Type plan: | bestemmingsplan |
---|---|
Naam van het plan: | Rotterdam Speelstad |
Status: | vastgesteld |
Plan identificatie: | NL.IMRO.0599.BP2074SpeelstadRdm-va01 |
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan Rotterdam Speelstad met identificatienummer NL.IMRO.0599.BP2074SpeelstadRdm-va01 van de gemeente Rotterdam. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. |
Verbeelding: |
de digitale plankaart. |
Verdere begrippen in alfabetische volgorde: |
Aanduiding: |
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
Aanduidingsgrens: |
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. |
Archeologisch deskundige: |
het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige. |
Attractie: |
op vermaak gerichte gebouwde voorziening, die onderdeel is van een attractiepark. |
Attractiepark: |
een dagrecreatieve voorziening bestaande uit een park met attracties, gericht op spel, vermaak en ontspanning, inclusief de daarbij behorende voorzieningen zoals detailhandel, entree-, kantoorruimten, terrassen en horeca (exclusief nachtverblijf). |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bijbehorend bouwwerk |
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, zoals aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen' |
Bouwaanduidingen: |
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwlaag: |
het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en een plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, zolder, souterrain, parkeerplint, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als aparte bouwlaag geteld. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelsgrens: |
een grens van een bouwperceel. |
Bouwverordening: |
Bouwverordening Rotterdam 2010, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage ligging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. |
Buitenattractie: |
op vermaak gerichte gebouwde voorziening in de buitenlucht, die onderdeel is van een attractiepark. |
Erftoegangsweg: |
een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen. |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Gevoelige gebouwen: |
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting. |
Hoofdgebouw: |
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. |
Horeca: |
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. |
Kleinschalige duurzame energiewinning: |
energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte; |
Kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut: |
op het openbaar leidingennet aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt hier niet onder begrepen). |
Maaiveld: |
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing. |
NAP: |
het Normaal Amsterdams Peil; dit is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. |
Normaal onderhoud: |
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden. |
Overig bouwwerk |
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. |
Pand: |
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is. |
Peil: | |
a. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; |
b. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. |
Souterrain: |
een gebruiksruimte in een gebouw, dat zich (gedeeltelijk) ondergronds bevindt. |
Straatmeubilair: |
voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken en plantenbakken. |
Verkeersareaal: |
gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd (vaar)verkeer, zoals rijwegen, fiets- en voetpaden, (gebouwde) parkeervoorzieningen en aanlegsteigers. |
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: |
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Wet ruimtelijke ordening: |
de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Woningwet: |
de Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
2.1 | Meten |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: | |
a. | de dakhelling: |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
b. | de goothoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
c. | de inhoud van een bouwwerk: |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
d. | de bouwhoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, liftopbouwen, antennes, kleinschalige voorzieningen voor duurzame energiewinning en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
e. | de oppervlakte van een bouwwerk: |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter. |
f. | de breedte van een gebouw: |
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. |
g. | de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: |
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens. |
2.2 | Ondergeschikte bouwdelen |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat: | |
a. | de overschrijding niet meer dan 2,5 meter mag bedragen in geval van gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakgoten en overstekende daken en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; |
b. | de overschrijding niet meer dan 4,0 meter mag bedragen in geval van kleinschalige voorzieningen voor duurzame energiewinning. |
3.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor “Cultuur en ontspanning” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | cultuur en ontspanning in de vorm van een attractiepark; |
b. | niet ten dienste van het attractiepark staande horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’; |
c. | het nastreven van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'; |
met daaraan ondergeschikt: | |
d. | verkeersareaal; |
e. | kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut; |
f. | kleinschalige voorzieningen voor duurzame energiewinning; |
g. | geluidswerende voorzieningen; |
h. | groenvoorzieningen; |
i. | waterpartijen en waterlopen; |
met daarbij behorende: | |
j. | in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; |
k. | gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
3.2 | Bouwregels |
3.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak; |
b. | ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen; |
c. | ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen, waarbij geldt dat het gebouw met een plat dak dient te zijn afgedekt; |
d. | de bouwhoogte van gebouwen, behorende tot en/of ten dienste van buitenattracties, mag niet meer bedragen dan 3 meter, gerekend vanaf het niveau waarop het gebouw wordt geplaatst; |
e. | het bruto vloeroppervlak van de onder artikel 3.2.1 onder b. bedoelde horeca mag niet meer dan 3.000 m2 bedragen; |
f. | in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b. mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – hoogteaccent 1’ de bouwhoogte niet meer dan 100 meter bedragen. |
3.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | attracties zijn uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij geldt dat buitenattracties, uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘attractiepark’; |
b. | de bouwhoogte van een buitenattractie mag niet meer dan 45 meter bedragen, gerekend vanaf het niveau waarop de buitenattractie wordt geplaatst; |
c. | de hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de entree tot het attractiepark, mag niet meer bedragen dan 12 meter; |
d. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 8 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen die grenzen aan openbaar gebied, niet meer dan 4 meter mag bedragen; |
e. | de hoogte van vlaggen- en verlichtingsmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen; |
f. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen. |
3.3 | Afwijking van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b en toestaan dat ter plaatse van ‘specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent 2’een extra parkeerlaag kan worden opgericht , mits: | |
a. | een maximum bouwhoogte van 7 meter niet wordt overschreden; |
b. | geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie. |
3.4 | Specifieke gebruiksregels | ||||||||
Het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door het gebruik van de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, evenals door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, mag, inclusief het stemgeluid van bezoekers, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan de in onderstaande tabel aangegeven waarden.
Daarbij gelden de volgende voorwaarden | |||||||||
a. | de in deze tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur zijn niet van toepassing op laad- en losactiviteiten; | ||||||||
b. | de in deze tabel opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het komen en gaan van bezoekers; | ||||||||
c. | het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999). |
3.5 | Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk |
3.5.1 | Vergunningplicht |
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is voor het slopen van bouwwerken een omgevingsvergunning vereist. | |
3.5.2 | Uitzonderingen |
Het verbod als bedoeld in 3.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: | |
a. | het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; |
b. | reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; |
3.5.3 | Voorwaarden voor omgevingsvergunning |
De in 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien: | |
a. | geen afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing; |
b. | de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; |
c. | de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is; |
d. | het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt. |
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. |
4.2 | Bouwregels |
4.2.1 | In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 4.3.1. |
4.2.2 | Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden: |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; |
c. | de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. |
4.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
4.3.1 | In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de in 4.3.2 onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan. |
4.3.2 | Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden: |
a. | grondbewerkingen (van welke aard dan ook); |
b. | het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; |
c. | het indrijven van voorwerpen in de bodem; |
d. | het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, afgraven; |
e. | het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; |
f. | het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen. |
4.3.3 | Het vergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. |
4.3.4 | Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. |
4.3.5 | Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: |
a. | de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; |
b. | de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; |
c. | de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. |
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een waterkering. |
5.2 | Bouwregels |
5.2.1 | In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. |
5.2.2 | Het bouwverbod bedoeld in 5.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming "Waterstaat - Waterkering" en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. |
5.2.3 | Ten behoeve van de functie "Waterstaat - Waterkering" mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals kademuren, duikers, keerwanden, beschoeiingen e.d. |
5.3 | Afwijken van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 24.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits: | |
a. | geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterkerende functie; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder. |
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
7.1 | Parkeren en ontsluiting |
a. | Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder de bouwwerken, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bouwwerken behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. |
b. | binnen het plangebied dient sprake te zijn van ten minste 400 parkeerplaatsen, inclusief de parkeerplaatsen ten behoeve van de niet ten dienste van het attractiepark staande horecavoorzieningen. |
7.2 | Afwijken van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1, mits: | |
a. | op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien; |
b. | het voldoen aan de parkeereis door gewijzigde omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag. |
9.1 | Overgangsrecht bouwwerken |
9.1.1 | Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, |
a. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
b. | na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
9.1.2 | Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. |
9.1.3 | Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
9.2 | Overgangsrecht gebruik |
9.2.1 | Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
9.2.2 | Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
9.2.3 | Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
9.2.4 | Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Rotterdam Speelstad”, gemeente Rotterdam. |