Plan: | Hoogspanningsstation Amaliahaven 380 kV |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP2211Amaliahaven-va01 |
TenneT is voornemens om een nieuw 380 kV hoogspanningsstation te realiseren, ter uitbreiding van het landelijk hoogspanningsnet. De ontwikkeling vindt plaats aan de Prinses Amaliahaven binnen de gemeente Rotterdam. Dit nieuwe hoogspanningsstation, Amaliahaven 380 kV genaamd (afkorting AMH380), voorziet in aansluit capaciteit voor onder meer waterstof initiatieven, klant aansluitingen en Net op zee-verbindingen, waaronder IJmuiden Ver Beta én IJmuiden Ver Gamma.
Het project betreft de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation, de aantakking op het bestaande hoogspanningsnet, de realisatie van zes nieuwe hoogspanningsmasten en twee nieuwe vakwerkportalen, aanpassing aan een bestaande hoogspanningsmast en het amoveren van een hoogspanningsmast. De locatie voor het hoogspanningsstation Amaliahaven 380 kV is gevonden naast de toekomstige converterstations van Net op zee IJmuiden Ver Beta én Gamma. Onderdeel van de aantakking van het nieuwe hoogspanningsstation op de bestaande hoogspanningsverbinding is het verwijderen van het deel van deze verbinding dat in de toekomstige situatie niet meer gehandhaafd blijft. Dit betreft de verbinding Maasvlakte - Simonshaven - Crayestein 380kV. Omdat beide verbindingen met dezelfde bestemmingen zijn opgenomen moet de bestemming bij de te handhaven verbinding geheel intact blijven. Het deel van de te verwijderen verbinding dat buiten die strook valt kan worden wegbestemd. Dezelfde bestemming komt terug voor de aangepaste verbinding (Maasvlakte - Amaliahaven - Simonshaven - Crayestein 380kV).
Het geldende planologische kader op deze plek maakt het bouwen van een hoogspanningsstation en de beoogde aanpassingen aan de hoogspanningsverbindingen niet mogelijk. Daarom wordt voor deze ontwikkeling een nieuwe bestemmingsplan opgesteld, waarbinnen de ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.
Met het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende doelen nagestreefd:
De plaatsing van het hoogspanningsstation vindt plaats op de Maasvlakte aan de Dardanellenstraat in de gemeente Rotterdam, grenzend aan de Prinses Amaliahaven. Deze grond wordt door het Havenbedrijf Rotterdam in erfpacht uitgegeven aan TenneT. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Prinses Margriethaven. Ten oosten bevindt zich de N15 autoweg met een overgang van de Europaweg naar de Madoerastraat. Ten zuiden bevindt zich een rail terminal. Dit is de havenspoorlijn die aansluit op het landelijk spoorwegnet, de Betuweroute en het emplacement Kijfhoek. De dichtstbijzijnde woonbestemming ligt op circa 6,4 kilometer (vogelvlucht) afstand.
Voor de nabijgelegen te bouwen waterstoffabriek Holland Hydrogen I van Shell is een bestemmingsplan in voorbereiding voor een nieuwe kabelverbinding. Deze verbinding staat los van het station Amaliahaven. De kabelverbinding is nodig voor de bedrijfsvoering van Shell en wordt aangesloten op het hoogspanningsstation Maasvlakte. Amaliahaven wordt gebouwd om de wind op zee projecten te kunnen ontsluiten.
Figuur 1.1 Ligging en indicatie begrenzing plangebied
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:
Bestemmingsplan | Status | Bestemming plangebied |
Maasvlakte 2 | Onherroepelijk, vastgesteld, 6 september 2018 | - Enkelbestemming Bedrijf - 6 - Enkelbestemming Verkeer - Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 - Dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook |
Maasvlakte 1 | Onherroepelijk, vastgesteld op 23 april 2015 | - Enkelbestemming verkeer - Dubbelbestemming Leiding - Leidingstrook - Dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding - Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 - Gebiedsaanduiding - Geluidzone - Industrie |
Parapluherziening biologische veiligheid | Onherroepelijk, vastgesteld op 14 juni 2018 | |
Parapluherziening parkeernormering Rotterdam | Onherroepelijk, vastgesteld op 14 december 2017 | |
Inpassingsplan Net op zee IJmuiden Ver Beta | Onherroepelijk, vastgesteld op 25 mei 2022 | |
Inpassingsplan Net op zee IJmuiden Ver Gamma | In voorbereiding |
De regels die momenteel van toepassing zijn op het plangebied, volgen uit het bestemmingsplan 'Maasvlakte 2' (vastgesteld op 6 september 2018) en 'Maasvlakte 1' (vastgesteld op 23 april 2015).
Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Maasvlakte 2
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Maasvlakte 1
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking leidt tot grondroerende werkzaamheden:
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien een rapport beschikbaar is van een archeologisch deskundige waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag de verwachte archeologische waarde van de dieper dan 7 meter beneden NAP te verstoren ongeroerde bodem in voldoende mate is beschreven. Het rapport is ten minste gebaseerd op bureauonderzoek en reeds beschikbare informatie. Hier wordt verder over in gegaan in de paragraaf archeologie.
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag betrekking leidt tot grondroerende werkzaamheden:
De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien een rapport beschikbaar is van een archeologisch deskundige waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag de verwachte archeologische waarde van de dieper dan 3 meter beneden NAP te verstoren ongeroerde bodem in voldoende mate is beschreven. Het rapport is ten minste gebaseerd op bureauonderzoek en reeds beschikbare informatie. Hier wordt verder over in gegaan in de paragraaf archeologie.
Paraplubestemmingsplannen
Beide paraplubestemmingsplannen blijven na vaststelling van dit bestemmingsplan van toepassing. Hiervoor is een bepaling opgenomen in Artikel 8.
Voor de nabijgelegen te bouwen waterstoffabriek Holland Hydrogen I van Shell is een bestemmingsplan in voorbereiding voor een nieuwe kabelverbinding. Deze verbinding staat los van het station Amaliahaven. De kabelverbinding is nodig voor de bedrijfsvoering van Shell en wordt aangesloten op het hoogspanningsstation Maasvlakte. Amaliahaven wordt gebouwd om de wind op zee projecten te kunnen ontsluiten. Er bestaat een kans dat over een aantal jaar TenneT besluit om de klantaansluiting van Shell op het nieuwe station aan te sluiten. Echter zal TenneT hier pas naar kijken wanneer het nieuwe station gerealiseerd is. Dan zal ook bekeken worden of het bestemmingsplan dient te worden aangepast.
Rijksinpassingsplannen
Conclusie
Op basis van een aantal van de hierboven beschreven bestemmingen kan geconcludeerd worden dat de bouw van het hoogspanningsstation en de aanpassingen aan de hoogspanningsverbinding niet binnen de geldende bestemmingsplannen past. Hierdoor moet een nieuw bestemmingsplan gemaakt worden. De vigerende paraplubestemmingsplannen blijven van kracht.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspect plaats.
Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.
In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en de nieuwe ontwikkelingen.
Typering van de Maasvlakte
De Maasvlakte is grotendeels bestemd voor containeroverslag, distributie en chemische industrie. De belangrijkste landschappelijke structuren zijn de havenbekkens en de zeewering. Het gebied heeft een groot, open en industrieel karakter. Aan de zuid- en westzijde van de Maasvlakte is met zand een zachte zeewering opgespoten met duinen en stranden voor dagrecreatie. Op het zandstrand in met name het zuidelijk deel, is concentratie van dagrecreatie en seizoensgebonden horeca. Achter de duinen liggen parkeerterreinen voor bezoekers. In het zuidwestelijk deel van de Maasvlakte bevindt zich het depot voor verontreinigde baggerspecie De Slufter. De dijken om het depot van 250 ha zijn vanuit de omgeving zichtbaar. Het voormalige Slufterstrand is nu gesloten. De zachte zeewering neemt het zicht op de industriële- en havenactiviteiten voor een deel weg. Hoge elementen zoals van de chemische industrie, containerkranen, installaties (elektriciteitscentrale), schoorstenen en windturbines steken boven de duinen uit.
Huidige situatie
Het terrein voor het hoogspanningsstation ligt ten oosten van de Prinses Amaliahaven, ten zuiden van de Prinses Margriethaven en ten westen van de Europahaven. Op dit moment ligt het terrein braak.
Het bestaande hoogspanningsstation Maasvlakte (MVL380), gelegen ten oosten van het plangebied (binnen het bestemmingsplan Maasvlakte 1), heeft onvoldoende restcapaciteit voor de toekomstige energiebehoefte van de industrie op de Maasvlakte en de nieuwe aansluitingen richting de toekomst. Op het perceel is geen ruimte meer voor uitbreiding. Daarom wordt gekeken naar een alternatief. In figuur 2.1 is de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Bestaande situatie plangebied.
Nut en noodzaak voor de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation en hoogspanningsverbinding
Het hoogspanningsstation Amaliahaven (AMH380) is onderdeel van een groot project: 'Een haven vol energie'. Op dit moment bestaat het hoogspanningsnetwerk uit drie 380kV-stations (Maasvlakte, Simonshaven en Europoort) met aansluiting op 150kV stations en het landelijk net, waardoor sneller grote stromen energie verplaatst kunnen worden. Hoogspanningsstation Amaliahaven wordt een aansluitlocatie voor onder meer waterstofinitiatieven, klantaansluitingen en Net op zee-verbindingen. De projecten IJmuiden ver Beta én IJmuiden ver Gamma en een derde project zullen hierop aansluiten. Het nieuwe hoogspanningsstation Amaliahaven zal op haart beurt aangesloten worden op het bestaande 380kV-net (Maasvlakte, Simonshaven en Europoort).
Deze netuitbreiding voorkomt verdere congestie in het net voor deze regio en waarborgt bovendien een betrouwbare robuuste energievoorziening door bijtijds in te spelen op de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.
Nieuwe hoogspanningsverbinding
In de bestaande verbinding Maasvlakte-Simonshaven-Crayestein wordt, nabij het hoogspanningsstation Maasvlakte, tussen mast 2 en 3 een aanpassing gedaan. Mast 2 wordt aangepast, mast 3 verdwijnt, en er komen 6 nieuwe masten en 2 nieuwe vakwerkportalen om het hoogspanningsstation Amaliahaven 380kV te verbinden met het bestaande hoogspanningsnet. Qua aanleg wordt eerst de verbinding aangelegd en daarna het station. De verbinding wordt dan tijdelijk op het portaal doorgelust totdat AMH380 wordt ingelust. Effecten van de eindsituatie zijn worst case (ook qua EM velden), waardoor de tijdelijke situatie niet apart beoordeeld hoeft te worden.
De hoogspanningsverbinding kruist op verschillende locaties bestaande infrastructuur. Het tracé zal met inachtneming van veiligheidsafstanden over buisleidingen, wegen en spoorwegen heen gaan. Bij de technische uitwerking wordt gezorgd dat alle infrastructuur veilig en zonder gevolgen voor de functionaliteit gekruist wordt.
Figuur 2.2 Voorgestelde aanpassing naar AMH380 situatie.
Het ruimtebeslag is zo beperkt mogelijk gehouden. De locatie ligt optimaal tussen het bestaande hoogspanningsstation MVL380 en de toekomstige converterstations voor Net op zee IJmuiden Ver Beta en Gamma. Dit leidt tot korte verbindingen met een minimaal ruimtebeslag. Om het ruimtebeslag verder te beperken is gekozen voor bijna haakse bochten in de hoogspanningsverbindingen, waardoor de bochtstraal van de verbinding zo compact mogelijk wordt uitgevoerd.
Het maaiveld van AMH380 zal aansluiten op de hoogte van het maaiveld van het converterstation. Dit is iets verhoogd ten opzichte van de huidige situatie. Onder AMH380 komt een kelder dat op -2m NAP ligt. Hier komen de kabels van het converterstation binnen. Het Naar verwachting is heien niet nodig en kan, net als bij het converterstation op staal gefundeerd worden. Dit wordt nog nader onderzocht.
De locatie voor het nieuwe hoogspanningsstation Amaliahaven is gekozen om de volgende redenen:
Binnen het plangebied zijn de hieronder beschreven ontwikkelingen voorzien:
GIS-installatie
Gezien de beperkte ruimte moet op de locatie Amaliahaven een GIS-installatie worden gebouwd. Dat houdt in dat er SF6-gas wordt gebruikt. Er moet ten alle tijden worden voldaan aan de vigerende regelgeving en veiligheidsvoorschriften rondom het gebruik van SF6. TenneT ziet hier bij realisatie op toe en zorgt vervolgens ook voor monitoring op het nakomen van deze regelgeving en veiligheidsvoorschriften.
Beeldkwaliteit
Voor het gehele uitgegeven haventerrein zijn 10 algemene criteria beeldkwaliteit opgesteld, die tevens zijn overgenomen in de Koepelnota Welstand van de gemeente Rotterdam. De criteria zijn terug te vinden in de folder 'Het oog wil ook wat - een haven van wereldklasse wil er ook zo uitzien' (februari 2016), én op de website van het Havenbedrijf. Doelstelling is een aantrekkelijke aankleding van het uitgegeven terrein. Alle ondernemers die actief zijn binnen het havengebied dienen hier bij bouwplannen rekening mee te houden. Dit geldt ook voor voorliggend initiatief. Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zal hieraan worden getoetst door het Q-team.
Veiligheid en beïnvloeding
TenneT voert voorafgaand aan haar werkzaamheden standaard een beïnvloedingsonderzoek uit en treedt naar aanleiding hiervan in overleg met partijen wiens belang wordt geraakt. Uiteindelijk gaat dit om het bespreekbaar maken van de technische oplossingen om de beïnvloeding te mitigeren, voor zover daar sprake van is.
Om in de toekomstige situatie de veiligheid van de bestaande en nieuwe kabels en leidingen zo goed mogelijk te waarborgen en de kans op incidenten te voorkomen zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Dit geldt voor de nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbinding waarvoor in dit bestemmingsplan een dubbelbestemmingsplan is opgenomen en voor de bestaande hoogspanningsverbindingen en hogedruk aardgastransportleiding in de directe omgeving waarvoor in de bestemmingsplannen Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2 dubbelbestemmingen zijn opgenomen. Aan deze dubbelbestemmingen is een aanlegvergunningstelsel gekoppeld, op grond waarvan de betreffende eigenaren van de leidingen (TenneT en Gasunie) voorafgaand aan vergunningplichtige activiteiten om advies wordt gevraagd. Op grond van dit advies kunnen bij vergunningverlening voorwaarden aan betreffende activiteiten worden verbonden.
Tevens is het doen van een KLIC-melding in het geval van graafwerkzaamheden op grond van andere wetgeving al verplicht voorafgaand aan de uitvoering.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende initiatief.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet (die op 1 januari 2024 in werking treedt). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.
Prioriteiten
De NOVI schetst een toekomstperspectief naar 2050 waarin vier prioriteiten worden vastgesteld:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.
Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.
Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor dienen deze gebieden in te zetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook dient de bouw van nieuwe woningen te zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit dient aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2 uitstoot wordt verminderd.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er dient een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw te worden gevonden. Hiernaast dient het een prettige omgeving te zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.
Afwegingsprincipes
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo'n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces.
Consequentie voor dit bestemmingsplan
De realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation draagt bij aan de energietransitie en het garanderen van een goede leveringszekerheid voor de toenemende vraag naar energie. Daarmee maakt het project economisch groeipotentieel mogelijk. Netuitbreiding is een randvoorwaarde om de groeiambities mogelijk te maken. Het project draagt dan ook bij aan de doelstellingen van de NOVI. Het plangebied maakt onderdeel uit van een NOVI-gebied.
Het Rijkbeleid, is -voor zover nodig- in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) vastgelegd in regelgeving. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen. Provincies en gemeentes dienen hier rekening mee te houden bij het opstellen van inpassingsplannen en bestemmingsplannen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en hoogspanningsstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
In het Barro wordt een verbinding van minstens 220kV gezien als een hoogspanningsverbinding. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een hoogspanningsverbinding van 380kV planologisch mogelijk gemaakt. De bouw van het hoogspanningsstation aan de Prinses Amaliahaven is in overeenstemming met de nationale belangen uit de SVIR. Nationaal belang 2 gaat in op de ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie. Er wordt beschreven dat de opwekking en distributie van elektriciteit via een hoofdnetwerk van centrales en hoogspanningsleidingen van nationaal belang is. Het bestemmingsplan is vanwege deze redenen niet in strijd met de regels uit het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Besluit ruimtelijke ordening is op 1 juli 2017 gewijzigd. Met de wijziging van het Bro is ook een nieuwe ladder systematiek geïntroduceerd, waarbij de ladder geen treden meer bevat. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buiten stedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kunnen vinden.
Als sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan moet er getoetst worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Volgens artikel 1.1.1, lid 1 onder 1 van het Bro is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt gekeken of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd.
Indien de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Het Besluit ruimtelijke ordening stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een wijziging van het ruimtebeslag: de aanleg van een hoogspanningsverbinding. De verbinding stelt beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden van de grond. Deze bescherming wordt vastgelegd in dit plan, na een zorgvuldige afweging van de belangen.
Met de aanleg van de hoogspanningsstation met bijbehorende verbindingen nabij de Prinses Amaliahaven is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien de bouw van een hoogspanningsstation niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd wordt. Een toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig. Daar komt bij dat de gewenste ontwikkeling nodig is om in de toekomst te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen. Dit is van belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk. De locatiekeuze van het hoogspanningsstation is weloverwogen tot stand gekomen, waarbij verschillende belangen afgewogen zijn. Indien gekozen zou worden voor een andere locatie, zijn er hogere maatschappelijke kosten voorzien.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2019 en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op. Met de Omgevingsvisie anticipeert de provincie op het in werking treden van de Omgevingswet. In de nieuwe Omgevingsvisie is het volledige omgevingsbeleid van de provincie vervat, zoals de Omgevingswet ook zal voorschrijven. In de Omgevingsvisie worden de huidige beleidsplannen in één document verenigd:
De provincie Zuid-Holland kiest hierbij voor een opgavegerichte aanpak, waarbij steeds samenhangende beleidsonderdelen worden vernieuwd waar dat nodig is. Het provinciale omgevingsbeleid is dus geen statisch (eind)document, maar een document waarmee voortdurend de dialoog wordt gezocht met de diverse ruimtelijke actoren: altijd klaar, maar nooit af.
Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan wordt de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsstation met bijbehorende hoogspanningsverbindingen mogelijk gemaakt. Voornoemd initiatief maakt het landelijk hoogspanningsnet geschikt voor aansluiting van duurzame elektriciteit (wind op zee) en leidt tot extra capaciteit op de Maasvlakte. De grote vraag naar (duurzame) energie komt enerzijds door de toegenomen vraag van de bedrijven in de omgeving en anderzijds door diverse (wind op zee) projecten waarbij duurzame energie wordt opgewekt. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de sturingsfilosofie zoals die is omschreven in omgevingsvisie Zuid-Holland, waaronder ruimte bieden aan ontwikkelingen en aansluiten bij de maatschappelijke vraag.
Gelijktijdig met de omgevingsvisie hebben de Provinciale staten van Zuid-Holland op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening vormt de vertaling van het provinciaal beleid, in algemene regels (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Hiermee is het beleid van de provincie juridisch verankerd. In de verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met provinciaal beleid en belangen. Het gaat daarbij verder vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie.
De omgevingsverordening schrijft voor waaraan de inhoud van onder andere bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan en beheersverordeningen moeten voldoen. In de verordening zijn regels opgenomen die het provinciaal belang beschermen.
De Maasvlakte is een met zeezand opgespoten terrein en is of wordt geheel ingericht ten behoeve van grootschalige haven- en industriële activiteiten. De inrichting vindt plaats conform het geldende planologische regime. Zowel de planvorming voor, als de aanleg van dit gebied heeft plaatsgevonden op grond van een uitgebreide belangenafweging. Thans wordt het gebied geheel ingericht overeenkomstig het doel waarvoor het is aangelegd, in casu haven- en industriële activiteiten.
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de provinciale omgevingsverordening van
Zuid-Holland. Deze regels vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.
De gemeente Rotterdam heeft in juni 2021 de omgevingsvisie Rotterdam vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente ambities voor de lange termijn staan. Met de omgevingsvisie wordt richting gegeven aan toekomstige ontwikkelingen die plaatsvinden in een veilige en gezonde fysieke leefomgeving met een goed omgevingskwaliteit voor inwoners. Omdat het beleid uit de Omgevingsvisie Rotterdam actief zal zijn als het hoogspanningsstation is gebouwd, is het van belang om alvast te kijken of de ontwikkelingen hiermee in overeenstemming zijn. Binnen de gemeente wordt gestreefd naar 'De Veranderstad'. Rotterdam gebruikt hierbij het motto: "I have to change to stay the same'. De trek naar de stad, vergrijzing, de energietransitie, klimaatverandering, digitalisering en de opkomst van netwerksamenleving zijn ontwikkelingen die de stad raken en voor verandering zorgen. Rotterdam kiest voor een goede groei. Dit betreft een groei die bijdraagt aan het welzijn van de inwoners, aan een duurzame samenleving en aan economische vooruitgang.
Om de goede groei voor Rotterdam concreet te maken wordt in de omgevingsvisie vijf hoofdkeuzes gemaakt:
Rotterdam zet in op prettig leven in de delta
Het doel is om van Rotterdam een gezonde, groene en aantrekkelijke stad om te
wonen, werken en recreëren te maken. De rivieren – de Maas, de Schie en de Rotte zijn de belangrijkste groen-blauwe verbindingen. Nieuwe parken worden aangelegd en vergroenen de boulevards, zoals de Blaak en Westblaak. Het verbinden van groenstructuren voor aantrekkelijke routes en om de biodiversiteit te vergroten. Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan het toevoegen van groen, het reduceren van hittestress en aan de opvang van water tijdens hevige regenbuien. Rotterdam wordt zo aantrekkelijk gemaakt voor Rotterdammers. Verder is het doel dat de auto minder belangrijk wordt waardoor meer ruimte aan de fietser en voetganger wordt geboden.
Rotterdam gaat verstedelijken & verbinden
Rotterdam verstedelijkt binnen de bestaande stad om de stad te versterken. Dat doen ze vooral bij en rondom bestaand of nieuw hoogwaardig openbaar vervoer. Dat is de meest duurzame manier van verstedelijking. Daarom investeren ze met de partners onder andere een nieuwe oeververbinding, nieuwe stations en meer treinen op het spoor tussen Leiden en Dordrecht (Oude Lijn). Door het toevoegen van woningen ontstaat een groter draagvlak voor voorzieningen. Met hogere dichtheden wonen meer mensen in de directe nabijheid van verschillende voorzieningen. Men kan al zijn dagelijkse voorzieningen te voet of op de fiets bereiken: de stad om de hoek. Door een netwerk van complementaire stedelijke centra te ontwikkelen, zorgt dat de toplocaties elkaar versterken.
Rotterdam zet in op vitale wijken
Rotterdam wilt iedereen dezelfde kanssen bieden in inzetten op goed onderwijs, een goede woning en passend werk. In de wijken komen een heleboel opgaven samen: de energietransitie, klimaatadaptieve ingrepen en sociaaleconomische opgaven. Deze worden samen opgepakt om de wijken toekomstbestendig te maken. In alle wijken wordt ingezet op een divers aanbod van woon- en werkruimte en is de openbare ruimte op orde. Maatschappelijke voorzieningen groeien mee met de stad en worden intensiever benut.
Rotterdam zet de schouders onder energie-en grondstoffentransitie
Rotterdam heeft het doel om de komende jaren energie anders en schoner op te wekken, anders distribueren en de vraag te verminderen. Daarnaast is het doel om materiaalkringlopen te sluiten. In het havenindustrieel complex betekent dat onder andere elektrificatie van processen en inzet van waterstof als energiedrager. Restwarmte wordt gebruikt om het stedelijk gebied van warmte te voorzien en het verduurzamen van de woningvoorraad. Ook is het doel om de stedelijke mobiliteit en transport naar en in de haven te verduurzamen.
Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen
Rotterdam vernieuwt het verdienvermogen. Rotterdam heeft een sterke economische uitgangspositie; een wereldhaven, een sterke logistieke sector en groeiende maakindustrie. Deze sectoren blijven ook in de toekomst belangrijk voor de werkgelegenheid en het verdienvermogen, maar moeten de komende jaren flink vernieuwen. Tegelijkertijd is Rotterdam, onder meer door zijn uitstekende (internationale) bereikbaarheid, een middelpunt van innovatie en van kennisintensieve dienstverlening. Rotterdam verwelkomt nieuwe bedrijfsmodellen, zoals start-ups in de circulaire economie. Bedrijven die hinder veroorzaken en daarom in een hoge milieucategorie vallen concentreren ze zoveel mogelijk op een paar locaties. Door goede netwerken en interactie
ontstaat innovatie in de bestaande en de nieuwe economie; juist dat is de economische kracht van Rotterdam.
Elektriciteitsnetwerk
Alhoewel het elektriciteitsnetwerk niet valt onder één van de strategische keuzes wordt er in de omgevingsvisie wel uitgebreid op ingegaan. Met de groei van de stad groeit ook de vraag naar elektriciteit en warmte. Het is duidelijk dat de komende jaren ene tekort aan elektriciteit en een overschot aan (rest)warmte ontstaat. De stad heeft daarom te maken met een grote energietransitie. Vooral omdat de industrie en logistiek nog grotendeels gebruik maakt van fossiele brandstoffen. Er wordt gekeken waar en hoe men het beste duurzame elektriciteit kan opwekken en welke energiebronnen gebruikt kunnen worden en hoe duurzame brandstoffen een rol kunnen spelen. Om deze transitie te maken is het noodzakelijk om het elektriciteitsnet te verzwaren en er meer verbindingen voor aanlanding van windenergie van windparken op de Noordzee gerealiseerd moeten worden.
Figuur 3.1 Visiekaart energietransitie Rotterdam.
Het plangebied voor het hoogspanningsstation is gelegen op de Maasvlakte. De locatie van het beoogde hoogspanningsstation aan de Prinses Amaliahaven is reeds aangemerkt als 'uibreiding net + hoogspanningsstations'.
Consequenties voor dit bestemmingsplan
Met de omgevingsvisie wordt een toekomstbeeld geschetst van de gemeente Rotterdam. In het document wordt ingegaan op de vijf hoofdkeuzes en het elektriciteitsnetwerk. De bouw van het hoogspanningsstation is in overeenstemming met hoofdkeuze 4: 'Rotterdam zet de schouders onder energie- en grondstoffentransitie'. Ook is het in overeenstemming met datgene wat geschreven is over het elektriciteitsnetwerk. De bouw van het hoogspanningsstation is daarom in overeenstemming met het beleid uit de Omgevingsvisie Rotterdam (2021).
Het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen van alle overheidsniveaus met als
belangrijkste doel het streven naar zuinig en duurzaam ruimtegebruik waarbij adequate en
voldoende levering van elektriciteit in de toekomst kan worden geborgd.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. In de Wet milieubeheer (art 7.2) en het Besluit milieueffectrapportage (art 2 lid 5) is verankerd dat er een beoordeling moet worden gemaakt of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden als een plan of besluit (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) wordt opgesteld voor één of meerdere activiteiten met mogelijk belangrijke negatieve effecten op het milieu. Activiteiten waarvoor dat het geval is, worden genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit mer:
Voor de voorgenomen activiteit is een project-m.e.r.-beoordeling (op grond van de D-lijst van het Besluit m.e.r.) en een plan-m.e.r.-beoordeling (op grond van artikel 3 Besluit m.e.r.) uitgevoerd. De m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag (gemeente Rotterdam) om te bepalen of bij de voorgenomen activiteit mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Het bevoegd gezag beslist op basis van de aanmeldingsnotitie (Bijlage 12) of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. De m.e.r.-beoordeling kent een 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat geen nadere m.e.r. nodig is tenzij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van het project.
In tabel 4.1 is concluderend weergegeven op welke punten effecten te verwachten zijn. Op basis van deze conclusie neemt het bevoegd gezag (de gemeente Rotterdam) voorafgaand aan de start van de procedure van het bestemmingsplan het m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Figuur 4.1 Potentiële effecten en de maatregelen die daarbij worden voorzien
Voor de nabijgelegen te bouwen waterstoffabriek Holland Hydrogen I van Shell is een bestemmingsplan in voorbereiding voor een nieuwe kabelverbinding. Deze verbinding staat los van het station Amaliahaven. De kabelverbinding is nodig voor de bedrijfsvoering van Shell en wordt aangesloten op het hoogspanningsstation Maasvlakte. Amaliahaven wordt gebouwd om de wind op zee projecten te kunnen ontsluiten. Er is derhalve geen sprake van samenhang met dit project of andere projecten in het havengebied. Er bestaat een kans dat in de toekomst, wanneer het Amaliastation is gebouwd, TenneT besluit om de klantaansluiting van Shell op het nieuwe station aan te sluiten. Echter zal TenneT hier pas naar gaan kijken wanneer het nieuwe station is gerealiseerd. Mocht dit het geval zijn, zal TenneT op dat moment moeten bekijken of het bestemmingsplan aangepast dient te worden.
Milieuzonering betreft het toepassen van het ruimtelijke ordeningsprincipe voor “nieuwe situaties / ontwikkelingen” dat zich richt op functiescheiding van milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld een bedrijfsfunctie) en milieu-planologisch gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen). Een nieuwe situatie / ontwikkeling betreft een plan dat nog niet eerder als zodanig is bestemd in een bestemmingsplan of vergund met een omgevingsvergunning. Het waar nodig en mogelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies bij nieuwe ontwikkelingen / in nieuwe situaties dient twee doelen:
Met deze doelstelling wordt bij het plannen van een nieuwe functie om redenen van goede ruimtelijke ordening gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie wordt ingepast. Hierbij spelen twee vragen een rol:
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een hulpmiddel bij het beantwoorden van deze vragen. Milieuzonering beperkt zich hierin tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de milieubelasting afneemt naarmate de afstand van/tot de bron toeneemt. De VNG-publicatie bevat een tweetal richtafstandlijsten waarin een groot aantal niet-woonactiviteiten (zoals productie, handel en dienstverlenende activiteiten, onderwijs, sport en recreatie, etc.) zijn vertaald naar een milieucategorie met bijbehorende indicatieve richtafstanden. De activiteiten en bijbehorende categorieën zijn weergegeven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) en in voorkomend geval (afhankelijk van de wijze van bestemmen) ook in de bijlage bij de regels van een bestemmingsplan.
Zoals hiervoor al is aangegeven, is het ordeningsprincipe van milieuzonering bedoeld voor nieuwe situaties / nieuwe ontwikkelingen. Het is niet bedoeld voor het beoordelen van “bestaande situaties” waarbij bestaande / gevestigde milieubelastende activiteiten en bestaande milieugevoelige functies op minder dan de indicatieve richtafstand van elkaar staan. Via het zogenaamde 'milieuspoor' van de Wet Milieubeheer (Wm) is het functioneren van bestaande bedrijven (inrichtingen) geregeld.
De ontwikkeling vindt plaats op een industrieterrein. Het totale, gelijktijdig in te schakelen, elektrische vermogen van de transformatoren in het plangebied zal in de eindsituatie hoger zijn dan 1000 MVA. Dit leidt ertoe dat het transformatorstation onder categorie 5.1 valt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Hiervoor geldt een richtafstand van 500 meter. Dat betekent dat de afstand tot een gevoelige functie minimaal 500 meter moet bedragen. Het maatgevende aspect hierbij is geluid. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.
De Maasvlakte werkt niet de categorie indeling van de VNG. Er worden bepaalde bedrijfssegmenten toegestaan in het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan valt onder de bedrijfsactiviteit Bedrijf - Power. Voor deze ontwikkeling wordt aangesloten op Bedrijf - Power zoals benoemd in het bestemmingsplan Maasvlakte 1.
Conclusie
Er zijn op een afstand van 500 meter van het plangebied geen gevoelige functies aanwezig of bestemd. Dit aspect vormt derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Luchtkwaliteitsaspecten zijn verankerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) en betreffen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en Besluit NIBM
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland nog niet overal voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Voorts bestaat in het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit en maximaal toegestane verslechtering van 1,2 ìg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het "Besluit gevoelige bestemmingen" extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Beleidskader - Rotterdam
Koersnota Schone Lucht 2019-2022
De gemeente Rotterdam heeft in 2019 de Koersnota Schone Lucht 2019-2022 vastgesteld. Hierin staat een drietal overkoepelende doelen op het gebied van luchtkwaliteit benoemd:
In de huidige situatie van het plangebied overschrijdt het plangebied de WHO advieswaarde voor stikstof met waardes tussen de 14 en 20 µg/m3. De concentratie roet in het plangebied ligt tussen de 0,5 en 0,6 EC/m3. De waardes van fijnstof PM10 in het gebied liggen tussen 15 en 16 µg PM10/m3 wat boven de WHO advieswaarde is. Voor fijnstof PM2,5 geldt voor het gebied dat de waardes tussen 5 en 8 µg PM2,5/m3 liggen, wat ook boven de advieswaarde van het WHO is.
Het bestemmingsplan voorziet in een nieuw hoogspanningsstation. Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel voor de aanleg en het onderhoud zijn tijdelijk extra verkeersbewegingen noodzakelijk. Het project beïnvloedt dan ook de luchtkwaliteit in de zin van het Besluit niet in betekenende mate.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh)). Daarnaast vindt de beoordeling zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), doordat een goede ruimtelijke ordening vereist dat een goed woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd ter plaatse van bijv. gevoelige functies.
Het haven- en industriegebied van Rotterdam bestaat uit gezoneerde industrieterreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Dit geldt ook voor het industrieterrein Maasvlakte 2. Dit betekent dat rondom het gebied geluidzones zijn vastgesteld. Een geluidzone beschermt de omgeving: er wordt zeker gesteld dat de geluidsbelasting buiten de zone niet hoger is dan toegestaan. Ook biedt zonering duidelijkheid aan bedrijven over toelaatbare geluidbelasting.
Bij de beoordeling van geluidhinder door het hoogspanningsstation op de omgeving is de geluidbelasting van het hoogspanningsstation op de zonegrens van het industrieterrein en op geluidgevoelige objecten onderzocht.
Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 1) blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege het 380 kV hoogspanningsstation ten hoogste bedraagt:
Het beoordelingsniveau wordt met name bepaald door de vermogenstransformatoren.
Het geluidvermogen van het hoogspanningsstation bedraagt afgerond 62 dB(A)/m2. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan het geluidbudget voor de betreffende kavel van 65 dB(A)/m2.
Om op alle Zone Immissie Punten aan het immissiebudget te voldoen zijn aanvullende geluidbeperkende voorzieningen nodig. De bronnen die maatgevend bijdragen op deze rekenpunten betreffen de vier vermogenstransformatoren. Omdat voor zowel Zone Immissie Punten ten noordwesten als zuidoosten van het 380 kV hoogspanningsstation sprake is van overschrijdingen, dienen maatregelen te worden getroffen aan alle vier vermogenstransformatoren. De overschrijding van 2 dB(A) kan weggenomen worden door de wanden van de transformatorcellen te voorzien van geluidsabsorberende panelen. De scherfwanden zijn 12,3 m hoog en de hoogte van de HS-hal en het kopgebouw is 21 meter. Als maatregel wordt uitgegaan van het aanbrengen van geluidsabsorberende panelen tot een hoogte van 12,3 meter (net zo hoog als de scherfwanden) voor zowel de scherfwanden als de hallen/gebouwen.
Na het aanbrengen van de geluidsabsorberende panelen voor de transformatorcellen wordt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege het 380 kV station op de zonegrens niet meer overschreden. Met de geluidbeperkende voorzieningen wordt op alle punten aan het immissiebudget voldaan.
Na het aanbrengen van geluidsabsorberende panelen wordt in de dagperiode het hoogste maximale geluidsniveau berekend ter plaatse van de woning Zandweg 81 (rekenpunt W05) door de uitlaat van het noodstroomaggregaat tijdens het testdraaien en bedraagt maximaal 15 dB(A). In de avond- en nachtperiode wordt er niet test gedraaid met het noodstroomaggregaat en wordt het maximale geluidniveau bepaald door de 380kV hoogspanningstransformatoren en bedraagt 13 dB(A). Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de standaard geluideisen.
De indirecte hinder vanwege de verkeersbewegingen van en naar het hoogspanningsstation is verwaarloosbaar.
Conclusie
Met inachtneming van de voorgenomen maatregelen tot het plaatsen van geluidsabsorberende panelen bij de transformatoren wordt voldaan aan alle punten uit het immissiebudget. Daarmee is aangetoond dat het plan kan voldoen aan de Wet geluidhinder en ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het plan inpasbaar in deze omgeving. In de regels dit dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de geluidimmissie het immissiebudget op de zone immissie punten niet overschrijdt. Alleen de zone immissie punten zijn opgenomen waar het immissiebudget zonder geluidsmaatregelen wordt overschreden. Daarmee is geborgd dat afdoende maatregelen worden getroffen en vormt het aspect geluid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van de omgevingsvergunning milieu, er zijn geen belemmeringen vanuit het onderwerp geluid om het bestemmingsplan vast te stellen. Daarnaast zijn er in de directe omgeving (binnen een straal van 500) geen gevoelige bestemmingen aanwezig.
De natuurbescherming is in Nederland neergelegd in de Wet natuurbescherming. Hierin is onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Hiertoe is een natuuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Naar aanleiding van de conclusies uit dit onderzoek is nader onderzoek uitgevoerd naar de impact op de populaties aalscholvers en zilvermeeuwen, zie Bijlage 10 en Bijlage 11. Dit betreft een nadere effectenanalyse ten behoeve van de zilvermeeuw en een passende beoordeling ten behoeve van de aalscholver. In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt niet in of grenst aan een Natura 2000-gebied. Effecten op beschermde planten met een instandhoudingsdoelstelling voor Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Vanuit gebiedsbescherming zijn effecten vanwege het voornemen op beschermde dieren alleen mogelijk via directe sterfte door aanvaringen met beschermde (vogel)soorten uit de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het plangebied wordt niet bereikt door vleermuizen met een instandhoudingsdoelstelling voor omliggende Natura 2000-gebieden, zodat het zich beperkt tot mogelijke slachtoffers onder vogels met een instandhoudingsdoelstelling.
In de Natuurtoets is bepaald dat de aalscholver de enige soort is waarvoor een effect wordt bepaald vanwege de instandhoudingsdoelstelling van deze soort voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Voornes Duin. Voor alle andere soorten met een instandhoudingsdoelstelling die tijdens het veldonderzoek zijn geteld, zijn negatieve effecten uitgesloten. Dit wordt bevestigd door het geringe aantal vogels van betreffende soorten die door het plangebied vlogen. Vanwege de leemte in kennis ten aanzien van de vliegbewegingen van aalscholvers ter plaatse, heeft veldonderzoek plaatsgevonden in de vorm van een passende beoordeling. Hierbij zijn aantallen geteld, vliegrichtingen bepaald en vlieghoogtes ingemeten. Met deze data is vervolgens via populatiemodellering het effect van het aantal draadslachtoffers op de broedpopulatie bepaald. Geconcludeerd is dat het project geen wezenlijke invloed heeft op de onderzochte populatie van aalscholvers in Voornes Duin, als gevolg van de impact worden de drempelwaarden niet overschreden. Hieruit volgt dat het voornemen geen wezenlijke invloed heeft op de onderzochte populaties. Belangrijke nadelige effecten op de aalscholver kunnen daarom worden uitgesloten. Vanuit gebiedsbescherming is er een vergunning Wnb bij het ministerie van LNV aangevraagd.
De enige andere factor die relevant is, zijn de eventuele gevolgen van stikstofdepositie. Dit geldt niet alleen voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, maar ook voor gebieden op grotere afstand. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.
Natuurnetwerk Nederland
De locatie van het hoogspanningsstation op de Maasvlakte ligt buiten de begrenzing van het NNN. De verstoringscontouren van geluid, licht- en visuele verstoring, mechanische effecten en verdroging bij de aanleg of gebruik reiken nergens tot over het NNN. Negatieve effecten kunnen daarom op voorhand uitgesloten worden.
Soortenbescherming
Aanlegfase
Het plangebied heeft betekenis voor de beschermde plantensoort glad biggenkruid, en voor enkele grondgebonden zoogdieren. Voor de betreffende grondgebonden zoogdieren geldt dat de provincie Zuid-Holland een algemene vrijstelling heeft gegeven bij, onder andere, ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor blijft de wettelijke zorgplicht nog steeds van kracht waarmee rekening moet worden gehouden.
Exemplaren van de beschermde plantensoort glad biggenkruid kunnen in het gehele plangebied worden aangetroffen. Bij aanleg van de verbinding, inclusief de aanvoerroutes, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van deze soort. Havenbedrijf Rotterdam N.V. beschikt over een Wnb-ontheffing voor werkzaamheden op haar terreinen, waar voorliggend initiatief in afstemming met het Havenbedrijf gebruik van kan maken. Havenbedrijf Rotterdam vraagt een nieuwe ontheffing aan waarmee bestaande ontheffing die eind december '23 afloopt, wordt verlengd. Initiatiefnemer heeft instemming van Havenbedrijf Rotterdam om hiervan gebruik te mogen maken en mee te liften op het ecologisch werkprotocol.
Gebruiksfase
Zowel lokaal voorkomende vogels (broedvogels en niet-broedvogels) als vogels op seizoenstrek kunnen slachtoffers worden van een aanvaring met de geplande hoogspanningsdraden. Voor enkele broedvogelsoorten (meeuwen en visdief) geldt dat inschatting van de exacte sterfte via nauwkeurig veldwerk moet worden ingeschat. Dit kan vooraf op basis van ingemeten vlieghoogtes van exemplaren van de relevante soorten die over het plangebied vliegen.
Vanwege de voorziene aantallen slachtoffers moet een ontheffing van de Wnb (soortenbescherming) worden aangevraagd voor de zilvermeeuw en kleine mantelmeeuw. De ontheffing aanvraag is momenteel bezig, zoals besproken in een vooroverleg met RVO. Eventueel benodigde extra mitigerende maatregelen (naast varkenskrullen) worden nader afgestemd en uitgewerkt met RVO, waarmee de ontheffing verkregen kan worden.
TenneT is voornemens om in de hoogspanningsverbinding varkenskrullen in de bliksemdraden aan te brengen waardoor deze beter zichtbaar worden voor vogels. Hiermee wordt het aantal slachtoffers met ca. 70% gereduceerd.
Voor de zilvermeeuw en de kleine mantelmeeuw heeft nader onderzoek plaatsgevonden in de vorm van een nadere effectenanalyse. Als gevolg van de impact wordt de drempelwaarde niet overschreden voor de relevante populatie. Hieruit volgt dat het voornemen geen wezenlijke invloed heeft op de onderzochte populaties. Belangrijke nadelige effecten op de zilvermeeuw kunnen daarom worden uitgesloten.
Conclusie
Op grond van de Wnb dient zowel een gebiedsvergunning bij LNV (aalscholver) als een soortenontheffing bij RVO (meeuwen) te worden aangevraagd. Beide procedures zijn in behandeling bij het betreffend bevoegd gezag.
Gezien de conclusie dat belangrijke nadelige effecten kunnen worden uitgesloten, worden zowel de ontheffing als de vergunning verleenbaar geacht.
Op basis van de natuurtoets en het aanvullende onderzoek naar de populatie zilvermeeuwen en aalscholvers kan worden geconcludeerd dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. Het aanbrengen van de vogelweringsspiralen (varkenskrullen) en eventueel aanvullende mitigerende maatregelen uit overleg met RVO zijn geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan.
De natuurbescherming is in Nederland neergelegd in de Wet natuurbescherming. Onderdeel hiervan is de benodigde toetsing van de toename in stikstofdepositie ten gevolgen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze toetsing maakt onderdeel uit van de gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming. Voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Uit deze toets is naar voren gekomen dat de realisatie van de beoogde verbinding gepaard gaat met stikstofemissies van in te zetten materieel. In de gebruiksfase is er geen stikstofeffect.
De werkzaamheden worden uitgevoerd over een periode van 3 jaar.
Er is sprake van een kleine en tijdelijke projectbijdrage van maximaal 0,02 mol/ha/jr gedurende 2 jaar op een aantal stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden waarvan de kritische depositiewaarde (naderend) wordt overschreden.
Een ecologische verandering is echter pas waarneembaar als een aanzienlijke hoeveelheid stikstof gedurende meerdere jaren (langdurig) accumuleert in het systeem. Ecologisch gezien leiden geringe, tijdelijke bijdragen niet tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. De berekende kleine en tevens tijdelijke stikstofdepositie zal op geen enkele wijze leiden tot een meetbaar of merkbaar effect op de vegetatie, en daarmee op de kwaliteit van de habitattypen/leefgebieden. Ook niet in een reeds overspannen of naderend overspannen situatie. De onderbouwing hiervoor is vierledig:
In Bijlage 4 is deze onderbouwing nader gespecificeerd. Uit de bijlage blijkt dat een zeer tijdelijke en kleine toename van de depositie leidt dus niet tot meetbare verschillen in groeisnelheid van individuele planten. Daardoor ontstaan geen meetbare verschuivingen in de verhouding waarmee individuele soorten in de vegetatie voorkomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een zeer tijdelijke kleine depositietoename van 0,02 mol/ha/jr gedurende 2 jaar of minder op een locatie waar de KDW wordt overschreden de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden niet meetbaar aantast.
De toestemmingverlening van de ecologische beoordeling dient in dit geval door het ministerie van LNV te worden afgeven omdat de minister vanuit de Wet natuurbescherming hiervoor het bevoegd gezag is voor dit project (energie project van 380 kV). De stikstofberekeningen en ecologische onderbouwing zijn op ingediend bij LNV. LNV heeft aangegeven dat een passende beoordeling en/of vergunning voor het aspect stikstof niet noodzakelijk is.
Conclusie
Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS-Calculator (versie 2022) blijkt dat er tijdens de werkzaamheden over tweejaartallen (2024 en 2025) een depositie van meer dan 0,00 mol N per hectare per jaar optreedt op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er een voortoets uitgevoerd ter beoordeling dat het project niet leidt tot significante gevolgen. Door deze ecologische conclusie alleen te trekken zal het project ook in combinatie met andere plannen/projecten niet alsnog tot significante gevolgen leiden. De hoge stikstofbelasting vormt immers geen belemmering voor de kwaliteit. Hierdoor vormt het aspect stikstof geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen en inrichtingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de landelijke wet- en regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
TenneT moet de leveringszekerheid van elektriciteit garanderen en wil daarom veiligheidsrisico's zoveel mogelijk uitsluiten. Voor zover redelijkerwijs mogelijk realiseert TenneT geen assets in de directe nabijheid van risicobronnen, zoals windturbines en risicovolle bedrijven. De reden hiervoor is dat het bezwijken van hoogspanningsinfrastructuur (station of kabels) tot grote maatschappelijke ontwrichting kan leiden (Handboek Risicozonering Windturbines, 2020).
Externe veiligheid
De hoogspanningsverbinding is geen inrichting, dan wel een transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op basis van het Bevi danwel het Bevb. Het Bevi is ook niet van toepassing op het hoogspanningsstation omdat het station geen Bevi-inrichting is. Het hoogspanningsstation vormt geen (extern) veiligheidsrisico richting de omgeving. Het hoogspanningsstation zelf is tevens ook geen kwetsbaar object in de zin van het Bevi.
Conclusie
Het aspect (externe) veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
In Nederland wordt voor de blootstelling aan magnetische velden bij wisselstroom van 50 hertz de adviesgrenswaarde van 100 microtesla gehanteerd. Deze adviesgrenswaarde is gebaseerd op een Aanbeveling van de Europese Unie (1999/519/EG), waarin een referentieniveau van 100 microtesla voor bescherming van de bevolking is vastgelegd. Deze waarde wordt in Nederland volgens het RIVM op voor het publiek toegankelijke plaatsen nabij het hoogspanningsnet nergens overschreden, ook niet in de buurt van ondergrondse hoogspanningsverbindingen of hoogspanningsstations.
In 2005 is door de toenmalige Staatssecretaris van VROM een beleidsadvies met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet (2005, ministerie van VROM SAS/2005183118). Dit als vervolg op bevindingen van de Gezondheidsraad en het RIVM over wetenschappelijke onderzoeksresultaten en de onrust in de maatschappij over mogelijke gezondheidseffecten van hoogspanningslijnen. De kern van dit beleidsadvies – gebaseerd op het voorzorgprincipe – is dat nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen met een jaargemiddelde hoger dan 0,4 microtesla zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden moeten worden. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen. Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen en dus niet op het hoogspanningsstation die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Direct onder de hoogspanningsverbinding is sprake van een maximale sterkte van het magneetveld van 37 microtesla op 1 meter hoogte en 42 micotesla op 2 meter hoogte. De adviesgrenswaarde van 100 micotesla wordt dus niet overschreden.
Voor langdurige blootstelling is de magneetveldcontour van de hoogspanningsverbinding inzichtelijk gemaakt. Uit berekeningen blijkt dat de 0,4 microTesla (µT) magneetveldcontour tot 140 meter buiten de hartlijn van het bovengrondse hoogspanningstracé komt. Er bevinden zich geen gevoelige objecten binnen deze contour.
Conclusie
Er liggen geen gevoelige objecten in de magneetveldcontour. Het bestemmingsplan is op dit aspect uitvoerbaar binnen het bestaand beleid.
Naar aanleiding van de verschillende oorlogshandelingen kunnen ontplofbare oorlogsresten (OO) zijn achtergebleven in het plangebied. Bij de werkzaamheden in het kader van de realisatie van de nieuwe hoogspanningsverbinding en het hoogspanningsstation bestaat mogelijk het risico dat explosieven worden aangetroffen die gevaar opleveren voor de publieke veiligheid. Het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (hierna: WSCS-OCE) dient ter beoordeling of er indicaties zijn dat binnen het plangebied conventionele explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen.
Op basis van de bodembelastingkaart CE van Gemeente Rotterdam en een eerder uitgevoerd historisch vooronderzoek (van Tavela) is geconcludeerd dat geen ontplofbare oorlogsresten worden verwacht binnen het onderzoeksgebied. Derhalve is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk. Mocht echter tijdens werkzaamheden spontaan een explosief aangetroffen worden, dan dient het protocol 'Spontaan aantreffen Ontplofbare Oorlogsresten' aangehouden te worden.
Indien OO worden aangetroffen binnen het werkgebied, is dit nieuwe feitelijke informatie. Als deze situatie zich voordoet, moet in overleg met een ter zake deskundige OO worden vastgesteld of sprake is van een incident of dat er aanleiding is om de werkwijze aan te passen.
Conclusie
Het aspect ontplofbare oorlogsresten vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart
De locatie van het hoogspanningsstation Amaliahaven en bijbehorende hoogspanningsverbinding liggen in de bebouwde omgeving van de Maasvlakte. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rotterdam blijkt dat de kwaliteit van de bovengrond voldoet aan de klasse ‘Natuur (schoon)’ en plaatselijk ‘Landbouw (zeer licht verontreinigd)’. De kwaliteit van de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘Natuur (schoon)’ en plaatselijk ‘Industrie (matig verontreinigd). De bodem heeft binnen het gehele gebied de functieklasse Industrie.
Bodemonderzoeken
In het gebied rondom het projectgebied is in het verleden een groot aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Na inzage bleek dat een deel van deze onderzoeken op ruime afstand (= 50 meter, buiten de invloedssfeer) van het projectgebied zijn uitgevoerd. Op het projectgebied en op de aangrenzende percelen zijn voornamelijk licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater aangetoond. In één eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat sprake is van een verdachte locatie met een sterk verhoogd gehalte aan minerale olie, waarvan de verspreiding niet in de richting van de toekomstige mast 05 is afgebakend. Mogelijk is de kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van mast 05 negatief beïnvloed door deze verontreiniging.
Bodembedreigende activiteiten
De verzamelde informatie geeft aanwijzingen voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op of nabij het projectgebied. Het gaat hierbij om een spoorwegemplacement- en remise nabij mast MVL-CST-380-4 en een distributie van elektriciteit en gas nabij mast MVL-CST-380-2.
Asbest
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als onverdacht ten aanzien van asbest wordt aangemerkt, omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten waarbij asbest op of in de bodem terecht is gekomen.
PFAS
Voor zover bekend is er binnen de projectlocatie geen sprake van het voorkomen van eventuele puntbronnen, zoals o.a. toepassen van blusschuim bij branden. Een mogelijke bron van diffuse verontreiniging met PFAS in de omgeving van het onderzoeksgebied betreft de gehele industrie in het Botlekgebied ten zuidoosten van de projectlocatie. Gezien de ligging kan de bovengrond via de lucht diffuus verontreinigd zijn geraakt met PFAS.
Overig
Ter plaatse van de bestaande mastlocaties zijn er verdachte gehalten aan zware metalen (met name zink) in de grond door jarenlange afspoeling /corrosie van het oppervlak van de masten of door schilderwerkzaamheden aangetroffen. Hiervoor heeft een vervolgonderzoek plaatsgevonden waarin er geen verontreinigingen zijn aangetroffen en het dus niet nodig is om verdere onderzoeken uit te voeren betreft bodem. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 7.
Conclusie
Op basis van de bovenstaande constateringen uit het milieuhygiënisch vooronderzoek (zie Bijlage 6) wordt voorafgaand aan de uitvoerende werkzaamheden en de aanvraag van een omgevingsvergunning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Vervolgens heeft er een vervolgonderzoek plaatsgevonden waarin geen verontreinigingen zijn aangetroffen. Hierdoor vormt de beoogde functie van het hoogspanningsstation geen belemmering voor de bodemkwaliteit. Daarmee staat het aspect bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt voormalige wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de mogelijke archeologische waarden in het gebied.
Volgens het vigerende bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidskaart is er in dit geval geen archeologisch onderzoek noodzakelijk, omdat de bodemingrepen naar verwachting niet dieper reiken dan ca. 1,7 m +NAP (ofwel 3,4 m ten opzichte van het huidige maaiveld). De kans dat er archeologische resten worden aangetroffen is dan ook klein.
Desondanks bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient in dat geval zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) of bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg. In dit plan is de dubbelbestemming archeologie in stand gelaten. Als werkzaamheden worden uitgevoerd waarvoor een vergunning nodig is, dan zal deze worden aangevraagd.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Deze Waterparagraaf is uitgevoerd met inachtname van de Keur van waterschap Hollandse Delta.
Het plangebied ligt volledig buitendijks. De maaiveldhoogte ligt globaal tussen NAP +5,1 m en +5,8 m. De bodem bestaat uit opgespoten zand en daaronder uit de oorspronkelijke zandige zeebodem. De afstand tot de dichtstbij gelegen insteekhaven is enkele honderden meters. Er zijn geen waterlopen in beheer van het waterschap Hollandse Delta of de gemeente Rotterdam aanwezig. Voor de afvoer van vuil water van toiletten en dergelijke is in de omgeving een persriool aanwezig. Hemelwater wordt over het algemeen in de bodem geïnfiltreerd of op de insteekhavens geloosd.
Riolering
Indien het hoogspanningsstation wordt voorzien van toiletten en/of een kantine, kan vuil water op de persriolering worden aangesloten.
Waterberging
De bevoegde gezagen, waterschap Hollandse Delta, Rijkswaterstaat en gemeente Rotterdam, hebben aangegeven dat er geen compensatie van nieuwe verharding vereist is. Wel moet het hemelwater zodanig worden verwerkt dat het geen overlast voor omliggende terreinen veroorzaakt. Dit kan door het hemelwater in de bodem te infiltreren.
Waterkwaliteit
Bij de ontwikkeling is geen lozing van water voorzien, evenmin is er sprake van een thermische lozing. De voorgenomen ontwikkeling heeft dus geen invloed op de waterkwaliteit.
Waterveiligheid
De Maasvlakte betreft buitendijks gebied. In de huidige situatie bevindt het maaiveld zich binnen het plangebied tussen NAP +5,1 m en +5,8 m. Om een constante toevoer van energie te garanderen, moet bij het ontwerp van het station en bij de aanleg van kabels en leidingen rekening worden gehouden met de inundatiediepte. Het advies is om toekomstige bouwpeilen op tenminste NAP +6,20 m te leggen. Het bouwpeil zal om aan de aanvullende eis (t.a.v. regenwater) te voldoen minimaal 0,50 m hoger moeten worden en daarmee uitkomen op NAP +6,70m (NAP +6,20m + 0,50m).
Grondwater
Bij het onttrekken van grondwater is toestemming van het waterschap nodig. Indien voor de werkzaamheden onttrekking van grondwater noodzakelijk is dan wordt een melding of vergunningaanvraag gedaan voorafgaand aan de werkzaamheden.
Conclusie
Het plan voorziet in een adequate waterhuishouding en heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect water, en voldoet daarmee aan een goede ruimtelijke ordening. Bij het ontwerp van het hoogspanningsstation dient rekening te worden gehouden met een bouwpeil van NAP +6,70m.
Duurzaamheid krijgt een steeds prominentere plek binnen projecten om rekening mee te houden. De komst van de Omgevingswet biedt daarbij nieuwe handvaten om ook daadwerkelijk op duurzaamheid te sturen en transities te bevorderen. Vooruitlopend hierop wordt in deze paragraaf beknopt beschreven op welke wijze duurzaamheid bij projecten van TenneT in het algemeen en AMH380 specifiek een plek krijgt.
Algemene duurzaamheidsambities
TenneT zet vanuit haar duurzaamheidsdoelstelling in op een drietal ambities, die zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Duurzaamheidsthema |
Beschrijving | Doelstelling |
Circulariteit |
Circulariteit is het minimaliseren van het gebruik van schaarse materialen, hergebruik van materialen en het verminderen van afval in de bedrijfsactiviteiten | In 2025 25% minder impact op maagdelijk koper gebruik en niet-recyclebaar afval |
Klimaat |
Klimaatimpact van de bedrijfsactiviteiten is de eigen verantwoordelijkheid en er wordt gestreefd naar het verminderen van de impact | In 2025 klimaatneutraal |
Natuur |
Onze commitment richting de natuur is het nemen van onze verantwoordelijkheid om impact op de natuur te minimaliseren en lokale natuur te beschermen en verbeteren | In 2020 (netto) nul impact op natuur |
Figuur 4.2 Duurzaamheidsambities TenneT
Projectspecifiek
Met het project AMH380 wordt een significante bijdrage geleverd aan de verduurzaming de regio. Met het project wordt de transitie naar duurzame vormen van energieopwekking en energiebesparing gefaciliteerd en bevorderd. De verdere elektrificatie van onze samenleving is een belangrijke vereiste om het gebruik van duurzame vormen van energie mogelijk te maken, ter vervanging van het gebruik van fossiele energie. Het hoogspanningsnet van TenneT speelt daarin, als onderdeel het project 'Een haven vol energie', een cruciale rol. Hoogspanningsstation Amaliahaven wordt een aansluitlocatie voor onder meer waterstofinitiatieven, klantaansluitingen en Net op zee-verbindingen. De projecten Net op zee IJmuiden ver Beta, Net op zee IJmuiden ver Gamma en Nederwiek 2 zullen hierop aansluiten, en via het hoogspanningsstation Amaliahaven aansluiten op het bestaande 380kV-net. Hiermee waarborgt het project een robuuste duurzame energievoorziening voor de regio én wordt netcongestie voorkomen.
Om de impact op de omgeving zo minimaal mogelijk te houden is daarbij gekozen voor een GIS-station, dat beduidend compacter te realiseren is. Daardoor is het ruimtebeslag zo beperkt mogelijk gehouden.
Gedurende de verdere engineering van uitvoering van projecten vereist TenneT dat door middel van registratie wordt aangetoond welke positieve bijdrage op de duurzaamheidsdoelstellingen zij door middel van de uitgevoerde initiatieven heeft kunnen bereiken. In figuur 4.3 is een overzicht te vinden met mogelijke duurzaamheidsmaatregelen die TenneT daarbij hanteert.
Figuur 4.3 Mogelijke duurzaamheidsmaatregelen TenneT
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
De regels moeten in samenhang met de verbeelding worden gelezen, waarbij een bestemming op de verbeelding verwijst naar het corresponderende artikel in de regels.
In het bestemmingsplan komt de volgende enkelbestemming voor:
• Bedrijf - Power
Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
• Leiding - Hoogspanningsverbinding
• Waarde - Archeologie 2
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
In hoofdstuk 1 staan de inleidende bepalingen van de regels beschreven.
Artikel 1: Begrippen
Artikel 1 geeft de betekenis aan een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
Artikel 2: Wijze van meten
Het tweede artikel geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend.
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de bestemmingen die in het plangebied van deze partiële herziening voorkomen. Het artikel bevat de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemming. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden.
De regels van de bestemmingen in dit plan zijn als volgt opgebouwd en benoemd (niet alle onderdelen komen voor):
Hieronder worden de verschillende bestemmingen inhoudelijk toegelicht.
Artikel 3 Bedrijf – Power
Deze bestemming voorziet in de mogelijkheid om een hoogspanningsstation op te richten en te exploiteren. De bestemming maakt het oprichten van bebouwing mogelijk. Inhoudelijk wordt verder aangesloten op de systematiek uit bestemmingsplan Maasvlakte 2. Wel is een voorwaardelijke verplichting toegevoegd waarmee geborgd is dat de activiteiten het immissiebudget op de zone immissie punten niet overschrijdt.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' voorziet in de aanleg, het gebruik en de bescherming van de bovengrondse hoogspanningsverbinding. De breedte van de zone is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de hoogspanningsverbinding. Het toepassen van vogelweringsspiralen (varkenskrullen) is voorgeschreven.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Maasvlakte 2. De bestemming voorziet in een waarborg dat geen archeologische waarden worden aangetast.
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Dit artikel bevat een standaard regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat een aanduidingsregeling voor de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding op het gedeelte van de bestaande hoogspanningsverbinding dat komt te vervallen vanaf het moment dat de nieuwe hoogspanningsverbinding, als bedoeld in dit bestemmingsplan, in gebruik is genomen.
Artikel 8 Overige regels
In dit artikel is de van toepassingverklaring van onderhavige bestemmingsplannen geregeld. Onder sub a is bepaald dat het bestemmingsplan geldt in aanvulling op de regels en verbeelding van de daar opgesomde bestemmings- en inpassingsplannen.
Onder sub b is opgenomen dat er ter plaatse van de bestemming ’Bedrijf - Power' uit onderhavige bestemmingsplan geen sprake is van een aanvulling op de huidige plannen (zoals geregeld onder sub a), maar voorliggend bestemmingsplan volledig in de plaats treedt van de regels en verbeelding van de in dit artikel genoemde bestemmingsplannen.
Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.
Artikel 9 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik. Hierin is geregeld dat bestaande bouwwerken mogen worden gehandhaafd en bestaand gebruik mag worden voortgezet. Tevens mogen bestaande bouwwerken gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot. Gelet op de jurisprudentie wordt onder gedeeltelijk vernieuwen of veranderen verstaan het renoveren dan wel verbouwen van een bouwwerk, dat er niet toe mag leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd. De hoofddraagconstructie (fundering, spanten, draagbalken, gordingen en draagmuren) moet blijven gehandhaafd en mogen niet worden vervangen, én
• de uiterlijke verschijningsvorm zoals oppervlakte, goot- en nokhoogte, dakhelling en materiaalgebruik moeten ongewijzigd blijven, én
• er mogen geen nieuwe funderingen en/of nieuwe draagmuren worden geplaatst, én
• de functie van het bouwwerk moet hetzelfde blijven.
Artikel 10 Slotregel
Dit artikel geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
Voor dit bestemmingsplan wordt de volgende procedure doorlopen. Ten eerste vindt er vooroverleg plaats met instanties ex artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening. Daarna is het ontwerp plan opgesteld. Daarop is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit betekent dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Zienswijzen kunnen dan door een ieder worden ingediend. Vervolgens beslist de gemeenteraad over de vaststelling van de partiële herziening van het bestemmingsplan en tegen de vaststelling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt onder bepaalde voorwaarden de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan. Het exploitatieplan is een instrument voor de gemeente gericht op kostenverhaal in het kader van de grondexploitatie. Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). In afdeling 6.4 van de Wro wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld in het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via locatie-eisen regels te stellen ten aanzien van bijvoorbeeld de fasering van bouwactiviteiten en de wijze van bouw- en woonrijpmaken.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Rotterdam en initiatiefnemer over het kostenverhaal een anterieure overeenkomst sluiten.
Om de leveringszekerheid van elektriciteit te borgen, stelt initiatiefnemer vroegtijdig investeringsplannen op die borgen dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor planvoorbereiding en -realisatie. Grondlegger voor de maakbaarheid is het Investeringsplan Net op Land. Daarbij maakt Amaliahaven onderdeel uit van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) waarmee het belang van de ontwikkeling voor verduurzaming van de industrie, gebouwde omgeving, landbouw en mobiliteit en voor de realisatie van windenergie op zee wordt aangeduid.
Daarnaast wordt geen noodzaak gezien om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen zodat kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) aan de vooroverlegpartners gezonden. Tijdens de gestelde termijn zijn er reacties ontvangen van vier instanties. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de toelichting van het bestemmingsplan op enkele onderdelen aangepast. Voor de inhoud van de opmerkingen van doorgevoerde wijzigingen wordt verwezen naar de reactienota (zie Bijlage 13).
Van 8 december 2023 tot en met 18 januari 2024 heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Er zijn hierdoor geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan.