen. Verder worden in (de omgeving van) het plangebied gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor, het water, de weg en door buisleidingen.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zijn ten aanzien van externe veiligheid onderzoeken uitgevoerd, zie bijlage 5.
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen waarvan de PR-contour of invloedsgebied over het plangebied is gelegen (figuur 5.11). Nader onderzoek noodzakelijk is derhalve niet noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
In de omgeving van het plangebied worden over twee spoortrajecten gevaarlijke stoffen vervoerd: het spoortraject Rotterdam Lombardijen-Rotterdam Centraal en het spoortraject Barendrecht Vork-Waalhaven ZO (zie onderstaande tabel). Beide spoortrajecten vallen onder het Bevt en maken onderdeel uit van het Basisnet.
Transportroutes gevaarlijke stoffen over het spoor
risicobronnen | wet- en regelgeving | invloedsgebied [m] | afstand tot plangebied [m] | relevant | |||||
1. | Spoorlijn R'dam Lombardijen-R'dam Centraal | Bevt | > 4.000 | 64 | ja | ||||
2. | Spoorlijn Barendrecht Vork-Waalhaven ZO | Bevt | > 4.000 | 2.600 | ja |
Het spoortraject Rotterdam Lombardijen-Rotterdam Centraal bevindt zich op circa 64 meter ten oosten van het plangebied. De PR-contour (PR = 10-6/jaar) van het spoortraject ligt op 1 tot 7 m, gemeten vanaf het midden van de spoorlijn. Verder is voor het spoortraject sprake van een plasbrandaandachtsgebied (PAG) dat reikt tot 30 m vanaf de buitenste spoorstaaf. De contour en het plasbrandaandachtsgebied reikt daarmee niet tot het plangebied, waardoor het PR geen beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. In verband met het vervoer van zeer toxische vloeistoffen reikt het invloedsgebied van het spoortraject tot meer dan 4.000 m. Het plangebied valt in zijn geheel binnen het invloedsgebied. In verband met de ligging van het plangebied binnen 200 m van de transportroute is berekening van het GR noodzakelijk. Uit de berekening blijkt dat wanneer enkel het planvoornemen Colosseumweg ontwikkeld wordt, het groepsrisico toeneemt van 0,57 naar 0,70 maal de oriëntatiewaarde. De Colosseumweg maakt de aanwezigheid van veel personen relatief dichtbij de spoorlijn mogelijk, vandaar dat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt. Het groepsrisico blijft wel onder de oriëntatiewaarde. Uit de berekening blijkt verder dat vanwege het BLEVE scenario er binnen 140 meter van het hart van de spoorbaan geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. In het onderzoek externe veiligheid wordt nog een woonzorgcomplex op de Colosseumplot benoemd, hiervan wordt gelet op het voorgaande afgezien.
Ook de spoorlijn Barendrecht Vork – Waalhaven ZO heeft een invloedsgebied van meer dan 4 kilometer. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter is gelegen, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient een beknopte verantwoording te worden opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Transport van gevaarlijke stoffen over het water
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water vindt plaats over de Nieuwe Maas. De rivier valt onder de werkingssfeer van het Bevt en is onderdeel van het Basisnet. Over de Nieuwe Maas worden toxische gassen vervoerd. Conform de regeling Basisnet is voor de Nieuwe Maas een PR 10-6/jaar-contour vastgesteld van 0 m. De contour reikt daarmee niet tot het plangebied, waardoor het PR geen beperkingen oplevert voor de beoogde ontwikkeling. Het invloedsgebied van de Nieuwe Maas reikt tot een afstand van 1.070 m. Het plangebied is op ruim 200 meter van de oever gelegen en valt daarmee in zijn geheel binnen het invloedsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied buiten de 200 m van de transportroute kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vindt plaats ten zuiden en ten oosten van het plangebied, over de autosnelwegen A15 en A16. Beide wegen vallen onder het Bevt en maken onderdeel uit van het Basisnet. De A16 ligt circa 2.000 m ten oosten van het plangebied en de A15 circa 3.700 m ten zuiden van het plangebied. Beide wegen kennen een invloedsgebied van meer dan 4.000 m, waarmee het plangebied binnen het invloedsgebied valt van beide wegen. Het plangebied ligt buiten 200 m van de transportroutes A16 en A15, waardoor berekening van het GR niet noodzakelijk is. Wel is een (beknopte) verantwoording van het GR noodzakelijk. Gelijk aan de situatie bij het spoortraject Barendrecht Vork-Waalhaven ZO betekent dit dat gesignaleerd wordt dat als gevolg van een incident op beide wegen mogelijk een toxische wolk het plangebied kan bereiken. Echter, deze situatie is niet anders dan elders in de gemeente Rotterdam en vereist geen specifieke maatregelen in het plangebied.
Transportroutes gevaarlijke stoffen over de weg
risicobronnen | wet- en regelgeving | invloedsgebied [m] | afstand tot plangebied [m] | relevant | |||||
1. | Autosnelweg A16 | Bevt | > 4.000 | 2.000 | ja | ||||
2. | Autosnelweg A15 | Bevt | > 4.000 | 3.700 | ja |
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten oosten van het plangebied is een hoofdaardgastransportleiding (W-530-02) gelegen. Op dit moment zijn de voorbereidingen gaande voor het verplaatsen van het gasverdeelstation. In de toekomst zal er daarom geen sprake meer zijn van een leiding in het plangebied. Voor dit bestemmingsplan wordt daarom ervan uitgegaan dat er sprake is van een gasleiding.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied Colosseumweg ligt in het invloedsgebied van risicobronnen; het spoortraject Rotterdam Lombardijen Rotterdam Centraal, de A16 en de Nieuwe Maas. Alleen voor het spoor geldt een volledige groepsrisicoverantwoording. Gelet op de hoogte van het groepsrisico en de maatregelen is sprake van een aanvaardbare risicosituatie. De volledige verantwoording is in bijlage 12 toegevoegd. Hierin is tevens de gezamelijke verantwoording van de locaties Rosestraat, Colosseumweg en Mallegat toegevoegd. Het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam (VRR) is opgenomen in bijlage 16.
De mogelijkheden tot de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Omgevingsmaatregelen
Rondom de te realiseren gebouwen in het plangebied wordt gezorgd voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven.
Bouwkundige maatregelen
Binnen de 100% letaliteitscontour van het BLEVE-scenario (140 meter vanuit het hart van de spoorbaan) van het spoortraject Rotterdam Lombardijen Rotterdam Centraal wordt geen (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt.
Voor de bouwwerken gelegen binnen het zogeheten plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanaf de buitenste spoorstaaf van het spoor), geldt dat zij dienen te voldoen aan artikel 2.4 tot en met 2.9 van de Regeling Bouwbesluit 2012. Hieraan dient de eerste 30 meter gevel vanaf maaiveld van de uitwendige scheidingsconstructie en de daarbij behorende constructieonderdelen te voldoen.
De gebouwen worden zodanig geconstrueerd dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd worden (conform 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012). Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden is een gebouw geschikt om enkele uren in te schuilen.
De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet
Er wordt zorg gedragen voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit.
Personendichtheden door het plan
Spoorlijn Rotterdam Lombardijen – Rotterdam Centraal
Het planvoornemen Colosseumweg maakt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Rotterdam Lombardijen -Rotterdam Centraal. Dit zorgt voor een toename van de populatiedichtheid langs het spoor. Het berekende groepsrisico neemt toe van 0,57 tot 0,70 maal de oriëntatiewaarde na realisatie van het planvoornemen. De drie planvoornemens Mallegat, Colosseumweg en Rosestraat tezamen zorgen voor een toename van het groepsrisico tot 1,45 maal de oriëntatiewaarde. Hierdoor wordt conform het groepsrisico-beleid van de gemeente Rotterdam een zware verantwoording uitgevoerd.
Groepsrisico en bijdrage plannen
Voor de relevante risicobronnen zijn risicoberekeningen uitgevoerd. In de berekeningen zijn de bijdragen van de verschillende bestemmingsplannen individueel en gezamenlijk beoordeeld.
Resultaten groepsrisicoberekeningen spoorlijn
De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
Afweging bronmaatregelen spoorlijn Rotterdam Lombardijen – Rotterdam Centraal
Uit overleg met Prorail gevoerd ten behoeve van de gebiedsontwikkeling Feyenoord City blijkt dat een snelheidsbeperking specifiek voor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet mogelijk is. Ook het verminderen van de wissels is niet mogelijk, dit heeft te veel impact op het logistieke proces. De maatregel tot vernieuwen van het ballastbed leidt naar mening van Prorail niet tot een verkleining van de gevolgen van een ongeval waarbij gevaarlijke vloeistoffen vrijkomen. De vloeistofplas verkleinende werking van het huidige ballast is afdoende. Het toevoegen van greppels/goten ten behoeve van afvoer vloeistoffen acht Prorail niet effectief gelet op de sporenbundel ter plaatse.
De voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
De gemeente Rotterdam heeft een grote woningbouwopgave. Door de ontwikkelingen in het deelgebied Colosseumweg niet uit te voeren wordt de beoogde bouwopgave van de gemeente Rotterdam onvoldoende gehaald.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Rotterdam Lombardijen-Rotterdam Centraal, de A16, de A15 en de Nieuwe Maas. Gelet op de hoogte van groepsrisico en de maatregelen is sprake van een aanvaardbare risicosituatie.
Toetsingskader
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en Wetlands. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
De Wet natuurbescherming regelt ook de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Wet natuurbescherming kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt op grote afstand van Natura 2000-gebieden. De Boezems Kinderdijk liggen op ruim 8 km, de Oude Maas op ongeveer 7 km afstand, de Biesbosch is het meest nabij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied op een afstand van ongeveer 19 km. Op deze afstanden kunnen siginificante negatieve effecten voor de meeste beoordelingscriteria (zoals verstoring of gevolgen voor de waterhuishouding) worden uitgesloten. Uitzondering vormen de eventuele gevolgen voor de stikstofdepositie. Er is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd om de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden in beeld te brengen, zie bijlage 7. De bebouwing wordt volledig voorzien van elektrische verwarming (aardgasvrij). De installaties van het plan veroorzaken daarom geen emissie van stikstof. De potentiële effecten tijdens de gebruiksfase worden alleen bepaald door de emissies die samenhangen met de verkeersgeneratie. Er zijn vier berekeningen uitgevoerd:
• gebruiksfase plot Colosseumweg
• bouwfase
• gebruiksfase aanpassing Colosseumweg
• combinatie bouw- en gebruiksfase
Uit de berekeningen volgt dat het plan Colosseumweg in geen van de berekende situaties leidt tot een toename van stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. In geen van de berekende situaties ontstaat een toename van de stikstofdepositie die groter is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Op basis van de resultaten kunnen significante negatieve effecten worden uitgesloten.
Toetsing Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland NNN
Conform het NNN-toetsingskader dienen ingrepen die binnen het NNN plaatsvinden getoetst te worden op effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Het plangebied ligt niet binnen het NNN en ligt op ruime afstand van NNN. Negatieve effecten op NNN als gevolg van het voornemen zijn daarom uitgesloten. Er is daarom ook geen sprake van compensatieplicht of eventuele andere vervolgstappen ten aanzien van het NNB.
Soortenbescherming
Voor de ontwikkeling is ook een natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage 6. In de toets is een beknopte voortoets in het kader van Natura 2000 gedaan, heeft een quickscan soortenbescherming plaatsgevonden en zijn de houtopstanden en planologisch beschermde Natuurnetwerk Nederland beoordeeld.
Wettelijk beschermde soorten
Voor de ontwikkeling is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Het plangebied en de directe omgeving daarvan voorziet op grond van de geraadpleegde verspreidingsgegevens en de aanwezige habitats niet in leefgebied van krachtens de Wnb beschermde vaatplanten, vissen, reptielen en ongewervelden. Het overtreden van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroepen is daarom uitgesloten. Het uitvoeren van nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor het voornemen is niet noodzakelijk. In het plangebied en de directe omgeving hiervan komen mogelijk wel grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, broedvogels en amfibieën voor. Voor zowel algemeen voorkomende zoogdieren als amfibieën geldt dat ze door de provincie Zuid-Holland zijn vrijgesteld van ontheffingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen. Wel dienen negatieve effecten op deze soorten als gevolg van het voornemen voorkomen of zo veel mogelijk beperkt te worden door het nemen van voorzorgsmaatregelen. Het plangebied is daarnaast ook minimaal geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Er zijn voldoende alternatieven in de omgeving. Mogelijk komen daarnaast algemene broedvogels voor in het plangebied. Negatieve effecten op deze soorten, en daarmee het overtreden van verbodsbepalingen uit de Wnb, dienen te worden voorkomen door het nemen van voorzorgsmaatregelen zoals het werken buiten het broedseizoen. De voorzorgsmaatregelen moeten worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol.
Voorzorgsmaatregelen en algemene zorgplicht (ex. Artikel 1.11 van de Wnb)
Er zijn voorzorgsmaatregelen voorgesteld voor soorten waar (mogelijk) negatieve effecten op te verwachten zijn. Daarnaast wordt beschreven of aanvullend onderzoek noodzakelijk is en in welke vorm dit dient te gebeuren. Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht. Onderstaand wordt een aantal maatregelen beschreven om aan de algemene zorgplicht te voldoen:
Broedvogels
Ontheffing voor vernietiging van broedgevallen wordt in principe niet verleend, waardoor het nemen van maatrelen om (langdurige) verstoring of vernietiging van broedgevallen te voorkomen noodzakelijk is. Het verstoren van broedgevallen van vogels met en zonder jaarrond beschermde nesten is te voorkomen door:
Aanvullend geldt voor algemeen voorkomende soorten dat er in het broedseizoen gewerkt kan worden indien voorafgaand aan het broedseizoen de broedbiotoop voor vogels ongeschikt gemaakt wordt en/of;
Veel methoden om tijdens het broedseizoen door te kunnen werken, zijn niet “waterdicht”; het is vaak niet te garanderen dat broedgevallen niet zullen optreden. Buiten het broedseizoen werken heeft dan ook de voorkeur om overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van broedvogels te voorkomen.
Vleermuizen
Om het verstoren van foeragerende of overvliegende vleermuizen te voorkomen zijn de volgende maatregelen nodig:
Conclusie
Gezien de uitkomsten van de onderzoeken staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Waar nodig zullen vanwege de sloop- en bouwwerkzaamheden mitigerende/compenserende maatregelen worden getroffen.
Toetsingskader
Rotterdam heeft ambities op gebied van energietransitie en circulariteit. In 2030 is de Rotterdamse CO2 -uitstoot 49% lager ten opzichte van 1990. In 2050 is Rotterdam klimaatneutraal en is er grondstoffenhergebruik. Hiertoe worden energievisies op regionaal niveau en stedelijk niveau uitgewerkt en zijn transities nodig in bestaande bebouwde omgeving.
Conclusie
Bij de verdere stedenbouwkundige uitwerking wordt concreet invulling gegeven aan circulariteit en duurzame energie. Op gebouwniveau wordt voldaan aan de vigerende energieprestatienormen. Voor het energiesysteem dient in principe aangesloten te worden op de stadsverwarming. Er vindt nog onderzoek plaats naar de haalbaarheid van een gezamenlijk energiesysteem (energie, warmte en koude) voor de grotere gebiedsontwikkeling in gebied van Feyenoord City. Koeling is bij hoogbouw noodzakelijk en daarin wordt bij voorkeur via een collectief systeem voorzien.
Er wordt ingezet op een duurzame identiteit en een goede aansluiting op de bestaande wijken. De principes van circulair ontwerp worden dan ook toegepast op de ontwikkeling. De aanwezige te verwijderen basismaterialen worden beoordeeld op mogelijk hergebruik. Gedacht wordt verder aan gebruik van secundaire basismaterialen (materialen die aan het eind van hun levenscyclus opnieuw kunnen worden gebruikt). Het streven is om toe te passen materialen voor minimaal 50% te laten bestaan uit secundaire/gerecyclede materialen. De overige materialen bestaan uit primaire grondstoffen met een lange levensduur en die in de toekomst te hergebruiken/recyclen zijn.
Toetsingskader
Rotterdams Weerwoord
Een Rotterdam dat klimaatbestendig en weerbaar voor klimaatverandering vraagt onder meer om meer groen en meer onverharde ruimte. Dit draagt tevens bij aan een gezonde leefomgeving voor bewoners, zowel mens als dier, gezonde ecosystemen en een grotere biodiversiteit. Tegelijkertijd heeft Rotterdam een verdichtingsopgave om de vraagstukken rond wonen, werken en mobiliteit op te lossen. Klimaatadaptieve maatregelen zijn onderdeel van plan- en beleidsdocumenten, klimaatbestendigheid is een uitgangspunt bij ontwikkelingsprojecten. Er moet getoetst worden aan wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte, droogte en de effecten van deze risico's op het risico van bodemdaling.
Conclusie
In de waterparagraaf is ingegaan op waterveiligheid en de verwerking van hemelwater. Het uitgiftepeil is afgestemd om toekomstige waterstanden. De ontwikkelingslocatie voldoet hiermee aan het uitgiftepeilenbeleid van de gemeente Rotterdam en aan de minimale waterdichte hoogte om aan de referentiewaarde voor het individueel overstromingsrisico te voldoen.
Voor de ontwikkeling geldt de openbare ruimte zoveel mogelijk groen wordt ingericht. Dit draagt bij de aan de gemeentelijke ambities voor vergroening van de stedelijke omgeving en de bestrijding van hittestress. Planten en bomen kunnen hoge temperaturen tijdens hittegolven in de stad verlagen. De groene zone langs de Colosseumweg kan doorlopen langs de moskee en de Colosseumplot. Daken en gevels kunnen diverse duurzame toepassingen hebben zowel voor energiesystemen als vergroting van biodiversiteit door vergroening. Het huidig ontwerp voorziet in gezamenlijke geluidluwe buitenruimten, ook deze kunnen groen worden ingericht. Bij de verdere stedenbouwkundige uitwerking wordt concreet invulling gegeven aan deze mogelijkheden. Dit draagt tevens bij aan het infiltreren van hemelwater en het significant verlagen van het waterpeil. Hiermee kan onder andere ervoor gezorgd worden dat eventuele bodemdaling beperkt wordt.
Toetsingskader
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van schaduwwerking. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect bezonning c.q. schaduwwerking te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft. Gelet op de bouwhoogte en verdichting bij dit bestemmingsplan, wordt nader ingegaan op dit aspect.
Voor de bezonning van de openbare ruimte is de Rotterdam de Hoogbouwvisie 2019 van toepassing. Voor de bezonning van de bestaande woningen in de omgeving is het Afwegingskader Bezonning van toepassing.
Hoogbouwvisie 2019
In de Hoogbouwvisie zijn er zogenaamde 'sunspots' en representatieve ruimtes aangewezen. Dit zijn openbare ruimten met een dusdanige functie voor haar omgeving, dat voor ieder van deze locaties is bepaald of een afname in bezonning is toegestaan, binnen welke tijden en met welke duur. Indien geen sprake is van sunspots of representatieve ruimtes, dient uitgegaan te worden van de 'basiskwaliteit' waarvoor de Hoogbouwvisie een afname met maximaal 2 uur aan bezonning acceptabel acht. De Hoogbouwvisie is van toepassing vanaf bouwhoogtes van 70 meter (gemeten op de hoogste verdiepingsvloer).
Afwegingskader bezonning
De gemeente Rotterdam heeft in juni 2021 het afwegingskader bezonning vastgesteld. Het afwegingskader komt voort uit een veel gebruikte richtlijn, de lichte TNO-norm. De toetsingsdag is gelijk getrokken aan de ongunstigste datum van periode uit de hoogbouwvisie, 21 september. Het afwegingskader biedt naast een kwantitatieve beoordeling de ruimte om de gevolgen van de afname van de bezonning af te zetten tegen het belang van de nieuwbouw.
In het afwegingskader staan de voorwaarden voor de toetsing van de bezonning van bestaande woningen:
Onderzoek
Voor de beoogde ontwikkeling is een bezoningsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Het onderzoek beschouwt het aantal zonuren en beschaduwing van de Colosseumplot en nieuwbouw op de omliggende gebouwen. Ook is de beschaduwing onderzocht van de Colosseumweg op de Rosestraat en vice versa. Voor beide plots is zowel de maximale planologische situatie in beeld gebracht (op basis van de bestemmingsplanverbeelding) als een mogelijke stedenbouwkundige uitwerking (het ontwerp). Hieruit blijkt het volgende:
Hoogbouwvisie 2019 inclusief addendum 2022
Er bevindt zich een zogenaamde 'representatieve ruimte' ten noordwesten van en tussen de plots Colosseumweg en Rosestraat. Hier mag enige vermindering van het aantal zonuren optreden. In de maximaal planologische situatie wordt niet voldaan aan deze eis uit de Hoogbouwvisie. De 'representatieve ruimte' ligt gedeeltelijk over de Rosestraatplot. De situatie met het voorlopig ontwerp voldoet wel aan de eis uit de Hoogbouwvisie.
Er bevindt zich een 'sunspot' aan de zuidkant van het plangebied. Er is geen sprake van verslechtering van het aantal uren zon als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen (zowel bij het voorlopig ontwerp als bij de maximaal planologische situatie). Er wordt voor dit aspect voldaan aan de eisen uit de Hoogbouwvisie.
De Hoogbouwvisie kent ook plekken met een zogenaamde 'basiskwaliteit'. Aan deze eis kan niet worden voldaan aangezien de gebouwen voor de planontwikkeling in het gebied zijn geplaatst waarvoor een basiskwaliteit geldt. Het is onmogelijk om voor dit gehele plangebied te voldoen aan een eis van maximaal 2 uur verslechtering, ongeacht de vorm of de hoogte van de gebouwen.
Afwegingskader bezonning
In de bestaande situatie zijn er 38 verschillende gevels waarop minder dan 2 uur zon aanwezig is. Het betreft afscherming van de bestaande bebouwing zelf. De nieuwbouw heeft hier geen invloed op.
De maximaal planologische situatie zorgt voor een vermindering (1-5 uur) in het aantal zonuren op de gevels langs de Putselaan. Het betreft een van de nieuwe bouwblokken binnen de ontwikkeling Parkstad Zuid, direct ten ten westen van de Colosseumplot. Deze gevels krijgen nog steeds meer dan 2 zonuren per etmaal. Daarmee wordt aan het Afwegingskader voldaan.
De aanwezigheid van zowel het voorlopig ontwerp van de Rosestraat als het voorlopig ontwerp Colosseumweg resulteert nog steeds in een aantal zonuren groter dan 2 uur per etmaal op de gevels van de bestaande en geprojecteerde bebouwing in de directe omgeving. Daarmee voldoet het bouwplan aan het Afwegingskader. Daarnaast ontvangen de zuidelijke gevels van beide ontwerpen, in de aanwezigheid van beide ontwerpen, meer dan 2 zonuren per etmaal.
Conclusie
De effecten op bezonning van bestaande en geprojecteerde woningen in de omgeving van het plangebied zijn acceptabel. Er is geen effect op de 'sunspots' uit de Hoogbouwvisie. De 'representatieve ruimte' ligt gedeeltelijk over de Rosestraatplot. De situatie met het voorlopig ontwerp voldoet aan de eis uit de Hoogbouwvisie, er treedt enige vermindering van zonuren op. Er is wel sprake van meer dan 2 uur verslechtering in een klein gebied met zogenaamde 'basiskwaliteit'. Dit komt omdat het hele plangebied ligt in het gebied 'basiskwaliteit'. Dit effect zou in dit gebied altijd optreden ongeacht de vorm en de hoogte van de gebouwen en is om die reden acceptabel. Om te verzekeren dat te allen tijde aan de eis van ten minste twee uur zon van het Afwegingskader bezonning wordt voldaan is hiertoe en planregel opgenomen.
Toetsingskader
Toetsing van windhinder en -gevaar vindt plaats in overeenstemming met de Norm NEN8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving'. Volgens de NEN8100 voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 m moet het windklimaat met een kwantitatief onderzoek bepaald worden. De NEN8100 geeft eisen en bepalingsmethoden voor de toetsing van het lokale windklimaat in de gebouwde omgeving op loop- respectievelijk verblijfsniveau in relatie tot het effect van wind op voetgangers. Uitgangspunt voor de bepaling van de mate van windhinder is het soort activiteit dat wordt uitgeoefend.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling is een windklimaatonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 9. In dit onderzoek zijn de ontwikkelingen van het plangebied Colosseumweg en Rosestraat in samenhang bekeken omdat deze ontwikkelingen elkaar kunnen beïnvloeden. Het plan is om woningen te bouwen tot een hoogte van circa 80 meter hoog op plot Colosseumweg en tot een hoogte van circa 120 meter op plot Rosestraat. In het ontwerp Colosseumweg ligt de bovenkant van de vloer van het hoogst gelegen verblijfsgebied lager dan 70 meter en hoeft volgens de Hoogbouwvisie van Rotterdam niet op windhinder onderzocht te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is dit ontwerp ook onderzocht. Er zijn in de windstudie vijf situaties in beeld gebracht:
Verbeelding versus ontwerpen
Uit het onderzoek komt naar voren dat bij realisatie van de ontwerpen een beter windklimaat ontstaat dan bij de verbeeldingen (maximale bouwvolumes). De grotere volumes van de verbeelding zijn hiervoor bepalend.
Ontwerp Colosseumweg
Windgevaar
Er is geen sprake van windgevaar.
Windhinder
Aan de noordwestkant van het gebouw ontstaat een gebied met windklasse D (matig windklimaat) en nabij de moskee ontstaat een matig windklimaat (windklasse D). De meeste toegangen hebben een goed windklimaat (windklasse A en B). De toegang aan de westkant heeft een matig windklimaat (windklasse C). De toegangen nabij de moskee hebben een matig windklimaat (windklasse D).
Ontwerp Colosseumweg en ontwerp Rosestraat
Windgevaar
Er is geen sprake van windgevaar.
Windhinder
De combinatie van de twee ontwerpen is over het algemeen gunstig voor het windklimaat buiten het plangebied. Aan de oost- en westkant van de gebouwen wordt het windklimaat gunstiger. Alleen aan de oostkant van Rosestraat blijft een klein gebied aanwezig met windklasse E (slecht windklimaat). De grootte van het gebied is sterk verminderd. De doorgangen op het middenterrein van de Colosseumweg naar het Varkenoordseviaduct hebben nu een gunstiger windkimaat door de remmende werking van de Rosestraat. Nabij de moskee blijft een gebied aanwezig met een matig windklimaat (windklasse D). De toegangen op het middenterrein en aan de noordkant van de Colosseumweg verslechteren als gevolg van de Rosestraat. Een aantal toegangen gaat van een goed windklimaat naar een matig windklimaat.
Maatregelen
De oostkant van plot Rosestraat is nog aan veranderingen onderhevig. Het windklimaat ter plaatse zal dan ook nog geoptimaliseerd kunnen worden door wijzigingen van het ontwerp.
Het gebied tussen Colosseumweg en de moskee is niet eenvoudig te optimaliseren. Zolang de volumes en plaats van de oostelijke toren van Colosseumweg en het oostpunt van Colosseumweg niet gewijzigd kunnen worden, is het windklimaat tussen Colosseumweg en de moskee niet te verbeteren met oplossingen aan het gebouw zelf, met bijvoorbeeld luifels. Dan kan alleen door optimalisatie van de inrichting in het gebied tussen Colosseumweg en de moskee het windklimaat verbeterd worden.
De toegangen aan de zuidkant van Colosseumweg, tussen Colosseumweg en de moskee kunnen verbeterd worden met een luifel of door de toegangen verdiept naar binnen toe te laten springen, Ook de toegangen op het middenterrein van Colosseumweg kunnen verbeterd worden door deze naar binnen toe te laten springen. Voor de toegangen aan de kant van het Varkenoordseviaduct kunnen luifels mogelijk het windklimaat verbeteren. Een andere optie is de toegangen verdiept naar binnen toe te laten inspringen.
Conclusie
In de windstudie zijn de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor het windklimaat in beeld gebracht. Windgevaar kan op voorhand worden uitgesloten. Plaatselijk kan wel sprake zijn van windhinder. De daadwerkelijk optredende effecten zijn sterk afhankelijk van het uiteindelijke ontwerp van de gebouwen en de te treffen maatregelen om windhinder te beperken. In de planregels is geborgd dat sprake zal zijn van windklimaat 'matig'. In de uitwerking van het plan zal nader moeten worden bekeken of het windklimaat 'matig' met luifels of andere maatregelen te behalen is. Voorgesteld wordt dat B&W mag besluiten dat wordt afgeweken van deze eis. Dit laat onverlet dat windge-vaar nooit mag optreden.
Toetsingskader
Voor trillingshinder gelden geen wettelijke normen. Een veel gebruikt beoordelingskader is de richtlijn van Stichting Bouwresearch (SBR-richtlijn) 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen'. Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (zoals wonen, onderwijs) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden.
Onderzoek en conclusie
Bij de realisatie van de woningen op korte afstand van het spoor zal aandacht besteed moeten worden aan trillinghinder en contactgeluid. In algemene zin wordt 150 m aangehouden als richtafstand waarbinnen trillingshinder op kan treden. Trillingen ten gevolge van de passages van treinen zijn goed op te vangen door constructieve maatregelen bij de ontvanger. Hoe trillingshinder inzichtelijk gemaakt moet worden en kan worden getoetst, is aangegeven in de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Er is een verkennend trillingshinderonderzoek uitgevoerd (bijlage15). Uit het onderzoek blijkt dat niet voldaan kan worden aan de streefwaarde voor nieuwe woningen, maar wel aan de streefwaarde voor bestaande woningen. Er kan 'matige hinder' optreden. In de planregels is geborgd dat nader onderzoek plaatsvindt bij omgevingsvergunning voor bouwen om maatregelen te onderzoeken om aan de streefwaarden voor nieuwe woningen te voldoen. Een omgevingsvergunning kan ook worden verleend wanneer onderzoek naar doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen heeft plaatsgevonden en zo mogelijk worden getroffen, en tenminste de streefwaarden voor wonen in bestaande situatie worden bereikt. Ook zullen toekomstige bewoners worden geïnformeerd over mogelijke trillingen en geluidhinder.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
ad. 1
In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
ad. 2
In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
ad. 3
Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de algemene bouwregels.
ad. 4
Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Deze bestemming is toegekend aan de ontwikkelplot. Naast wonen zijn hier in de plint ook horeca, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening toegestaan. In de regels is het maximum bvo en/of de maximale aantallen per functie vastgelegd Voortvloeiend uit de sectorale toetsing (paragraaf 5.3) zijn specifieke regels opgenomen ten aanzien van geluid, bezonning en windhinder.
In de planregels is voorts een regeling voor aan-huis-gebonden beroep en bedrijf opgenomen bij de woonfunctie. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
Tot slot zijn de bestemmingen 'Artikel 4 Verkeer - Spoor- en wegverkeer' en Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer opgenomen. Met de bestemming Verkeer - Spoor- en wegverkeer wordt de toekomstige herinrichting van de Colosseumweg gefaciliteerd. De bestemming Verkeer - Wegverkeer grenst aan de noordwestzijde aan de woningbouwplot. Binnen de bestemming zijn tevens uitstekende delen van de woonbebouwing toegestaan.
In paragraaf 2.2 zijn de archeologische verwachtingen beschreven in het plangebied. Dit resulteert in de volgende regeling:
Waarde - Archeologie 1
Voor het lagergelegen gebied ten westen van de Colosseumweg (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 1,0 m beneden maaiveld.
Waarde - Archeologie 2
Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 2,0 m beneden maaiveld.
Dit artikel is opgenomen in verband met de in het plangebied aanwezige waterkering.
In de planregels is een regeling voor aan-huis-gebonden beroep en bedrijf opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
In de regels van het bestemmingsplan is de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de Beleidsregeling parkeernormen voor auto en fiets gemeente Rotterdam 2022'.
De grond waarop de woningbouwontwikkeling is voorzien, is grotendeels in eigendom van de gemeente. Slechts kleine delen zijn in eigendom bij Prorail. Zelfrealisatie is gelet op de vorm niet mogelijk op de gronden van Prorail. Gesprekken over aankoop van de gronden zijn gaande en verwacht wordt dat de gronden voor vaststelling van het bestemmingsplan kunnen worden aangekocht. Gelet op het voorgaande wordt verwacht dat kostenverhaal zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro, plaats vindt via gronduitgifte.
Het besluit tot de aanleg van de Roseknoop en Verlegde Colosseumweg (onderdeel plangebied) is genomen en de uitvoering is gestart. De sporen van Prorail zijn inmiddels losgekoppeld.
Voorts wordt opgemerkt dat de kosten voor sanering en bouwrijp maken van de grond, lager zijn dan verwachte grondopbrengsten. Het plan is dan ook economisch uitvoerbaar.
Het infomeren en betrekken van omgevingspartijen is een continu proces. Dit wordt op verschillende manier vormgegeven. Eén op één gesprekken met onder andere ondernemers, maatschappelijke organisaties, welzijnswerkers, wijkmanagers. 6- wekelijks voortgangsoverleg met diverse wijkraden en bewonersvertegenwoordigers, kleinere bijeenkomsten in de wijk en bredere themabijeenkomsten. Naast de bijeenkomsten worden via de bouw-app Feijenoord City de omwonenden zo goed mogelijk geïnformeerd over de voortgang van de gebiedsontwikkeling. Met andere grote projecten in de omgeving wordt afstemming gezocht over de manier van participatie met omgeving. Zowel om goed op de hoogte te zijn als ook om slimme combinaties te maken.
Insteek van de participatie is om input op te halen voor de plannen en deze mee te nemen in de uitwerking. Hierbij wordt voortgebouwd op de input die opgehaald is bij de vorige bestemmingsplan procedure.
Voor Colosseumplot hebben vanaf november 2022 onderstaande overleggen plaatsgevonden:
In oktober vindt een inloopavond plaats en vervolgens wordt het ingezette proces met stakeholders gecontinueerd.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan alle relevante overlegpartners en overheidsinstanties, zoals de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. De resultaten van het vooroverleg zijn in bijlage 11 samengevat en van beantwoording voorzien.