direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Terbregge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Samenvatting bestemmingsplan 'Terbregge'

De gemeente maakt een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied, omdat de bestemmingsplannen uit 2009 en 2011 voor het gebied verouderd zijn.

Het bestemmingsplan gaat over Terbregge en ligt in Hillegersberg-Schiebroek. Het gebied van het plan ligt op de linkeroever van de Rotte, ruwweg tussen de A20, de Rotte en Prins Alexander. De nieuwe snelweg A16 Rotterdam valt buiten het plan.

Het plan heeft vooral vrij oude bebouwing langs de Rotte en in het voormalige dorp Terbregge, en vrij nieuwe bebouwing in de buurt Nieuw Terbregge. Naast een belangrijk deel voor verkeer heeft het plan sportvelden en agrarische en recreatieve delen langs de snelwegen.

In grote lijn kent het plan de volgende ontwikkelingen:

  • Een enkele nieuwe woning op de hoek van de Rotte en de Terbregseweg;
  • De mogelijke transformatie van het leegstaande (school)gebouw Ommoordseweg hoek Terbregseweg;
  • Op een paar locaties aan de Bergse Linker Rottekade zijn de bouwmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan overgenomen. Enkele bedrijven en panden kunnen vervangen worden, maar concrete plannen ontbreken nu nog. Voor de realisatie is een procedure met een wijzigingsplan nodig.
  • In Terbregge staan enkele beeldbepalende panden. Deze panden krijgen een dubbelbestemming, waardoor deze alleen bij zwaarwegende redenen gesloopt kunnen worden.

1.2 Aanleiding

De nu geldende bestemmingsplannen zijn binnenkort niet meer actueel. Het opstellen van het bestemmingsplan gebeurt in het kader van het Meerjarenprogramma ter actualisering van bestemmingsplannen.

Het plangebied Terbregge ligt in het gebied Hillegersberg-Schiebroek, ruwweg tussen Rijksweg A20, de Rotte en gebied Prins Alexander. De geprojecteerde verbinding Rijksweg A13/16 bij het knooppunt Terbregseplein en de zone van het tracébesluit blijven buiten het plangebied. Het plangebied heeft enerzijds relatief oude bebouwing aan de kade van de Rotte en het voormalige dorp Terbregge en anderzijds relatief nieuwe bebouwing in de buurt Nieuw Terbregge. Naast een belangrijk deel voor verkeersgebied heeft het plangebied sportvelden en in de bufferzone met de snelweg agrarisch gebied.

1.3 Ligging en begrenzing

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0002.jpg"

Het plangebied ligt aan de linkeroever van de Rotte, tussen Het Lage Bergse Bos, Prins Alexander, Kralingse Bos en (meerdere wijken van) Hillegersberg-Schiebroek.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:

0589 Terbregge Oost vastgesteld 29-01-2009 onherroepelijk 25-12-2009;

0589 Terbregge Oost, 1e partiële herziening vastgesteld 30-09-2010 onherroepelijk 31-12-2010;

0675 Nieuw Terbregge vastgesteld 09-06-2011 onherroepelijk 24-10-2012;

1002 Terbregsehof (alleen Terbregseweg 179) vastgesteld 09-06-2011 onherroepelijk 24-10-2012;

alsmede de Parapluherzieningen:

1077 Terrassen vastgesteld 11-11-2014 onherroepelijk 25-04-2015;

1097 Parkeernorming Rotterdam vastgesteld 14-12-2017 onherroepelijk 31-03-2018;

1104 Biologische Veiligheid vastgesteld 14-06-2018 onherroepelijk 18-08-2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0003.jpg"

Kaart met de twee delen van het plangebied en nummers van vigerende gebiedsbestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.2 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de jaren 2012-2016 heeft de Rijksdienst in vijf programmalijnen uitvoering gegeven aan de beleidsnota Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter. In de beleidsnota schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Het programma Erfgoed en Ruimte wordt met een paar jaar verlengd, tot aan de invoering van de Omgevingswet in (naar verwachting) 2019.

De komende jaren werkt de Rijksdienst aan drie programmalijnen:

  • Water en erfgoed
  • Landschap: transformatie van het landelijk gebied
  • Transformatie in de stad en in krimpgebieden
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. Om die reden bevat het Barro geen concreet beleid voor het plangebied.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)

In werking getreden op 1 oktober 2012, gewijzigd per 1 juli 2017

Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goede ruimtelijke ordening. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder.

Concreet betekent dit dat het bestemmingsplan een beschrijving bevat van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt, moet gemotiveerd worden waarom er niet binnen het stedelijk gebied voorzien kan worden in de behoefte. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

2.1.4.1 Toetsing

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkeling mogelijk: de transformatie van gebouwen en delen van gebouwen tot maximaal circa 90 extra woningen.

De mogelijkheden voorzien in een duidelijke behoefte. Deze afspraken zijn ook opgenomen in de door regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam opgestelde woonvisie 'Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020' (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam), opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen. Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor zijn de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming met de ladder.

N.B. Het opnieuw bestemmen van nog niet gerealiseerde plancapaciteit wordt volgens jurisprudentie niet als 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling gezien.

2.1.5 Tracébesluit A16

Vastgesteld 29 juni 2016 door Minister van Infrastructuur en Milieu en inmiddels onherroepelijk

In de directe omgeving van het plangebied legt Rijkswaterstaat een nieuwe snelweg aan tussen de A13 bij Rotterdam The Hague Airport en de A16/A20 bij het Terbregseplein. De 11 km lange A16 Rotterdam zorgt ervoor dat het verkeer op de A13, A20 en omliggende lokale wegen straks vlotter door kan rijden. De nieuwe verbinding draagt bij aan een betere bereikbaarheid en leefbaarheid van de regio. De aanleg start naar verwachting in 2019. In 2024 gaat de weg open voor verkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0004.png"

Impressie Tracé A16 Rotterdam (Bron: RWS)

Terbregseveld

Nadat de aanleg van de A16 Rotterdam in 2024 voltooid is, wordt het Terbregseveld door de gemeente Rotterdam opnieuw ingericht. Bewoners en ondernemers uit e omgeving konden hiervoor begin 2017 hun ideeën en suggesties indienen. De voorlopige plannen (Programma van Eisen) en een schetsontwerp van het Terbregseveld zijn in het najaar van 2017 gepresenteerd. Voor een indruk zijn deze grafisch verwerkt in onderstaande afbeelding. Vanaf 2020 worden de plannen van de gemeente verder uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0005.png"

Schets visualisatie Terbregseveld-op-luchtfoto

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Algemeen

Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Naast de kaders maken uitvoeringsprogramma's en plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit, onderdeel uit van het provinciale omgevingsbeleid. In de uitvoeringsprogramma's en plannen zijn operationele doelstellingen opgenomen om zichtbaar te maken op welke wijze het beleid wordt gerealiseerd.

De Omgevingsvisie omvat geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De ambities geven vorm aan de volgende provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit':

  • 1. Landschap en cultuurhistorie
    Beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving.
  • 2. Gezondheid en veiligheid
    Zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder
  • 3. Natuur en recreatie
    Behouden en versterken van natuurwaarden en het ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren.
  • 4. Ruimte en verstedelijking
    Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied.
  • 5. Wonen
    Bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen.
  • 6. Bodem en ondergrond
    Zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
  • 7. Cultuurparticipatie en bibliotheken
    Ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken.
  • 8. Klimaatadaptatie
    Bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen.
  • 9. Zoetwater en drinkwater
    Duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater.
  • 10. Bereikbaarheid
    Bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders.
  • 11. Regionale economie
    Versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie.
  • 12. Energievoorziening
    Bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen.
2.2.2 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019 en per 1 april 2019 in werking.

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het provinciale omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:

  • de provinciale ruimtelijke structuurvisie, artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het milieubeleidsplan, artikel 4.9 van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionale waterplan, artikel 4.4 van de Waterwet (Ww);
  • het verkeers- en vervoersplan, artikel 5 van de Planwet verkeer en vervoer;
  • de natuurvisie, artikel 1.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb).
2.2.3 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Vastgesteld door Provinciale Staten op 20 februari 2019 en per 1 april 2019 in werking.

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Omgevingsverordening. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. Afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op bestemmingsplannen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bij elk project dient allereerst te worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit is gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Hiernaast dient te worden beoordeeld of het project ook gezien zijn schaal en aard moet worden getoetst aan de Ladder. Als sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan dient de toetsing aan de Ladder plaats te vinden (Artikel 3.1.6 van het Bro). Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de Ladder voor duurzame
    verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen relevant:

  • Het plan biedt ruimte voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
  • Provinciale vaarwegen
  • Regionale waterkeringen
  • Archeologische waarden
  • Cultureel erfgoed: Bescherming Molenbiotoop
    Artikel 6.25 Cultureel erfgoed: Bescherming Molenbiotoop Een bestemmingsplan met of nabij traditionele windmolens dient in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen te garanderen. Zie verder paragraaf 4.5.7.

Woningbouw

De regiogemeenten hebben de woonvisie "Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020" (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. Deze Woonvisie is als regionale woonvisie te beschouwen en in april 2014 aanvaard door de provincie. Plannen die overeenstemmen met de nota "Dat spreken we af" voldoen op basis van de Omgevingsverordening aan het onderdeel verantwoording van de behoefte en regionale afstemming daarvan voor wonen uit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Zoals aangegeven en toegelicht in 2.1.4.1 maakt het bestemmingsplan de transformatie van gebouwen en delen van gebouwen tot maximaal circa 90 extra woningen.

Antwoorden op overige vragen van de provincie:

  • Er wordt geen gebruikt gemaakt van een ontheffing van de provincie.
  • Er zijn wijzigingsbevoegdheiden opgenomen.
  • Het plan bevat ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Het plan ligt in bestaand stads- en dorpsgebied.
  • Het plan voldoet aan artikel 6.9 "Ruimtelijke kwaliteit" van de Omgevingsverordening.
  • Er vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats binnen beschermingscategorie 1 of 2 (zie Artikel 6.9. Omgevingsverordening).
  • Er is sprake van inpassen.
  • De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk.
  • Er worden geen aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen.
  • Er is geen beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in het plan.
  • Door de ruimtelijke ontwikkeling worden geen wezenlijke kenmerken en waarden significant aangetast (van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen).
  • Het groepsrisico rond inrichtingen, buisleidingen, transportassen en luchthavenactiviteiten neemt niet toe als gevolg van de stedelijke ontwikkeling. De berekende waarde voor het groepsrisico ligt niet boven de orientatiewaarde.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017 - 2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Rotterdamse Gemeenteraad

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en ov;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.
2.3.4 Gebiedsplan Hillegersberg-Schiebroek 2014-2018, Dorps Wonen in een Wereldstad

Vastgesteld 15 juli 2014 door de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek

Terbregge ligt aan weerszijden van de Rotte en was lange tijd een gehucht. De grootste verandering maakt Terbregge pas mee met de bouw van de buurt Nieuw Terbregge, waarvan de bouw in 2005 is afgerond. De woningen zijn gebouwd volgens het principe van ‘duurzaam bouwen.’ Nieuw Terbregge is een buurt met veel groen en water. Het past daarom prima in het dorpse karakter van de wijk Terbregge.

Terbregge kent een typisch Hollands landschap met molens, water en fietsroutes door het Lage Bergse Bos en de Rottemeren. Aan weerszijde van de Rotte ligt de oude kern van de wijk Terbregge. Nieuw Terbregge heeft een gevarieerd woonmilieu, omringd door water. Terbregge kent kleinschalige bedrijvigheid van individuele ondernemers. Er zijn geen winkels voor de dagelijkse boodschappen. Er zijn twee horecagelegenheden en er is een locatie met diverse bedrijven. Op de geluidswal en tussen de woningen van Nieuw Terbregge zijn diverse speelplekken. De wijk is nu vooral bekend door het naastgelegen verkeersknooppunt Terbregseplein, waar de rijksweg A16 uitkomt op de A20. De scores zijn zowel subjectief als objectief nagenoeg gelijk en meestal boven tot ver boven het Rotterdams gemiddelde met uitzondering van de voorzieningen en het milieu.

Voor de Behoud-DIN (Doel Inspanningen Netwerk) Terbregge is de uitdaging om het bijzondere en aantrekkelijke karakter op peil te houden. Dit in het belang van de eigen inwoners en van de Rotterdammers. Bereikbaar exclusief blijven betekent met durf en visie bovengemiddeld investeren en uiteindelijk als stad voordeel hebben van de opbrengst van die investering.

De gebiedscommissie heeft voor Terbregge de volgende ambitie:

Goed en hoogwaardig wonen. Terbregge is in 2030 een rustige woonwijk waar mensen met midden- en vooral hogere inkomens graag wonen, met internationale voorzieningen (ten behoeve van expats) in een groene, waterrijke omgeving en met veel mogelijkheden voor extensieve recreatie.

Voor het bestemmingsplan Terbregge gelden in het bijzonder de volgende hoofddoelen:

Blijvend hoogwaardig wonen en leven

De kenmerkende kwaliteitsdragers zoals de Rotte, singels, plassen en parken blijven behouden en worden verstevigd. Identiteit en imago van Hillegersberg-Schiebroek zijn erdoor bepaald, en mensen met midden- en hoge inkomens komen op deze kwaliteiten af. Deze kwaliteiten zijn niet vanzelfsprekend; ze vragen voortdurend om onderhoud. Voor de verkeersproblematiek op de Molenlaan dient ook voor de komst van de A13/A16 dus op korte termijn een oplossing te worden gevonden.

Schone, hele, veilige en duurzamere buitenruimte

Hillegersberg-Schiebroek zet ook hier blijvend in op een schoon, heel en veilig gebied en hanteer daarvoor een norm van 4.0 voor heel en 4.5 voor schoon. De inzet gericht op funderings- en grondwaterproblematiek (zettingproblematiek, paalrot vanwege grondwaterstand) wordt gecontinueerd en geïntensiveerd. De bewoners worden actief geïnformeerd om vroegtijdig (preventief) hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen.

Een belangrijk issue wordt de inpassing van de A13/A16. De nadelige effecten voor de omgeving, moet zodanig gecompenseerd worden, dat het kwaliteitsniveau van het bestaande gebied gegarandeerd blijft. De gebiedcommissie staat achter de eerder gekozen lijn van: niet horen, niet zien en niet ruiken. De veiligheid en de veiligheidsbeleving in de wijk zijn van groot belang en zijn in grote lijn op orde en waar nodig wordt ingezet op verbetering.

2.3.5 Afwegingskader Bouwen aan een groen Hillegersberg-Schiebroek

Vastgesteld door deelgemeenteraad Hilegersberg-Schiebroek 12-02-2013

‘Bouwen aan een groen Hillegersberg – Schiebroek’ legt het groene raamwerk van de hele (vormalige) deelgemeente vast. Om te zorgen voor behoud en transformatie van het groen van Hillegersberg - Schiebroek zijn er daarnaast regels voor het bouwen opgesteld. Met deze regels wordt vormgegeven aan een model, dat zelfs bij maximale druk vanuit het bouwprogramma een ´overal groen´-gevoel garandeert. Deze regels bewaken een minimum aan ruimtelijke kwaliteit. Van deze regels mag alleen worden afgeweken indien er een bestuurlijk gedragen voorstel ligt waarin de afwijking wordt onderbouwd. In het volgende hoofdstuk worden de hoofdregels aangevuld met overige regels voor het bouwen. Er zijn twee hoofdregels voor het bouwen vanuit het groenperspectief:

  • In het groene raamwerk mag niet worden gebouwd.
  • Elk initiatief bevat minimaal een groene bouwsteen.

De groene kwaliteit van de wijk is niet alleen afhankelijk van het groene raamwerk. Juist waar het gaat om de inrichting van een gewone straat en de aansluiting van een bouwplan aan het openbaar gebied wordt een grote bijdrage geleverd aan het groene karakter van Hillegersberg - Schiebroek. De groene bouwstenen zijn ook een middel om de kwaliteit voor de toekomst vast te houden. Daarbij gaat het om meer dan bomen alleen. De groene kwaliteit wordt bepaald door al het groen in een wijk; van voortuinen tot aan een groot park. De regels voor het bouwen dragen hier zorg voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0006.png"

Uitsnede "Grenslijn van het groene raamwerk"

De omschrijving 'buitengebied' wordt gebruikt als verzamelnaam voor de gebieden binnen Hillegersberg - Schiebroek die nog een landelijke uitstraling hebben. Hieronder vallen de Vlinderstrik en het Terbregseveld. De aanwezigheid van weilanden en agrarische bebouwing karakteriseert deze twee gebieden. Voor beide gebieden geldt dat er de komende jaren grote veranderingen zullen optreden als gevolg van de aanleg van de A13/A16. De precieze effecten van de aanleg op de uitstraling van de gebieden zal tijdens de uitwerking naar voren komen. Dat het gebied een ander en meer parkachtig karakter zal krijgen lijkt daarbij evident.

2.3.6 Stedenbouwkundig kader Bergse Linker Rottekade

Vastgesteld door de deelgemeenteraad Hilegersberg-Schiebroek 11-12-2012

Het stedenbouwkundig kader geeft de karakteristiek van de huidige opbouw van het lint en geeft inzicht in de voorwaarden voor een andere plaatsing van de woning op een kavel. Vervolgens worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor eventuele nieuwbouw omschreven.

Vanzelfsprekend gelden de regels van het bestemmingsplan ook voor (vervangende) nieuwbouw.

Op grond van het stedenbouwkundig kader worden generieke bebouwingsrichtlijnen voor nieuwe en bestaande gebouwen op kavels aan de Bergse Linker Rottekade geschreven, waar in afwijking van het bestemmingsplan meer bebouwing kan worden toegestaan. Deze bebouwingsrichtlijnen hebben betrekking op de afmetingen van de bebouwing (lengte, breedte, hoogte en dakvorm) en de plaatsing op de kavel (oriëntatie, voorgevelrooilijn en afstanden tot zij- en achtergrenzen).

2.3.7 Nota Detailhandel 2017

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Nota Detailhandel uit 2013 is in 2017 geactualiseerd. De nota bestaat uit een algemeen deel dat de stedelijke ambities ten aanzien van dit onderwerp bevat en 13 separate gebiedsgerichte uitwerkingen, die het detailhandelsbeleid per gebied beschrijven. De nota en de gebiedskoersen doen geen uitspraken over het centrum, hiervoor blijft de nota 'WNKLN N RTTRDM' het relevant beleidskader.

Stedelijke ambities en spelregels ten aanzien van detailhandel

Het detailhandelsbeleid bestaat in de basis uit een beleidskader, waarin op grond van de trends en ontwikkelingen de visie en ambitie van Rotterdam op de detailhandelsstructuur wordt uitgesproken. Met dit kader zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur, waarbij de consument centraal staat en sprake is van complete, compacte comfortabele en levensvatbare centra.

Om deze ambities te realiseren, is een aantal spelregels onontbeerlijk en zijn vier stedelijke ambities geformuleerd:

  • Een evenwichtige detailhandelsstructuur (aantrekkelijk, levensvatbaar, complementair)
  • Meer flexibiliteit en dynamiek ter versterking van de detailhandelsstructuur
  • Detailhandelsbeleid als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen
  • Een bruisende Binnenstad!


De spelregels die nodig zijn om de ambities te behalen zijn:

  • Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in de winkelconcentratiegebieden zoals in de Gebiedskoersen Detailhandel zijn vastgesteld.
  • Creëren van nieuwe winkelgebieden is enkel onder strikte voorwaarden mogelijk.
  • Geen nieuwe solitaire vestiging van winkels buiten de detailhandelsstructuur van winkelgebieden.
  • In kleine kernen kan maatwerk vereist zijn, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
  • Vestiging van grootschalige detailhandel bekijken we kritisch.
  • Geen nieuwe perifere concentratiegebieden.
  • Tuincentra en bouwmarkten buiten de aangewezen winkelgebieden zijn onder voorwaarden bespreekbaar.
  • Geen detailhandel op bedrijventerreinen.
  • Winkels in tweedehandsgoederen vestigen we in winkelgebieden; uitzondering voor kringloopwinkels.
  • Internetwinkels en -afhaalpunten met een (beperkte) bezoekersfunctie worden enkel toegestaan in de winkelgebieden en op trafficlocaties.
  • Voor winkels geldt in de horecanota Rotterdam 2017-2021 de basisvrijstelling.

Gebiedskoersen

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. In de gebiedskoersen detailhandel zijn de winkelgebieden ruimtelijk begrensd, zodat voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers daarbij is.

De keuzes op gebiedsniveau vormen de basis voor het gemeentelijk handelen ten aanzien van enerzijds het versterken van winkelontwikkelingen (door bijvoorbeeld mee te werken aan nieuwe winkelvestiging) en anderzijds de transformatieopgave.

2.3.8 Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020 Hillegersberg-Schiebroek

Vastgesteld op 22 en 29 juni 2017 door de Rottedamse gemeenteraad

Buiten de winkelconcentraties is er in Hillegersberg Schiebroek verspreid aanbod te vinden. Een deel van dit aanbod is gelegen in woonbuurten en langs doorgaande stadsstraten. In Hillegersberg- Schiebroek hebben we deze buurtsteunpunten in functie en profiel zien veranderen, waarmee ze in de huidige situatie niet meer als ‘echte’ winkelconcentratie worden gedefinieerd maar feitelijk tot verspreide bewinkeling zijn geworden (bijvoorbeeld Meijersplein).

Verspreide detailhandelsvestiging buiten de winkelgebieden wordt in het stedelijk beleid als ongewenst getypeerd. In de toekomstbestendige winkelgebieden is algemeen genomen ruimte te vinden waar deze winkeliers een plek kunnen innemen, zodat het toekomstperspectief van de winkelgebieden en ondernemers wordt vergroot.

Een belangrijke opgave in het stedelijk beleid is te komen tot verdere concentratie in compacte en aantrekkelijke winkelbieden. Deze opgave geldt ook voor de winkelgebieden in Hillegersberg- Schiebroek, zoals in de eerdere punten specifiek is benoemd. Verspreide bewinkeling wordt beleidsmatig zo veel mogelijk tegengegaan. Voor winkelvastgoed dat in het verleden in de stad is geland, betekent dat niet dat dat aanbod actief wordt gesaneerd. Wel zijn het plekken waar door middel van transformatie en functieverandering actief door de gemeente wordt meegewerkt.

2.3.9 Horecanota Rotterdam 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 1 november 2016

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0007.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0008.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0009.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan (zie ook paragraaf 2.3.10) dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.10 Horecagebiedsplannen Hillegersberg-Schiebroek 2017-2021

Vastgesteld door B&W op 13 juni 2017

In het horecagebiedsplan wordt er meer ingezoomd op het gebied zelf. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat een wijk bepalend is voor wat mogelijk is qua horeca-ontwikkeling. Meer concreet, in dit plan wordt de gewenste ontwikkeling van horeca in het gebied Hillegersberg- Schiebroek van de gemeente Rotterdam beschreven en op hoofdlijnen uitgewerkt.

Het opstellen van het horecagebiedsplan wordt gedaan door de gebiedscommissies van de Rotterdamse gebieden, onder leiding van de gebiedsadviseurs horeca. Deze functionaris is de spin in het web. Deze adviseur fungeert binnen de gemeente Rotterdam als het (eerste) aanspreekpunt voor nieuwe en bestaande ondernemers. Op die manier is de lokale kennis bepalend voor wat er in een wijk, buurt en/of straat mogelijk is en is maatwerk de norm, in plaats van uitzondering. Alle plannen worden vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Aanvragen voor een nieuwe exploitatievergunning of wijzigingen van een bestaande exploitatievergunning worden door de burgemeester hieraan getoetst.

Om tot een gedegen, gedragen en toekomstbestendig horecagebiedsplan te komen is participatie van bewoners, ondernemers, pandeigenaren en gemeentelijke en toezichthoudende instanties essentieel. Het gehele proces wordt begeleid door de gebiedsadviseurs horeca van de Directie Veiligheid van de gemeente. Dit zorgt voor een eenduidige werkwijze en uniforme opmaak en insteek van de horecagebiedsplannen.

De wijk Terbregge, met circa 3.600 inwoners, bestaat feitelijk uit twee delen met elk een ander en specifiek karakter. Oud Terbregge heeft een dorps karakter en is omgeven door water en groen. De kern ligt ten oosten van de Terbregseweg. De lintbebouwing aan de Rotte hoort ook bij het oude deel. De woonwijk Nieuw Terbregge is een ruim opgezette kindvriendelijke nieuwbouwwijk met ook veel groen, gelegen ten westen van de rijksweg A20.

In beide delen van Terbregge is het voorzieningenniveau qua detailhandel en horeca weliswaar beperkt, maar toereikend. Voor (dagelijkse) boodschappen gaan bewoners naar omliggende wijken. Ook aan nieuwe horeca of de uitbreiding van bestaande is geen behoefte. De ontwikkelrichting voor deze wijk is consolideren (voor nieuwe en voor bestaande inrichtingen).

Vrijgesteld van vergunningplicht: Niet toegestaan.

2.3.11 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.12 Beleidsnota "Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020" en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 22 december 2016 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad

Rotterdam heeft een inmiddels volwassen monumententraditie. Er is sprake van een toenemend historisch bewustzijn in de stad. De karakteristieke vermenging van tijdlagen en de daarbij horende afwisseling van oud en nieuw zorgt voor een belangrijke en onderscheidende identiteit van het stadsbeeld.

In de beleidsnota Erfgoedagenda Rotterdam 2017-2020 wordt de visie op het Rotterdams gebouwde erfgoed en de hieruit voortvloeiende ambities beschreven. Rotterdam verbindt de zorg voor behoud van het gebouwd erfgoed met de hedendaagse opgaven van de stad. Ingezet wordt op bescherming, behoud en hergebruik, en instandhouding van erfgoed. Steeds vaker wordt cultuurhistorie gekozen als uitgangspunt voor (gebieds-)ontwikkelingen, waardoor de historische gelaagdheid van de stad behouden blijft voor toekomstige generaties. Het wettelijke instrumentarium hiervoor is de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het planologisch instrumentarium.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid.

Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam heeft een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die deel uitmaakt van de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het langs de linker oever van de Rotte gelegen plangebied maakte vanaf ongeveer 5000 voor Christus deel uit van een veenmoeras. De Rotte in haar huidige verloop functioneert daarbij vermoedelijk al gedurende de late prehistorie als een veen-afwateringsriviertje. Verschillende vindplaatsen in de wijdere omgeving wijzen uit dat de oeverzone van de Rotte en het aangrenzende veengebied (verspreid) bewoond waren in de IJzertijd (800 voor Christus-0), de Romeinse tijd (0-350 na Christus) en daarna weer vanaf de Late Middeleeuwen (1000-1500). Het veengebied werd in de 10e-12e eeuw ontwaterd en ontgonnen door middel van een strookvormige verkaveling. De boerderijen lagen gegroepeerd in bewoningslinten. Ook langs de Rotte is vanaf de 14e eeuw een bewoningslint ontstaan.

Terbregge ontwikkelde zich na de Middeleeuwen tot een kleine bewoningskern met onder meer enige scheepsbouw. In de 18e-19e eeuw werd in het gebied turf gegraven als brandstof. Daarbij verdween het veengebied grotendeels en werden plassen gevormd. Plaatselijk is het veen bewaard gebleven, zoals in een strook langs de oever van de Rotte en in een wat groter gebied ten noorden van Terbregge. Na het droogmaken van de plassen aan het einde van de 19e eeuw en het verwijderen van het restveen liggen in een deel van het plangebied oude prehistorische landschapselementen uit een periode voorafgaand aan de veenvorming in het gebied aan of dicht onder het oppervlak. Delen van het gebied zijn later echter weer opgehoogd (woonwijk Nieuw-Terbregge, geluidswal). Oude landschapselementen zijn onder meer enkele fossiele rivierlopen (stroomgordels) die nu vrijwel aan de oppervlakte of direct onder de ophogingen kunnen liggen. De geologische kaart en de (oude) bodemkaart tonen delen van dergelijke stroomgordels. In het middelste gedeelte van het plangebied, bij Terbregge en oostelijk daarvan, zijn in de diepere ondergrond rivierduinafzettingen aanwezig. De hogere delen van deze afzettingen en ook de oeverzones van bovengenoemde stroomgordels werden in de prehistorie als woonplaats benut.

In 1991 werden er in het plangebied ten noorden van Terbregge bewoningssporen uit de Late IJzertijd op het veen ontdekt en deels opgegraven. Het terrein is aangemerkt als een Archeologisch Belangrijke Plaats, waarbij wordt gestreefd naar behoud van de resten in situ. Naar aanleiding van de realisatie van de verbinding van de rijkswegen A13/A16 moest echter een deel van het terrein na archeologisch onderzoek verdwijnen. Het archeologisch onderzoek werd in 2017 uitgevoerd.

3.1.3 Archeologische verwachting

Gelet op het voorgaande kunnen op verschillende plaatsen en op verschillende dieptes in het plangebied archeologisch waardevolle relicten worden aangetroffen uit het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus), het begin van het Neolithicum (5300-4000 voor Christus), de IJzertijd, de Romeinse tijd en vanaf de Late Middeleeuwen. De rivierduinafzettingen, de stroomgordelafzettingen, de oeverzone van de Rotte en de kern Terbregge worden op de AWK Rotterdam als gebieden met een zeer hoge verwachting gekarakteriseerd. Voor het nog niet onderzochte gedeelte van het terrein met de bewoningsresten uit de IJzertijd geldt eveneens een zeer hoge verwachting. Voor de rest van het gebied geldt een redelijke tot hoge verwachting.

3.1.4 Aanbeveling

Waarde - Archeologie 1

Voor het ABP-terrein rondom de gedeeltelijk opgegraven nederzetting uit de IJzertijd (Waarde - Archeologie 1) geldt in principe behoud in situ. Indien behoud in situ niet mogelijk is, geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,3 meter onder het maaiveld, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

Waarde - Archeologie 2

Voor de terreinen waar op de kadastrale minuut van 1811-1832 verspreid langs de Rotte bebouwing staat afgebeeld en voor de oude dorpskern van Terbregge (Waarde - Archeologie 2), geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter onder maaiveld, ongeacht het oppervlak van de ingreep.

Waarde - Archeologie 3

Voor de delen van het plangebied waar het veen niet is afgegraven (langs de Rotte en ten noorden van Terbregge, Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 4

Voor de geluidswal langs de rijksweg A20 (Waarde - Archeologie 4) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 9 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 5

Voor de rest van het plangebied (Waarde - Archeologie 5) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1 meter beneden het maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 6

Voor het binnen het plangebied gelegen water, specifiek de Rotte (Waarde - Archeologie 6) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

3.2 Huidig gebruik

3.2.1 Agrarisch gebruik

Binnen het plangebied is een flink deel van de gronden in gebruik als agrarisch gebied in de vorm van weilanden en een gedeelte als tuinbouwgebied. Er zijn stallen en schuilgelegenheden voor dieren en ten behoeve van deze bedrijvigheid zijn enkele kassen en bijgebouwen aanwezig. Op meerdere locaties worden paarden en andere dieren gehouden.

In de paardenhouderij hebben de meeste bedrijven geen zuiver agrarisch karakter. Het overgrote deel richt zich mede - al dan niet in overwegende mate – op aanverwante agrarische activiteiten, zoals de trainings- en africhtingstallen, al dan niet als onderdeel van een fok- en opfokstal, de sportstallen, de handelsstallen en de pensionstallen. Vaak komen mengvormen voor.

3.2.2 Bedrijven

In het bestemmingsplangebied zijn van oudsher enkele bedrijven gevestigd. Van de huidige bedrijven op het tijdstip van terinzagelegging heeft een aantal een bestemming op maat:

  • Aan de Terbregseweg 8a: een detailhandelsbedrijf in tweedehands meubels etc.
  • Aan de Bergse Linker Rottekade 221 bevindt zich een las- en constructiebedrijf. Dit bedrijf huurt de betrokken gronden en opstallen van de gemeente Rotterdam d.m.v. een kortlopend huurcontract (opzegtermijn van jaar tot jaar). Het bedrijf is een inrichting in milieucategorie 4. In het vigerend plan is de inrichting positief bestemd, omdat het geen belemmering vormt voor de woningbouw. Het bedrijf is met een maatbestemming ingepast.
  • Het metaalbedrijf in milieucategorie 4.2 (Maatmetaal) is reeds lang gevestigd aan de Terbregseweg 173-179. Het heeft een maatbestemming gekregen. Vanwege de afstanden tot de woonbuurt Terbregge is er planologisch geen knelpunt.
  • Aan de Terbregseweg 120 is binnen de bestemming Bedrijf - 2 maatschappelijke dienstverlening toegestaan voor de locatie 't Bergse Huys van het Leger des Heils.
  • Aan de Terbregseweg (Stoopweg) heeft de reststrook langs het spoor de bestemming Bedrijf - Gemeentewerf. Het oostelijk deel behoudt een bebouwingspercentage van 60. Het westelijk deel heeft een laag bebouwingspercentage gekregen, waarbinnen de huidige opstallen zijn toegestaan. Daarmee heeft de reststrook ook ruimte om te dienen als een groene buffer.
  • Aan de Ommoordseweg / President Rooseveltweg is een tuincentrum gelegen. Het tuincentrum heeft de bestemming Detailhandel - Tuincentrum.
  • Aan de President Rooseveltweg is een verkooppunt voor motorbrandstoffen en lpg gelegen. Dit bedrijf is bestemd als Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg.
3.2.3 Gemengde bebouwing

Aan de Terbregseweg zijn enkele panden te vinden met een gemengde bebouwing. In de panden (met de bestemming Gemengd - 1) zijn op de begane grond praktijkruimten en dienstverlenende bedrijven aanwezig. Op de verdiepingen wordt gewoond. In de bestemming is de aan de Terbregseweg 18-28 een rijwielhandelaar aanwezig. Aan Terbregseweg 8A is sprake van verkoop van tweedehands meubels.

In het pand aan de Ommoordsehof (Gemengd - 2), is een verzameling van (bedrijfs)activiteiten aanwezig en toegestaan, maar geen woningen. Het betreft hier activiteiten als een bouwbedrijf, schoonmaakbedrijf, wellnesscentrum en een indoor speeltuin.

Verder zijn vooral in de omgeving van de Ommoordseweg en Bergse Linker Rottekade tussen de woningen enkele (bedrijfs)activiteiten te vinden, zoals een transportbedrijf, garagebedrijf, dierenkliniek, huisarts, paardenhouderij of opslagloodsen.

3.2.4 Groen

Naast groene weiden (agrarisch) en locaties met extensieve recreatie zijn er in het plangebied meer groene gebieden gelegen. De zone achter de woningen Bergse Linker Rottekade 26 tot 129 vormt tevens een groene buffer tussen de woningen en de snelweg. Ook de geluidwal langs de A20 is een groene buffer tussen de woningen en de snelweg.

3.2.5 Maatschappelijke voorzieningen

Het gebied kent diverse maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, praktijkruimte, kinderdagverblijven en bijeenkomstfuncties.

Aan de Bergse Linker Rottekade 294 is een voormalig kerkgebouw in gebruik als kinderdagverblijf, artsenpraktijk en buurthuis. Aan de Meerum Terwogtlaan is een locatie in gebruik voor scholen, kinderdagverblijf en andere maatschappelijke voorzieningen. Aan de Terbregseweg zit de locatie 't Bergse Huys van het Leger des Heils. Aan de Marie Overeijnderweg zit de Natuurspeeltuin Terbregge en aan de Voorwateringweg is een locatie in gebruik als trainingscentrum met oefenterrein voor de bereden brigade en de hondenbrigade van de politie.

In de Rotte ligt het historisch motorschip Hagenaar - de Hoop (1909). In 1969 is het schip gekocht door de Argonauten, een zeeverkennersgroep uit Rotterdam. Die gebruiken hem sindsdien als varend clubhuis, afgemeerd in de Rotte.

3.2.6 Sport en recreatieve voorzieningen

Aan de Ommoordsehof, tussen de Terbregseweg en de President Rooseveltweg bevindt zich een verzamelgebouw met onder andere een indoor speeltuin en wellnesscentrum (gecombineerd met andere bedrijfsactiviteiten) en een tennispark met vier banen. Ten oosten van de President Rooseveltweg zijn enkele grote sporthallen in gebruik en ook hier ligt een aantal tennisbanen. Aan de Bergse Linker Rottekade 20-25 is een indoor recreatieruimte te vinden. En aan de Bok de Korverweg ligt het grote sportterrein van Sparta.

3.2.7 Verkeer

De hoofdontsluiting binnen het plangebied wordt gevormd door de Terbregseweg, die de zuidwestelijke begrenzing van het plangebied vormt. De Terbregseweg vormt de directe aansluiting op het Terbregseplein voor het stadsdeel Hillegersberg. De tweede ontsluiting wordt gevormd door de President Rooseveltweg. Deze verbindt het plangebied met de oostelijk gelegen woonwijk Ommoord in Prins Alexander. En natuurlijk dwars door het gebied de rijksweg A20 en de nieuwe rijksweg A16.

3.2.8 Wonen

Langs de Rotte en de Terbregseweg kent het gebied lintbebouwing met laagbouwwoningen. Verder heeft Terbregge aan deze zijde van de Rotte nog een oude kern / buurtschap met laagbouwwoningen geconcentreerd in het oostelijk deel van Terbregge.

In Nieuw Terbregge zijn tussen 1995 en 2005 circa 860 nieuwe woningen gerealiseerd. De meeste woningen zijn gerealiseerd als laagbouwwoningen. Slechts op enkele locaties zijn de woningen gestapeld of gecombineerd met winkels of bedrijven op de begane grond.

In het gebied zijn tevens een paar ligplaatsen voor woonschepen gelegen.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

3.3.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium - Erfgoedwet (2016) en Monumentenverordening Rotterdam 2010. Daarnaast krijgen rijks beschermde stadsgezichten, wederopbouwaandachtsgebieden en beeldbepalende panden op de verbeelding en in de regels van een bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden van voor 1945. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam twee wederopbouwaandachts- gebieden van nationaal belang. Verder heeft de gemeente in de binnenstad een aantal wederopbouw- aandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen wettelijke bescherming.

Beeldbepalende objecten (BO)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als monument, maar wel cultuurhistorisch waardevol zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden.

3.3.2 Cultuurhistorische Verkenning Terbregge

In 2018 is ten behoeve van het bestemmingsplan een cultuurhistorische verkenning opgesteld (Evelien van Es, i.o.v. gemeente Rotterdam, Rotterdam 2018). De cultuurhistorische verkenning geeft de volgende waarderingen:

3.3.3 Waardering landschappelijke ondergrond

De landschappelijke ondergrond bepaalt nog steeds het huidige aanzien van het gebied en draagt in sterke mate bij aan de identiteit van Terbregge.

  • Van bijzondere waarde is de landschappelijke compositie van de hoger gelegen meanderende zone langs de Rotte met middeleeuwse polderrelicten en de laaggelegen negentiende-eeuwse droogmakerij. Het hoogteverschil is duidelijk waarneembaar en daarmee ook het onderscheid tussen twee historische inpolderingssystemen.
  • Waardevol is de lintbebouwing als verkavelingswijze, die kenmerkend is voor de middeleeuwse ontginning. De onbebouwde zones tussen de clusters met verdichte lintbebouwing bieden zicht op de negentiende-eeuwse polder.
3.3.4 Waardering structuurelementen en open ruimten

Waardevolle structuurelementen vormen de ruimtelijke dragers van Terbregge. Waardevolle open ruimten zijn de belangrijkste ontmoetingsplekken.

  • Zeer waardevol zijn de Rotte en de Bergse Linker Rottekade, omdat ze het gebied in hoge mate structureren. Deze structuurelementen reiken als lange lijnen over de grenzen van het gebied.
  • Waardevol is de ontginningsas Terbregseweg die met name door de verplaatsing van de brug over de Rotte een nog sterkere structurerende rol heeft gekregen.
  • Bijzonder waardevol is de groene zone langs de Rotte en Bergse Linker Rottekade. Deze zone met oever, kade, talud en kwelsloten maakt deel uit an de groene hoofdstructuur die Terbregge met aangrenzende wijken en gemeenten verbindt en vormt nog steeds een sterke referentie naar het oorspronkelijke karakter van Terbregge.
  • Van grote waarde is de open ruimte tussen de woningen in de lintbebouwing aan de Bergse Linker Rottekade, waardoor steeds zicht is op het achterliggende polderlandschap.
  • Waardevol is het open polderlandschap in het noorden van Terbregge dat als enige nog duidelijk herinnert aan de negentiende-eeuwse droogmakerij Prins Alexanderpolder.
3.3.5 Waardering objecten

De cultuurhistorische verkenning geeft een opsomming van de beeldbepalende objecten in het plangebied.

Gemeentelijke monumenten

  • Terbregseweg 1, boerderij, 1850.

Beeldbepalende objecten

  • Bergse Linker Rottekade 1: Tuinderswoning, 1915.
  • Bergse Linker Rottekade 14: Tuinderswoning met schuur, 1915.
  • Bergse Linker Rottekade 188: Tuinderswoning, 1914.
  • Bergse Linker Rottekade 221: woning, 1918.
  • Bergse Linker Rottekade 252: Tuinderswoning, 1907.
  • Bergse Linker Rottekade 255-256: Dubbele tuinderswoning, 1902.
  • Bergse Linker Rottekade 294: Alexanderkerk door architect P. Mulder, 1927-1928.
  • Bergse Linker Rottekade 306-308: Dubbele woning, 1907.
  • Bergse Linker Rottekade 322, 324: twee gekoppelde woningen, 1921.
  • Bergse Linker Rottekade 323: Uitspanning Prins van Terbregge (oorspronkelijk Café De Prins), 1895.
  • Bergse Linker Rottekade 329: eind negentiende eeuw.
  • Bergse Linker Rottekade 330: 1904.
  • Bergse Linker Rottekade 333-336: Woonhuizen van het type tuinderswoning, 1911.
  • Bergse Linker Rottekade 337: woonhuis, 1884.
  • Bergse Linker Rottekade 347-348: Dubbele tuinderswoning, 1905.
  • Bergse Linker Rottekade 350: Tuinderswoning, 1905.
  • De Wurft 7: landhuis, 1929.
  • Het Blok (Bergse Linker Rottekade 310-314/Kwekerijstraat 1-18/Landstraat 2-30/ Rietstapstraat 1-36/Warmoeziersstraat 2-32): complex met woningwetwoningen, 1936, 1939.
  • Ommoordseweg 1 en 3 / Terbregseweg 59: Openbare school, kleuterschool en onderwijzerswoning, 1884, uitbreiding ca. 1935.
  • Ommoordseweg 5: dubbel woonhuis, 1902.
  • Ommoordseweg 7, 9: dubbel woonhuis, 1906.
  • Ommoordseweg 26: woonhuis, 1923.
  • Terbregseweg 6: Coöperatieve Raiffeisenbank Terbregge door architect L.N. Krijgsman, 1956.
  • Terbregseweg 59 / Ommoordseweg 1 en 3: Openbare school, kleuterschool en onderwijzerswoning, 1884, uitbreiding ca. 1935.
  • Terbregseweg 113: woonhuis, 1923.

Fricties

  • Bergse Linker Rottekade 20: 1989.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Opzet van het plan

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologische en juridisch kader voor het gebied voor de komende jaren. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan zijn de twee oude bestemmingsplannen (Nieuw Terbregge en Terbregge - Oost) en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan zal net als de vorige bestemmingsplannen gedetailleerd van aard zijn.

4.2 De verschillen tussen het oude en het nieuwe plan

Het uitgangspunt voor het nieuwe plan is het zo veel mogelijk overnemen van de geldende rechten uit de vorige bestemmingsplannen. Dit plan is echter geen exacte kopie van beide vorige plannen. Bepaalde zaken worden op een andere manier geregeld. Ook zijn er verschillen met de vorige plannen als gevolg van nieuw gemeentelijk, provinciaal en landelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening. De belangrijke verschillen zijn in de volgende paragrafen beschreven.

Wijzigingsbevoegdheden

In het vorige plan (Nieuw Terbregge) zijn aan de Bergse Linker Rottekade de wijzigingsbevoegdheden A en B opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheden maken de wijziging van de bestemming Bedrijven en Wonen mogelijk naar Wonen. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is onderzocht of het wenselijk is deze wijzigingsbevoegdheden te behouden. Uit de milieuonderzoeken blijkt vooral dat de invloed van de snelweg groot is, tot een hoge geluidbelasting leidt en beperkingen voor de locaties levert. Ondanks de beperkingen blijven de locaties vanwege hun ligging geschikt voor nieuwbouw of transformatie. Deze locaties behouden dan ook de wijzigingsbevoegdheid. Omdat er eerder sprake zal zijn van sloop en nieuwbouw, dan van transformatie, zijn voor deze locaties specifieke wijzigingsregels opgenomen om ervoor te zorgen dat er een stedenbouwkundig wenselijk eindbeeld ontstaat.Voor de wijze waarop genoemde beperkingen kunnen worden opgeheven wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.

Detailhandelsmogelijkheden

In paragraaf 2.3.8 is beschreven dat het op een aantal locaties niet wenselijk is om de mogelijkheden voor detailhandel uit het vorige plan te behouden, omdat verspreid liggende detailhandel niet bijdraagt aan een versterking van de detailhandelsstructuur. Om deze reden is de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe detailhandel op een aantal locaties komen te vervallen. De reeds aanwezige detailhandel is toegestaan en is aangegeven met een functieaanduiding binnen de bestemming (Gemengd - 1).

Vergunde projecten

De afgelopen planperiode is er een aantal projecten vergund. Een deel van de projecten is in afwijking van het vorige plan vergund en worden nu opgenomen in het nieuwe plan.

Begrenzing van het bestemmingsplangebied

Het perceel Terbregseweg 179, officieel gelegen in gebied Kralingen-Crooswijk, maakt onderdeel uit van het plangebied, zodat bedrijf Maatmetaal volledig in dit bestemmingsplan valt.

Het gebied van het tracébesluit voor de A16 Rotterdam blijft buiten dit bestemmingsplan. Voor het hele gebied van het tracé tussen het Terbregseplein en de aansluiting met de A13 op Rotterdams grondgebied wordt een aparte bestemmingsplanprocedure gevolgd. Ook buiten de zone van het tracébesluit is sprake van een grote herinrichting van het Terbregseveld met waterpartijen, groene bufferzones, fiets- en wandelpaden. Onderstaande figuur biedt een mogelijke inrichting:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0010.png"

4.3 Ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0011.png"

Figuur met de ontwikkellocaties uit het akoestisch onderzoek.

4.3.1 Woningbouw Bergse Linker Rottekade 299-300 (W01)

Het betreft de ontwikkeling van een eengezinswoning in twee lagen met kap. De voorgevelrooilijn ligt verder naar achteren dan de rooilijn van de reeds gesloopte panden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0012.png"

In de stedenbouwkundige randvoorwaarden is opgenomen dat de locatie wordt ontsloten vanaf de Bergse Linker Rottekade.

Voor de realisatie van woningen is het noodzakelijk om - met succes - een hogere waarde procedure te voeren.

4.3.2 Woningbouwlocatie Bergse Linker Rottekade 20-25 (W02)

Wijzigingsbevoegdheid gebied 1

De locatie aan de Bergse Linker Rottekade 20-25 heeft in het vigerende plan de bestemming 'Recreatie'. De locatie wordt gebruikt voor indoor recreatie, zoals paintball. Op deze locatie is door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen voor het bouwen van maximaal 8 woningen. Deze woningen moeten zo gerealiseerd worden dat ze georiënteerd zijn op de openbare weg en de Rotte. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. De maximale goothoogte bedraagt 7 meter, de nokhoogte maximaal 11 meter ten opzichte van het peil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0013.jpg"

Uitsnede verbeelding Bergse Linker Rottekade 20-25 (R)

In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is onderzocht of het wenselijk is deze wijzigingsbevoegdheid te behouden. Uit de milieuonderzoeken blijkt vooral dat de invloed van de snelweg groot is, tot een hoge geluidbelasting leidt en beperkingen voor de locatie oplevert. Ondanks de beperkingen blijft de locatie vanwege de ligging geschikt voor nieuwbouw. De locatie behoudt dan ook de wijzigingsbevoegdheid. Omdat er eerder sprake zal zijn van sloop en nieuwbouw, dan van transformatie, zijn voor deze locatie specifieke wijzigingsregels opgenomen om ervoor te zorgen dat er een stedenbouwkundig wenselijk eindbeeld ontstaat.

Realisatie van woningen op de locatie (W02) is uitsluitend mogelijk indien:

  • a. door middel van een nader akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat eventueel door toepassen van maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB vanwege de Rijksweg niet wordt overschreden of
  • b. de gevels met een geluidbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden uitgevoerd als een dove gevel.

Deze voorwaarden zijn als bebouwingsnormen opgenomen in regel 46.1.3.

4.3.3 Woningbouwlocatie Bergse Linker Rottekade 185, 188, 201, 202 (W03)

Wijzigingsbevoegdheid gebied 2

Op de plankaart is voor deze locaties met een bedrijfs- en woonbestemming een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Wonen - 2 en Tuin opgenomen. De gebieden liggen onderaan de dijk van de Bergse Linker Rottekade. Binnen de gewijzigde bestemming mag worden gebouwd met een maximum bebouwingspercentage van 30% wanneer sprake is van een kavel van maximaal 600m² en een bebouwingspercentage van 25% wanneer sprake is van een kavel die groter is dan 600m². De goot- en nokhoogte is maximaal 7 danwel 11 meter ten opzichte van het peil, en plaatselijk enkele decimeters lager vanwege de bescherming van de molenbiotoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0014.jpg"

In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is onderzocht of het wenselijk is deze wijzigingsbevoegdheid te behouden. Uit de milieuonderzoeken blijkt vooral dat de invloed van de snelweg groot is, tot een hoge geluidbelasting leidt en beperkingen voor de locatie oplevert. Verder is de locatie gelegen op 160 tot 360 meter van de Prinsenmolen en ligt dus binnen de molenbiotoop. Bij een peil van het maaiveld op circa 5 meter onder NAP is er ruimte voor 2 bouwlagen en plaatselijk met een niet al te hoge kap. Ondanks de beperkingen blijft de locatie vanwege de ligging geschikt voor nieuwbouw. De locatie behoudt dan ook de wijzigingsbevoegdheid. Omdat er eerder sprake zal zijn van sloop en nieuwbouw, dan van transformatie, zijn voor deze locatie specifieke wijzigingsregels opgenomen om ervoor te zorgen dat er een stedenbouwkundig wenselijk eindbeeld ontstaat.

Realisatie van woningen op de locatie (W03) is uitsluitend mogelijk indien:

  • a. door middel van een nader akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat eventueel door toepassen van maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB vanwege de Rijksweg niet wordt overschreden of
  • b. de gevels met een geluidbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden uitgevoerd als een dove gevel.

Deze voorwaarden zijn als bebouwingsnormen opgenomen in regel 46.2.3.

4.3.4 Woningbouwlocatie Bergse Linker Rottekade 221 (W04)

Wijzigingsbevoegdheid gebied 3

Op de plankaart is voor deze locatie met een bedrijfs- en woonbestemming een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming Wonen - 2 en Tuin opgenomen. De gebieden liggen onderaan de dijk van de Bergse Linker Rottekade. Binnen de gewijzigde bestemming mag worden gebouwd met een maximum bebouwingspercentage van 30% wanneer sprake is van een kavel van maximaal 600m² en een bebouwingspercentage van 25% wanneer sprake is van een kavel die groter is dan 600m². De goot- en nokhoogte is maximaal 7 danwel 11 meter ten opzichte van het peil. Een klein deel van de locatie ligt binnen de molenbiotoop van Molen De Vier Winden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0015.jpg"

In het kader van het nieuwe bestemmingsplan is onderzocht of het wenselijk is deze wijzigingsbevoegdheid te behouden. Uit de milieuonderzoeken blijkt vooral dat de invloed van de snelweg groot is, tot een hoge geluidbelasting leidt en beperkingen voor de locatie oplevert. De locatie is gelegen op ruim 350 meter van Molen De Vier Winden en ligt dus binnen de molenbiotoop. Bij een peil van het maaiveld op circa 5 meter onder NAP en 2 bouwlagen en een kap, ontstaat er geen beperking voor de molenbiotoop. Ondanks het weglawaai blijft de locatie vanwege de ligging geschikt voor nieuwbouw. De locatie behoudt dan ook de wijzigingsbevoegdheid. Omdat er eerder sprake zal zijn van sloop en nieuwbouw, dan van transformatie, zijn voor deze locatie specifieke wijzigingsregels opgenomen om ervoor te zorgen dat er een stedenbouwkundig wenselijk eindbeeld ontstaat.

Realisatie van woningen op de locatie (W04) is uitsluitend mogelijk indien:

  • a. door middel van een nader akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat eventueel door toepassen van maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB vanwege de Rijksweg niet wordt overschreden of
  • b. de gevels met een geluidbelasting hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden uitgevoerd als een dove gevel.

Deze voorwaarden zijn als bebouwingsnormen opgenomen in regel 46.3.3.

4.3.5 Woningbouwlocatie Ommoordseweg 1-3 (W05)

Mogelijke vervanging of transformatie van gebouw naar circa zes nieuwe woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0016.jpg"

De Ommoordseweg 1 en 3 worden samen met Terbregseweg 59 genoemd in de cultuurhistorische verkenning. De openbare school, kleuterschool en onderwijzerswoning zijn in de CV bepaald als beeldbepalend object. Voor de beeldbepalende objecten is een drempel opgeworpen tegen sloop.

Voor de realisatie van woningen is het noodzakelijk om - met succes - een hogere waarde procedure te voeren.

4.3.6 Terbregseweg 6 (W06)

De gemengde bestemming op dit adres laat wonen op de begane grond en verdiepingen toe. Deze mogelijkheid is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan en meegenomen in de milieuonderzoeken voor het nieuwe bestemmingsplan. Voor de realisatie van woningen is het noodzakelijk om een hogere waarde procedure te voeren.

4.4 Mogelijk toekomstige ontwikkelingen

Nieuwe woningen omgeving Warmoeziersstraat / Terbregseveld.

Sloop van circa 1 hectare aan kassen aan Warmoeziersstraat (nabij het Terbregseveld) heeft plaatsgevonden. De eigenaar zal zelf een ruimtelijke onderbouwing moeten opstellen om aan te tonen dat de beoogde ontwikkeling een goede ruimtelijke ordening betreft. Dit geldt ook voor enkele naastgelegen percelen op het Terbregseveld. Ook deze ontwikkelingen hebben een eigen procedure nodig. Overeenkomstig het bestemmingsplan uit 2008 behoudt de locatie een agrarische bestemming, omdat de ontwikkelingen onvoldoende concreet of haalbaar zijn.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Agrarisch gebruik

De bestemming 'Agrarisch' is gebruikt voor locaties aan de Bergse Linker Rottekade en in het Terbregseveld, maar ook in de zone tussen de kwelsloten achter de lintbebouwing. Hier hebben meerdere kavels een agrarische bestemming. De bestemming is gebruikt voor de gebieden met een laag bebouwingspercentage. Hier zijn agrarische hulpgebouwen, zoals schuilgelegenheden voor vogels en vee, veldschuren voor stalling van landbouwmachines of ten behoeve van opslag van hooi toegestaan.

Voor het houden van paarden of het gebruik van gronden voor een manege gelden om milieutechnische redenen extra regels. Met functieaanduidingen is aangegeven waar een manege is toegestaan en welke nadere regels daarvoor gelden.

Op een aantal locaties is het vroegere agrarisch gebruik in het vorige bestemmingsplan al overgegaan in een meer recreatieve bestemming. De bestemming 'Recreatie - Nutstuin' wordt gebruikt voor meerdere nutstuinen in het Terbregseveld. In deze tuinen zijn bijvoorbeeld kweekkassen toegestaan, maar geen bebouwing bedoeld voor bewoning. De gronden zijn vooral in gebruik als paardenwei en moestuin, waardoor er kleine kassen en dergelijke aanwezig zijn. In deze bestemming is het toegestaan om in de bestemming passende kleinschalige bouwwerken te plaatsen van ten hoogste 20 m2 per nutstuin. Deze bouwwerken tasten het open en groene karakter van het gebied niet aan en zorgen voor voldoende mogelijkheden om de ruimte goed te benutten. De bestemming 'Recreatie - Volkstuinen' is gebruikt voor de gronden waar een volkstuincomplex is toegestaan. Voor de uiteenlopende bouwregels gelden de Rotterdamse standaarden per perceel en per complex.

De locaties waar eerder tuinbouwkassen zijn toegestaan, zijn met een functieaanduiding aangegeven.

4.5.2 Bedrijven

In het bestemmingsplangebied zijn al langer meerdere bedrijven gevestigd. Aan de regels van het bestemmingsplan is een lijst van bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Het betreft een positieve lijst. Dit betekent dat alleen de in de lijst genoemde activiteiten in het plangebied zijn toegestaan. Als hulpmiddel bij het opstellen van de lijst is gebruik gemaakt van de lijst zoals samengesteld door de VNG. De in de lijst opgenomen afstanden zijn indicatieve minimumafstanden voor een gemiddeld modern bedrijf tot een rustige woonwijk. Tot de bedrijven zoals bedoeld in dit bestemmingsplan worden niet gerekend zoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoel in art. 40 van de Wet geluidhinder.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn nieuwe bedrijven toegestaan in de milieucategorieen 1 en 2 als deze voorkomen op de lijst van bedrijfsactiviteiten. Een uitzondering hierop vormt de locatie ten zuidoosten van de Terbregseweg. Gelet op de excentrische ligging van dit terrein ten opzichte van de woonbuurt Terbregge en het hoge geluidsniveau ter plaatse (tussen autosnelweg en spoorlijn) zijn op deze locatie bedrijven t/m milieucategorie 3.2 toegestaan.

  • Aan de Bergse Linker Rottekade 221 bevindt zich een las- en constructiebedrijf. Dit bedrijf huurt de betrokken gronden en opstallen van de gemeente Rotterdam d.m.v. een kortlopend huurcontract (opzegtermijn van jaar tot jaar). Het bedrijf is een inrichting in de milieucategorie 4. In het vigerend plan is de inrichting positief bestemd, omdat het geen belemmering vormt voor de woningbouw. Het bedrijf is met een maatbestemming ingepast.
  • Het bedrijf Maatmetaal (categorie 4.2) dat van oudsher gevestigd is aan de Terbregseweg 173-179 heeft een maatbestemming gekregen.

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2', de locatie aan de Ommoordsehof, zijn ook bedrijven toegestaan. Hier zijn bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.1.

In de bestemming 'Wonen - 2' zijn naast praktijk-aan-huis de volgende bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn met een functieaanduiding aangegeven.

  • Terbregseweg 7 mag categorie 1 of 2 zijn (nu motorvoertuigen verkoop/herstel);
  • Terbregseweg 9 mag categorie 1 of 2 zijn (nu een bouw- en houtbedrijf);
  • Terbregseweg 19 mag categorie 1 of 2 zijn (nu niet in gebruik);
  • Terbregseweg 113 mag categorie 1 of 2 zijn (nu op- en overslagbedrijf) Nota bene het terrein achter de woning heeft de bestemming 'Bedrijf - 3';
  • Terbregseweg 115 mag categorie 1 of 2 zijn (nu motorvoertuigen verkoop/herstel).

De wat grotere voorzieningen voor algemeen nut zijn bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Het gaat hier bijvoorbeeld om een gemaalgebouw en voorzieningen voor blokverwarming. Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

Het brandstofverkooppunt aan de President Rooseveltweg heeft de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.

Hoog-risico biologische laboratoria

Binnen bedrijfsbestemmingen en maatschappelijke bestemmingen zijn in principe ook laboratoria toegestaan. Voorheen waren binnen deze bestemmingen dus ook hoog-risico biologische laboratoria toegestaan. Dit is vanuit het oogpunt van veiligheid niet wenselijk, daarom zijn hoog-risico biologische laboratoria nu in beginsel niet toegestaan binnen de maatschappelijke bestemmingen en bedrijfsbestemmingen (met inbegrip van de gemengde bestemmingen). Daartoe is in de regels van het bestemmingsplan een verbodsbepaling opgenomen. Het betreft hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan gevoegde beleidskader “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. In geval van het werken met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Burgemeester en wethouder kunnen daarvoor bij omgevingsvergunning afwijken. Ook daartoe is in de regels een bepaling opgenomen. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

4.5.3 Gemengde bebouwing

Een aantal panden heeft een gemengde bestemming. In de bestemming 'Gemengd - 1' zijn woningen in combinatie met andere functies toegestaan, maar geen bedrijven. Naast de woningen, woonwerkwoningen, praktijkruimten, kleine kantoren, zijn tevens op de begane grond maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het gaat om panden aan de Terbregseweg. Nieuwe geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen of een kinderdagverblijf zijn niet toegestaan.

Het gebouw aan de Ommoordsehof heeft ook een gemengd gebruik. Omdat hier zwaardere activiteiten zijn toegestaan, is de combinatie met woningen niet geschikt. In de bestemming 'Gemengd - 2' zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan. In de panden zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1, kleine kantoorvestigingen, niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen en recreatieve voorzieningen toegestaan.

Verder zijn vooral in de omgeving van de Ommoordseweg en Bergse Linker Rottekade tussen de woningen enkele (bedrijfs)activiteiten te vinden, zoals een transportbedrijf, garagebedrijf, dierenkliniek, huisarts, paardenhouderij of opslagloodsen. Hier worden de bestemming Bedrijf, Maatschappelijk en Wonen gebruikt. Bij woningen wordt waar nodig met een functieaanduiding aangegeven welke activiteit tevens aanwezig is en toegestaan is.

4.5.4 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder herziening van het bestemmingsplan.

Binnen de verkeersbestemmingen is een groene inrichting eveneens toegestaan, maar niet structuur bepalend.

Een groot deel van het Terbregseveld heeft een groene inrichting en is bestemd als 'Recreatie'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.

Op de geluidwal langs de rijksweg A20 wordt de komende jaren in de bestemming 'Groen' een zonnepark gerealiseerd.

4.5.5 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement. Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik en uitgaansgeweld.


Vergunningvrij exploiteren

Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimale weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in ouderenhuisvesting. Vergunningvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:

  • 1. inrichtingen die geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur, geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken, geen versterkt geluid ten gehore brengen, geen vergunningplichtig terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk) en geen speelautomaten hebben.
  • 2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
  • 3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
  • 4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
  • 5. horeca in tuincentra en congrescentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.


Exploitatievergunning nodig
Voor alle overige inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horeca-exploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar de Horecanota Rotterdam 2017-2019.

Terrassen
Binnen de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Verkeer - Erf' zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.5.6 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In dit bestemmingsplan zijn in de bestemming "Maatschappelijk - 1" zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Kinderdagverblijven en scholen zijn bijvoorbeeld geluidsgevoelig. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere functie binnen deze definitie.

In de bestemming "Maatschappelijk - 2" zijn alleen de niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om de buurt- en speeltuinvereniging aan de Landstraat, Natuurspeeltuin Terbregge aan de Marie Overeijnderweg, een huisartsenpraktijk, een dierenkliniek, maar ook buitenschoolse opvang is een niet-geluidsgevoelige maatschappelijke voorziening.

Ook binnen de gemengde bestemmingen zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan en aanwezig.

Het trainings- en oefencentrum van de bereden politie aan de Voorwateringweg 99 (met o.a. paardenstallen) heeft een meer specifieke bestemming 'Maatschappelijk'.

4.5.7 Molenbiotoop

Net buiten het plangebied ligt aan het Prinsenmolenpad 72 de grondzeiler 'Prinsenmolen' en aan de Terbregse Rechter Rottekade 91 de stellingmolen de 'Vier Winden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0017.png"

Prinsenmolen Molen De Vier Winden

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0018.png"

Uitsnede uit Structuurvisie provincie Zuid-Holland, Visie Ruimte en Mobiliteit, met de ligging van de twee molenbiotopen

Rondom deze molens ligt een molenbiotoop. (Provinciaal beleid, Omgevingsverordening 2.2.3.)
De molenbiotoop is in het leven geroepen om de relatie tussen een molen en zijn omgeving te leggen. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van belang. Tevens staat de zichtbaarheid van de molen centraal. Dit is historisch zo gegroeid en maakt dat een molen vaak zo sfeerbepalend is. De molenbiotoopformule is een eenvoudige manier om de maximaal aanvaardbare hoogte van obstakels rond een molen te berekenen, dusdanig dat de molen hier geen onoverkomelijke hinder van ondervindt. De biotoopformule wordt dus vooral toegepast om te kunnen bepalen of een obstakel op een bepaalde afstand van de molen al dan niet 'te hoog' is. De eerste 100 meter dient in beginsel vrij te zijn van obstakels. Vanaf 100 tot 400 meter geldt een oplopende lijn.

Om de vrije windvang en het zicht op traditionele molens in het Zuid-Hollands landschap te garanderen is een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen. Binnen deze zone gelden de volgende voorwaarden:

  • A. Binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • B. Binnen bestaand stadsgebied gelden de volgende voorwaarden binnen een straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen: de maximale hoogte van bebouwing/beplanting mag niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel).
  • C. Buiten bestaand stadsgebied gelden de volgende voorwaarden binnen een straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen: de maximale hoogte van bebouwing/beplanting mag niet hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).

In afwijking van de regel onder A, B en C is het oprichten van nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk indien:

  • er sprake is van een ontwikkeling waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt of
  • zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

De Prinsenmolen

Rond de "Prinsenmolen" (Prinsemolenpad 72), die buiten bestaand stadsgebied is gelegen, mag bebouwing en beplanting in de molenzone niet hoger zijn dan 1/100 van de afstand tussen bedoelde bebouwing en de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (in dit geval 0,2 meter boven NAP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0019.png".

Molen De Vier Winden

Deze molen, aan de Terbregse Rechter Rottekade 91, staat in bestaand stadsgebied. Bebouwing in de molenbiotoop mag niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bedoelde bebouwing en de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (dat is 5,04 meter boven NAP). Binnen 100 meter uit de voet van de molen mag niet hoger gebouwd worden dan 5,04 meter boven NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0020.png"

4.5.8 Parkeerregeling

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Daarbij wordt opgemerkt dat aan de parkeernormen alleen getoetst kan worden als sprake is van de verlening van een omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend in geval van bouw of verbouw. Er kan nooit sprake zijn van een omgevingsvergunning voor gebruik dat past binnen het bestemmingsplan, zonder dat sprake is bouwen of verbouwen. Een dergelijke omgevingsvergunning

Om aan het parkeerbeleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen: http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.5.9 Planologisch relevante leidingen en straalverbinding telecommunicatie

In het plangebied zijn enkele ondergrondse hoogspanningsverbindingen gelegen. De ligging van deze verbindingen zijn met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden aangegeven op de verbeelding en als zodanig beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'.

In en nabij de Terbregseweg liggen enkele grote drinkwater transportleidingen ten behoeve van de watervoorziening. Deze leidingen zijn met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' inclusief een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden beschermd en opgenomen op de verbeelding.

Hoog boven het plangebied ligt een 'straalpad' ten behoeve van de telecommunicatie tussen de mast van de Waalhaven en die van Alphen aan den Rijn. Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken van een aantal meter binnen het straalpad. De onbelemmerde doorgang is vanwege de gegeven maximum bouwhoogten niet in het geding.

4.5.10 Seksinrichtingen en belwinkels

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de "Nota prostitutie en seksbranche, Rotterdam 2015" staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van misstanden en mensenhandel in de seksbranche, op een beheersbare vergunde sector, op het versterken van de positie van de sekswerker en op het beschermen van het woon- en leefklimaat.

Het vergunningstelsel wordt als middel gebruikt om de grip op de vergunde branche te behouden en te verbeteren. Het vormt daardoor een barrière voor mensenhandel. De gestelde voorwaarden en vereisten worden streng gecontroleerd en bij nieuwe vergunningaanvragen worden exploitanten gescreend op grond van de Wet Bibob.
Het nieuwe vergunningstelsel sluit beter aan bij de verschillende activiteiten die in de seksbranche worden aangeboden. Daarnaast kunnen vergunningen voor nieuwe seksbedrijven worden aangevraagd via een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan.

Het vergunnen van seksbedrijven dient niet ten koste te gaan van de veiligheid en aantrekkelijkheid van de stad. Overlastgevende seksbedrijven worden aangepakt en nieuwe vergunningen worden alleen verleend wanneer aan de strikte vestigingsvoorwaarden voor seksinrichtingen wordt voldaan.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen bestemd.

De aanwezigheid van belwinkels wordt in Rotterdam in menig gebied als problematisch ervaren. Voor belwinkels die alleen de mogelijkheid bieden om (goedkoop) te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week, mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd.

Overeenkomstig het vorige bestemmingsplan legt dit bestemmingsplan de realisatie van belwinkels aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam.

In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan is in de begripsbepalingen opgenomen dat belwinkels niet onder Dienstverlening worden begrepen.

4.5.11 Sport en recreatie

De bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein' is gebruikt voor sportpark Nieuw-Terbregge (met onder meer de jeugdopleiding van Sparta), voor het tennispark aan de Ommoordsehof en de sporthallen en tennispark aan de President Rooseveltweg / Ommoordseweg 34. Ook de voormalige manege aan de Bergse Linker Rottekade, nu in gebruik voor paintball, heeft deze bestemming. In deze bestemmingen is een maximaal bebouwingspercentage gegeven en is met een bouwvlak aangegeven waar gebouwen zijn toegestaan.

De bestemming 'Recreatie' is gebruikt voor het meer extensief recreatiegebied rond de nieuwe snelweg in het Terbregseveld. Een compleet nieuw in te richten gebied met fiets- en wandelpaden, watergangen en groene bufferzones tussen de woonbebouwing en de snelwegomgeving.

De bestemming 'Recreatie - Nutstuin' is gebruikt voor meerdere nutstuinen in het Terbregseveld. In deze tuinen zijn bijvoorbeeld kweekkassen toegestaan, maar geen bebouwing bedoeld voor bewoning. De gronden zijn vooral in gebruik als paardenwei en moestuin, waardoor er kleine kassen en dergelijke aanwezig zijn. In deze bestemming is het toegestaan om in de bestemming passende kleinschalige bouwwerken te plaatsen van ten hoogste 20 m2 per nutstuin. Deze bouwwerken tasten het open en groene karakter van het gebied niet aan en zorgen voor voldoende mogelijkheden om de ruimte goed te benutten. De bestemming 'Recreatie - Volkstuinen' is gebruikt voor de gronden waar een volkstuincomplex is toegestaan. Voor de uiteenlopende bouwregels gelden de Rotterdamse standaarden per perceel en per complex.

De bestemming 'Gemengd - 2' is gebruikt voor het gebouw aan de Ommoordsehof 3-29, met onder andere een indoor speelvoorziening. Het gebouw is voor een deel in gebruik voor recreatie, maar heeft een meer gemengd gebruik. In deze bestemming zijn niet alleen recreatieve voorzieningen toegestaan, maar ook kleine kantoorvestigingen, bedrijven en niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een buitenschoolse opvang of buurtcentrum.

4.5.12 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II Bor) gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied (op grond van artikel 2 van Bijlage II Bor) is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken op grond van artikel 2 Bijlage II Bor. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling uit artikel 2 toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt onderdeel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

4.5.13 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' gekregen, het betreft hier de Terbregseweg en de President Rooseveltweg. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies.

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat gewenste veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder een herziening van het bestemmingsplan.

De bestemming 'Verkeer - Autosnelweg' is opgenomen voor de rijksweg A20 en voor de te realiseren verbinding tussen de A16 en de A13.

De bestemming 'Verkeer - Garagebox' is gebruikt voor garageboxen. De bestemming 'Verkeer - Erf' is gebruikt voor erf bij bedrijven, gemengde bebouwing, voorzieningen of woningen. De erven aan de Dirk van Prooijesingel zijn grotendeels overdekt met een semi-openbaar dak of tuin.

4.5.14 Vliegverkeer en eventuele hoogtebeperkingen

Hoogtebeperkingen door aanvliegroute

Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de "obstakelvrije zones" (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Een wettelijke verplichting ontbreekt echter nog. Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld. Anticiperend op dit besluit is in dit bestemmingsplan gekozen voor een beperking van de bouwhoogte. In die zin zijn de RESA's vertaald naar hoogtelijnen op de plankaart. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de aanvliegroute van Rotterdam Airport. In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken. De maximum bouwhoogte mag binnen de aanvliegroute niet meer bedragen dan bij de op de plankaart aangegeven hoogtelijnen is aangeven.

Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken luchtverkeersleiding

Over het plangebied zijn (trechtervormige) toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Om de kwaliteit van de navigatieapparatuur te waarborgen dient de bebouwing onder het toetsingsvlak te blijven. De maximum bouwhoogte blijft in het hele plangebied onder deze toetsingsvlakken, zodat van een belemmering geen sprake is. Het aangeven van de vlakken op de verbeelding van het plan is niet nodig.

4.5.15 Waarde - Cultuurhistorie 2

De beeldbepalende objecten (aangewezen in de cultuurhistorische verkenning) zijn cultuurhistorisch waardevol en kunnen worden beschermd met een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' werpt een drempel op tegen sloop. Sloop is in principe niet mogelijk. Alleen indien maatschappelijke, technische of economische overwegingen zwaarwegend genoeg zijn om een uitzondering te maken, kan er een sloopvergunning worden verleend. Verder leidt de dubbelbestemming ertoe dat in geval van nieuwbouw voldoende rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden van de locatie.

(N.B. In de Rotterdamse standaard voor bestemmingsplannen wordt Waarde - Cultuurhistorie 1 bij voorkeur gebruikt voor beschermde stadsgezichten. In dit plan komt Waarde - Cultuurhistorie 1 niet voor.)

4.5.16 Water, waterstaat en waterkeringen

Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen het water van de singels en watergangen in de wijk en het water in de Rotte. Het water in de wijk is bestemd als 'Water - 1'. In deze bestemming zijn bruggen en aanlegsteigers toegestaan.

Het water van de Rotte is bestemd als 'Water - 2'. Op de Rotte aan de Bergse Linker Rottekade zijn (twee) woonschepen toegestaan en aanwezig ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats". Aan de Terbregse Rechter Rottekade is een aanduiding gegeven voor het woonschip dat deels in dit bestemmingsplan ligt. In de bestemming zijn aanlegsteigers toegestaan voor zover aanwezig bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is in de regels vastgelegd dat deze steigers een omvang mogen hebben van maximaal 1 bij 5 meter.

De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' op de verbeelding aangegeven. De kernzone van de waterkering is op de verbeelding aangegeven met een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De beschermingszone en eventuele zone voor versterking van de dijk is bestemd met een aanduidingsregel 'vrijwaringszone - dijk'.

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het in beginsel verboden te bouwen of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen. De ruimte is in beginsel nodig voor het onderhoud van de watergangen.

Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zorgt voor een bescherming van de waterkering. Het geeft aan voor welke werkzaamheden absoluut een vergunning nodig is van het hoogheemraadschap.

4.5.17 Wonen en werken aan huis

Het bestemmingsplan gebruikt twee bestemmingen voor woningen. Bij de bestemming 'Wonen - 1' zijn de maximale goot- en bouwhoogte steeds op de verbeelding gegeven. De bestemming is gebruikt voor zowel appartementen als laagbouwwoningen met verschillende hoogtematen en in diverse typologieën.

De bestemming 'Wonen - 2' is hoofdzakelijk van toepassing voor de laagbouwwoningen in de lintbebouwing. Voor de woningen is in de bouwregels een maximale goot- en bouwhoogte gegeven. Afhankelijk van het aan te houden peil betreft het meestal woningen uitgevoerd in twee lagen eventueel met kap. Eventuele afwijkingen hiervan zijn op de verbeelding aangegeven.

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

Voor woningen geldt de werken-aan-huisregeling. Voor bepaalde werkzaamheden is met een functieaanduiding aangegeven dat deze tevens op een bepaald adres binnen de bestemming 'Wonen' zijn toegestaan.

De bestemming 'Wonen - Berging' is gebruikt voor bergingen of bijgebouwen bij woningen die groter zijn dan toegestaan volgens de regeling voor uitbreiding van bebouwing, al dan niet vergunningvrij.

4.5.18 Woonschepen

In het plangebied zijn vier locaties aangegeven waar woonschepen zijn toegestaan. Drie daarvan liggen langs de Bergse Linker Rottekade, ten noorden van nummer 365. Het woonschip aan de Terbregse Rechter Rottekade 105b ligt gedeeltelijk in dit bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is in de bestemming "Water - 2" opgenomen dat op vier locaties wonen op een woonschip is toegestaan. Deze locaties zijn aangegeven met de aanduiding "woonschepenligplaats".

4.5.19 Wijzigingsgebieden

Bij enkele ontwikkelingen die nog niet geheel duidelijk zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gekozen voor het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheden maken geen structurele wijzigingen van het bestemmingsplan mogelijk. De onderliggende bestemmingen blijven gelden tot van de wijziging gebruik is gemaakt.

De haalbaarheid van een wijzigingsbevoegdheid moet in het bestemmingsplan aangetoond worden.
De wijzigingsbevoegdheid zelf is een compleet bestemmingsplan waarop bouwvergunningen kunnen worden verleend. Daarnaast is het een bevoegdheid en niet een verplichting. Burgemeester en wethouders mogen de bevoegdheid gebruiken maar zijn het niet verplicht.

De wijzigingsbevoegdheid wordt via het bestemmingsplan (het 'moederplan') aan burgemeester en wethouders gegeven. Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure van de Awb, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen 8 weken na afloop van de terinzagelegging een besluit moeten nemen. Daarna volgt de mogelijkheid voor beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan gaat deel uit maken van het bestemmingsplan. Met de wijziging van de bestemming vervalt de onderliggende bestemming uit het moederplan.

In het bestemmingsplan zijn de volgende wijzigingsgebieden opgenomen:

Wijzigingsbevoegdheid A uit Nieuw-Terbregge (zie 4.3.2).

Wijzigingsbevoegdheid B uit Nieuw-Terbregge (zie 4.3.3 en 4.3.4).

In hoofdstuk 5 en 6 zijn de milieuonderzoeken beschreven die voor dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd. Met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheden zijn globale onderzoeken uitgevoerd om na te gaan of de wijziging van de bestemming mogelijk is. In de volgende hoofdstukken wordt dit uitvoerig beschreven. Bij meer concrete plannen kan B&W gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid, door een wijzigingsplan vast te stellen. Voor het wijzigingsplan zal aanvullend milieuonderzoek moeten worden gedaan.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

5.1.2 Provinciaal beleid

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het oppervlaktewater in Terbregge is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK).

De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

De noordelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Rotte, de Rotte heeft een flexibel peil van NAP – 1,20 /-0,90 m. Evenwijdig aan de Rotte ligt het peilgebied GPG 190. Dit peilgebied heeft een functie als tussenboezem. Water wordt hier ingelaten aan de westkant vanuit de Rotte. Het gebied watert af via een vaste stuw nabij gemaal Ommoord aan de oostzijde van dit peilgebied.

Verder zijn er drie lager gelegen peilgebieden, van west naar oost: GPG-191, GPG-207 en GPG-192. Peilgebied GPG-191 heeft een vast peil van NAP – 5,90 m. In dit gebied zijn veel lage delen aanwezig met een geringe drooglegging. Peilgebied GPG-207 heeft een vast peil van NAP – 6,80 m. In dit peilvak ligt Nieuw Terbregge. De watergang die hier langs de sportvelden loopt heeft een aantal afwijkende peilen. Peilgebied GPG192 heeft een vast peil van NAP – 6,33 m. Ook ligt er nog een klein deel van peilgebied GPG 230 in het plangebied. Dit gebied heeft een vast peil van NAP –6,70 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0021.jpg"

Figuur oppervlaktewatersysteem

5.3.2 Grondwater

Voor grondwater ligt er een aantal peilbuizen in het plangebied. Deze peilbuizen meten de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil). De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied voldoet op een aantal locaties niet aan de vereiste 0,80 meter. Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.

In de oude delen van Terbregge staat nog een aantal huizen met houten paalfunderingen, grondwateronderlast en paalrot zijn hier aandachtspunten. Er is een funderingsrisico bij 1 tot 5% van het aantal panden.

5.3.3 Waterkering

Langs de Rotte en de tussenboezem liggen regionale waterkeringen. De ligging van de keringen is in onderstaande figuur weergegeven. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0022.jpg"

5.3.4 Riolering

Het oostelijke deel van het bestemmingsplangebied ligt in rioleringsdistrict 6 (Noorden), het overige deel van het plangebied ligt in district 17 (Ommoord). De nieuwere delen van het plangebied hebben een verbeterd gescheiden stelsel. De oudere delen hebben een gemengd stelsel, wat betekent dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). Beide districten voeren hun afvalwater af naar AWZI Kralingseveer.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Op dit moment betreft een van de zes ontwikkelingen een concreet plan. Verder maken de planologische mogelijkheden die deels ook al in het vigerende plan mogelijk waren, het mogelijk dat het verharde oppervlak in de toekomst toe gaat nemen.

De locaties 2, 5 en 6 zijn nu al grotendeels verhard. Hier zal het verharde oppervlak niet toenemen. Bij de overige locaties is mogelijk wel een toename van het verharde oppervlak mogelijk. De concrete ontwikkellocatie (BLRkade 299-300) is nu grotendeels onverhard. De locatie is ongeveer 800 m2, waarvan in de huidige situatie 160 m2 verhard is. Het bestemmingsplan maakt hier de realisatie van een eengezinswoning met tuin mogelijk. Bij een toename van meer dan 500 m2 verharding is sprake van een compensatieverplichting. De totale toename van verharding blijft onder de 500 m2. Op deze locatie is dus geen sprake van een compensatieverplichting.

Locatie 3 en 4 liggen in hetzelfde peilgebied. Daarom wordt de mogelijke compensatie hier gezamenlijk van beschouwd. Beide locaties zijn nu deels onverhard. De wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om op beide locaties huizen te bouwen. Het maximale bebouwingspercentage is daarbij 30 % voor kavels kleiner dan 600 m2 en 25 % bij kavels groter dan 600 m2. Op dit moment zijn er nog geen concrete plannen dus wordt uitgegaan van een maximaal bebouwingspercentage van 30 %. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat ook tuinen deels verhard zullen worden. Netto wordt er daarom van uitgegaan dat ongeveer 50 % van de beide locaties in de toekomst verhard zullen zijn. De verharding neemt toe met 300 m2. Dit is onder de grens van 500 m2 waarbij watercompensatie nodig is.

5.4.2 Grondwater

Er vindt geen grootschalige toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht. Op een aantal locaties staan nog huizen met houten paalfunderingen. Bij bouwplannen moet rekening gehouden worden met invloed op deze locaties.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

De secundaire waterkeringen in het bestemmingsplangebied moeten conform provinciaal beleid worden bestemd als ‘Waterstaat - Waterkering’ en de beschermingszone als ‘vrijwaringszone - dijk’. De (mogelijke) ontwikkelingen 1, 2 en 6 liggen deels in de zones van de waterkeringen langs de Rotte en de tussenboezem. Mochten er concrete plannen gemaakt worden voor deze locaties, dan is het van belang om tijdig te overleggen met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard over de voorwaardes waaronder op deze locatie gebouwd mag worden. Ook zal hier een vergunning voor nodig zijn van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

De ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks. Ook neemt de economische waarde binnendijks niet significant toe.

5.4.4 Riolering

Afvalwater

De mogelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan zullen leiden tot een toename van vooral het aantal woningen en een afname van bedrijven. Op dit moment zijn er nog geen concrete plannen, daarom is geen berekening gemaakt van de mogelijk toe- of afname van het afvalwater. Omdat het grotendeels gaat om verandering in functies zullen de effecten beperkt zijn.

Hemelwater

Voor de mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht, de gemeente Rotterdam eist daarbij het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Als uitgangspunt geldt hierbij het bergen van 70 mm regenwater in een uur en 80 mm regenwater in een dag. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten, wat de waterkwaliteit ten goede komt, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de AWZI.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt een aantal locaties de ontwikkeling mogelijk voor nieuwe woningen. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

Op grond van het bovenstaande is het bestemmingsplan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven en andere activiteiten. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. In het Rotterdamse beleid voor milieuzonering wordt gebruik gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Bedrijven in of nabij het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan geldt in het Rotterdamse beleid voor een deel als woongebied en verder vooral als overgangsgebied. Dit betekent dat het vooral een gebied is met functiemenging waar een afstand tussen woningen en bedrijven wat kleiner mag zijn dan tussen een woonwijk en een bedrijventerrein, zie kolom 3 in de onderstaande tabel.

De gewenste afstand tussen bedrijven en woningen is afhankelijk van de categorie van het bedrijf:

Categorie bedrijven   indicatieve afstand tussen woningen en bedrijven   indicatieve afstand in een overgangsgebied  
1   0 - 10 meter    
2   30 meter   0 - 10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  


afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0023.png"

Figuur met uitsnede van de kaart Bedrijven en Milieuzonering Rotterdam

In het bestemmingsplan worden op verschillende locaties bedrijven tot en met categorie 2, 3.1 of 3.2 toegestaan van de bedrijvenlijst die opgenomen is in de bijlage van de regels. De categorie houdt rekening met een indicatieve afstand tot nabijgelegen woningen. Bij de incidenteel aanwezige hogere categorie bedrijven is maatwerk van toepassing.

Tankstations met LPG

Aan de oostzijde in het plangebied ligt een tankstation met LPG-verkoop: Shell Station, President Rooseveltweg 751. Er geldt een plaatsgebonden risicocontour van 45 meter rondom het vulpunt. Binnen deze contour liggen geen kwetsbare bestemmingen. Ook de contouren van het reservoir en de afleverzuil liggen niet over kwetsbare bestemmingen.

Afwijken

Het bevoegd gezag kan gebruikmaken van de bevoegdheid tot afwijken van het bestemmingsplan om bedrijven uit een hogere categorie toe te staan. De aangewezen Milieudeskundige kan bepalen dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn, bijvoorbeeld als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze.

6.3.2 Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid, dan wel als bij een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg-en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te
zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als
geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.


Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeurswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied
Het nieuwe bestemmingsplan laat op zes locaties nieuwe woningen toe. Op drie van deze locaties zijn momenteel geen woningen aanwezig of vergund. Het betreft hierbij locaties W01, W02 en W06. Op locaties W03 en W04 is nu sprake van aanwezige woningen. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om op deze locaties meerdere woningen te realiseren. Tevens biedt het nieuwe bestemmingsplan de planologische mogelijkheid om twee aanwezige schoolgebouwen op locatie W05 te kunnen transformeren tot nieuwe woningen. Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. (Akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Ingenieursbureau, zie bijlage 3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0024.jpg"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel.

In onderstaande tabel is de maximaal berekende geluidbelasting voor de onderzochte locaties weergegven als gevolg van de zoneplichtige wegen. De gepresenteerde resultaten zijn inclusief de aftrek conform artikel 110g van de Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0025.png"

Vervangende nieuwbouw

Locatie W05 mag worden gezien als een locatie waar sprake is van vervangende nieuwbouw. Immers er is geen sprake van een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of de bestaande stedenbouwkundige structuur. Op de locatie waren al geluidgevoelige functies toegestaan. Tevens leidt de vervanging niet tot een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden.

Rijksweg (A20, A16 en toekomstige A13/A16)

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Rijksweg op alle ontwikkellocaties de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidbelasting vanwege de Rijksweg bedraagt op locaties W01 en W06 maximaal 53 dB en voldoet daarmee aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen (53 dB).

De geluidbelasting vanwege de Rijksweg bedraagt op locatie W05, waar sprake is van vervangende nieuwbouw, 57 dB en voldoet aan de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (63 dB).

De geluidbelasting vanwege de Rijksweg overschrijdt op locaties W02 t/m W04 de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen (53 dB).

De geluidbelasting vanwege de Rijksweg zal, uitgaande van dubbellaags ZOAB fijn, op ontwikkellocaties W02 t/m W04 niet teruggebracht worden tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting voor nieuwe woningen (53 dB). Op de overige ontwikkellocaties zal de geluidbelasting niet tot de voorkeurswaarde teruggebracht worden.

Momenteel zijn er voor Rijkswegen geen stillere wegdektypes beschikbaar dan dubbellaags ZOAB fijn.

Een eventuele verhoging en/of verlenging van de aanwezige geluidschermen/-wallen dient plaats te vinden in overleg met Rijkswaterstaat.

Stedelijke wegen

Uit de tabel blijkt dat de geluidbelasting op ontwikkellocaties W02 t/m W04 vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB) voldoet.

Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere wegen. De maximaal toelaatbare geluidbelastingen vanwege een stedelijke weg voor woningen (63 dB) dan wel voor woningen met toepassing van vervangende nieuwbouw (68 dB) worden daarbij niet overschreden.

6.4.2 Railverkeer

De zonebreedte van het spoortraject ten zuiden van het plangebied bedraagt maximaal 600 meter. Locaties W02, W03 en W04 liggen binnen de geluidzone van dit spoortraject Rotterdam - Gouda.

In onderstaande tabel is de maximaal berekende geluidbelasting op de gevels van de locaties weergegeven als gevolg van het railverkeer op het spoortraject ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0026.jpg"

Uit de gepresenteerde rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen op locaties W02 en W04 vanwege railverkeer wordt overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt daarbij niet overschreden. De geluidbelasting bij de overige locaties voldoet aan de voorkeurswaarde van 55 dB voor woningen.

6.4.3 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • de hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • de gecumuleerde geluidsbelasting;
  • maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • de regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).
6.4.3.1 Wegverkeerslawaai

- Rijksweg

De geluidbelasting vanwege de Rijksweg overschrijdt op alle ontwikkellocaties de voorkeurswaarde van 48 dB. Daarbij wordt de maximaal toelaatbare geluidbelasting vanwege een buitenstedelijke weg voor woningen (53 dB) op ontwikkellocaties W02 t/m W04 overschreden. Maatregelen zijn noodzakelijk.

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting te reduceren, wordt geadviseerd om een van de onderstaande noodzakelijke maatregelen, eventueel in combinatie met elkaar, te treffen en hogere waarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders:

  • Dove gevels toepassen bij de relevante gevels van locaties W02 t/m W04 of
  • (indien mogelijk) Vliesgevel toepassen op de hiervoor genoemde gevels.

- Stedelijke wegen

De geluidbelasting op locaties W02, W03 en W04 voldoet vanwege alle voor deze locaties relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Op de overige onderzochte locaties wordt de voorkeurswaarde overschreden vanwege de Terbregseweg en of de Molenlaan. De maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen (63 dB) wordt daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn gewenst.

De cumulatieve geluidbelasting, zonder aftrek conform artikel 110g van de Wgh, vanwege alle onderzochte zoneplichtige wegen is bij alle ontwikkellocaties hoger dan 55 dB. De plandrempel van 55 dB, zoals genoemd in het Rotterdams Actieplan geluid 2013-2018, wordt bij deze locaties overschreden.

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot voorkeurswaarde voor de geluidbelasting, wordt geadviseerd om hogere waarden aan te vragen bij het college van burgemeester en wethouders.

6.4.3.2 Railverkeerslawaai

De voorkeurswaarde, evenals de plandrempel uit het actieplan geluid van de gemeente Rotterdam, van 55 dB voor woningen wordt op locaties W02 en W04 vanwege railverkeer overschreden. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 68 dB voor woningen wordt daarbij niet overschreden. Maatregelen zijn gewenst.

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen (kunnen) worden getroffen om de geluidbelasting tot voorkeurswaarde te beperken, wordt geadviseerd om hogere waarden aan te vragen bij het college van burgemeester en wethouders.

6.4.3.3 Ontheffingsbeleid Rotterdam

Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan ten minste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.

- Wegverkeer

Locatie W02 is slechts aan de noordoostzijde gedeeltelijk geluidluw. Realisatie van minimaal één geluidluwe gevel per woning op deze locatie vraagt aandacht. De overige locaties beschikken wel over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid.

- Railverkeer

Alle locaties beschikken vanwege railverkeerslawaai over minimaal één geluidluwe gevel en voldoen daarmee aan het ontheffingsbeleid Wet geluidhinder van de gemeente Rotterdam.

6.4.3.4 Aanbevelingen uit het akoestisch onderzoek

Aanbevolen wordt om de gevels van de locaties W02 t/m W04 met een geluidbelasting hoger dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de verbeelding aan te duiden als "Dove gevel" en in de planregels op te nemen dat voor de bestemming Wonen, elke woning over minimaal één geluidluwe gevel, en indien van toepassing één geluidluwe buitenruimte, moet beschikken.

Realisatie van woningen op locaties W02 t/m W04 is uitsluitend mogelijk indien door middel van een nader akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat eventueel door toepassen van maatregelen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB vanwege de Rijksweg niet wordt overschreden of de gevels die op de verbeelding als "Dove gevels" zijn aangeduid, worden uitgevoerd als een dove gevel.

6.4.3.5 Hogere waarden

Indien geen bron- en/of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, is het niet mogelijk om de geluidbelasting vanwege het weg- en railverkeerslawaai tot de voorkeurswaarde te beperken. In dat geval dienen de maximaal berekende geluidbelastingen als hogere waarden te worden aangevraagd. De daarbij vast te stellen hogere waarden zijn in onderstaande tabel weergegeven. Deze waarden dienen bij het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het bestemmingsplan Terbregge als hogere waarden te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1098Terbregge-va02_0027.png"

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. Het gaat grotendeels om een conserverend bestemmingsplan. Op een aantal plaatsen zijn wijzigingen in het huidige gebruik mogelijk, al gaat dit nog niet om concrete plannen. Grotendeels gaat dit om mogelijkheden die ook in het vigerende bestemmingsplan al waren toegestaan.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 1.500 woningen bij een eenzijdige verkeersontsluiting. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.

6.5.2 Conclusie

In de analyse is aangetoond dat het effect van de bestemmingsplan Terbregge een niet in betekenende mate (NIBM) bijdrage geeft aan de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan Terbregge voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit en tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

In Nieuw Terbregge is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) zeer licht verontreinigd en is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld licht verontreinigd.

In Terbregge Oost is de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) matig verontreinigd en is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden maaiveld zeer licht verontreinigd.

Op basis van de indicatieve Bodemkwaliteitskaart is de verwachting dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de locaties waar het bestemmingsplan woningbouw mogelijk maakt schoon genoeg is voor de woonfunctie.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

De volgende, voor dit plangebied, relevante risicobronnen komen in het onderzoek naar de externe veiligheid aan bod:

  • het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A20, de nieuwe Rijksweg A16 Rotterdam;
  • het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (Rotterdam-Gouda);
  • en het risico van het LPG-tankstation aan de President Rooseveltlaan 751.
6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Transport gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A20

Over deze in het Basisnet opgenomen Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de Regeling Basisnet is over de handhaving van de regeling het volgende bepaald:

  • dat voor wat betreft de vervoerzijde van het basisnet er alleen taken zijn opgelegd aan de beheerders van de infrastructuur;
  • dat deze infrastructuurbeheerders moeten monitoren en rapporteren aan de Minister IenM;
  • dat minister kan ingrijpen en maatregelen nemen om een (dreigende) overschrijding tegen te gaan.

Plaatsgebonden risico

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft aan dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan langs transportroutes die deel uitmaken van de Regeling basisnet (Rb) de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege kan blijven. Het begrip risicoplafond is ingevoerd, zowel voor het plaatsgebonden risico (PR-plafond, uitgedrukt in de maximale PR 10-6 contour) als voor het vervoersaandeel in het groepsrisico (GR-plafond, uitgedrukt in maximale vervoershoeveelheden per stofcategorie). Deze plafonds zijn per basisnetroute en per wegvak/tracé/vaarroute in de Rb vastgelegd.

Het PR-plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten uit het hart van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR-plafond van wegvak Z125, tussen afrit 14 Rotterdam-Centrum en het knooppunt Terbregseplein bedraagt volgens de Regeling basisnet 11 m uit het hart van de weg en valt binnen het tracé van deze rijksweg. Het PR-plafond heeft daardoor geen praktische betekenis voor dit plangebied.

Groepsrisico

Voor het berekenen van groepsrisico's dient uit te worden gegaan van de vervoercijfers uit de Rb. Die vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het toekomstig vervoer. Gemeenten moeten langs bepaalde wegen en spoorwegen rekening houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen of tankwagon met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken hetgeen kan leiden tot een brandende plas. Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg of spoorweg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom in de Rb aangeduid als plasbrandaandachtsgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd. Bouwen binnen een PAG wordt dus een afweging die door de gemeente wordt gemaakt op basis van de lokale situatie en op basis van de regels van de artikelen 2.132 en 2.133 van het Bouwbesluit. Het gaat dan om nieuwe gebouwen waarin personen verblijven. Voor bestaande gebouwen geldt deze regelgeving niet. Naast de risicobenadering (PR-plafond en GR-plafond) wordt met dit nieuwe effectbeleid extra veiligheid gecreëerd.

Het goepsrisico van de plansituatie wordt bepaald door het transport van brandbaar gas van de categorie GF3. De waarde is vastgelegd in de Regeling basisnet. Het aantal tankauto's bedraagt voor dit wegvak 3.656 per jaar.

De ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan Terbregge mogelijk maakt zijn zodanig gering van omvang en op een zodanige afstand van het spoor gelegen dat daar geen invloed van uitgaat op de berekening van het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van Rijksweg A20 bedraagt 30 meter en gaat niet over nieuwe gebouwen. Het PAG heeft dus geen praktische betekenis voor dit plan.

Transport gevaarlijke stoffen over de nieuwe Rijksweg A16 Rotterdam

In het kader van het Tracébesluit A16 Rotterdam is door Rijkswaterstaat onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van deze nieuwe rijksweg die op dit moment wordt aangelegd en in 2023 operationeel zal zijn.

Plaatsgebonden risico

In bijlage H (Rapport externe veiligheid) van het Tracébesluit A16 Rotterdam staat vermeld dat voor het traject van de nieuwe rijksweg dat langs Terbregge loopt de PR 10-6 contour 0 meter bedraagt, de PR 10-7 contour 84 meter en de PR 10-8 contour 413 meter. De tunnel door het Lage Bergsche Bos ten noorden van dit traject kent geen PR-contouren. Ten zuiden van dit traject gaat de nieuwe A16 Rotterdam over in de bestaande A16.

Groepsrisico

Voor dit plan is geanticipeerd (gecumuleerd) op de komst van Nieuw Kralingen vanwege de 'horizonplicht' in het kader van de verantwoording van het groepsrisico. Dat wil zeggen dat niet uitgegaan is van de bestaande ruimtelijke omgeving als referentie maar van de toekomstige ruimtelijke omgeving op het toekomstige bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein (met daarin Nieuw Kralingen).

Voor de plansituatie Terbregge is, op basis van expert judgement, gesteld dat de ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan Terbregge mogelijk maakt zodanig gering van omvang zijn en op een zodanige afstand gelegen dat daar geen invloed van uitgaat op de berekening van het groepsrisico. Dit heeft betrekking op zowel het groepsrisico van de A20, A16 als het spoor. Deze stellingname wordt vervolgens ondersteund met het resultaat van de groepsrisicoberekeningen voor de autonome situatie van deze 3 risicobronnen: de groepsrisico's zijn kleiner dan of gelijk aan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Van de zes ontwikkellocaties bevindt alleen locatie nr. 2 (maximaal 8 woningen) zich binnen het groepsrisicoaandachtsgebied van 200 meter van één of meerdere van de drie genoemde transportrisicobronnen, zijnde de A20 en het spoor. Hierboven is uitgelegd dat er, kwalitatief beschouwd, geen toename is van het groepsrisico.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Over de spoorlijn Rotterdam - Gouda worden gevaarlijke stoffen getransporteerd.

Plaatsgebonden risico

Het PR-plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten vanaf het midden van het spoor en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR-plafond van het spoorvak 30, traject Rotterdam - Gouda, bedraagt volgens de Regeling basisnet ten hoogste 7 m, gemeten uit het hart van het spoor. Binnen deze afstand worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat er geen belemmering is ten aanzien van dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico van de toekomstige situatie (incl. Nieuw Kralingen) wordt bepaald door het transport van gevaarlijke stoffen en de aanwezigen in de bebouwde omgeving. Het maximale aantal transporten van gevaarlijke stoffen per categorie en per traject is vastgelegd in de Regeling basisnet.

De ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan Terbregge mogelijk maakt zijn zodanig gering van omvang en op een zodanige afstand van het spoor gelegen dat daar geen invloed van uitgaat op de berekening van het groepsrisico van het spoor.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied van het spoor bedraagt 30m. Het plasbrandaandachtsgebied van het spoor gaat niet over nieuwe ontwikkelingen en heeft dus geen praktische betekenis voor dit plan.

6.7.3 LPG-tankstations

De LPG-doorzet op het tankstation bedraagt meer dan of gelijk aan 1.000 m3 per jaar. De ondergrondse tank heeft een capaciteit van 20 m3.

6.7.3.1 Plaatsgebonden risico

Toepassing van het Bevi/Revi geeft aan dat het plaatsgebonden risico (10-6 risicocontour) van het vulpunt 40 meter bedraagt, van de ondergrondse tank en afleverzuil bedragen deze contouren respectievelijk 25 m en 15 m. Het vulpunt ligt op 51 meter van het aan de overkant gelegen tuincentrum Ommoordsehof, dit is de dichtstbijzijnde bebouwing en vormt dus geen knelpunt in de huidige situatie.

De ruimtelijke ontwikkelingen blijven buiten deze contouren, hetgeen betekent dat er geen belemmering is.

6.7.3.2 Groepsrisico

Met behulp van de LPG-groepsrisicomodule van het Ministerie van I&M is de berekening van het groepsrisico uitgevoerd.

6.7.3.3 Verantwoording

Het berekende groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Er doen zich geen ontwikkelingen voor binnen deze invloedsgebieden, het groepsrisico verandert dus niet met dit plan.

6.7.4 Conclusie

De eindconclusie luidt dat de normen voor het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied, het effectgebied (LPG-tankstation) en de groepsrisico's van de onderzochte, relevante risicobronnen geen beperking vormen voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

De groepsrisico's van de risicobronnen zijn kleiner dan de oriëntatiewaarde en nemen niet toe door de ontwikkelingen.

Op grond van het Rotterdamse Groepsrisicobeleid geldt een categorie 'licht' verantwoording vanwege het feit dat alle groepsrisico's kleiner zijn dan 0,3 maal de orientatie waarde.

Bij de categorie 'lichte' verantwoording gelden uitsluitend generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid. Het plangebied Terbregge is goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. De zelfredzaamheid van de aanwezigen in het plangebied is, gelet op de verblijfsfuncties en de verkeersinfrastructuur, hoog.

Op basis van de hiervoor genoemde overwegingen wordt het college van B&W van de gemeente Rotterdam, bij de vaststelling van het bestemmingsplan Terbregge, geadviseerd de hiervoor genoemde groepsrisico's bestuurlijk te verantwoorden.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied (Boezems Kinderdijk) ligt buiten de invoedssfeer van mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied. Negatieve invloeden op de Natuurnetwerk Nederland gebieden en Belangrijke weidevogelgebieden als gevolg van het vaststellen van het consoliderend bestemmingsplan zijn eveneens uitgesloten. De onder de Wet natuurbescherming geregelde bescherming van houtopstanden valt buiten deze toetsing. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te klein van omvang en is de afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000 gebied te groot.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

In het bestemmingsplangebied zijn potenties voor gebouwbewonende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig, te weten Huismus, Gierzwaluw, Kerkuil en Steenuil en boombewonende vogels met jaarrond beschermde nesten te weten Ransuil, Boomvalk, Buizerd en Sperwer. Hiernaast is er potentie voor habitatrichtlijnsoorten Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Meervleermuis, Kleine dwergvleermuis, Tweekleurige vleermuis en Laatvlieger. Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland geen vrijstelling geldt. Dit betreft de Steenmarter.

Naast onder de Wet natuurbescherming streng beschermde soorten is het plangebied geschikt voor categorie 5- vogels, algemene broedvogels en in de provincie vrijgestelde soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Geadviseerd wordt om bij renovatie, sloop en nieuwbouw gebouwen geschikt te maken voor medebewoning door fauna (natuurinclusief bouwen). Kansen voor vergroting van de biodiversiteit binnen het bestemmingsplangebied liggen met name bij het aanleggen van natuurvriendelijke (drijvende) oevers langs de watergangen centraal gelegen binnen het plangebied, het realiseren van ecologisch beheerde graslanden, bloemrijke bermen en het ontwikkelen van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen.

6.8.4 Ontwikkelingen

Bij ruimtelijke ingrepen die plaats vinden binnen bestaande bestemmingen (zoals het slopen van gebouwen, ingrijpende renovatie, herinrichting van terreinen, kapwerkzaamheden of werkzaamheden in of aan waterlopen of de oevers daarvan) is voorafgaand aan de werkzaamheden een onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming verplicht.

De verwachting is dat bij het toepassen van de juiste mitigatie een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen kan worden.

Met inbegrip van bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan 'aanvaardbaar' is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming en andere kaders m.b.t. natuur.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het Beleidsplan Naleving Omgevingsrecht 2017 - 2021, wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt hoofdzakelijk de bestaande situatie vast, maar maakt ook de bouw van enkele nieuwe woningen mogelijk.

Ter plaatse van Bergse Linker Rottekade 299-300 is een bouwrijpe kavel in eigendom van de gemeente.. Momenteel in de verkoop bij een makelaar. Het kostenverhaal voor deze ontwikkeling vindt daarom plaats bij de gronduitgifte en het is financieel een haalbare ontwikkeling.

Ter plaatse van woningbouwlocatie Bergse Linker Rottekade 20-25 betreft het een wijzigingsbevoegdheid. De situatie blijft ongewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

Ter plaatse van woningbouwlocatie Bergse Linker Rottekade 185, 188, 201 en 202 betreft het een wijzigingsbevoegdheid. De situatie blijft ongewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

Ter plaatse van woningbouwlocatie Bergse Linker Rottekade 221 betreft het een wijzigingsbevoegdheid. De situatie blijft ongewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

De mogelijkheden voor Ommoordseweg 1-3 zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Het betreft de herontwikkeling van een schoollocatie. Daarnaast is de locatie beeldbepalend vanuit cultuurhistorie.

De mogelijkheden voor Terbregseweg 6 zijn ongewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is gezien het bovenstaande financieel uitvoerbaar. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. MRDH, Metropoolregio Rotterdam Den Haag;
  • 3. HHSK, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  • 4. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 5. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 6. DCMR, Milieudienst Rijnmond;
  • 7. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 8. TenneT, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 9. ProRail, beheerder spoorwegnetwerk;
  • 10. KPN Telecom;
  • 11. VWS Pipeline Control;
  • 12. Monet, vereniging van mobiele netwerkoperators;
  • 13. NGU, N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 14. Evides, beheerder drinkwatertransportleidingen;
  • 15. Ministerie van Defensie;
  • 16. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;
  • 17. Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
  • 18. RWS, Rijkswaterstaat, West-Nederland Zuid.

9.1 GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM

Het concept ontwerpbestemmingsplan is door het invullen van het E-formulier aangeboden aan GS. Het E-formulier stelt vragen en de daarop gegeven antwoorden geven inzicht in de vraag of het bestemmingsplan mogelijk strijdig is met het provinciaal beleid en dus door de porvincie bekeken moet worden.

Aan de hand van de antwoorden op de vragen uit het formulier volgt dat het plan niet hoeft te worden toegezonden aan de provincie. Provinciale belangen zijn niet in het geding.

Commentaar:

Voor kennisgeving aangenomen.

9.2 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.

VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot de onderstaande adviespunten.

VRR geeft aan dat zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's mogelijkheden bieden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:

9.2.1 Binnen 230 meter vanaf vulpunt lpg beschermen tegen hitte

Indien binnen de 1% letaliteitscontour van het worst case scenario van het lpg-tankstation (230 meter vanaf het vulpunt) maatschappelijke voorzieningen worden (her)ontwikkeld, zoals benoemd in de planregels bij GD-2 en M-2, die aangemerkt kunnen worden als zeer kwetsbare bestemming, gelden de volgende adviezen:

  • Realiseer deze voorzieningen zodanig dat deze beschermd zijn tegen brandoverslag als gevolg van een BLEVE. Hierbij kan voor de gevels en daken gericht naar het tankstation gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels, daken en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar het tankstation behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux van 35 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een BLEVE op de gevel/dak.
  • Construeer deze voorziening zodanig dat aanwezigen bij een dreigende BLEVE goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van het tankstation af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.

Commentaar:

Het bestemmingsplan voorziet niet in de (her)ontwikkelingen binnen deze contour.

9.2.2 Draag zorg voor een goede voorlichting

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website "www.rijnmondveilig.nl" vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.

Commentaar:

Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld vallen deze adviezen niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.

9.3 DCMR, Milieudienst Rijnmond

DCMR geeft aan geen formele reactie te geven in het kader van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Commentaar:

Wij danken voor deze opmerking en nemen het voor kennisgeving aan.

9.4 TenneT, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet

Het toegezonden concept ontwerpbestemmingsplan geeft TenneT reden tot het maken van de volgende opmerkingen.

9.4.1 Nog een hoogspanningskabel binnen het plangebied

In het plan is door Rotterdam rekening gehouden met de 150.000 Volt hoogspanningskabels Rotterdam Marconistraat - Ommoord. Binnen de grenzen van dit plan is nog een 150.000 Volt hoogspanningskabel gelegen, n.l. Rotterdam - Ommoord met een bijbehorende belemmerde strook van 3,50 meter vanaf de buitenste kabel bij een open ontgraving en 5,50 meter vanaf het hart bij een gestuurde boring.

TenneT verzoekt om deze kabels ook op te nemen in het plan en de verbeelding. Eventuele DWG bestanden zijn op te vragen bij TenneT.

Commentaar:

De leiding is alsnog met een belemmerende strook van in totaal 10 meter breed in het plan opgenomen.

9.4.2 Aanvulling regels

In artikel 30 is de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning opgenomen. Hier heeft TenneT het verzoek voor een aantal aanpassingen.

In artikel 30.4.1 onder a graag een toevoeging maken van 'en/of rooien', omdat bij het verwijderen van bomen of planten de wortels rondom de hoogspanningskabels kunnen zijn gegroeid en hierdoor schade kunnen veroorzaken aan de hoogspanningskabels. Het verwijderen dient altijd te worden geschied onder voorwaarden die door de netbeheerder worden aangegeven.

In artikel 30.4.1 graag een toevoeging van:
h. opslag van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen

Vanwege de bereikbaarheid van de verbinding mag er geen opslag op het kabelbed plaatsvinden. Verder verzoekt TenneT bij de bestemming "Groen" er rekening mee te houden, dat binnen de belemmerde strook van de kabels geen diepwortelende begroeiing mag worden geplant.

Commentaar:

Er bestaat geen bezwaar voor het aanvullen van de regels met bovengenoemde bepalingen in Artikel 31 Leiding - Hoogspanning.

9.5 NGU, N.V. Nederlandse Gasunie

Het plan is door de NGU getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor NGU aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komt NGU tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding van NGU valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Commentaar:

Wij danken NGU voor de reactie en nemen deze voor kennisgeving aan.

9.6 RWS, Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid

Rijkswaterstaat is wegbeheerder van de nabij het plangebied gelegen rijkswegen A20, A13 (Rotterdam) en ziet er ook op toe dat nieuwe geluid- en luchtgevoelige ruimtelijke ontwikkelingen geen belemmeringen opwerpen voor het gebruik en beheer van de rijksweg. Naar aanleiding van de toetsing van het Akoestisch Onderzoek heeft RWS de volgende opmerkingen.

Maatregelen

Als gevolg van de hoge geluidsbelasting is in het onderzoek gekeken naar het treffen van maatregelen. Dit is summier uitgevoerd. Nader onderzoek met toets op doelmatigheid is noodzakelijk. Ik verzoek u deze aanvulling uit te voeren.
Indien maatregelen om de geluidbelasting tot de maximaal toelaatbare geluidbelasting te reduceren niet mogelijk zijn, dan is het advies om naar hogere waarden te kijken in combinatie met dove gevels of vliesgevels.

Cumulatie

Cumulatie is bekeken, maar er is geen aandacht voor beoordeling van de aanvaardbaarheid. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is dit wel gewenst.

Verantwoordelijkheid gemeente inzake te treffen maatregelen

Bij bron- en overdrachtsmaatregelen in relatie tot Rijkswegen staat in de rapportages een verwijzing naar RWS. RWS is in het kader van dit plan echter niet aan zet om maatregelen te onderzoeken. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om bij nieuwe ontwikkelingen zoals in uw plan mogelijk wordt gemaakt de noodzakelijk maatregelen te treffen. De rapportage suggereert nu dat RWS aan zet is. Nuancering van de tekst op dit punt (zowel bij bronmaatregelen als bij overdrachtsmaatregelen) is noodzakelijk.

Advies uit rapport is dat nader akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Bij maatregelen is een toets op doelmatigheid van belang. Mochten bronmaatregelen doelmatig zijn dan werkt RWS in principe mee aan een goed ingepaste bronmaatregel aan de rijksweg. Bekeken kan worden of aangesloten kan worden bij groot onderhoud. Vroegtijdig kapitaalverlies van de bestaande wegdekverharding kan daarmee voorkomen worden. Bijkomend voordeel is dat de uitvoeringskosten op dat moment gunstiger zijn en daarnaast worden de kosten voor gevelisolatie lager. De kosten van maatregelen zijn echter niet voor Rijkswaterstaat.

Mochten overdrachtsmaatregelen doelmatig zijn, dan werkt RWS in principe mee aan een goed ingepaste overdrachtsmaatregelen direct naast de rijksweg. De kosten van de maatregelen zijn echter niet voor RWS.

Borging maatregelen in bestemmingsplan

Er is sprake van hoge geluidbelastingen. Met maatregelen past alles mogelijk binnen de wetgeving. Zo niet, dan komen dove gevels of vliesgevels in beeld. In de toekomst zou dit kunnen betekenen dat RWS klachten gaat krijgen, daarom is het noodzakelijk dat bij toepassing van dove gevels deze locaties in het bestemmingsplan worden opgenomen. RWS verzoekt het plan hierop aan te passen.

RWS verzoekt het akoestisch onderzoek naar aanleiding van voorgaande opmerkingen aan te passen.

Zonder de resultaten van dit aangepaste akoestisch onderzoek kan RWS nog niet akkoord gaan met het plan. RWS verzoekt dan ook de resultaten van het onderzoek toe te sturen. Daarbij merkt RWS op dat RWS te zijner tijd reactie geeft op het onderzoek en de hierin eventueel gegeven aanbevelingen. De kosten van de maatregelen zijn echter niet voor Rijkswaterstaat.

Commentaar:

Onder andere naar aanleiding van deze reactie is het akoestisch onderzoek aangepast. Met de conclusies en aanbevelingen uit het rapport is paragraaf 6.4.1 aangepast en is aangegeven dat eventuele maatregelen in overleg met Rijkswaterstaat dienen plaats te vinden.

9.7 Participatie en informatie

In de startfase heeft de gebiedsdirecteur enkele commissieleden aangewezen die een actieve rol vervullen bij het nieuw op te starten bestemmingsplan. De commissie maakt wensen/advies voor het nieuwe bestemmingsplan kenbaar bij de startbijeenkomst.

Tijdens de startbijeenkomst is in overleg met betrokkenen besloten welke ontwikkelingen wel of niet worden meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Deze zijn in de startnotitie aangegeven.

Op het moment dat het ontwerp ter inzage ligt wordt de gebiedscommissie om advies gevraagd.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, is een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging is een informatieavond georganiseerd waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.